| |
| |
| |
| |
Levensbericht van Johannes van Loenen Martinet.
Man van helder hoofd en warm hart, beschikkend over een welversneden pen en toegerust met zeldzaam groote sprekersgaven, is Van Loenen Martinet voor velen, vooral voor de kringen der vrijzinnig godsdienstigen, tot grooten zegen geweest. Het is mij een weemoedig genot het leven van mijn vriend te beschrijven, hem zoo goed ik kan uit te beelden.
Hij is geboren 22 Juni 1840 te Nijmegen, waar zijn vader geneesheer was. Deze had het tweede deel van zijn naam geërfd van zijn oom, den predikant J. Martinet Kuypers, die zoo was genoemd naar J.F. Martinet, den schrijver van het weleer zeer beroemde boek ‘Katechismus der natuur’. Zijn moeder was Louize Henriette van Enschut. Over zijn jeugd lag een zware schaduw: het huwelijk zijner ouders was ongelukkig en is ontbonden. Hij heeft zijn kinderjaren doorgebracht te Apeldoorn, Voorst, waar hij de lagere school, en Zevenaar, waar hij de zoogenaamde Fransche school en het Gymnasium bezocht. Toen hij door het Curatorium aldaar rijp voor de Universiteit verklaard was, verhuisde zijn moeder met hem naar Utrecht, waar hij 23 Januari 1857 in het Album Studiosorum werd ingeschreven.
Hoe weinig hij en de meeste andere theologanten voor hun godgeleerde vorming aan de professoren Bouman, Vinke en Ter Haar te danken hadden, en hoe Opzoomer voor hen een nieuw licht deed opgaan, heeft hij in zijn keurig Levensbericht van Dr. M.A.N. Rovers beschreven. Van zijn hoogachting voor dien leeraar getuigt zijn warm woord bij zijn overlijden, in ‘De Hervorming’ van 27 Augustus 1892, en hij heeft nooit vergeten, hoe angstig het hem ‘den goedgeloovige in den trant van een gematigd en gemoedelijk supranaturalisme’, om het hart werd, toen zijn geloofsovertuiging bij Opzoomers kritiek wegzonk, en hoe hij ontspanning kreeg toed zijn blik verruimd werd en zuiverder denkbeelden in hem groeiden, weldra door de werken van Hoekstra, Scholten en anderen gerijpt. Terwijl de oude bekende klanken hem gemeenzaam bleven, daar hij met Beets, toen predikant te Utrecht dweepte - hij wijdde hem een hartelijk woord
| |
| |
in De Hervorming van 21 Maart 1903 - ontwikkelde hij zich, als velen zijner tijdgenooten, tot een ‘modern theoloog’.
Hoeveel liefde hij ook voor zijn studievak had, dat hij meer deed dan daarin zich bekwamen toont de Studentenalmanak. Reeds in den jaargang 1858 staat een gedicht van hem, ‘Liefde’ getiteld. Het bleef niet alleen: elk jaar bracht nieuwe, oorspronkelijke of naar Longfellow en Lessing, benevens een prozastuk, in 1862, over De Génestet, na diens dood geschreven. Met zijn boezemvriend, A.W. Bronsveld, hekelde hij, onder den schuilnaam ‘Ik en jij’, in de Tijdspiegel van 1860 een pas uitgekomen bundel gedichten. Het kan ons dus niet verwonderen dat hij reeds in dit jaar lid der Almanakredactie was, in het volgende haar secretaris. Voorts was hij lid van ‘Calliope’, een gezelschap dat een theologische sectie had, secretaris van ‘Uiterlijke welsprekendheid’, eerst bestuurslid, daarna voorzitter van het letterkundig gezelschap ‘Panta noèta’, thesaurier van den Senaat en bij de maskerade van 1862 banierdrager der Theologische Faculteit. Zoo genoot hij zijn studentenleven en werd tot mensch en goed onderlegd predikant gevormd.
In December 1863 werd Van Loenen predikant bij de N. Hervormde gemeente te Heenvliet, na gehuwd te zijn met Anna Elizabeth Gunning, zuster der drie professoren van dien naam. Zij schonk hem éen zoon, Johannes Jacobus Wilhelmus, thans ingenieur bij de Hollandsche IJzeren Spoorwegmaatschappij te Amsterdam, en overleed reeds in Januari 1865.
Te Heenvliet was hij de eerste predikant van moderne richting, en had daar dus met moeilijkheden te kampen waarvan zich de hedendaagsche jonge moderne predikanten bezwaarlijk een juist denkbeeld kunnen vormen, de moeilijkheid om de voor alle menschen geldige godsdienstwaarheid tot vermaning en vertroosting te verkondigen in vormen die ver afweken van de overgeleverde, en dit te doen ook in de godsdienstoefeningen waarin hij sprak èn tot ontwikkelden, die min of meer hem konden begrijpen, en wier innerlijk leven er door zou verrijkt worden, èn tot eenvoudigen, daartoe te eenen male buiten staat, meer gehecht aan overgeleverde vrome klanken dan in het bezit eener gegronde godsdienstovertuiging. Het was minder menschenvrees die ons weerhield onbewimpeld ontkenningen uit te spreken dan de vrees ‘kleinen’ van ons en de Kerk te vervreemden, waardoor wij niets meer voor hen konden zijn. Hoe levendig Van Loenen zich na een halve eeuw nog den strijd herinnerde dien wij te strijden hadden gehad, daarvan getuigt de door hem geschreven Kroniek in het N. Theologisch Tijdschrift van 1914 (bl. 304-316).
