Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1923
(1923)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Levensbericht van Dr. G.J. Dozy.Ik heb een moeielijke taak op mij genomen. Toch hoop ik haar met liefde en toewijding te volbrengen. Een levensbeeld te ontwerpen van Dozy is geen kleinigheid. Hij bewoog zich op zoo velerlei wetenschappelijk en maatschappelijk gebied, dat volledigheid haast onmogelijk is. Theologie, Latijn en Grieksch, Nederlandsche Taal- en Letterkunde, Geschiedenis, Aardrijkskunde en Ethnographie, waren zijne achtereenvolgende studiën. Voeg daarbij zijne vele liefhebberijen en bijvakken, die hij alle met lust, ijver en volhardingsvermogen beoefende en ge krijgt eenigszins een denkbeeld van 's mans uitgebreide kennis en ontwikkeling. Op maatschappelijk gebied bewoog hij zich niet minder graag, vooral in zijn Deventer-tijd. Politiek, coöperatie, journalistiek, de vrij-metselarij, enz. enz., waren hem klokspijs, en bij alles was hij niet alleen een kracht, maar ook een motor. Vurig strijder voor zijn beginselen, was hij ook de ziel van velerlei vereenigingsleven. Als hij een zaak goed vond, spande hij zich er voor. Hoe ben ik er dan toe gekomen om een levensbericht, zij 't ook maar een bericht, van Dozy te ontwerpen? Sedert een zestal jaren waren we vrienden, bekenden waren we reeds sedert 1876. Wij woonden beiden in Zeist, en ook een paar jaar in 't zelfde pension. Een trouwhartige vriendschap kwam als van zelf, en juist om hem, trok ik, na mijn vertrek naar den Haag, telken jare op naar Zeist, om met hem samen te zijn. Zoo voerde de maand April ons weer bijeen, en toen we op zekeren middag een pijp rookten en wij welsprekend zwegen, zei hij, op eenmaal als resultaat van zijn gedachtengang: ‘jijGa naar voetnoot1 moet mijn levens- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bericht voor ‘Letterkunde’ schrijven’. ‘Ik, was mijn antwoord, maar man, hoe kom je er aan? Ik, die een paar jaar op je voor heb’. ‘Ja, sprak hij toen, mijn vriend Pekelharing zou het doen, maar hij is helaas dood. Nu ben jij de man’. ‘Ja, maar, repliceerde ik; ik ben geen lid meer van ‘Letterkunde’. ‘Dat beteekent niets; Pekelharing was ook geen lid meer’. ‘Laat een van je zoons het doen’. ‘Neen, liet hij er op volgen. Ik stel er prijs op, dat jij het doet’. Ik zweeg, denkende hem te zullen voorgaan. Ziehier nu de reden van 't opvatten van mijn taak, die ik, zooals ik reeds gezegd heb, met liefde en toewijding hoop te volbrengen. Of hij er zelf tevreden over zou zijn? Ik betwijfel het, want hij was zeer critisch aangelegd. Maar zijn kritiek was opbouwend en niet afbrekend. Daarop vertrouw ik.
Gualtherus, Jacob, Dozy, zoon van François en Wilhelmina Johanna van den Bosch, geboren in 1841 te Leiden, bezocht het Gymnasium aldaar en werd er in 1858 aan de Hoogeschool ingeschreven als student in de Theologie, welke faculteit hij echter twee jaren later verwisselde met die van de letteren. Na in het begin van 1862 candidaats-examen gedaan te hebben, verbond hij zich in Augustus van dat jaar als Leeraar in de Oude Talen aan het Instituut van den Heer Schreuders te Noordwijk-Binnen. Reeds in November 1863 werd hij benoemd tot waarnemend Rector van het gymnasium te Zalt-Bommel gedurende de ziekte van den Rector Wessels, en toen deze eenige maanden later stierf, werd hij bij Raadsbesluit van 9 Juni 1864 als zoodanig bestendigd. Het tractement was echter karig: ƒ 1000.-, benevens een derde van het minerval, de schoolgelden die hij met zijn twee collega's moest deelen. Hij maakte daarom weldra gebruik van de goede kansen, welke de invoering van het Middelbaar Onderwijs aanbood, te eer omdat reeds aan de Hoogeschool hij zich bij voorbaat met historische studie had bezig gehouden. De Gemeenteraad van Deventer benoemde hem, bij besluit van 24 October 1864, tot Leeraar in de Nederlandsche taal en de Geschiedenis aan de Hoogere Burgerschool, op een jaarwedde van ƒ 1800; deze wedde werd in 1876 tot ƒ 2000 verhoogd. Het onderwijs in de Nederlandsche taal verruilde hij een paar jaar later voor de Aardrijkskimde, waarheen toen reeds zijn studie heenwees. Niettemin bewaarde hij de herinnering aan het eerste vak door de samenstelling van een leesboek, waaraan toen groote behoefte was. Zijn ‘Proza en Poëzie’ is nu nog hier en daar in gebruik. Tegelijkertijd tijd begon hij zijn letterkundigen arbeid door geregeld bijdragen te leveren in de ‘Vaderlandsche Letteroefeningen, door Braga in 1843/44 de ‘Leuteroefeningen’ genoemd, maar dat was toen een andere tijd. Na aan de Groningsche Hoogeschool doctoraal examen gedaan te hebben, promoveerde hij aldaar tot Litt. hum. Doctor, 27 Juni 1867 op een dissertatie: