Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1917
(1917)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 174]
| |
Levensbericht van Dr. Gerrit Jan Vos Adriaansz.Den 9en April 1912 ontsliep te Amsterdam in den ouderdom van 75 jaren zacht en kalm Dr. Gerrit Jan Vos Az., predikant bij de Nederlandsche Hervormde Gemeente aldaar. Met zijn verscheiden ging een nobel en goed man uit deze wereld, die op weinige weken na gedurende vijftig jaren de Nederlandsch-Hervormde Kerk getrouw had gediend, waarvan bijkans zevenendertig jaren de Amsterdamsche gemeente, welke hij op zijne wijze innig heeft liefgehad, deelende met haar het lief en het leed, gedurende die jaren haar toegevloeid of opgelegd. Velen, die hem in zijne ambtelijke loopbaan hebben gekend, zullen het met mij eens zijn, dat de tijd om met eene zoo groot mogelijke objectiviteit het leven en werken van dezen predikant te boek te stellen nog niet is gekomen. Immers, zijn leven is een leven van strijd geweest, welks vuur nog de harten van voor- en tegenstanders ontgloeit, waarvan de vlammen nog kunnen oplaaien bij sommige politieke en kerkelijke gebeurtenissen; een strijd eindelijk waarvan het einde, brengende den vrede, zelfs in eene zéér verre toekomst, nog niet is te voorzien. | |
[pagina 175]
| |
Niettemin was het mij eene oorzaak tot verheuging toen, ingevolge eene correspondentie met den Secretaris onzer Maatschappij aan het eind van 1915, mij de opdracht gewerd, in alle eenvoudigheid Vos' levensbericht te schrijven, omdat bij velerlei verschil van inzicht in godsdienstige en kerkelijke vraagstukken ééne groote overeenkomst ons beider geestelijk leven beheerschte de liefde voor onze Vaderlandsche Kerk, hoeksteen van onze staatkundige vrijheid en zelfstandigheid, kern mede van onze landshistorie sedert de dagen der Republiek tot - zij het zeer zwak nog - in onzen tijd, waarin de sociale vraagstukken schijnbaar alle overige op democratisch gebied overvleugelen. Trouwens, hoe kon het anders? Vos toch was de man die niet slechts op geestelijk gebied mijne eerste schreden richtte, doch mij ook inboezemde mijne eerste liefde voor onze vaderlandsche kerk, hare historie en de geestelijke wetenschappen in het algemeen, reden waarom ik hem op zijn zeventigsten verjaardag een woord van waardeering en hulde meende te moeten brengen door mijn boekje: ‘Een Zeventigjarige. Dr. G.J. Vos Az. met betrekking tot zijn ambtelijk leven en als auteur geschetst’. Nog herinner ik mij zijn verbaasd gezicht, toen de uitgever Bom en ik hem op den morgen van den 12en Juli 1906 dit werkje (in een keurig hoewel eenvoudig bandje) kwamen aanbieden. Hoe zou toch de oud-leerling van Vos, die een geheel anderen weg was opgegaan dan de leermeester had gedacht, den ouden predikant en kerkelijken schrijver waardeering brengen in een boekje, waarin - Vos wist dit zeer stellig! - van dogmatisch gedoe of het gebruik van bijbelteksten geen sprake zou zijn? De schrijver van Spencer's leven hulde brengend aan den theoloog Dr. Vos en dat in het publiek, | |
[pagina 176]
| |
in een werkje dat door ieder kon worden ter hand genomen en gelezen, Vos stond er eenigszins huiverig tegenover. 't Heeft dan ook eenige dagen geduurd eer hij, tot wien het boekje was gericht, het zelf durfde ter hand nemen. Maar, eenmaal uitgelezen, bereikte mij onmiddellijk een hartelijke brief van dank en kort daarop kwam zijn persoonlijk bezoek mij verrassen om mij nogmaals dank te zeggen voor deze bijzondere hulde, welke hij van niemand - en wel allerminst van mij - had verwacht. Zoo ooit, dan stonden in ons geval oud-leermeester en leerling, die in hun later leven belangeloos zooveel samen hadden gewerkt, wel zeer vreemd tegenover elkander. Dat kwam omdat Dr. Vos, ondanks alles wat hij had ondervonden en medegemaakt, een kerksch man was gebleven en ik mij in den loop der tijden, juist door gelijke ondervinding, weliswaar niet van de Vaderlandsche Kerk als historisch geworden instituut maar van het kerkelijk-dogmatisch leven en den daaraan verbonden strijd voor goed had afgewend. Zulk een standpunt was voor Vos een verdriet, dat hij bezwaarlijk kon verkroppen; voor hem die op zijn graf liet beitelen ‘Ik heb den goeden strijd gestreden, maar het geloof behouden’, diende het geloof in eenigszins afgebakende dogmatische formules vervat te zijn. Een poosje was er zelfs een gevoel van zekere vervreemding tusschen ons. Doch tenslotte heeft mijn voor- en registerarbeid aan zijn ‘Amstels Kerkelijk Leven’ en mijn boekje over hem wederom tot innige vertrouwelijkheid geleid, zoodat hij mij, den jongere, een blik gunde in zijn vroeger leven, zijn strijd en zijn arbeid, om eenmaal zoo mogelijk het tijdperk van het kerkelijke, politieke en sociale leven van de tweede helft der negentiende eeuw te kunnen beschrijven. | |
[pagina 177]
| |
