Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1920
(1920)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Levensbericht van A.W. Stellwagen.Een wil, van jongs af in den strijd om het bestaan gestaald, een vlug en scherp verstand en een rusteloos werkzame geest, een praktische blik op de middelen om de kennis en de inzichten, zoo gretig in dien geest opgenomen, aan de belangen van het onderwijs dienstbaar te maken, een bijzondere gave om kennis mede te deelen en met leerlingen om te gaan en bij dat alles een opgewekte aard, welks bezitter zich gelukkig gevoelde op de hoogte, die hij had weten te bereiken - die eigenschappen konden voor niemand verborgen blijven, die met Stellwagen in nadere aanraking kwam. Arnoldus Wilhelmus Stellwagen, den 19den Augustus 1844 te Norg in Drenthe (gemeente Veenhuizen) uit katholieke ouders geboren, begon reeds op zijn negenden verjaardag als molenkasser of poetsjongen in een stoomkatoenspinnerij het leven van een toekomstig fabrieksarbeider. Ook in die richting zou hij het met zijn schranderheid en zijn plichtsbesef allicht ver gebracht hebben, maar de jongen koesterde andere idealen. Juist bracht de nieuwe wet op het Lager Onderwijs (1857) leven en beweging in de onderwijskringen: onderwijs geven en om te beginnen kweekeling worden lachte hem boven alles toe. Op hoogen leeftijd heeft Stellwagen ons in aantrekkelijken vorm die moeielijke tijden zijner jeugd geschetstGa naar voetnoot1. Moeielijk inderdaad was de weg, die naar het vurig begeerde doel leidde. Al werd de spinnerij in 1861 stopgezet, de nu zestienjarige knaap moest eerst nog met tegenzin een - gelukkig korten - tijd doormaken als leerling-wever in een koffiezakkenfabriek, eer het gewichtige oogenblik aanbrak waarop de deur van de school van mr. Flierman te Veenhuizen zich voor hem als kweekeling opende. Maar het salaris was slechts ƒ 1.50 per week en om het | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||
verschil tusschen dat loon en wat hij in de fabriek verdiend had aan te vullen en zijne ouders niet tot last te zijn, ging onze kweekeling elken morgen voor dag en dauw met sikkel, touw en kruiwagen het pad op, langs landwegen en slooten, om, waar het maar te vinden was, het jonge gras af te snijden en in den kruiwagen op te stapelen: dan werd het bij den boer in wiens dienst hij was, afgeleverd voor het vee: de ‘grassnijder’ had zijn dertig centen verdiend en kon zijn schooljasje aantrekken om zijn taak als kweekeling weer op te vatten. Maar nog in datzelfde jaar 1861 trok Dr. H.J. Nassau, Inspecteur van het Lager Onderwijs in Drenthe, zich zijner aan. Stellwagen was met een vriend naar Groningen ‘gewandeld’ om aan het vergelijkend examen voor de nieuw opgerichte Rijkskweekschool voor Onderwijzers deel te nemen. Hij heeft ons levendig geschilderdGa naar voetnoot1 hoe hij daar overstelpt werd door het bewustzijn van zijn volslagen onkunde, maar aan een enkel gelukkig antwoord, gepaard zeker wel aan den indruk van zijn schranderen oogopslag, had Nassau, de uitstekende menschenkenner, genoeg om aan Stellwagen zijn bijzondere aandacht te schenken en hem in de richting voort te schuiven, die met zijn aangeboren studielust en zijn aanleg voor onderwijzer in overeenstemming was. Wel was zijne kennis te gering om bij het vergelijkend examen voor de normaalscholen te Assen en te Meppel, waar een beurs vacant was, den prijs te behalen, maar voor hem en drie anderen verkreeg Nassau eene plaatsing met extra-steun van het rijk. De lange weg, dien Stellwagen van die heugelijke gebeurtenis af, heeft doorloopen, totdat hij in 1875 leeraar aan de H.B.School te 's-Gravenhage werd, leidde hem van Drenthe over Noord-Holland, Noord-Brabant, Gelderland en Zeeland naar de ResidentieGa naar voetnoot2. Op dien weg, met examens als te nemen hinderpalen bezaaid, heeft naast Dr. Nassau, de directeur van de kweekschool te 's-Hertogenbosch, Dr. F.B. Trosée, den grootsten invloed op de vorming zijner denkbeelden uitgeoefend. Zelf zegt hij in dezen | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||