De oudste stadsrechten van Zwolle. Een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bewijs te meer hoe algemeen Dozy's studie ging. Deze dissertatie had hem den weg moeten banen naar een Archivariaat, zooals later zijn broeder, Charles Marie te Leiden aanvaardde. In het jaar zijner promotie nam hij de redactie op zich van Onze Tijd en in 1871 ook die van het weekblad Onze Tolk. Hij werkte sedert 1876 ook mede aan het weekblad Euphonia. Daarnaast verschenen van zijn hand letterkundige ‘producten’ - zooals hij ze zelf noemt - van onderscheiden aard. Hoewel eene benoeming tot Directeur der Hoogere Burgerschool te Heerenveen in 1877 op zijn verzoek weer werd ingetrokken, nam hij het volgend jaar een benoeming aan tot leeraar in Geschiedenis en Aardrijkskunde aan het Gymnasium te Arnhem. Hij bleef hier echter niet lang, want reeds in 1879 ging hij, als Leeraar in de Aardrijkskunde aan de Hoogere Burgerschool, naar Leiden. Het vorig jaar had hij de redactie op zich genomen van het Aardrijkskundig Weekblad, en de eerste jaren bewoog hij zich hoofdzakelijk op dit gebied. De zorg voor zijn aangroeiend gezin, die hem reeds in Deventer had genoopt zich met de zorg voor eenige jongelui te belasten, bewoog hem in 1883 tot het overnemen van het Instituut Schreuders te Noorwijk-Binnen. Zijn publicistische werkzaamheid werd hierdoor meer beperkt. Zijn geest bleef vaardig, en zijn pen hield er gelijken tred mede, want in 1888 richtte hij met J.D.E. Schmeltz, Conservator aan het Ethnografisch Museum te Leiden en Dr. L. Serrurier, Directeur van het Museum, een nieuw tijdschrift op: het ‘Internationales Archiv für Ethnographie’, waarin hij geregeld de Revue bibliographique gaf, welken arbeid hij tot vlak voor zijn overlijden heeft volgehouden. Met het instituut was hij niet voorspoedig. Hoewel hij er zijn tijd en wetenschap, plus zijn hart aan gaf, was de goede tijd voor dergelijke inrichtingen voorbij, zoodat hij in 1891 zijn instelling moest opheffen. Gelukkig werd hij in Augustus van dat jaar benoemd tot Leeraar in Geschiedenis en Aardrijkskunde aan de Hoogere Burgerschool met 3-jarigen cursus te 's Gravenhage. Nadat hij het volgend jaar van het onderwijs in de Aardrijkskunde was ontheven, legde hij zich, naast zijn ethnografischen arbeid, meer op historische studie toe. De Amsterdamsche Archivaris, Mr. de Roever, was begonnen een werk van langen adem, Het Leven van onze voorouders, en stelde hem in 1893 voor dit in samenwerking voort te zetten. Toen de Roever reeds eenige maanden later stierf, nam Dozy het werk alleen op zich. Het was voor hem eene groote inspanning, want door schrijfkramp bevangen moest hij 't geheel op de schrijfmachine ‘typen’. In 1906 den 65-jarigen leeftijd bereikt hebbende, vroeg en verkreeg hij eervol ontslag met pensioen. Dozy was 18 Juli 1866 in Goes gehuwd met Margaretha Sara | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van den BoschGa naar voetnoot1, geb. te Goes 14 Mei 1842. Uit dit huwelijk zijn 12 kinderen gesproten, waarvan nog 8 (twee dochters en 6 zonen) in leven zijn. Den zomer van 1906 bracht het echtpaar te Zeist door ter wille van de gezondheid der echtgenoote. De ziekte nam echter een snel en ongunstig verloop, zoodat zij 23 September te Zeist overleed. Volgens haar wensch werd zij te Noordwijk begraven. Hij bleef nog een paar jaar in Den Haag wonen, maar in Mei 1909 vertrok hij naar Zeist, eerst inwonende bij zijn schoonzoon Simon H. Taconis, en daarna en pension in de Krullenlaan 19, waar hij in Mei 1922 overleed, nadat hij op 3 Mei te voren zijn 81sten verjaardag te midden van kinderen, kleinkinderen en familie gevierd had. Ik mocht ook tegenwoordig zijn en herinner mij nog gaarne zijn opgewekten en vriendschappelijken toon als gastheer. Wie kon denken dat weinige dagen later zijn verscheiden zou plaats hebben! Terecht was de aanhef van oude testamenten: ‘Daar er niets zekerder is dande dood, en niets onzekerder dan de ure van dien, zoo....’ Dozy rustte in Zeist niet. Beschouwen wij alleen daartoe zijn Familie-genealogie, waarnaar in de noot hierboven reeds is verwezen. De oorsprong van Dozy's familienaam ligt voor de hand. Op korten afstand van Valenciennes, tusschen Cambrail en Douai, lag de heerlijkheid Oisy. Bij de verwoestingen, waaraan de omstreken van Valenciennes in de oorlogen der 16de en 17de eeuw blootstonden, is het niet te verwonderen, dat nog al eens bewoners hun toevlucht namen tot de sterke en rijke koopstad. Dozy's stamvader is niet precies na te gaan, maar reeds in 1603 is een François Dozy te Valenciennes bekend en in 1670 wordt hij als grootvader genoemd door weder een Fr. Dozy te Leiden, de wieg en bakermat der Dozy's.