Dat de mededeelingen van Dr. Vos, iederen Woensdagmorgen op den laten avond van zijn leven ‘uit zijn mond opgeteekend’, in sommige opzichten niet overeenkwamen met den inhoud van mijn geschrift over hem, dat ik geheel uit eigen herinneringen had samengesteld, laat zich denken. Vandaar dan ook dat dit Levensbericht, hoewel veel minder uitvoerig, toch eene aanvulling en correctie van mijn vroeger werkje over Dr. Vos is, fouten en misvattingen herstellend welke daarin buiten mijn weten en schuld zijn ingeslopen. *** Gerrit Jan Adriaansz. Vos zag op 12 Juli 1836 in het kleine stadje Harderwijk het levenslicht als zoon van Adriaan Vos, eerste onderwijzer aan de stadsarmenschool te Harderwijk, en diens echtgenoote Bartha Maria Appeldoorn. Reeds het volgend jaar werd de oude Vos benoemd tot hoofd der openbare school te Genemuiden, in welk plaatsje Gerrit Jan zijne eerste jeugd doorbracht. Zijn eerste onderricht ontving hij op de school van zijn vader en deed daar de gewone kundigheden dier dagen op, tot de tijd kwam dat hij voor eene beroepskeuze werd gesteld. Zijn vader die uit den zoon liefst een modelonderwijzer zag groeien, liet dezen in zijne keus echter geheel vrij. Een gemakkelijk en winstgevend beroep, waarbij hij niet steeds onder de oogen van zijn strengen vader zou vertoeven, scheen den jongen Gerrit Jan verreweg het verkiezelijkst. Hij hield niet veel van leeren; wel om in zijn vrijen tijd te spelen of langs den weg te flaneeren, rustig en lustig zijn sigaartje rookend. In deze omstandigheden, liefst niet het ideaal van zijn vader volgend, dacht hij aan zijn oom Jan Severijn Janssen, gehuwd met de zuster zijner moeder Trijntje Appeldoorn, die een brood- en banketbakkerij in de | |
[pagina 178]
| |
Hondegartstraat te Harderwijk had. Zijn oom en tante die veel van hem hielden, zouden, zoo meende Gerrit Jan, hem wel in alles zijn zin geven; hij meende dus het beste te doen om maar bakker te worden. Dan was hij vrijgesteld van alle studie en kon in zijn vrijen tijd doen wat hij wilde. Dat zijn vader van dit besluit vreemd opkeek, laat zich denken; deze begreep er niets van. Evenmin ook de toenmalige predikant bij de Ned. Herv. Gem. te Genemuiden, Ds. Hogerzeil. Want de kinderen van dezen predikant, de latere Amsterdamsche predikant H.V. Hogerzeil en diens oudere broeder, later predikant te Krijnskinderen bij Goes, jong en nog ongehuwd gestorven, waren jongensvrienden van Gerrit Jan en er was misschien voor hem geen prettiger dag te bedenken dan die, waarop hij met de jongens Hogerzeil en hun zusje met den grooten bokkenwagen uit rijden mocht, eenige uren ver weg de richting naar de, bosschen op. Intusschen, Gerrit Jan kreeg zijn zin en werd bakkersleerling bij zijn oom Janssen te Harderwijk. Tegelijk kwam hij op de catechisatie bij den predikant B.H. Taats, die als vriend bij den bakker Janssen aan huis verkeerde. En door beiden kwam hij tijdens de jaren van zijn leerlingschap in een kring van gegoede Harderwijksche gemeenteleden die belang stelde in de zaken van kerk en gemeente, waartoe onder meer ook Mevrouw Clarisse-van Loenen behoorde. In dien kring ijverde men voor allerlei aangelegenheden van geestelijken en zedelijken aard, waarin het geslacht dier dagen belang stelde, b.v. de afschaffing en de zending. Zelfs werd te Harderwijk een kindergenootschap ten voordeele der zending opgericht, waarvan ook Gerrit Jan Vos lid werd. Op die wijze keerde de jonge Vos langzamerhand tot de richting | |
[pagina 179]
| |
van het ouderlijk huis terug; kreeg hij zin in lectuur en belangstelling voor de kerkelijke zaak. Doch dit alles maakte van den jeugdigen bakkersleerling nog geen aanstaand predikant. Dat deed de invloed van den ex-kapitein van het O.-I. leger Renon. Deze, die als huisvriend veel bij bakker Janssen aan huis kwam, bracht den jeugdigen Vos tot het lezen van ‘De Nederlander’, toen door Groen van Prinsterer geredigeerd, en het waren Groen's artikelen, die Gerrit Jan opwekten om van beroepskeuze te veranderen en zich, in plaats van tot bakker, te bekwamen voor het predikambt. Maar, had eerst de zoon niet naar den vader willen hooren, nu was de vader doof aan dat oor. De oude Vos vreesde voor twaalf ambachten met dertien ongelukken en antwoordde op al de brieven van zijn zoon met een ‘onherroepelijk neen!’ ‘Toen’ - het zijn de eigen woorden van den lateren predikant Vos - ‘heeft hij leeren bidden en tallooze malen gesmeekt, dat God het hart van zijn vader wilde veranderen, opdat hij de roeping die hij in zich voelde leven, mocht vervullen. En tevens hield hij vol, zijn verzoek in zijn brieven telkens opnieuw te herhalen. Eens, toen er een brief van Gerrit Jan kwam, waarin hij zijn vader opnieuw dringend verzocht toch predikant te mogen worden, zat de ontvanger Dalfsen bij zijn vader. Deze, een geloovig en kerkelijk man, sprak nu met den ouden Vos en meende, dat de weg, dien de jonge Gerrit Jan wilde gaan, wel een weg van Hooger hand zou kunnen zijn, zoodat het niet goed was van den ouden Vos, zich voortdurend tegen het verzoek van zijn zoon te verzetten’. Na eenig praten, liet meester Vos zich overreden en kwam tot zijn zoon met een voorstel. Indien namelijk | |
[pagina 180]
| |