Bij vele gelegenheden viel het moeilijk ‘omzichtig te zijn als de slangen en argeloos als de duiven’, en nooit meer dan op Paschen, wanneer de loochening der lichamelijke opstanding van Jezus niet licht was te bemantelen. Van Loenen was er de man niet naar de voorzichtigheid te ver te drijven, en zijn buren te
| |
| |
Geervliet en Abbenbroek, A.C. Duker en W.C. van Manen, evenmin. In het voorjaar van 1866 spraken zij af op den eerstvolgenden Paschen rondweg te zeggen wat zij er van dachten, en zij deden het. In De Hervorming van 19 Januari 1907 heb ik deze bijzonderheid verteld; waarschijnlijk had ik het van Van Manen gehoord. De gemeente van Heenvliet bleek in staat te zijn de waarheid te dragen; de persoonlijkheid van haar voorganger en zijn sprekersgaven werkten daartoe krachtig mede; nog leeft er de herinnering aan den opgang dien hij maakte: men vertelt nog, schrijft mij de tegenwoordige predikant, dat toen de paden in de kerk met stoelen bezet werden!
Kort na den dood zijner vrouw vertrok Van Loenen naar Westzaandam, om in 1871 die standplaats met Zwolle te verruilen. Daar is hij in 1872 gehuwd met Jacoba Maria de Bordes, dochter van Dr. A.H.J. de Bordes, geneesheer te Hoorn. Uit dit huwelijk zijn drie kinderen gesproten, waarvan een, Adrianus Hendrik Jacob, student in de medicijnen te Amsterdam, in 1894 overleden is - zijn vader dichtte toen een versje, opgenomen in het Gedenkboek Nederland-Lombok - de twee anderen, Frederik Philip Gottlieb, tot voor kort directeur van het Gas- en electriciteitsbedrijf te Delft, en Jacoba Louisa, gehuwd met Dr. Orobio de Castro, te 's-Gravenhage, met hun moeder en stiefbroeder den man en vader betreuren.
Als spreker was hij ook te Zwolle gelukkig, zooals hij tot zijn dood toe overal waar hij optrad is geweest; het verdriet voor stoelen en banken te spreken heeft hij niet gekend. Geen wonder! Wel had hij niets van een opwindenden volksredenaar, die een talrijk publiek trekt, ook velen die eigenlijk geen belang stellen in de zaak waarom het gaat; hiertoe was hij te sober; maar hij boeide hen die, min of meer bewust, verdieping van hun leven zochten, door het verkondigen van goed doordachte waarheden, en dat in zoo schoone, heldere vormen gekleed dat, terwijl de meer ontwikkelden door hem werden meegesleept, ook de eenvoudige hoorders er iets van meedroegen en ‘gesticht’ werden. Zijn voordracht was levendig, maar eenvoudig, en van zijn stem getuigde mij Bronsveld: ‘Wij hadden reeds toen (in zijn studententijd) veel verwachting van zijn opgang als spreker: hij had een stem die iets deed trillen in ons, er sprak diep gevoel uit. In overeenstemming hiermee was zijn voordracht, levendig en waardig; men voelde: dat is echt gemeend, hij verkondigt wat in hem leeft’. Deze getuigenis van zijn academievriend zullen allen beamen die hem hoorden. Wat lag dus meer voor de hand dan dat hij de voorganger was in de godsdienstoefening bij gelegenheid der viering van het vijfentwintigjarig bestaan van den Nederlandschen Protestantenbond, 26 October 1895, en eveneens in die ter voorbereiding van het internationaal congres van ‘Unitariërs en andere vrijzinnig godsdienstige denkers en arbeiders’ in 1903? Zijn dit min of meer schitterende getuige
| |
| |
nissen, daarnevens een meer verborgen! Toen Van Loenen te Santpoort was beroepen, vroeg een werkman verlof van zijn werk: want hij moest naar Ds. Van Loenen om hem te verzoeken toch niet heen te gaan, en op de vraag of hij hem dan zoo kende zei hij: neen, gesproken heb ik hem nooit, maar ik heb een groot gezin, al mijn kinderen passen goed op, en dat heb ik alles aan zijn preeken te danken. - Naïef, niet waar? maar treffend.
Toen Van Loenen te Zwolle optrad, stond hij eerst als moderne alleen. Zijn collega's waren meerendeels wat men destijds liberaal noemde, maar met die nieuwe denkbeelden konden zij zich niet vereenigen. Het was daarom voor hem een groote zegen toen hij I. van den Bergh naast zich kreeg, straks S. Cramer, als predikant der Doopsgezinde gemeente, later hoogleeraar te Amsterdam. Als trouwe vrienden hebben zij eenige jaren samengewerkt. Reeds vóor de komst van Van den Bergh had Van Loenen een afdeeling van den Nederlandschen Protestantenbond gesticht; nu nam de zaak een vaart, het aantal leden nam hand over hand toe, hun lezingen werden door een talrijk gehoor bezocht. Behalve die Bondsafdeeling en een Zondagschool riep Van Loenen een Koraalvereeniging in het leven. Hij was zelf zeer muzikaal, met een fijn gehoor en een zuiveren smaak bedeeld. Het was voor de Zwolsche gemeente een zware slag toen hij in 1886 het beroep naar Santpoort aannam.