den erfgenaam van Nassau's denkbeelden te hebben ontmoet en heeft hem Nassau's Gedachten over onderwijs en opvoeding opgedragen. Wat Stellwagen aan die beide mannen dankte, heeft hij steeds met den grootsten nadruk en diepe vereering in woord en schrift erkend. De Herinneringen aan Dr. H.J. Nassau, door hem in 1879 in de Schoolbode geplaatst, geven ons niet alleen een aantrekkelijk beeld van dien voortreffelijken paedagoog en menschenvriend, maar zij nemen ons ook voor den schrijver in, die zoo zonder eenige terughouding ons laat deelen in zijne geestdriftige hulde aan Nassau's nagedachtenis. Maar niet alleen op die wijze heeft Stellwagen zijn dankbaarheid getoond, met volle overtuiging heeft hij zich aan de verspreiding gewijd van Nassau's denkbeelden over taalonderwijs en met den hem eigen praktischen blik die denkbeelden in vruchtbare werkzaamheid in een reeks van schoolboeken toegepast. Daarin werd de strijd aangebonden tegen de overheerschende plaats, die bij het lager onderwijs in de moedertaal door de grammatica werd ingenomen. De regels werden niet praktisch afgeleid uit de levende taal, maar men ging te werk als bij de klassieke talen, waar de regel door voorbeelden wordt gestaafd. Een veel te ruimen tijd werd in beslag genomen door oefeningen in verbuigen, vervoegen, ontleden en door dictee's. Wat Nassau in zijne door Stellwagen verzamelde ‘Gedachten over opvoeding en onderwijs’ verlangde, dat niet van de geleerdheid, maar van de werkelijkheid bij het onderwijs zou worden uitgegaan, was diep in den geest van zijn beschermeling ingedrongen en bezielde hem bij zijn gansche streven. Men leze slechts zijn Voorbericht bij de eerste uitgave van zijn Nieuwe Stijloefeningen (1889), waar hij uit een door hem in het Nieuwe Nijmeegsche Schoolblad geplaatst artikel eenige beschouwingen overneemt, die met vuur zijn geschreven. Hij geeft daar ook als tegenstelling met de gewoonte van een vorig tijdperk zijne methode aldus weer: ‘Van den eersten dag af, dat de leerling eene pen op het papier zet, tot aan het einde der schooljaren toe, hem de praktijk van taal en stijl te doen beoefenen door verscheidenheid van opgaven met woorden en uitdrukkingen, tegenstellingen en aanvullingen, te beantwoorden vragen en te bewijzen stellingen, synonieme en zinverwante uitdrukkingen, woordverklaringen en omschrijvingen van algemeene en bijzondere spreekwijzen.’ Tusschen 1877 en 1889 zijn de geschriften opgesteld, waarin Stellwagen de aldus beschreven methode voor leerlingen en onderwijzers frisch en praktisch verwerkte. Dat zij op den juisten tijd kwamen, bewijst het aantal herdrukken, niet minder b.v. dan zeventien van het eerste deeltje van zijn ‘Denken en Stellen’, waarmede de reeks geopend werd. Men kan zich de voldoening van den schrijver voorstellen, toen hij van dit geschriftje het | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||