De studie zat Dozy in 't bloed, want hoewel zijn voorvaderen zich onledig hielden met de ‘neringhe der draperie’ en dit ambacht ook eenige jaren te Leiden voorzetteden, kwam hij bij zijn geboorte reeds in een milieu van geleerdheid, waardoor hij aansporing kreeg om ook in de wetenschap uit te munten en zelfs uit te blinken. Om dit te bewijzen, volg ik in hoofdzaak de aanteekeningen, gemaakt door een zijner jongste zoons, Peter, wien ik daarvoor gaarne mijn hartelijken dank betuig. Zij zijn ontleend aan de ‘Mémoires’, die Dozy buiten zijn ‘Genealogie’ heeft nagelaten. Dozy's vader François was te Leiden geneesheer en gehuwd met Wilhelmina v.d. Bosch. Reeds in de prille jeugd van mijn vriend openbaarde zich een liefhebberij voor historie, zich uitende in het regelmatig en stelsel- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
matig verzamelen van allerlei voorwerpen tot zelfs oude kerk briefjes. Er stak eigenlijk een archivaris in hem, getuige ook zijn academisch proefschrift. Dozy had als knaap wel een breede fantasie, maar de realiteit van het leven, na zijn vroolijken studententijd, doofde in hem al het romantische. Niets bleef er van over dan de herinnering aan zijne wandelingen in de duinen met broeders en schoolmakkers, die hij dan bezig hield met verhalen en legenden, waardoor hij, met zinspeling op zijn voornaam Gualtherus, al spoedig Walter Scott werd genoemd. Van die verhalen en de tooneelstukken, door hem ter opvoering in de ouderlijke woning uit het Hoogduitsch vertaald, o.a. van Körner, is weinig anders dan de herinnering overgebleven. Hij leefde als knaap in een zeer wetenschappelijk milieu van studie, doch vrije studie trok hem bijzonder aan. Èn zijn lagere onderwijs, èn zijn gymnasiaal onderwijs, èn dat aan de hoogeschool gaf hem niet meer dan een richtsnoer, en over zijn onderwijzers, docenten en professoren was hij later dan ook slecht te spreken. Alleen de latere hoogleeraar Fruin kon bij hem op 't Gymnasium den zin opwekken voor geschiedenis en Dr. te Winkel bracht hem op de baan der taalwetenschappen, evenals de hoogleeraar Juynboll hem tot de kennis der Oostersche talen dreef. De geleerde Cobet was hem in 't onderwijs der klassieke talen te eenzijdig, en in den strijd tegen de praetorgelden maakte hij het Cobet zuur. Toen was hij lid der redactie van den Leidschen Studenten-Almanak, waaraan hij ook menige bijdrage leverde. De strijd werd voor hem en zijne medestanders eene overwinning. Zijn muzikaal gevoel, en de beoefening der muziek door zijn familieleden, wakkerde de lust in hem aan om ook een muziekinstrument, de viool, te bespelen, en toen we samen in Zeist in een en hetzelfde pension woonden, gingen wij 's winters samen op naar Utrecht om in Tivoli te genieten van Beethoven, e.a. klassieken in de muziek. Van de nieuwe toekomstmuziek (zonder toekomst) wilde hij niets weten. Toch was hij liberaal, Thorbeckiaansch zelfs en in Deventer speelde hij ook daarbij zelfs de eerste viool. Thorbecke was de buurman zijns vaders en met diens zonen speelde hij reeds als knaap. Later wijzigde hij zijn inzicht in de politiek, zoodat hij alleen heil zag in de richting (de latere) van Van Houten, dien hij niet als renegaat beschouwde, maar als den waren liberaal. Hij zou zelfs hebben kunnen stemmen met de Christelijk-Historiscben, zooals hij eenmaal de zege bevocht van een anti-revolutionair, wars als hij was van de Roomsche partij. Dozy drong zich op, dat hij exclusief was. De ervaringen door hem opgedaan in den omgang met anderen kunnen er hem toe geleid hebben, want in waarheid was hij dit niet. Hij had wel iets hoekigs in zijn omgang; hij haatte bezoeken; was daardoor misschien wel onbeleefd, maar geheel zijne persoonlijkheid, voor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
namelijk tegenover familie en vrienden, weersprak zijne stelling. Hij zocht nooit den omgang met collega's, maar Dr. van Pesch, de hoogleeraar Pekelharing in den Haag, en zoovelen meer zouden hebben kunnen getuigen, zooals ik nu nog mag doen, van zijne hartelijke vriendschap en velen zijner leerlingen kunnen misschien nog spreken van den paedagogischen docent, en opmerkelijken examinator, die wist leerling en candidaat op hun gemak te stellen, en er ten slotte wist uit te halen wat er bij hen in zat. Een joviale toon bracht beide partijen tot gelijkheid. Dozy had karakter, misschien wel wat te veel, als het ‘te veel’ hier ooit mag gelden. Dat karakter verloochende hij nimmer, en daardoor kwamen er dikwerf botsingen voor, die op zijn loopbann invloed hebben gehad. Hij kon heel goed tegenspraak dulden, maar de basis dier tegenspraak moest waar zijn.