Waarom hij die groote gemeente, waarin hij met vrucht arbeidde en hij het goed had, en waaraan zijn hart hing, verruilde met een kleine dorpsgemeente, zegt hij zelf in zijn afscheidswoord. ‘De eigenaardige kerkelijke toestanden waarin wij verkeeren brengen mee dat op zoovele plaatsen van ons vaderland grooter en kleiner groepen worden gevormd, die, van alle zijden door een kerkelijke meerderheid omringd, wier taal en voorstellingskring hun vreemd is, van godsdienstprediking die hun bevrediging zou kunnen schenken verstoken zijn’. ‘'t Heeft mij altijd van het hoogste belang toegeschenen die verspreide groepen te vereenigen, in haar midden de levenskracht wakker te houden’. ‘Toen de vraag tot mij kwam, of ik mij meer dan tot nog toe aan deze kringen zou willen wijden, meende ik de opdracht die daarmee gepaard ging te moeten aanvaarden; maar daarbij was een kleiner werkkring als predikant mij welkom’. Die opdracht was het redactoraat van De Hervorming.
Naast zijn prediking heeft hij vooral door dit weekblad invloed geoefend. Een enkel woord over den oorsprong er van! In de dorpen aan de Zaan bestond toen Van Loenen predikant te Zaandam werd een predikantenvereeniging, wier leden, tot verschillende kerkgenootschappen behoorend, meerendeels modernen waren. Zij besloten een weekblad op te richten, en 28 Januari 1869 verscheen het eerste nummer van Nieuw Kerkelijk Weekblad onder redactie van J.H.C. Heyse en Van Loenen. Het hield zich meer met kerkelijke dan met algemeen godsdienstige
| |
| |
onderwerpen bezig en voerde vooral strijd met de confessioneele bladen. Nadat in 1870 de N.P.B. werd opgericht - ook eerst als anticonfessioneele vereeniging bedoeld - kocht het bestuur het blad en werd het herdoopt in ‘De Hervorming. Nieuw Kerkelijk Weekblad’, van welken naam weldra de tweede helft werd weggelaten. Hiervan werd Van Loenen eerst October 1885 redacteur, toen F.W.N. Hugenholtz, die het negen jaar geredigeerd had, naar Amerika vertrok. Van Manen en Van Loenen verhalen een en ander, toen het blad 25 jaar bestaan had, in De Hervorming van 27 Januari 1894.
Wanneer wij hem als redacteur van dit blad naar waarde willen teekenen, moeten wij niet voorbijzien dat hij steeds naast zich heeft gehad H. de Lang, eerst predikant te Wormerveer, sedert 1901 als emeritus-predikant te Haarlem woonachtig. Het is treffend te lezen, hoe De Lang hun samenwerken op elken Vrijdagmiddag beschrijft. ‘Wij, zoo verschillende persoonlijkheden: hij een gevoelsmensch, ik nuchter; zonderdat eenige ader van mystiekerij door hem heenliep, was in hem een diep religieuze ondergrond. Jij hebt geen fantazie, ik wel, teekende Van Loenen zelf eens het onderscheid’. Van de innige verhouding dier twee zoo verschillende menschen getuigde Van Loenen met groote warmte bij gelegenheid dat De Lang vijfentwintig jaar aan het blad verbonden was geweest (De Hervorming, 16 Januari 1909) en De Lang bij Van Loenens begrafenis. Samen hebben zij een blad in de wereld gebracht dat er wezen mocht. Van Loenen schreef er betrekkelijk weinig in, maar hij vond een keur van medewerkers van onderscheiden geestesrichting, door wie èn de algemeen godsdienstige vraagstukken èn allerlei vragen van den dag - ook staatkundige - behandeld werden. Ook werden de lezers - zaak van groot belang! - op de hoogte gebracht van wat buiten hun kring omging, bij Roomsch-Katholieken en Protestanten, in Binnen- en Buitenland, in gemeenten en Bondsafdeelingen. Daarenboven vonden zij er, naast verhaaltjes als feuilleton, onder de hoofden ‘Berichten’ en ‘Van overal’ tal van bijzonderheden en anecdoten, die vaak een mensch of den tijdgeest goed leerden kennen. Van Loenen redigeerde het blad tot 1913, toen hij, hoewel hopende nog wat te kunnen werken, besefte dat beperking van arbeidsveld dringend noodig was. Het woord waarmee hij in het nummer van 27 Dec. afscheid van het blad nam getuigt van de moeilijke vraagstukken waarvoor hij achtentwintig jaar gestaan had: doleantie, socialistische, materialistische, fatalistische stroomingen, confessionalisme en halfslachtigheid onder recht- en vrijzinnigen, en hoe hij steeds met grooten ernst de vaan der moderne godsdienstbeginselen had omhooggehouden. Redacteur zijn van een blad dat naast de talrijke plaatselijke bladen het centraalblad voor de vrijzinnig-godsdienstigen moest zijn, hij had zich daarbij vaak klein gevoeld (De Hervorming 7 Jan. 1905).