Gerrit Jan vrijlootte voor den dienst, dan zou de vader dit als een wenk van Hooger hand beschouwen en zijn zoon mogen studeeren voor predikant. Op den dag der loting nu trok Gerrit Jan het hoogste nummer! Per ommegaande schreef zijn vader hem les te gaan nemen bij Dr. Schuurman Stekhoven, conrector aan het gymnasium te Harderwijk, eveneens een kerkelijk en godsdienstig man, van wiens onderwijs Vos veel nut trok, wat hij in zijne dissertatie en zijn ‘Keerpunt’ dan ook met dankbaarheid heeft erkend. *** In het ‘Album Studiosorum’ der Utrechtsche Hoogeschool vinden wij op het jaar 1857 het volgende vermeld: ‘18 Maji: ‘Gerrit Jan Vos Adriaansz. Harderovicensis, Th. Ex privata institutione admissus’. Volgens Vos zelf moest deze datum 16 Mei zijn. In elk geval teekent het verschil tusschen het jaar der loting (Dec. 1855) en die der inschrijving de vrijgevigheid van het toenmalig Hooger Onderwijs, dat zeker niet minder geleerden en bij uitstek wetenschappelijk gevormden heeft gekweekt dan in dezen tijd, nu het ondanks allerlei zoogenaamde vrijgevige bepalingen in een eng keurslijf is gedrongen, waarin soms de besten zich op den duur niet kunnen voegen en middelmatigen een prijs doet weghalen die voor de besten onder de besten was bestemd. Het zij zoo; met de tijden veranderen de wetten en de zeden. Doch voor Vos - hij zelf heeft het dikwerf erkend! -, en misschien voor velen met hem, is het een geluk geweest, dat in hunne dagen de ambtskeuze op lateren leeftijd dan thans kon worden bepaald en de voorbereidende studie langs gemakkelijker weg kon geschieden. Met degelijke en goed onderlegde kennis toegerust, was veel onnutte zoogenaamd geleerde bagage | |
[pagina 181]
| |
het geslacht van dien tijd vreemd. Vandaar ook dat de theologische studenten dier dagen - het is weder de meening van Dr. Vos - niet afdwaalden op velerlei zijwegen, maar zich met volle borst toelegden op de studie voor hun ambt en allen op hunne wijze een goed predikant wilden worden in de voor hen nog altijd Vaderlandsche kerk. Zoo ook Gerrit Jan Vos zelf, wiens hartstocht voor zijne geestelijke roeping hem echter niet belette dadelijk deel te nemen aan het volle studentenleven door zich in te laten schrijven als lid van het corps, in tegenstelling met zoovelen die slechts lid werden van de Utrechtsche Studentenvereeniging ‘Mutua Fides’. Bovendien werd hij lid van de studentengezelschappen ‘Secor dabar’ en ‘Eltheto’ waarvan het eerste zich met het onderzoek van den Bijbel en het tweede zich met de uit- en inwendige zending bezig hield. Het laatstgenoemde gezelschap gaf dan ook Zendingsberichten uit, waarvan de jonge student Vos een tijdlang redacteur is geweest. Tot de met hem bevriende studenten rekende hij den lateren hoogleeraar te Groningen en Utrecht G.H. Lamers, den bekenden Utrechtschen predikant A.W. Bronsveld, den lateren hoogleeraar Jacob Cramer, H.V. Hogerzeil, in 1886 zijn medestander in den kerkelijken strijd te Amsterdam, diens ouderen broeder G.M. Hogerzeil, Jacob Moulijn, Adriaan Loeff, later voorzitter van de Synode, en Izaak Johannes Ippius Fockens, als theologisch student ingeschreven 12 Sept. 1857 ‘e gymnasio Snecano’. Vooral met den laatstgenoemden student, zoon van den predikant Fockens te Sneek, werd Vos bijzonder bevriend, zoo zelfs dat hij in de vacantie bij de dames Fockens te Sneek logeerde. Deze dames hadden te Sneek eene christelijke school | |
[pagina 182]
| |
gesticht. Tot hoofd daarvan werd in 1857 na gedaan examen benoemd Anna Petronella Joling, de latere mevrouw Vos. Zij was de eenige dochter van Okko Joling die hoofd van een eigen school in Sneek was en gehuwd met mejuffrouw Baars, wiens vader hoofd van eene Fransche school in Bolsward was. Nog voor Vos zijne aanstaande vrouw leerde kennen, had de oude Joling zich laten verleiden om mede te doen aan het liberalisme, in Friesland zoo goed als eene doodzonde in die dagen. Daardoor verliep zijne school en moest hij als boekverkooper in zijn onderhoud voorzien. Zijn dochter kwam nu op de kostschool te Sneek en werd door de dames Fockens in bescherming genomen die haar als geestelijke moeders trouw ter zijde hebben gestaan, tot zij als hoofd hunner school en in hun huis den student Vos leerde kennen, wien zij haar hart en hand schonk, waarna zij levenslang lief en leed met den man harer keuze heeft gedeeld. Hun huwelijk had plaats 20 April 1862, kort voor Vos' beroeping te Oostermeer, een dorpje in de Friesche gemeente Tietjerksteradeel. Nadat Vos toch in 1858 zijn propaedeutisch, in 1860 zijn candidaats- en in October 1861 zijn propronents-examen had afgelegd, de beide laatste ‘summa cum laude’, had hij zich bij de classis Zwolle voor het kerkelijk examen aangemeld en, na toelating, zich beroepbaar gesteld. Daarop begeerde de gemeente Ondwoude in Friesland hem tot predikant, zeer tegen den zin van baron van Heemstra, zoodat Vos tot zijn spijt niet werd beroepen. Gelukkig volgde al spoedig een tweede beroep naar Oostermeer (11 Mei 1862), waar Vos ruim drie jaar werkzaam was. Den 6en Augustus 1865 deed hij zijne intrede in Spannum, waar hij ruim vier jaren werkzaam was, tot hij op 3 October 1869 deze standplaats verwisselde voor Goes. | |
[pagina 183]
| |