Over Dozy's vele werken en geschriften te spreken zou aan dit opstel te veel uitbreiding geven, waarom ik hoofdzakelijk moet verwijzen naar de lijst daarvan hierachter gevoegd, en met liefde bewerkt door zijn zoon Peter Dozy, reeds genoemd. Zeker is die lijst niet compleet, want daar Dozy weinig waarde hechtte aan zijn geschrijf, bijna niets bewaarde, en zeer veel schreef, zonder zijn schitterenden naam op schrijversgebied er aan toe te voegen, was het hem (P.D.) moeielijk iets compleets te geven. Dozy's grootste geestesproductie viel voor in zijn Deventertijd, die vrij wel ook de gelukkigste was van zijn leven. In Deventer bewoog hij zich op allerlei gebied, en wist toch nog tijd te vinden om wat hij dacht en wist, en goed wist, openbaar te maken. Deventer had hem wel tot eereburger mogen benoemen, want hij was daar eene algemeen bekende persoonlijkheid, die in allerlei kringen de vooraanzitting had, en zeker aan 't hoofd der H.B.S. na Burgersdijk's aftreden zou gesteld zijn, indien de booze politiek hem, niet had doen vallen. Het geïntrigeer in ons kleine Nederland heeft meer degelijke mannen niet gebracht op de plaats, waar zij behoorden. Dozy was wars van vleierij en kruiperij. Behalve voor zijn geschiedkundigen en litterairen arbeid wist hij tijd te vinden om Deventer tot een middelpunt te maken van het muzikale leven, en zijn krachtige steun slaagde er in een Rubinstein, een Joachim en een Strauss binnen Deventer's veste te voeren. Met denzelfden ijver was hij op economisch gebied werkzaam, en waar hij sprak en voorging was hij overwinnaar. Te Deventer leverde hij al spoedig bijdragen aan het toen zoo gevierde tijdschrift ‘Nederland’, en weldra kon hij de redactie op zich nemen van het tijdschrift ‘Onze Tijd’, dat van de Gebrs. Diederichs in handen was gekomen van den uitgever Stemler, en welks eerste jaargangen dier nieuwe reeks bijna geheel gevuld zijn met opstellen van zijn hand. Later kreeg hij een staf van medewerkers, o.a. de Ingenieurs Telders en Evers, waardoor hij meer vrije uren kreeg, die hij niet minder nuttig besteedde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dozy heeft den tijd, dien hij als redacteur van ‘Onze Tijd’ vrij kreeg gewijd aan nieuwe litteraire producten. In 1869 werd een letterkundig weekblad gesticht ‘Onze Tolk’ waarvoor Dozy regelmatig bijdragen leverde, en waarvan hij in '71 de redactie op zich nam. Gedurende vier jaren dit tijdschrift redigeerend werd door hem wekelijks een overzicht geleverd van wat er op letterkundig gebied was uitgekomen. In 1872 bezorgde hij den tweeden druk van een Historisch Overzicht dat Prof. Jorissen, toen leeraar te Gouda, samengesteld had. Ook hiervan werd veel genoegen beleefd, en in 1904 verscheen de negende druk, alhoewel er een groote concurrentie op dat gebied was. In 1874 volgde ‘De Carlisten. Spanje gedurende de laatste 60 jaren’ en een ‘Historische Atlas’, waarin - voor het eerst in ons land - afbeeldingen van bekende feiten of personen achter de kaarten werden afgedrukt. Opkomend voor de richting van het middelbaar onderwijs, deed hij in 1876 een ‘Open Brief aan Mr. P.M. Tutein Nolthenius’ uitgeven, dit naar aanleiding van een brochure door dezen heer samengesteld. De ‘Open Brief’ was vrij scherp en de schrijver maakte er zich vrienden - doch ook vijanden mede. Deze vruchtbare Deventer-jaren deden voorts nog verschijnen: ‘De slag bij Heiligerlee’ (in de Huis-Bibliotheek) en het ‘Aardrijkskundig Weekblad’ 1878-1881, geredigeerd en grootendeels geschreven door Dozy; andere pennevruchten vindt men hierachter in de Bibliographie vermeld. Ondanks deze drukke werkzaamheden vond Dozy nog lust om deel te nemen aan een commissie voor een nieuwe Societeit en als secretaris was zijne functie stellig geen sinecure. Een aanbod van den nieuwen rector van het Arnhemsche gymnasium, Cornelissen, was oorzaak dat Dozy, wiens finantieele positie dáár veel beter zou werden, naar Arnhem verhuisde; de huizenquaestie was daar ook gemakkelijker op te lossen dan te Heerenveen voor welke plaats hij een benoeming niet aannam. Het verblijf te Arnhem is van korten duur geweest; reeds het volgende jaar, 1879, volgde de benoeming aan de H.B.S. te Leiden. Toch is de korte tijd te Arnhem vruchtbaar gemaakt veer het algemeen belang: een afdeeling der Coöp. Vereeniging ‘Eigen Hulp’ werd opgericht en georganiseerd door