| |
| |
Toen hij deze taak opgaf, was hij reeds sedert 1894 geen predikant meer. In dit jaar toch legde hij zijn ambt te Santpoort neer en vestigde hij zich te Amsterdam, om in 1895 op te treden als hoofdredacteur van ‘De Amsterdammer’, een vrijzinnig-democratisch dagblad. Het bleef het tot 16 Oct. 1896. Kort daarna is het blad ten gronde gegaan. Van Loenen vestigde zich toen te Amersfoort, waar hij zich aan De Hervorming en allerlei litterarischen arbeid wijdde, totdat hij in 1902 geroepen werd voorganger te zijn der afdeeling van den Nederlandschen Protestantenbond te Bussum. Dat hij daar met zegen voor velen werkzaam was getuigen zij die er nu zijn dood hartelijk betreuren. Een blijvend teeken van den bloei der afdeeling is het sierlijk gebouw voor haar godsdienstoefeningen, met een orgel, dat hij nog in de werkplaats heeft hooren bespelen, maar niet meer mocht inwijden. Reeds geruimen tijd was zijn gezondheid wankelend. Een pijnlijke kunstbewerking, 7 April 1911 ondergaan, had zijn krachten ondermijnd; niet alleen moest hij zich van De Hervorming losmaken, maar ook zijn gemeentewerk werd voor een deel aan anderen opgedragen; hij bleef nog prediken totdat hij 17 November 1918 zich genoodzaakt zag zijn ontslag te nemen; negen dagen later sloot hij de oogen.
Vraagt men hen die Van Loenen gekend hebben, wat soort van mensch hij was, tien tegen éen dat men het antwoord krijgt: een aristocraat. Indien men daaronder iemand verstaat die zich op uiterlijke voorrechten laat voorstaan, een hooge borst opzet tegen zijn minderen, dan is dit oordeel te eenen male verkeerd; maar denkt men bij dat woord aan iemand van groote beschaving, fijne manieren, ruimte van hart om anderen te achten, ja, dan was hij een waar edelman. Toch was er van het slechte aristocraten-type iets in hem. Zijns ondanks behandelde hij anderen wel eens onachtzaam, scheen hen met minachting voorbij te zien, beleedigde hen door zijn toon, boezemde zelfs eenige vrees in. Hij wist het zelf wel. ‘Wat heb ik daarvan dikwijls verdriet gehad!’ schreef hij aan zijn vriend De Lang, toen deze hem er over onderhouden had. ‘Vaak ondervond ik het tot in mijn naaste omgeving. Ik kan er de oorzaak niet van te weten komen, en dat is heel gek voor iemand die in de volgende week zestig jaar wordt. Soms denk ik dat het een gevolg hiervan is dat ik ten aanzien van anderen ook geen hooge eischen tegenover mij stel en onwillekeurig anderen naar mijzelven reken; maar dan vrees ik dat ik te mooien schijn aan mijzelf geef en dat het inderdaad een karakterfout is’. Daar hebben wij de getuigenis van een man die zichzelf ernstig onderzocht, van zelfverheffing ver was en die toch den indruk maakte van hoogheid. Er zijn er die zijn gezelschap zeer op prijs stelden, hem o zoo gaarne hoorden spreken en tevens erkenden eenigermate bang voor hem te zijn. Hij was inderdaad een indrukwekkende figuur; men zag
| |
| |
hem, al stelde hij zich niet op den voorgrond, niet licht voorbij. Aan zijn beschaafde manieren en gekuischte taal paarde hij geen toeschietelijkheid, gemakkelijkheid om zich aan te sluiten; al was hij eenvoudig en vriendelijk, velen bleven onwillekeurig op een afstand. Een ridder zonder vrees of blaam, maar een ridder.
En zoo iemand is voor predikant niet in allen deele geschikt. Reeds toen hij nog te Zwolle was heeft hij er over gedacht om zijn ambt neer te leggen; maar de aanleiding daartoe was toen een kerkelijke strijd, die vreedzaam is opgelost. Doch toen hij te Santpoort stond was het duidelijk dat hij gaarne een staatkundige loopbaan voor zich geopend had gezien. Immers, hij heeft zich herhaaldelijk, te Deventer en te Beverwijk, candidaat voor de 2de Kamer laten stellen; in 1894 is hij met slechts drie stemmen in de minderheid gebleven. Dat geen gemoedsbezwaar, gemis aan godsdienstige overtuiging, hem dreef om het predikantsambt vaarwel te zeggen toont zijn prediking daarna te Bussum en elders. Neen, dat was het niet; maar er was in het werk van een predikant veel dat hij niet van harte deed. Dat hij niet gaarne catechizeerde verborg hij niet, het was zijn bête-noire schrijft me zijn oudste zoon. En dan het zoogenaamde huisbezoek! Wanneer hij bij den een of ander iets bepaalds te doen had was hij gereed, en aan de hartelijkheid waarmee hij hulp bood ontbrak niets; maar hem vreemden, met wie hij niets gemeen had dan dat het leden der N.H. Kerk waren, op te zoeken, te trachten in hunne belangen in te komen, daartoe de klachten der armen aan te hooren, hun soms platte taal voor lief te nemen, huis aan huis praatjes te houden over onverschillige onderwerpen, daarbij trachtend een goed woord kwijt te raken, dat is - wie het werk nooit bij de hand heeft gehad kan het niet licht begrijpen - zoo afmattend, het vereischt zooveel geduld, tact, opgewektheid van geest, dat het in een groote gemeente bijna niet is vol te houden. Van Loenen deugde er niet voor. Onder meer prikkelde hem het redekavelen over godsdienstzaken met onontwikkelden; zelfs in den huiselijken kring deed hij het ongaarne; zoodat zijn tegenzin tegen het geven van godsdienstonderwijs aan kinderen zijn oorzaak moet hebben gehad in de moeite die het hem kostte hooge en diepe waarheden in vormen te brengen voor kleinen geschikt. Hij deed niet aan dat zoogenaamde pastorale werk; zelfs in de niet talrijke Santpoortsche gemeente was hij met de omstandigheden der leden zeer slecht bekend. Hijzelf wist wel, hoe zijn gebrek aan toeschietelijkheid hem in den weg stond, en verbaasde zich hoe anderen met alle menschen konden omgaan. Dientengevolge was hij, hoewel voortreffelijk prediker, geen goed predikant; hiervoor was hij te veel een aristocraat.