Volgens Vos zelf is zijne Friesche periode een der vruchtbaarste geweest. Reeds van 1860 af had hij onder letter X opstellen over het christelijk nationaal schoolonderwijs in het ‘Friesche Maandblad’ geschreven, toen nog onder redactie van Ds. J.W. Felix staande. Later trad hij, toen dit Maandblad in een ‘Kerkelijk Weekblad’ veranderd werd, zelf als redacteur op en bleef daarin strijden voor het christelijk onderwijs. Bovendien werd hij vice-voorzitter van de vereeniging ‘Vrienden der Waarheid’, was agent, later adviseur, der ‘Vereeniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs’, gesticht in 1860, hield, o.m. te Bergum op 21 October 1863, redevoeringen Over dit onderwerp en opende in onderscheidene dorpen van Friesland christelijke scholen en bewaarscholen. Verder heeft hij in Friesland de vereeniging ‘Schoolhulp’ gesticht en het ‘Na-examen’ ingevoerd gekregen, zoodat het geen wonder was dat hij in later dagen met zekeren trots op zijne bijkans tienjarige werkzaamheid in Friesland terug zag. Niet zoo bewogen was zijne Zeeuwsche periode. Wel bleef hij tijdens zijne zesjarige werkzaamheid in Zeeland als redacteur van het Kerkelijk Weekblad ijveren voor de christelijk-nationale school en opende in Mei 1872 eene christelijke school te Middelburg; werkte hij ook in de jaren 1874 en 1875 samen met de heeren De Savornin Lohman, De Geer, Dr. A. Kuyper e.a., aan de oplossing van vele kerkelijke en sociale vraagstukken van dien tijd; vertaalde hij in deze periode het Evangelie van Lucas en deed ook een ‘Leven van Jezus’ het licht zien, doch dit alles was in vergelijking met zijne vroegere werkzaamheid in Friesland en zijn latere te Amsterdam maar van betrekkelijke beteekenis. Trouwens, gelijk reeds gezegd, zijne Zeeuwsche periode was slechts | |
[pagina 184]
| |
kort, want na op 12 Mei 1872 Goes voor Middelburg te hebben verwisseld, kwam hij reeds op 9 Mei 1875 op zijne laatste standplaats, te Amsterdam. Intusschen was Vos den 25en April 1870 te Utrecht tot theologiae doctor gepromoveerd op de verdediging eener dissertatie ‘De Nieuwe Synodale Bijbelvertaling onderzocht’. Het onderwerp was hem door Prof. Doedes aan de hand gedaan naar aanleiding van zijne bespreking der eerste aflevering van de ‘Synodale Bijbelvertaling’ in de ‘Stemmen voor Waarheid en Vrede’. De promotie geschiedde ‘summa cum laude’; de inhoud was van ‘summa praestantia’. Uit dit proefschrift blijkt duidelijk dat Vos op een zuiver confessioneel standpunt stond en dus tot de orthodoxe richting gerekend kon worden. Maar toch rekende hij zich niet tot hen die alles bij het oude wilden laten, niet dan ‘hoogst eerbiedwaardig’ opzagen tot de oude Statenvertaling en deze onveranderd wilden behouden, ja, eigenlijk geheel het geloof en de kerk zouden willen terugvoeren tot de dagen van Dordt. Zoo nam Vos dus door zijne dissertatie eene eigenaardige zelfstandige plaats te midden der strijdende theologen dier dagen in, waarom het geen wonder mocht heeten, hem op den dag zijner promotie te hooren verklaren, dat hij zeer goed gevoelde van beide zijden, n.l. de moderne en orthodoxe richting, afkeuring te zullen ontvangen, wat hem echter niet had kunnen weerhouden, zijne beginselen en denkbeelden in zijn proefschrift duidelijk en helder uiteen te zetten. Zijn standpunt noemde hij het ‘historisch-juridisch-confessioneel beginsel’, waaraan hij vooral tegenover de separatistische denkbeelden der neo-Calvinisten zou vasthouden tot aan zijn dood. | |
[pagina 185]
| |
Eigenaardig nu was het in verband hiermede dat Vos in 1875 juist in de vacature ‘Dr. A. Kuyper’ te Amsterdam werd beroepen. Kerkelijke conflicten waren onder leiding van Dr. A. Kuyper, die reeds te Utrecht zijn strijd tegen de inrichting en besturen der ‘verleugende’ kerk had aangebonden, te Amsterdam in die dagen voortdurend aan de orde. De ouderlingen weigerden onder het gehoor van rechtzinnige predikanten te zitten. Bovendien konden Dr. Kuyper en zijne geestverwanten er geen vrede mede vinden dat het bestuur der weeshuizen en andere kerkelijke stichtingen zich bevond in handen van onrechtzinnige regenten. Daardoor ontstond tusschen de modernen en orthodoxen te Amsterdam een heftige strijd, waarvan het gevolg was dat de moderne besturen der kerkelijke stichtingen moesten plaats maken voor orthodoxe. Ook het algemeen godsdienstonderwijs en de opleiding der godsdienstonderwijzers werd geheel in rechtzinnigen geest gewijzigd. Orthodoxe predikanten vervingen niet alleen de moderne maar ook de ethische voorgangers. Onder Kuyper's leiding was bovendien eene vereeniging, ‘Beraad’ genaamd, tot stand gekomen, waarin hij en zijne geestverwanten te zamen kwamen om alle voorstellen, eer zij in den Kerkeraad kwamen, te bespreken en de daartegenover aan te nemen houding vast te stellen. Weldra beheerschte en verlamde deze geheime vergadering den geheelen kerkeraad. Al in 1873 had Dr. Kuyper bovendien den Amsterdamschen Kerkeraad een modus vivendi aangeboden, waardoor de mogelijkheid werd geboren dat orthodoxen, modernen en zij die tot geen dezer twee groepen behoorden, onder gebruik en genot van stoffelijk goed, kerkelijk gescheiden zouden leven. Ook de lidmatenkwestie was reeds door Dr. Kuyper en de ver- | |
[pagina 186]
| |