Dozy, die er voorzitter van werd. Voorts schreef hij er voor den uitgever Gouda Quint een klein boekje over den ‘Almanach de Gotha’. Aangezien de benoeming te Leiden midden in den cursus plaats greep, heeft Dozy gedurende den winter '79 op '80 aan beide scholen les gegeven: de eene helft van de week te Arnhem, de andere te Leiden. De tijd te Leiden doorgebracht vormt het keerpunt van een gelukkig leven: met de leerlingen kon Dozy uitstekend opschieten, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn groot gezin, acht kinderen, baarde wel veel zorg, de opvoeding van twee Indische kinderen van een broeder kwam nog daarbij, doch zijn kranige, steeds vol zorg zijnde vrouw nam die moeielijkheden gaarne op zich. Naar hartelust gaf Dozy zich naast studie en lessen aan de gemeenschap, werd voorzitter van Eigen Hulp en bestuurslid van de Muziekvereeniging. Vooral de werkzaamheden in de Loge, waar hij tot voorzittend meester werd verkozen, gaven hem hooge voldoening. In de groote kwestie met Prins Alexander, wien men, na den dood van den Grootmeester nationaal, Prins Frederik, deze waardigheid wilde opdragen, werd - namens de Leidsche Orde - Dozy afgevaardigd naar den Haag, ten einde den Prins te leeren kennen. Dozy's standpunt, dat - afgescheiden van rang of stand - de waardigste en geschikste in aanmerking moest komen, bleef ongewijzigd. Hoewel Prins Alexander bij de verkiezing in het Groot-Oosten de meerderheid kreeg, heeft hij de weigering van Dozy om hem de voorkeur te geven, nimmer euvel geduid. Integendeel, kort na zijne verkiezing noodigde Z.K.H. hem uit op den Kneuterdijk te komen dineeren en ook daarna heeft de Prins meermalen blijk gegeven het zelfstandige en zuiver maçonnieke standpunt van Dozy te hebben begrepen. Behalve dat hij zijn tijd gaf aan de werkzaamheden in de Orde, woonde hij geregeld de maandelijksche vergaderingen van het Natuurkundig Genootschap en van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde bij, en daar in Leiden had hij gelegenheid op te merken hoezeer de deftigheid der oude professoren van zijn eigen studententijd, zoo omstreeks 1860, veranderd was. De hooggeleerden die de vergaderingen bijwoonden, achtten het niet beneden hun waardigheid na afloop een glas bier te drinken in cafés waar ook jongelui kwamen. Veel aandacht trok zijn arbeid in de ‘Vragen des Tijds’, waarin hij een soort program schreef over zijne opvatting van de Aardrijkskunde, een vak dat te veel, naar zijn meening, als een natuurkundige wetenschap werd opgevat. De publicatie in de ‘Vragen des Tijds’ was oorzaak dat het ‘Zeitschrift für wissenschaftliche Geografie’ te Freiburg i.B. een geregeld overzicht vroeg van den stand der geographische studie in Nederland, wat een paar jaar lang dan ook geleverd is. Prof. Pijnappel verzocht hem een nieuwen druk te bewerken van zijn Geographie van Ned. Indië. Behalve een artikel in de door Prof. Drapeyron te Parijs geredigeerde ‘Revue de Géographie’ en een stuk over het verband tusschen geschiedenis en ethnographie ter gelegenheid van het Bastian-jubilee, gaf Dozy in dien tijd nog een Nederlandsche bewerking van Verne's Histoire des Voyages et Découvertes. Met veel moeite dreef hij door, dat het geen vertaling zou worden, doch een Nederlandsche bewerking, waarin de groote verdiensten der Nederlandsche zeevaarders beter tot hun recht zouden komen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ten slotte werd de geheele opzet gewijzigd en de twee laatste deelen van het werk van Verne werden het opensnijden der bladen zelfs niet waardig gekeurd. De historie bleek overal voor Verne's fantaisie te hebben moeten wijken en toen de uitgever, Robbers, Verne's naam wilde handhaven, en Dozy bezwaar had tegen het varen onder zoo weinig betrouwbare vlag, bleef een tweede druk achterwege. Het was echter een product van ijverige studie geworden en, behalve door de illustraties, is het werk van Verne er niet in te herkennen. Een funeste verandering bracht de schrijfkramp te weeg, waardoor hij, die een secretaris moest gaan houden, zijn honoraria grootendeels te loor zag gaan. De oudste zoon was juist op het gymnasium gekomen, de andere zoons moesten allen nog hun middelbare schoolopleiding hebben; was het wonder, dat, toen van bevriende zijde er op gewezen werd dat de Directeur van de Kostschool te Noordwijk, Dr. Schreuders, zich terug