En die aristocraat was een vurig democraat. Hiervoor stond hij reeds te Zwolle bekend, en in meer dan éen stuk in De Hervorming komt hij als zoodanig voor den dag. Zoo prees hij als
| |
| |
een kloek woord’ wat in 1888 J.C. van Marken jr. in zijn Fabrieksbode had geschreven naar aanleiding van de werkstaking te Almelo, waarin deze pleitte voor het openleggen der zaken voor de arbeiders en hun medezeggingschap bij het bepalen der loonen. In hetzelfde jaar schreef hij met ingenomenheid over ‘De sociale beweging, en voornamelijk het Christelijk socialisme, in Engeland’, en in 1891 trad hij te Haarlem in de Mei-meeting op, sprekend over ‘den normalen arbeidsdag’, pleitend voor arbeidsbeperking. Dit was toen een daad van grooten moed. Een storm van verontwaardiging stak tegen hem op, en die ging niet liggen toen hij in het jaar daarop in De Hervorming artikelen gaf over ‘De private eigendom voor de rechtbank van godsdienst en zedelijkheid’, naar aanleiding van Henry George's ‘Het vraagstuk van den arbeid’. Open brief aan Leo XIII (Amsterdam, S.L. van Looy). Dit pleidooi voor landnationalisatie zette kwaad bloed. De Hervorming verloor vele inteekenaars; Mr. J.G. Gleichmann nam zijn ontslag uit het Hoofdbestuur van den N.P.B. Op de algemeene vergadering van den Bond te Kampen werd ernstig de vraag besproken, of zulke artikelen in De Hervorming thuis hoorden; waarna de motie werd aangenomen dat het blad niet het orgaan was van den Bond - het is het later geworden - en Van Loenen voor den inhoud verantwoordelijk was; maar het Hoofdbestuur vermaande hem tot voorzichtigheid. Nu, over dit onderwerp heeft hij later in De Hervorming niet meer geschreven; maar zijn warme belangstelling in maatschappelijke en staatkundige vraagstukken en zijn wensch die in socialistischen geest op te lossen kwam telkens voor den dag. In 1900 gaf hij een vertaling uit van Kalthoff ‘De sociale quaestie op den kansel’, leverde hij in De Hervorming een betoog voor de waarheid dat het maatschappelijk geluk ja zeer zeker afhangt van de zedelijkheid der menschen, maar dat deze niet wel gezond kan zijn indien de maatschappelijke verhoudingen niet verbeterd worden, en noemde hij de 1ste Kamer - bij alle waardeering van het karakter harer leden - ‘een instituut niet meer van onzen tijd’, omdat ‘de nieuwe sociale geest er onverbiddelijk het hoofd tegen stooten moet’ (De Hervorming 9 Juni 1900). Hoewel geen lid der S.D.A.P. - en wie eenige kennis heeft van de manier waarop haar leden een kwart eeuw geleden streden begrijpt licht dat een man als Van Loenen nooit hun partijgenoot worden kon - hoewel dan geen lid dier partij, noemde hij ‘een leelijken geest’ dien welke de antisocialistische pers beheerschte toen zij niets dan smalende woorden over had voor het Socialistencongres te Enschedé in 1903; ‘wij gelooven’ schreef hij, ‘dat geen enkele politieke partij van het oogenblik door zulk een machtig idealisme gedragen wordt’ (De Hervorming van 6 Juni). De uitgaaf van het Sociaal Weekblad in Jan. 1887 werd door hem met vreugde begroet, met Kerdijk en gelijkgezinden stond hij in geestelijk verkeer. Er is meer te noemen, maar dit is genoeg om zijn
| |
| |
standpunt te doen kennen en het zeer begrijpelijk te vinden dat hij in 1894 de leiding van een vrijzinnig democratisch blad op zich nam. Het spreekt vanzelf dat wij hier hem terugvinden in denzelfden geest strijdend voor de belangen der maatschappij als wij hem in De Hervorming zagen optreden. Voor de landnationalisatie brak hij nog eens een lans in een stuk ‘De heer de Boer aan het woord’ (19 Maart 1895); de viering van het vijfentwintigjarig bestaan der fabriek van Van Marken werd onder het opschrift ‘Een verbroederingsfeest’ door hem begroet (23 April 1895). In het nr. van 4 Juli 1896 plaatste hij een, door hem mee onderteekenden, oproep ‘Aan het Nederlandsche volk’, om te protesteeren tegen de handelwijs van P. Regout te Maastricht, die het vereenigingsleven der arbeiders aan zijn fabriek onmogelijk maakte. Altijd was hij de handhaver van de rechten der kleinen.