honderdduizendste exemplaar met zijn handteekening voorzag. Nu kan men toegeven, dat ook deze reactie, zooals het gewoonlijk gaat, niet geheel vrij van eenzijdigheid was, b.v. in de bewuste ter zijde stelling van alle opzettelijk grammaticaal onderricht; ook dat de geheele opleiding van Stellwagen meebracht, dat zijn arbeid vruchtdragender is geweest voor de lagere school en vooral de kweekscholen, dan voor het Middelbaar onderwijs: andere richtingen zijn tot ontwikkeling gekomen; op zijn eigen terrein is de navolging niet altijd gelukkig geweest, maar aan de waardeering van het nieuwe dat hij heeft gegeven, mag dit geen afbreuk doen. Trouwens een kenner dezer dingen wees er mij op, hoe nog in moderne schoolboeken de methode van Stellwagen kan teruggevonden worden, vaak met minder smaak en minder praktisch inzicht toegepast. Want aan die eigenschappen hebben de werkjes van Stellwagen zonder twijfel een belangrijk deel van hun opgang te danken. Meer dan eenmaal legt hij er zelf in zijn Voorberichten nadruk op, dat de inhoud zijner boekjes onmiddellijk aan de praktijk van zijn eigen onderwijs is ontleend. Van daar een frissche toon, prettige indeeling der stof, groote helderheid. Want Stellwagen is een voortreffelijk onderwijzer geweest. Natuurlijke aanleg, in den kweekeling reeds terstond opgemerkt, had zich in de beproefde leerschool ontwikkeld, die hem door al de rangen van het lager onderwijs tot het leeraarschap aan H.B.School en Gymnasium bracht. Een zijner leerlingen op het Haagsche Gymnasium, die zelf de Nederlandsche taal tot voorwerp zijner studie heeft gekozen, heeft zeer levendige herinneringen aan hem bewaard; hij roemt zijn buitengewone gave met jonge menschen om te gaan; een indruk van weldadige rust ging van hem uit; voortreffelijk kon hij uit het leven onzer groote schrijvers verhalen; zelfs moeielijke stukken uit onze zeventiendeëeuwsche poëzie wist hij met de lagere klassen volkomen helder te behandelen. Een ander van dezelfde school, letterkundige van naam geworden, schenkt volle waardeering aan de ruime opvatting, waarmede Stellwagen in zijne opstellen allerlei jeugdige excessen in woordkunst verdroeg, die hem toch, naar zijne overtuiging, komisch moesten voorkomen, ja, onaangenaam stemmen. Hij gaf hem voor die stijlproeven goede cijfers en moedigde hem voortdurend aan. En weder een andere zijde stelt J.M. Acket in het licht in eene gevoelvolle schets aan Stellwagen's nagedachtenis gewijd (Weekblad voor Gymnasiaal en Middelbaar Onderwijs van 4 December 1918). Hij spreekt daar over de lessen, waarin Stellwagen hem tot leeraar opleidde, dus voor de akte M.O., hoe hij tot arbeid en tot denken wist te prikkelen, maar vooral hoeveel hij bereikte door warme ingenomenheid te toonen met elke geslaagde poging zijner leerlingen. Helderheid van mededeeling, ruime waardeering ook van wat | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||
met eigen natuur niet strookt, warme belangstelling in zijn leerlingen, deze trits van eigenschappen kenmerken zeker wel den echten paedagoog. En ook dit ontbrak hem niet, dat hij zich bewust bleef van het gevaar van verslapping, waaraan de leeraar blootstaat, juist als hij ten volle het vertrouwen zijner leerlingen in zijn kennis heeft veroverd. ‘Het kan zoo licht gebeuren’ schrijft hij in zijn Levensschets van R. Fruin, ‘dat dan de geest van den docent gaat inslapen, dat zijne wetenschap verdort en veroudert, dat hij eerst de rente van zijn kapitaal verteert, maar ten slotte inteert en ook het kapitaal zijner kennis op beuzelt’. Naast den kampioen voor vernieuwd taalonderwijs staat de beoefenaar der letterkunde. Hier verdient opmerking, dat in de Nieuwe stijloefeningen (1889) een paar opgaven worden aangetroffen, waarbij het om ontleding gaat van den stylistischen samenhang der gedachten. Hoever