eeniging ‘Beraad’ aan de orde gesteld; de opheffing der theologische faculteiten aan de Rijks-Hoogescholen en stedelijke Athenaea uitgesproken; de Vrije Universiteit zou weldra op het program van actie komen. Hoe stond de man, die Kuyper's ledige plaats kwam vervullen, tegenover dit alles? Dat hij op grond van de in zijne dissertatie beleden beginselen geheel met Kuyper en diens medestanders instemde, was bezwaarlijk te verwachten. Toch heeft men het gehoopt! Al zeer spoedig toch na zijne komst te Amsterdam werd Vos belast met het godsdienstonderwijs in het Diaconie-Weeshuis en aan de aspirant-godsdienstonderwijzers. Bovendien werd hij om zijne uitgebreide kerkrechtelijke kennis weldra scriba der classis Amsterdam, misschien wel om de komende conflicten tusschen kerkeraad en classis in, een zoo mogelijk gemeenschappelijke bedding te leiden. Kuyper en zijne geestverwanten spraken van ‘broeder Vos’; hoopten in vele opzichten op zijne veel omvattende werkkracht en gewaardeerden steun; zoowel Kuyper als Vos werden in dezelfde kringen en gezinnen geëerd en gevierd. Trouwens, voor zoover Vos dit volgens eer en geweten, vooral ook volgens zijn beginsel en geloof, vermocht, heeft hij, met de neo-calvinisten getrouw in het belang der Amsterdamsche gemeente samengewerkt. Vooral het belijdend karakter van het godsdienstonderwijs trok hem aan en meer dan vijf-en-twintig jaren lang is hij dit met groote vrucht aan de weezen en aspirant-godsdienstonderwijzers blijven geven. Tegen de stichting der Vrije Universiteit was Vos b.v. niet gekant; wel tegen de opheffing der theologische faculteiten aan 's Lands hoogescholen en die te Amsterdam. De Hooger- | |
[pagina 187]
| |
onderwijswet van 1876 had zijne sympathie niet; het modernisme vond in hem geen steun; met de ethischen en irenischen verschilde hij in richting, waarom hij dan ook strijdensmoe in 1881 het Kerkelijk Weekblad ophief. Van journalistieken arbeid had hij toen meer dan genoeg! Volgeling van Groen en bewonderaar van Stahl, was hij in de politiek het christelijk-historisch beginsel geheel en al toegedaan. Met de Triniteitsleer was hij het volmaakt eens en als burgerman, wat hij altijd gebleven is, hadden vele sociale maatregelen der orthodoxen zijn hart. Zoo waren er dus heel wat aanrakingspunten tusschen de volgelingen van Kuyper en Vos. En toch scheidde hen één groote kloof die niet was te overbruggen: de eenheid en ondeelbaarheid der Vaderlandsche Kerk, ook zelfs onder den bestaanden kerkvorm. Dien kerkvorm wenschte Kuyper niet meer. De tucht der bestaande hoogere kerkbesturen was z.i. een z.g. zedelijke en wettige macht in de kerk, waaraan leden en voorgangers geene verantwoording schuldig waren. De reglementen waren opgedrongen en de besturen goddeloos. Volgens Dr. Kuyper was de Ned. Herv. Kerk den naam van kerk niet meer waardig. Aan de gemeente, aan het volk, aan de dolende zielen, moest eene kerk teruggegeven worden naar het model van Calvijn met een vasten vorm en met zulk een leiding, dat de zielen er zich gerust aan konden overgeven. De plaatselijke gemeente moest vooral klein en rein zijn. Niet slechts gereformeerd, maar ook democratisch moest zij zijn, ongeveer als de Vrije Schotsche kerk ingericht. ‘Eene kerk die de electie als cor ecclesiae belijdt, kan niet clericaal zijn. Zij moet haar kracht in de ‘electi’, d.i. in de gemeenteleden zoeken’. Zoo sprak Dr. Kuyper | |
[pagina 188]
| |
tot het ‘vrome volk’ dier dagen, staande op separatistisch en neo-calvinistisch standpunt, met veronachtzaming van al het historisch gewordene in de Nederlandsch-Hervormde Kerk, predikend en leidend eene eventueel volkomene ontwrichting van de kerkelijke gemeenschap als historisch geworden instituut van het oud-Nederlandsche geloofs- en geestesleven. Daartegenover stond Vos pal als de verdediger der Vaderlandsche Kerk. ‘Niet langs den weg der revolutie tot versnippering maar langs den weg der genade tot verbroedering’, was zijne leuze. ‘De evolutie der historie kan men evenmin als de hoeksteen der belijdenis te niet doen, zonder de voortdurende werking der souvereiniteit en der souvereine genade Gods te loochenen en het recht door God gewild, met de voeten te vertreden’. Niet de mensch maar God heeft te oordeelen, zegt hij elders, over hen wier gevoelen niet met de leer der kerk in overeenstemming is. ‘Daarom mag men de kerk niet beschouwen alleen van genootschappelijk standpunt of dat der beheerskwestie, nog minder als een amalgama van op zich zelve staande plaatselijke gemeenten met eene meer of minder democratische of aristocratische bestuursinrichting, maar moet men haar beschouwen, ondanks alle fouten en tekortkomingen, als de door God gewilde organisatie der gemeenschap, waarin zich het geloof der natie in geheel zijn wezen als levende incarnatie der Evangelisch-christelijke leer openbaart’. ‘Ik heb mijn volk en mijne kerk lief, en schaam mij geenszins die liefde, noch de betrekking die ik onder dat volk en in die kerk bekleed. Ons volk, ons Hervormd volk, is de Hervormde Kerk, het eigendom van Christus. Van dat volk mogen wij niet scheiden, om | |
[pagina 189]
| |
het over te laten aan verderfelijke invloeden van het bijgeloof en van het ongeloof, maar moeten er in blijven. En afscheiden van die kerk en van het kerkgenootschap, voor zooverre het de vrije prediking der waarheid blijft dulden, is in strijd met Christus' bevel en der Apostelen voorbeeld’. Niet de vraag, of hij modern of orthodox, libertijn of calvinist was, gold voor den predikant Vos. Wel of hij in geloof en leven kon zijn een lid der Ned. Herv. Kerk en in haar de kracht des geloofs en de woorden des levens kon prediken, die met haar reformatorisch beginsel, karakter en wezen in overeenstemming waren. Zoo stond het historisch-juridisch-confessioneel beginsel tegenover het separatisch drijven der neo-calvinisten. De botsing tusschen Vos als vertegenwoordiger van het eerste en Kuyper als leider van het tweede kon niet