Van Loenen behoorde tot de linkerzijde der moderne theologie; zooals vooral blijkt uit wat hij over de Christologie schreef; met de beweging der zoogenaamde malcontenten, jongeren, rechtsche modernen kon hij het slecht vinden; niet alleen ergerde hij er zich over wanneer zij het moeizaam werk hunner geestelijke vaderen miskenden en op dezer eenzijdigheid den nadruk legden, maar hij kon zich ook den nieuwen stroom niet begrijpen, zag niets goeds in het streven om modernen en ethisch-orthodoxen te vereenigen.
Evenals menig moderne predikant, voelde Van Loenen zich soms ongeriefelijk onder de reglementen der N. Hervormde Kerk en ergerde hij zich vooral aan den voor de nieuwe leden verplichten doop. Dat onbehagelijk gevoel verhinderde hem niet van harte geluk te wenschen aan het in 1906 gevormde Centraalcomité van vrijzinnige Hervormden in Nederland, maar deed hem toch wel eens onverschilliger schijnen voor het werk dier ijveraars dan hun aangenaam was. Dat hij na 1886 zelf met de kerkelijke verordeningen niet te maken had kan hem niet anders dan welkom geweest zijn.
In zijn vrijen tijd, vooral te Santpoort en Amersfoort, vertaalde Van Loenen eenige boeken; ook stond hij P.H. Hugenholtz jr. bij in het verzamelen van bijdragen voor ‘Levenslicht uit vroeger eeuwen’ en schreef hij stukken in verscheiden tijdschriften, het laatst in N. Theologisch Tijdschrift, waarin hij van 1914 tot 1918 de Kroniek leverde. Evenals de oudere geschriften getuigen deze van zijn groote kennis en helderheid van oordeel over de vragen van den dag, en niet minder van warm godsdienstig gevoel. Met Johannes van Loenen Martinet is een voortreffelijke persoonlijkheid heengegaan.
Leiden.
H. Oort.
| |
| |
| |
Geschriften van J. van Loenen Martinet.
1858-1863. | Eenige gedichten, meerendeels naar Longfellow, en een artikel in proza na den dood van De Génestet, in den Utrechtschen Studentenalmanak. Ook een stukje onderteekend ‘Ik en Jij’ in Tijdspiegel 1860. |
1873. | Waarom is het te doen? (Vóor de benoeming der leden van het Kiescollege). J.J. Tijl. Zwolle. |
1874. | Onze godsdienstoefeningen. Inleidend woord uitgesproken op den eersten Nederlandschen Protestantendag 30 Oct. 1873. Bibliotheek van moderne theologie en letterkunde I.
Gehazi's zonde de zonde van onzen tijd. Rede uitgesproken in de Groote kerk te Zwolle. J.J. Tijl. Zwolle. |
1876. | In nood van de baren. ‘Taal des geloofs’ X, 6. De Haan. Haarlem.
De ‘Evangelische samenkomsten’ te Zwolle. De Hervorming 26 April.
Wat wij met ons adres (het non-possumus-adres) beoogen. De Hervorming 2 November. |
1877. | Longfellow's divine tragedy. De Gids II.
Wat den eerzamen John Partridge overkwam. Nederland II.
Voor een derden druk (over H. Spencer, Education, Intellectual, Moral and Physical). Los en Vast.
Naar Bethlehem! Godsdienstig Album. Van der Schuyt. 's-Hertogenbosch. |
1878. | De jongste levensbeschrijving van Jonathan Swift. De Gids I.
Van een radicaal (over Mr. S. van Houten's Bjjdragen tot den strijd over God, eigendom en familie). Los en Vast.
Middelaars tusschen God en mensch. Volksbibliotheek. J.C. Loman jr. Amsterdam. |
1879. | Overburen. Los en Vast.
De oud-Christelijke moraal en het leven van onzen tijd. Volksbibliotheek. J.C. Loman jr. Amsterdam.
Bij den dood van Prins Hendrik der Nederlanden. Stemmen uit de Vrije gemeente. |
1880. | Lord Lucifer (over R. Hamerling's Lord Lucifer) en J.J. Cremer.
Ook een novelle ‘Hoe ik geen oudejaarsavond vierde’, onder den schuilnaam Anth. van Bingen. Los en Vast. |
1881. | ‘De zusters’ van Georg Ebers. De Gids II.
Pia vota? (over L. Wagenaar. Het reveil en de Afscheiding). Los en Vast. |
1882. | Antinoüs, van Georg Taylor (vertaling). Y. Rogge. Amsterdam. |
1883. | Over levensmoeheid. Lost en Vast. |
| |
| |
| De roeping van den Nederlandschen Protestantenbond. Beschrijving van den elfden N. Protestantendag. Tj. v. Holkema. Amsterdam.
Clytia. Historische roman uit de zestiende eeuw van G. Taylor (A. Hausrath) (vertaling). J.F. van Druten. Sneek. |
1884. | Jetta. Historische roman uit den tijd der volksverhuizing, van G. Taylor (vertaling). Y. Rogge. Amsterdam. |
1885. | De Kruisvaarders. Eene vertelling uit de dertiende eeuw, van Felix Dahn (vertaling). J.F. van Druten. Sneek. Derde druk bij Gebr. Cohen. 1913. |
1886. | Mijn afscheidswoord aan de Zwolsche gemeente. Erven J.J. Tijl. Zwolle.