Stellwagen bij zijn onderwijs systematisch in die richting is voortgeschreden, is mij niet bekend: in zijne geschriften staan die opgaven geheel op zich zelf en ook in de Levende Taal, door Stellwagen zelf in het Voorbericht van den vierden druk eene uitgave niet van zijn, maar van Nassau's werk genoemd, wordt niets van dien aard gevonden; steeds blijven wij binnen den kring van verklaring van woorden en uitdrukkingen, van afzonderlijke zinnen, redefiguren enz. In zijn Letterkundige opstellen toont hij smaak en belezenheid: de stijl is van goeden huize, bondig, wellicht een enkel maal wat precieus; de gedachtengang helder, het oordeel bezadigd; de geestelijke atmosfeer die van het midden der vorige eeuw, intellectualistisch getint. Naast die studies, waarvan de beste in een deeltje Letterkundige Bespiegelingen verzameld zijn (1889), heeft Stellwagen op dit gebied ook ijverig voor het onderwijs gewerkt. Zijn eerste Bloemlezing uit de werken van dichters der 19de eeuw dagteekent reeds van 1870. Met praktisch inzicht heeft hij niet slechts korte proeven, maar geheele stukken uit de schrijvers opgenomen en daarbij een juisten blik getoond. Veelzijdig was zijne belangstelling: bloemlezingen uit de werken van Justus van Effen, van Staring, van de Génestet; uitgaven met aanteekeningen in het Pantheon, zijn in de lange reeks zijner geschriften te vinden. Voorkeur was er intusschen wel. De persoonlijkheid van Constantijn Huyghens en diens overwegend verstandelijke poëzie trokken Stellwagen bijzonder aan: van hem gaf hij Ooghentroost en de Zeestraet uit; ook bij zijne leerlingen is die sympathie niet onopgemerkt gebleven. En hiermede is zijne bedrijvigheid op het gebied van onderwijslitteratuur niet uitgeput. Bij zijne aanstelling tot leeraar aan de H.B.School te Zierikzee werd hem de verplichting opgelegd om de middelbare akte van Aardrijkskunde te verwerven, wat hem na één jaar van geheel zelfstandige studie reeds gelukte. Het kan ons niet bevreemden dat hij met meer dan één werkje | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||
getracht heeft ook in dit vak de school tot voordeel te zijn. Zoo is Stellwagen in de laatste dertig jaren der vorige eeuw door zijn onderwijstalent, door de wijde verspreiding zijner schoolboekjes, door zijn opleiding van leeraren voor het middelbaar onderwijs en zijn lidmaatschap gedurende meerdere jaren van de commissie, die de examens voor de akte M.O. moest afnemen, ongetwijfeld een man van groote beteekenis op het gebied van het onderwijs in Nederland geweest. Ik wil er hier aan herinneren, dat reeds in 1876 op voordracht van Fruin en Verdam de Maatschappij van Letterkunde hem onder hare leden opnam. Op een en zestigjarigen leeftijd moest Stellwagen zich om gezondheidsredenen uit het openbare leven terugtrekken: het was mij eene leegte hem niet meer op zijn vaste plaats des morgens vóór schooltijd (hij was altijd zeer vroeg aanwezig) in de leeraarskamer aantetreffen: steeds gereed voor een opgewekt gesprek, steeds vol belangstelling in wat in school en maatschappij omging. Hij heeft na eenigen tijd nog een aantal hoogst gelukkige jaren in rustige huiselijke omgeving in Apeldoorn mogen doorbrengen, waar hij op 1 November 1918 overleed. Maar zijn geest heeft geen rust gekend. Verrassend groot is het aantal opstellen in tijdschriften, week- en dagbladen, die in die jaren van zijne hand zijn verschenen: de Nieuwe Gids bracht in October 1919, dus een jaar na zijn dood, nog het slotartikel van eene bespreking der Dagboeken van Wilhelm von Humboldt. Ook hierbij verliet hem niet het