uitblijven. En in 1886, toen de ‘attesten-kwestie’ werd samengekoppeld met eene zeer ingewikkelde zaak, rakende het beheer der kerkelijke goederen, was de catastrophe daar. Het classicaal bestuur, doende wat des Kerkeraads is, stelde Kuyper en diens geestverwanten buiten de kerkelijke wet, eerst door schorsing, later door afsnijding. De overrompeling van enkele Amsterdamsche kerkgebouwen en verschillende procedures waren het gevolg; Vos en diens geestverwanten wonnen den strijd op Kuyper en zijne medestanders. In een levensbericht, gelijk onze Maatschappij dit verlangt, is het noch de plaats om de motieven van dezen kerkelijken strijd uiteen te zetten, noch om een pleidooi voor een der partijen te leveren, ten einde uit te maken aan welke zijde het recht was. Genoeg zij het te vermelden, dat de jaren van het Amsterdamsche kerkelijk conflict voor Vos campagnejaren van reusachtige | |
[pagina 190]
| |
inspanning en onvermoeiden arbeid zijn geweest, niet minder ook jaren vol van verdriet en veel onverdienden smaad. Na de beëindiging der kerkelijke procedures ging Vos' ambtelijk leven betrekkelijk kalm voort. Als kerkmeester, als lid der autorisatie-commissie voor den bouw der nieuwe weeshuizen, deed hij evengoed als predikant en godsdienstleeraar getrouw zijn plicht. Voorts was Vos van de ‘Districtraden’ en het ‘Groen van Prinstererfonds’ de bezielende macht; bleef hij ijveren voor de oprichting en de uitbreiding van christelijke scholen te Amsterdam; richtte hij de vereeniging ‘Mirjam’ voor de verpleging van verlaten kinderen op en was hij lid van onderscheidene commissies tot verhooging of verbetering van het peil van het godsdienstig en kerkelijk gemeenschapsleven. Bovenal ging hem echter de bouw van nieuwe bedehuizen aan het hart, en is het vooral te danken aan Vos' ijver en toewijding dat binnen een betrekkelijk kort tijdsverloop drie Ned. Herv. kerkgebouwen te Amsterdam zijn gesticht: t.w. de Koepel-, Muider- en Oranjekerk. Menige zorg en heel wat arbeid, in overleg met den advocaat der classis Amsterdam, den huidigen Amsterdamschen Prof. Molster, bezorgde hem bovendien de procedure over de N.Z. Kapel te Amsterdam, door den gemeenteraad der hoofdstad begonnen en door de Ned. Herv. Gemeente onder Vos' leiding glansrijk gewonnen. Jammer slechts, dat Vos bij de inwijding van de nieuw opgebouwde Kapel, voor den Duitschen dienst bestemd, ernstig ziek was en kort daarna overleed. Trouwens, in veel kwam de dood niet hem maar zijn vrienden verrassen. Had men hem bij zijn vijf-en-twintig-jarig predikants- | |
[pagina 191]
| |
jubileum, bij zijne vijf-en-twintig-jarige werkzaamheid te Amsterdam en zijn veertigjarig jubileum als Dienaar des Woords, gevierd, grootsch zou de huldiging zijn op zijn aanstaand gouden ambtsjubileum. Immers, had hij onder zijne ambtgenooten niet meer de alom gevierde waardeering van vroeger dagen, voor tal van gemeenteleden gold hij nog als de redder onzer Vaderlandsche Kerk uit het separatisme der doleantie; was hij bij velen geliefd als de auteur van verschillende grootere en kleinere werken over onze kerkhistorie en menige hartverheffende geestelijke toespraak. Want Vos was als auteur zeldzaam vruchtbaar geweest en zijne werken, waaronder zijne ‘Geschiedenis der Vaderlandsche Kerk’, zijn ‘Handboek voor het Onderwijs in den Christelijken Godsdienst’, zijn ‘Tegenwoordige Inrichting der Vaderlandsche Kerk’, zijn ‘Groen van Prinsterer en zijn Tijd’, zijn ‘Keerpunt’, doch vooral zijn laatste groote werk ‘Amstels Kerkelijk Leven’, waren in veler handen en werden door tal van gemeenteleden geliefd en gelezen. Daarom, ook al had Vos als strijder voor de Kerk zijne mede-predikanten en zijn tijd eenigermate overleefd, zijne werken zouden hem overleven en hem stichten een eerzuil in de harten van velen. In een stoffelijk huldeblijk zouden zijne vrienden hunne hoogachting en waardeering echter niet meer kunnen omzetten. Reeds maanden voor het gehoopte jubileum had naast zijne oude kwaal, het asthma, zich bij Vos eene verkalking in de bloedvaten voorgedaan, wat zijn heengaan tengevolge zou hebben. Weken voor zijn dood was zijn gelaat al zóó lijkwit, dat men bijkans meende geen levende voor zich te | |
[pagina 192]
| |
hebben. Toch sprankelde in zijne gesprekken nog een levendig vuur op, door de jaren van ambts- en auteursarbeid, van lijden en strijden, nog niet verdoofd. Totdat op Dinsdag den 9en April 1912 hem plotseling de dood kwam verrassen, eenige seconden na een oogenblik van onschuldige vroolijkheid. Daarna hebben wij zijn stoffelijk overschot Zaterdag 13 April d.a.v. op ‘Rustoord’ te Diemerbrug ten grave gedragen; eene groote schare van ambtgenooten, vrienden en belangstellenden, volgde de lijkbaar tot aan de groeve. Werd zijn heengaan misschien niet even oprecht betreurd door allen, die, ongewenscht en ongevraagd, om beurten zijn lof uitgalmden en op den doodenakker als om strijd in het openbaar meenden te moeten getuigen van de vroegere verdiensten van dezen doode voor land, kerk en gemeente, rond zijn graf stonden, diep getroffen over zijn verscheiden, tal van warme vrienden en oudleerlingen, in wier harten de oude Vos iets had overgestort van zijne groote en rijke liefde voor onze Vaderlandsche Kerk en het ongehuichelde, echte en ware ‘Koninkrijk Gods’.