Godsvertrouwen. De Hervorming 9, 16 Januari.
Traagheid. De Hervorming 14 Augustus.
Het Onze Vader. De Hervorming 21, 28 Augustus, 4, 11 September. |
1887. | Wees uzelf. Stemmen uit de Vrije gemeente. |
1888. | Wat heeft Jezus voor de menschheid gedaan? (Een verzameling beantwoordingen van die vraag door Amerikaansche Unitariërs).
De Hervorming 14 Januari tot 11 Februari.
Een kloek woord (naar aanleiding van een staking te Almelo). De Hervorming 11 Februari.
De sociale beweging, en voornamelijk het Christelijk socialisme, in Engeland. De Hervorming 5 November tot 1 December. |
1889. | In dagen van strijd (vertaling van Im Kampf um die Weltanschauung van J. Wimmer). Ybe Ybes. Arnhem. Tweede druk 1894. |
1890. | Robert Elsmere. Gids III.
Zijt niet bezorgd. Stemmen uit de Vrije gemeente.
Waar onze taak ligt. De Hervorming 4, 18, 25 Jan. - Geheimen. 7, 14 Juni.
Prof. Oort over Jezus als romanheld. De Hervorming 14, 21 Juni. |
1891. | Een godsdienstprediking. De Gids I.
Het fatalisme in onze jongste letterkunde. H.D. Tjeenk Willink.
Haarlem. Ook Bijblad van De Hervorming 2 Juni.
Rede op de Meimeeting te Haarlem over den normalen arbeidsdag.
Bijvoegsel op De Hervorming 16 Mei, ook 13 Juni.
Mijn eerste speech. Minerva 4 Juli. |
1892. | David Grieve. De Gids III.
De private eigendom voor de rechtbank van godsdienst en zedelijkheid. De Hervorming 21 Mei tot 2 Juli, 24 Sept. tot 8 Oct., 12 Nov. |
1894. | Toen ik dictator was. Uit het Engelsch vertaald. H.D. Tjeenk Willink. Haarlem.
Dr. H. Oort's Voordrachten over de vijf boeken van Mozes. De Hervorming 10, 17, 24 Maart. |
1895. | Toespraak in de godsdienstoefening ter herdenking van het vijfentwintigjarig bestaan van den N.P.B. De Hervorming 2 Nov. Ook in Beschrijving van den 23sten N. Protestantendag. Van Holkema en Warendorf. Amsterdam. |
1897. | De godsdienst en het openbare leven. Stemmen uit de Vrije gemeente. Een vrouwenleven (Gabriele Reuter. Aus guter Familie). De Gids I.
Welke plaats behoort de Christus in te nemen in ons persoonlijk godsdienstig leven? Bijblad van De Hervorming 15 Juli. |
1899. | Wat ons volk leest. Verslag der Commissie voor maatschappelijke belangen van den N.P.B. In het Verslag van de handelingen.
Van Holkema en Warendorf. Amsterdam. |
| |
| |
| Verootmoediging (bij gelegenheid van den Boerenoorlog). De Hervorming 30 Dec. |
1900. | De sociale quaestie op den kansel, van A. Kalthoff (vertaling).
Van Holkema en Warendorf. Amsterdam.
Naar aanleiding van werkstakingen. De Hervorming 26 Mei.
De Kerk en het proletariaat. De Hervorming 19, 26 Mei, 2 Juni.
De bedenkelijke Crisis (over de 1ste Kamer, een instituut niet meer van onzen tijd). De Hervorming 9 Juni. |
1901. | Gedenkblad bij de voltooiing der Nieuwe vertaling van het O.T.
De Hervorming 27 April, 4 Mei.
Een verkwikkend boek (M. Wagenvoort, De Ploerten). De Hervorming 23 November.
‘Boycot’. De Hervorming 7, 14 December.
Over de nieuwe vertaling van het O.T. in Beschrijving van de openbare samenkomsten te Utrecht van den N.P.B. Van Holkema en Warendorf. Amsterdam. |
1902. | De lendenen omgord! (pleidooi voor uitbreiding van het werk van den N.P.B. op maatschappelijk gebied). De Hervorming 4, 18, 25 Januari, 1 Februari.
De ‘Christelijke’ slag-om-den-arm-stijl. De Hervorming 14, Juni.
Een nieuwe Kinderbijbel (die van L. Stuart). De Hervorm. 14, 21 Juni.
In deze booze wereld (pleidooi voor krachtige werkliedenvereenigingen). De Hervorming 28 Juni.
M.A.N. Rovers. Levensberichten der Maatschappij 1901-1902. |
1903. | ‘Jörn Uhl’. De Gids I.
Toespraak bij de godsdienstoefening vóor het congres te Amsterdam. 1 September. In ‘Religion and Liberty’. Brill. Leiden 1904.
Ook De Hervorming 5 September 1903.
Over boozen en goeden. Onze godsdienstprediking XXVIII, 3. Van Holkema en Warendorf. Amsterdam. |
1904. | Peter Rosegger. In Mannen en vrouwen van beteekenis in onze dagen. 35ste bundel nr. 1. H.D. Tjeenk Willink. Haarlem.