wilde trekken, Dozy, aan wien de zaak zeer voordeelig werd voorgehouden, toesloeg? Hier valt een slagboom, het geluk is voorbij: de rust en onbezorgdheid zullen eerst weêrkeeren na jaren van tobben en strijd. Het instituut werd overgenomen, zonder dat de vorige eigenaar balans of exploitatiekosten kon overleggen. De aflossingen op de koopsom drukten in elk geval vrij zwaar. Op zijn minst moesten een dertigtal jongelui den cursus volgen, doch met het eind van den cursus zouden de meesten weggaan, zoodat er maar op een twaalftal te rekenen viel. De aandeelhouders, bij monde van den graaf van Bylandt, later voorzitter van de 2de Kamer, verklaarden zich echter zeer optimistisch en in den zomer van 1883 verhuisde Dozy met zijne familie naar Noordwijk. In dezen tijd kreeg hij opdrachten van uitgevers, waaraan hij gaarne voldeed. Zoo werd een globe bewerkt, die als premie voor de inteekenaars op het boek der ‘Reizen en Ontdekkingen’ moest dienen. Dan werden de kaarten onder handen genomen, die in de Encyclopaedie van Winkler Prins moesten komen en volgde een nieuwe druk van het leerboek der aardrijkskunde van Putz. Het bleek geheel omgewerkt te moeten worden. Hoewel politieke kwesties Dozy maar matig belang inboezemden, was de strijd die te Noordwijk uitbrak naar aanleiding van aanstaande verkiezingen, oorzaak dat hij - als in Deventer - partij koos. Het is wel merkwaardig, dat hij, van huis uit liberaal, in den strijd tusschen den Roomschen candidaat en den zendingsdirecteur Donner, predikant bij de Afgescheidenen, partij koos, met de kort geleden opgerichte kleine liberale kiesvereeniging, voor den laatste, die met een groote meerderheid werd verkozen: aldus werd de anti-revolutionair met behulp der liberalen in de Kamer gebracht. Zoo, bezig met studie, meer speciaal in dien tijd met Latijn, en met zaken van algemeen nut (ook in de Leidsche Loge, waar- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van hij na zijn vertrek eere-lid geworden was, doch waar men hem wederom tot voorzittend meester verkoos) brak het onweer los. Het Instituut werd een mislukking; met behulp van den Leidschen advocaat Mr. Was werd de inrichting geliquideerd. Dozy kreeg hevige ijlkoortsen, geknakt moest hij in den Haag, waar hij aan de H.B.S. met 3-jarigen cursus als leeraar in de geschiedenis werd benoemd, zijn loopbaan vervolgen. De directeur dezer school was vroeger hoofd eener lagere school geweest en had alle moeite gedaan te verhinderen, dat een leeraar met doctoralen graad aan zijn inrichting verbonden zou worden. Toen dit nu toch gebeurde, trachtte hij Dozy met allerlei plagerijen tegen te werken, terwijl de leerlingen, van een ander gehalte dan Dozy gewend was geweest, de prikkelbaarheid van hun leeraar niet begrepen en dikwijls van een ruwheid en ongebondenheid blijk gaven, die Dozy tot wanhoop en diepe neerslachtigheid brachten. Eerst in den loop derjaren heeft hij, met onverbiddelijke strengheid optredend, den slechten geest aan deze H.B.S. kunnen meester worden. Waar hij zich niet bepaalde tot het overhooren van lessen, zich niet te veel om data, jaartallen en feiten bekommerde, doch de geschiedenis doceerde, op wetenschappelijke wijze, en het voortkomen der gebeurtenissen uit den loop der dingen verklaarde, gaf het bij de slechte verhouding tusschen leeraar en leerling wel zeer veel aanleiding tot wrijving en ontevredenheid want zoo'n onderwijs was alleen goed voor hen die met liefde en ijver voor het vak en den onderwijzer bezield waren. Kon men die liefde en ijver verwachten van jongens, die, voor het meerendeel, geen hoogere illusie hadden, dan na drie jaren genoeg te weten, om in den winkel of het café van hun vader een plaats te krijgen of op een ministerie regelmatig naar boven te zullen komen? In dezen tijd kwam het voorstel van den Amsterdamschen Archivaris, Mr. de Roever, om aan het door dezen begonnen boek Het Leven van onze Voorouders mede te werken. En in een tijd van deprimeerende omstandigheden was deze aanleiding tot wetenschappelijken arbeid Dozy dubbel aangenaam. Reeds tijdens het voorbereidend werk aan het Tweede Deel stierf Mr. de Roever plotseling en daar bleek dat hij geen vast plan had gehad, noch eenige aanteekeningen voor het vervolg achterliet, was het niet gemakkelijk het werk zonder stagnatie voort te zetten. Het boek is zéér goed verkocht geworden en