Hendr. C. Diferee. | |
[pagina 193]
| |
Chronologische lijst der boeken en geschriften van Dr. G.J. Vos Az.Ga naar voetnoot1.Waarom strijden wij? Een woord voor hen, die strijden; en aan alle weldenkende Hervormden, die den strijd met hen tegen de dwaalleeraars nog niet aangebonden hebben. Door een Hervormde. Gorinchem 1854. 8o. Vos, Az. (G.J.), Het doel der Vereeniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs. [Rede]. Amsterdam, H. Höveker, 1864. kl. 8o. 1e en 2e dr. Vos, Az. (G.J.), Joh. Heerman, Het kruis van Christus of de smartelijke lijdensweek des Heilands. Een en vijftig ... toespraken enz. Naar het Hoogd. onder toezigt en met eene aanbevelende voorrede van G.J. Vos Az. Leeuwarden, H. Bokma (J. Swarts), 1867 8o. Vos, Az. (G.J.), Waarom is het ons te doen? Bijdrage ter verklaring van den strijd voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs. Opwekkende rede, over Matth. 19 : 13-15, gehouden in het kerkgebouw der Herv. Gem. te Menaldum den 9 July 1867. Leeuwarden [Utrecht), H. Bokma, 1867. 8o. Vos, Az. (G.J.), Geen ware godsdienst zonder godskennis. G.J. Vos Az. aan IJ. Radersma. Wat gelooft gij nu eigenlijk en waarom gelooft gij het? Leeuwarden (Utrecht), H. Bokma, 1868. 8o. Vos, Az. (G.J.), De nieuwe Synodale bijbelvertaling, inzonderheid van de vijf historische boeken des Nieuwen Testaments onderzocht. Utrecht, Kemink en Zoon, 1870. 8o. - Diss. Vos, Az. (G.J.), Afscheid en Intrede. Twee toespraken. I. Des Heeren opwekking herdacht. II. Evangeliebediening verdedigd. Middelburg, A. Wedding (Dordrecht, Van der Schalk en van Dijl), 1872. 8o. Vos, Az. (G.J.), De oorsprong van het christelijk geloof. Het derde Evangelie onderzocht. Middelburg, A. Wedding, 1873. 8o. Vos, Az. (G.J.), En de Heer zag Petrus aan. Gedachtenisrede van de 300- | |
[pagina 194]
| |
jarige stichting der Ned. Herv. Gem. te Middelburg, in verband met de verlossing der stad in 1574. Leerrede, gehouden 1 Maart 1874. Middelburg, A. Wedding (Dordrecht, v.d. Schalk en van Dijl), 1874. 8o. Vos, Az. (G.J.), Het Leven van Jezus. Een boek voor het christelijk gezin. Dordrecht, J.P. Revers, 1874-1876. Imp. 8o. - Later bij Bolle te Rotterdam. Vos, Az. (G.J.), Vrijmaking der kerk door facultatieve kerspelvorming. Het kerkelijk vraagstuk onzer dagen ..... besproken. Amsterdam, B.H. Blankenberg Jr., 1875. 8o. Vos, Az. (G.J.), Het nieuwe en belangrijkste onderwerp der aanstaande classicale vergadering. Wenken en wenschen betrekkelijk het voorloopig gearresteerd synodaal reglement voor Hooger Onderwijs. Leeuwarden (Utrecht), H. Bokma, 1877. 8o. Vos, Az. (G.J.), Het leven van Jozef. In zes platen voor kinderen. Leeuwarden, H. Bokma, 1877. 4o. - Later bij D. Bolle te Rotterdam. Vos, Az. (G.J.), Het leven van koning David. In zes platen voor kinderen. Leeuwarden, H. Bokma, 1877. 4o. - Later bij D. Bolle te Rotterdam. Vos, Az. (G.J.), De overwinning des geloofs. De Gereformeerde gemeente van Amsterdam in 1578. Amsterdam, Höveker en Zoon, 1878. 8o. Vos, Az. (G.J.), Geschiedenis der Vaderlandsche Kerk. Dordrecht, J.P. Revers, 1881 en 1882, 2 dln. 8o. N.B. De tweede druk bij id. in 1888. 1 bd. 8o. Vos, Az. (G.J.), De tegenwoordige inrichting der vaderlandsche kerk beschreven en naar de beginselen der Gereformeerde kerkenordening beoordeeld. Dordrecht, J.P. Revers, 1884. 8o. Vos, Az. (G.J.), Het verlangen van de Algemeene Synode der Ned. Herv. Kerk naar de onschendbaarheid van alle kerkverwoesters. (Voorstel Gunning-Chavannes.) Een kerkrechtelijk advies omtrent de reformatie der kerk. Dordrecht, J.P. Revers, 1885. 8o. Vos, Az. (G.J.), Groen van Prinsterer en zijn tijd. Studiën en Schetsen op het gebied der vaderlandsche kerkgeschiedenis. Dordrecht, J.P. Revers, 1886, 1891. 2 dln. 8o. Vos, Az. (G.J.), Het keerpunt in de jongste geschiedenis van Kerk en Staat. De eerste bladzijde der tweede afscheiding beschreven. Dordrecht, J.P. Revers, 1887. 8o. Vos, Az. (G.J.), Bijschrift bij de Gedenkplaat der onoverwinnelijke vloot. Amsterdam, H.G. Bom, 1888. 8o. Vos, Az. (G.J.), De bewaring van de Vaderlandsche Kerk in 1588, 1688 en 1888. Kerkrede. Amsterdam, H.G. Bom, 1888. 8o. Vos, Az. (G.J.), Bijdrage tot de beantwoording der gewichtige tijdvraag: Is de tegenwoordige organisatie van de Ned. Herv. Kerk in strijd met Gods Woord? Dordrecht, J.P. Revers, 1890. 8o. | |