Richt op de slappe knieën. L. Hansma. Assen.
Van 's menschen zondigheid (tegen de miskenning van de Oudmodernen). De Hervorming 10, 17 September.
Toespraak in de godsdienstoefening bij gelegenheid der algemeene vergadering. De Hervorming 29 October, 5 November.
Moeilijkheden (over astronomische bespiegelingen van De Heraut).
De Hervorming 17 December. |
1905. | De historische Jezus (uit Estlin Carpenter ‘De drie eerste Evangeliën). De Hervorming 14, 21, 28 Januari, 4, 11, 25 Februari, 11 Maart.
Vrouwelijke gemeentearbeid. De Hervorming 25 Maart, 1, 8 April. Ook 29 April.
Een profeten-woord (over de godsdienstige beweging in Wales). De Hervorming 20 Mei.
De predikant en de politiek. De Hervorming 29 Juli, 5 Augustus. |
1906. | Beoordeeling van Mr. T. de Vries, Beginselen der staathuishoudkunde I. Theologisch Tijdschrift.
Van ons dagelijksch brood. Onze godsdienstprediking XXXI, 21.
Van Holkema en Warendorf. Amsterdam. |
1907. | Godsdienst en politiek. - ‘Eigenaardig’. - Een paardenmiddel.
De Hervorming 9 Februari. |
| |
| |
| Tusschen hopen en vreezen. De Hervorming 5, 12 Januari.
De ‘Ethischen’ en ‘de Kritiek’. De Hervorming 26 Januari.
Eindelijk ...! De Hervorming 23 Februari, 2 Maart.
Van den vrijen wil. De Hervorming 23 Maart.
Vrijzinnig of modern? De Hervorming 27 April.
Suprahistorisch. De Hervorming 4-18 Mei. |
1908. | Een Theodicee? (naar aanleiding van Dr. A. Bruining, Het geloof in God en het kwaad in de wereld). Teylers Theologisch Tijdschrift. |
1910. | De eed veroordeeld. In de reeks Voor denkende menschen, 1e serie no. 7. Baarn. Ook de Hervorming 14 Febr. en 18 Juli 1914. |
1911. | Van 't Oude in 't Nieuwe jaar. De Hervorming 7, 14 Jan.
Openingsrede bij de algemeene vergadering van den N.P.B. te Haarlem. De Hervorming 4 Nov.
Levensbericht van L.H. Slotemaker in Levensberichten der Maatschappij 1911-12. |
1912. | Een merkwaardige brochure (Dr. J.H. Gerritsen, Het goed recht der Ethische richting). De Hervorming 4 Mei.
De ‘Titanic’. De Hervorming 27 April, 4 Mei.
‘Onze Vader die in de hemelen zijt’. De Hervorming 13 Juli. |
1913. | Tot afscheid. De Hervorming 27 December. |
1914. | ‘Wat het oog niet heeft gezien ...’ Vrijzinnige godsdienstprediking 15 December.
Ascese. De Hervorming 12 Febr., 14 Mei.
Kroniek in N. Theologisch Tijdschrift. Bl. 203-218. ‘Gisbertus Voetius en zijn Suigelingen’. Anne Bäbi Jowäges. Een misduide tekst (Spr. 25:20). Bl. 305-320. ‘Voor vijftig jaar’ (over K.H. Roessingh's dissertatie). Van ‘het wondere ambt’. Bl. 415-429. Oorlogsschrik. Oorlogsjammeren. |
1915. | Indrukken en herinneringen (bij gelegenheid der vijftigste vergadering van moderne theologen). De Hervorming 24 April.
Kroniek in N. Theol. Tijdschrift. Bl. 80-96. Volle kerken. Bl. 188-203. ‘Kriegspredigten’. ‘Dorfpredigten’. Blz. 397-408. Binnen de Ned. Hervormde Kerk. |
1916. | Gezonde lectuur (J.J. van Hille, Over ascetisme). De Hervorming 26 Febr.
Kroniek in N. Theologisch Tijdschrift. Bl. 92-103. In en om de Nieuwe kerk te Amsterdam. Bl. 291-303. Het dienstweigeringsmanifest ter terechtzitting. Bl. 389-404. De Amersfoortsche School. De modus vivendi. |
1917. | Kroniek in N. Theol. Tijdschrift. Bl. 208-223. Van Christolatrie en Christologie en Christonomie (naar aanleiding van Jan Luyken, Jezus en de ziel, een artikel van J.E. van Brakel in Omhoog en artikelen van F. Traub in Christliche Welt. Bl. 410-422. Van oorlog en vrede (naar aanleiding van den vermeenden dood van Anton Lang, den Christus der passiespelen te Oberammergau, en het Afscheidscollege van prof. Van Dijk). |
1918. | Kroniek in N. Theol. Tijdschrift. Bl. 84-99. De Lutherdagen. Van het jongste oogstfeest op Pruisens platteland. Bl. 183-186. Van Christensocialisten (naar aanleiding van den dood van S.K. Bakker en eenige geschriften in die richting). Bl. 295-306. Hors d'oeuvres. Godsdienstig quietisme. Een kritiek op het ‘religieus Socialisme’. De Haagsche Remonstranten. |
Daarenboven vele artikelen in de door hem geredigeerde tijdschriften.
|
|