beleefde een tweeden druk. Behalve dit groote werk, de Ethnographische overzichten voor het ‘Archiv’ en artikelen en recensies in ‘de Tijdspiegel’ en in ‘de Spectator’, kwamen in den Haag ook de werkzaamheden in de Loge een groot deel van zijn ambitie opeischen. De Loge ‘l' Union Royale’ verkoos hem al spoedig tot voorzittend meester. Helaas bleef het daarbij niet; de coöperatie had altijd de liefde van Dozy bezeten en de nieuw opgerichte afdeeling van Eigen Hulp, de Wasch- en Strijkinrichting, koos hem in haar bestuur. Later, als voorzitter, kwam de oude eerzucht weer boven; opti- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mistisch als altijd, de lessen vergetend die Noordwijk had gegeven, deed hij voorstellen om een terrein voor een eigen wasscherij te koopen, gebouwen aan te besteden, machines te bestellen: met groote energie werd de zaak aangepakt en volbracht, doch spoedig bleek de taak te zwaar. Toch bleek geen der andere bestuursleden genegen de taak op zich te nemen. Dus vatte Dozy moedig de zaak aan, had met allerlei moeilijkheden te kampen, met oneerlijkheid en kuiperijen, leed een zeer groot finantieel verlies, doch smaakte de voldoening dat, toen hij, na allerlei ellende, voor goed aftrad, zelfs de tegenstanders hem hulde brachten. Over het algemeen is het Haagsche leven een zwakke weerspiegeling van de oude, mooie jaren. Overal, op wetenschappelijk als op sociaal gebied staat hij op de bres, doch zijn kracht is gebroken, hij wil doch kan niet meer zoo als 't moest. Toen in 1905-'06 de storm in Eigen Hulp losbrak, gedeeltelijk gericht tegen hem als voorzitter van het district den Haag en als penningmeester van het hoofdbestuur, belast met het toezicht op de drukkerij, boog de oude strijder het hoofd. Alleen als commissaris der Spaar- en Voorschotkas bleef hij in functie, voor 't overige had hij genoeg van Eigen Hulp. Werden zijne sociale werkzaamheden aldus vergald, tot het eind toe is hij der wetenschap trouw gebleven. Het door Prof. Brugmans in het leven geroepen ‘Historisch Gezelschap’, dat slechts twaalf leden zou tellen, schonk onverdeeld geluk. De leden waren bij beurten gastheer en moesten als zoodanig om beurten ook voor geestelijk voedsel zorgen. Ook de bijeenkomsten van de redactie van den Spectator en van de letterkundige vereeniging ‘Die Haghe’, als die van ‘de Sphinx’ werden trouw bezocht. In het Jaarboekje van ‘Die Haghe’ werden een paar bijdragen van zijn hand geplaatst. Zoo gingen de moeielijke Haagsche jaren voorbij, zijn kinderen gaf hij een opleiding naar hun aspiraties en over het algemeen mocht hij daarbij tevreden zijn. In 1908, toen de leeftijd bereikt was waarop hij recht op pensioen had, vroeg hij ontslag, doch een onbezorgde oude dag was niet volmaakt voor hem weggelegd: hetzelfde jaar nog verloor hij zijn vrouw, die hem, met onuitputtelijke liefde en met de grootste zelfopoffering voor haar gezin, zoowel in de gelukkigste als in de moeilijkste jaren een steun was geweest. Èn voor zijn gezin èn voor het nageslacht stichtte Dozy wel het beste wat een mensch kàn stichten: uitgaande van het beginsel dat een familiegeschiedenis evenveel recht heeft van bestaan als de historie van het land, waarin men woont, stelde hij een familiegeschiedenis samen, daartoe in staat gesteld door zijn, helaas te vroeg overleden broeder, Mr. Charles Dozy, die, als gemeente-archivaris te Leiden, veel had opgespoord, wat betrekking had op de familie Dozy en op de aanverwante familie van den Bosch. Het is een unicum geworden, deze historie van een familie, die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sedert het midden der zeventiende eeuw in haar ontwikkeling is te volgen en die zich op een zelfde, tamelijk hoog en intellectueel niveau heeft weten te handhaven. Op zijn zeventigsten verjaardag verscheen het werk, een prachtige uitgave waarvan later een 100-tal exemplaren aan het genootschap: ‘de Nederl. Leeuw’ ten geschenke werden gegeven voor die leden die een voorbeeld wenschen te hebben van de wijze waarop de genealogie eener familie behandeld kan worden. Nog elf jaren lang mocht de ijverige samensteller van dit werk, waarvoor het nageslacht hem dank is verschuldigd, van een goede gezondheid en van onverdeelde rust profiteeren. De dood verraste hem. Hij werd begraven zooals hij had geleefd, zonder klinkend eerbewijs, zonder loftuitingen.