[pagina 195]
| |
Vos Az. (G.J.), Vervulling en verwachting. Ter gedachtenis van de opening der Muiderkerk. Amsterdam, H.G. Bom, 1892. 8o. Vos Az. (G.J.), Het Nieuwe Testament .... uit de oorspr. taal opnieuw overgezet in de tegenw. Nederlandsche, en met verklaringen en gelijkluidende plaatsen voorzien in nauwe aansluiting aan de Staten-Vertaling door ....... Dordrecht, J.P. Revers, 1893. 8o. - Later te Arnhem-Nijmegen bij Gebr. E. en M. Cohen. N.B. Deze overzetting bevat de vier Evangeliën en de Handelingen der Apostelen. Vos Az. (G.J.), Wegwijzer bij het onderzoek der waarheid. Voor catechetisch gebruik en zelfonderricht. Nieuwe druk. Amsterdam, L.J.E.v.d. Bor, 1894. kl. 8o. N.B. Van dit catechisatieboekje waren reeds vroeger niet aangekondigde oudere stukken bij v.d. Bor verschenen. Vos Az. (G.J.), Hoe men zich in de Ned. Herv. Kerk heeft te gedragen. Systematische uiteenzetting van het Ned. Herv. kerkrecht. Utrecht, Kemink en Zn., 1896. 8o. Bruna's Reglementen voor de Ned. Herv. Kerk, met aant. en uitvoerig alphab. register voorzien, naar den 7den, geheel opnieuw bewerkten druk, bijgew. en verm. door G.J. Vos Az. Sneek, J.F. v. Druten, 1897. 8o. N.B. Hiervan in hetzelfde jaar bij denzelfden uitgever eene verkorte uitgave. Vos Az. (G.J.), Kerkelijke mededeelzaamheid in verband tot Oranje en de Patriotten. Rede. Amsterdam, G.D. Bom H. Gz. 1898. 8o. Vos Az. (G.J.), Koningin Wilhelmina ingehuldigd door haar volk. 12 liederen, ten gebruike in huis, school en kerk. Amsterdam, G.D. Bom H. Gz. 1898. 8o. Vos Az. (G.J.), Handboek voor het onderwijs in den christelijken godsdienst. I. Geloofsleer. II. Zedeleer. Amsterdam, G.D. Bom H. Gz. 1898. 8o. Vos Az. (G.J.), De ambtsbede van een bejaarden dienstknecht des Heeren. Toespraak over Ps. 71 : 17 en 18 bij gelegenheid van zijne 25-jarige Evangeliebediening in de Amsterdamsche Gemeente. Amsterdam, G.D. Bom H. Gz. 1900. 8o. Vos Az. (G.J.), Herinneringen uit onze kerkelijke woestijn. Naar Hebr. 3 : 9b. (Leerrede bij Vos' 40-jarige ambtsvervulling). Amsterdam, G.D. Bom H. Gz. 1902. 8o. Vos Az. (G.J.), Voor den spiegel der Historie! Amstels kerkelijk leven van de eerste zestig jaren der vrijheid. Gedenkboek bij gelegenheid van het 325-jaren onafgebroken bestaan van den Kerkeraad en van de Classis Amsterdam. (Met Bibliographie van G.D. Bom H. Gz. en een Alphabetisch-Systematisch register door Hendr. C. Diferee.) Amsterdam, G.D. Bom H. Gz. 1903. folio. Paganistische Ouwel-cultus of Godewaardig gebruik? De Nieuwe- | |
[pagina 196]
| |
zijdskapel-historie door een oud lid van den Amsterdamschen Kerkeraad. Rotterdam, Algem. Handelsdrukkerij (1906?). 8o. *** Voorts verscheen in 1905 bij den uitgever G.D. Bom H. Gz. een bundel gedichten van Vos en zijne echtgenoote, en verschenen preeken van hem in ‘Één Heer, één geest, één geloof; Getuigenissen van christelijk geloof en leven in predikatiën van onderscheidene leeraars der Ned. Herv. Kerk’, verschenen te Arnhem bij J.W. Swaan, 1e tot 9e jaargang, 1852-1861. Verder zagen bijdragen van Vos het licht in de ‘Zendingsberichten’ van Eltheto; tot 1881 in het ‘Kerkelijk Weekblad’, redacteur G.J. Vos Az.; in de ‘Stemmen voor Waarheid en Vrede’, en van 1894 tot 1899 in de ‘Amsterdamsche Kerkbode’, waarvan Vos hoofdredacteur was. |
|