inzicht in hetgeen hij met zijn kennis en gaven bereiken kon. Terwijl de nieuwe beweging op het gebied van taalonderwijs buiten hem omging en de letterkundige na '80 niet tot hem sprak, schonk hij nu bij voorkeur zijn aandacht aan onderwerpen van geschiedkundigen aard. Met juisten blik koos hij uit de geweldige reeks van historische publicaties die werken, die zijn vluggen geest en zijn vaardige pen stof verschaften voor een heldere uiteenzetting van gebeurtenissen, toestanden, lotgevallen en karakters: voor krachtfiguren als Napoleon en Bismarck gevoelde hij bijzondere belangstelling. Had hij het boek in zich opgenomen, dan zetten zich zijne indrukken in welgekozen woorden om, die zonder een enkele doorhaling uit zijn pen vloeiden. Voor hem zelf was dat schrijven een genot, ja een behoefte, maar wanneer de groote bladen zoo vele van die schetsen hebben opgenomen, mogen wij aannemen, dat ook het lezend publiek zijn kennis gaarne onder zijne leiding verhelderde. Andere tijden, andere mogelijkheden. Toen Stellwagen zijn werkzaam leven besloot, gingen juist Regeering en wetgevende macht ruime middelen beschikbaar stellen om onvermogende jongelieden van bijzonderen aanleg de beste opleiding te doen genieten. Iets in die richting - wij zagen het - was ook Stellwagen in zijn jeugd ten deel gevallen, toen Nassau hem door bijzonderen steun der Regeering toegang tot de normaalklassen te Assen ver- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||
schafte en op de kweekschool in den Bosch was hij in het genot van een Rijksbeurs. Doch Gymnasium (de H.B.Scholen bestonden toen nog niet) en Universiteit bleven buiten zijn gezichtskring; thans zou aan gaven als hem geschonken waren langs dien weg een schoone toekomst hebben open gestaan. Maar de gedachte hieraan stoorde hem niet in zijn levensvreugde noch in zijn werklust: men leze slechts de piëteitvolle bladzijden, door Mej. A.M. Stellwagen in School en Leven (Januari 1919) aan haar vader gewijd. Vol dankbare herinnering aan Nassau's steun, geneigd tot onvoorwaardelijke bewondering, waar hij, zooals bij Dr. Rutgers, Rector van het Haagsche Gymnasium hoogheid van karakter en groote gaven vereenigd zag, trouw aan eens geschonken vriendschap, zooals ook de schrijver van dit Levensbericht meermalen mocht ondervinden, heeft Stellwagen zijn loopbaan met tevreden gemoed afgelegd en met zelfbehagen, doch zonder verwaandheid, den afstand gemeten, die de toekomst, welke hem als knaap scheen te wachten, van het leeraarschap aan het Haagsche Gymnasia scheidde. In veel was hij autodidact en in de zekerheid van zijn kennis ontkwam hij niet altijd aan de daarvan bijna onvermijdelijke gevolgen, maar dat de kracht waarmede hij zich opgewerkt heeft, een waardevol voorbeeld geweest is, zal wel niemand ontkennen.
Th. van Aalst. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Lijst der geschriften. van A.W. Stellwagen.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||
Vertalingen, Bloemlezingen, Verzamelingen en Uitgaven.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Voorts een zeer groot aantal artikelen, feuilletons enz. in tijdschriften, week- en dagbladen, b.v. in: de Tijdspiegel, Onze Eeuw, de Gids, de Indische Gids, de Nieuwe Gids (hierin stond nog een jaar na zijn dood in 1919 het slotartikel van een beschouwing over Wilhelm von Humboldts Dagboeken), Eigen Haard, Buiten, School en Leven, de Nieuwe Rotterdamsche Courant, de Nieuwe Courant (in deze beide dagbladen verschenen zeer vele feuilletons van zijne hand, meest over historische onderwerpen), het Nieuws van den Dag. |
|