Ik ben aan 't einde van mijn taak gekomen. Ik heb mij gehouden aan 't eenigszins beperkende voorschrift van ‘Letterkunde’, dat geen ‘lofrede’ gevraagd werd. Ik zal dus niets tot lof van mijn vriend zeggen. Maar een ander vriend moge spreken. Toen ik betrekkelijk kort voor Pekelharing's dood met hem over Dozy sprak, zei hij, bij het heengaan en uitgeleide doen: ‘Dozy had Professor moeten zijn en Ridder in de Orde van den Nederlandschen Leeuw. Maar hij zocht zich zelven niet’. Hooger loftuiting kan aan Dozy niet gegeven worden. De man, die de uitspraak deed, staat verre boven mij; hij kon beter dan ik Dozy's leven beoordeelen. Deze lof zal over eeuwen spreken. Het is het beste monument, dat Dozy's leven in herinnering brengt.
's Gravenhage 1922/1923. A.J. Servaas van Rooyen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lijst der boeken en geschriften van Dr. G.J. Dozy
|
1879. | De Almanach de Gotha’ voor 1808. (Arnhem). |
1881. | S. Susan (in Levensberichten van leden der Mij der Ned. Letterkunde). |
1880. | Bijdragen in het ‘Zeitschrift für wissenschaftliche Geographie’. |
1881. | ‘La Géographie de la politique aus Pays-Bas’ in de ‘Revue de Geographie’. |
188I. | Aardrijkskunde (in Vragen des Tijds). |
1881. | Prof. Pijnappels Geographie van Nederlandsch Indië, 3de druk. 's Gravenhage. |
1881. | Het Boek der Reizen en Ontdekkingen. Rotterdam. |
1881. | Recensies in ‘De Nederl. Spectator’. |
188I. | Recensies in ‘De Amsterdammer’. |
1885. | De Leeswijzer, onder redactie van Dr. G.J. Dozy en F. Smit Kleine. |
1888/1922. | ‘Revue bibliographique’ in Intern. Archiv für Ethnographie. Leiden. |
1888. | ‘Ethnographie und Geschichte’ in het Bastian-Album. |
1888. | Lijkrede bij de rouwloge van Br. Vaillant. In ‘l'Union fraternelle’. |
1888. | De Latijnsche School te Noordwijk-Binnen en het Instituut Schreuders. |
1897. | Recensies in ‘De Tijdspiegel’. |
1888. | In ‘De Tijdspiegel’: Op 't veld der wetenschap gesneuveld. (Daniel Veth). |
1899. | In ‘Die Haghe’: Prins Willem IV. |
1899. | In ‘Die Haghe’: Het huishouden van Juliana van Dorp. |
1902. | Recensies in ‘De Tijdspiegel’. |
1889. | In ‘De Tijdspiegel’: Netscher's Geschiedenis van Essequebo, Demerara en Berbice. |
1890. | In ‘De Tijdspiegel’: Voor recht en menschlijkheid. |
1892/1905. | Bijdragen in De Nederl. Spectator. |
1893. | In ‘De Tijdspiegel’: Naar Siberië. |
1894. | In ‘De Tijdspiegel’: Als iemand verre reizen doet. |
1895. | In ‘De Tijdspiegel’: In meer dan een opzicht merkwaardig (Veth's ‘Het paard onder de volken van het Maleische ras’). |
1897. | ‘Etnographische Musea’ in De ‘Tijdspiegel’. |
1893-1905. | Het Leven van onze Voorouders. Door Mr. N. de Roever en Dr. G.J. Dozy. Amsterdam. |
1908. | In ‘Uit onzen Bloeitijd’: Spel en Spelen. Baarn. |
1908. | ‘In Memoriam J.D.E. Schmeltz’. Ethn. Arch. XIX, I. Kaarten in de Elzevier-Globe bewerkt voor Winkler Prins' Encyclopaedie. |
1901. | Charles Marius Dozy. In het Bulletin des Eglises Wallonnes. |
1911. | (niet in den handel). De Familie Dozy. |
- voetnoot1
- Ik laat dat jij cursief drukken, omdat die uitdrukking oen eigenaardige karaktertrek van hem bloot legt. Hij haatte het ge-u tusschen goede vrienden, en familieleden, van gelijke jaren. Hij vond daarin iets stijf-deftigs, dat de vertrouwelijkheid schaadde. Ik voeg hierbij nog een tweede karaktertrek. Hij hield niet van titulatuur. ‘Den Heer’, zei hij, is genoeg. Eenvoud was in hoofdzaak zijn kenmerk.
- voetnoot1
- Van deze familie komt ook in zijn modelboek Genealogie en Geschiedenis v.d. fam. Dozy, 1911, het geslachtsregister voor.