| |
| |
| |
| |
Levensbericht van P. Herman Jozef Allard S.J.
1 April 1830 - 5 October 1915.
Bracht ons de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden in 1915 het Levensbericht van een uitmuntend lid der Sociëteit van Jezus, den keurigen dichter Bernard van Meurs, thans bewijst zij opnieuw die eer aan een ander bekend lid dierzelfde orde, den letterkundigen geschiedschrijver H.J. Allard. Gesproten uit een deftig geslacht in het oude Geertruidenberg zag hij op een voor zijn roeping, neiging en aanleg zeer gunstig tijdstip het levenslicht. De meeste Katholieke baanbrekers waren een half menschenleven vóór 1830 geboren en begonnen reeds krachtig te werken, toen Allard zijn kinderschoenen nog niet ontgroeid was. Dit noemen wij voor hem een geluk, omdat hij voor hun openbaren, politieken arbeid, welke, in bondgenootschap met de toenmalige liberale partij, tot een guustige herziening der grondwet in 1848 en het daaruit volgende Herstel der Kerkelijke hiërarchie werd ondernomen, aanleg noch neiging gevoeld heeft. Veel meer werd zijn stille inborst, zijn steeds toenemende eruditie en gestadige werklust tot de tweede generatie der roomsche baanbrekers getrokken. Terwijl de gelederen der eerste waren verdwenen of allengs zeer sterk gedund, zette de tweede hun werk
| |
| |
voort. Tot deze behoorden J.A. Alberdingk Thijm, Dr. Nuyens, Dr. Schaepman en anderen. Bij hen sloot ook Pater Allard zich aan. En al schoten hem ook voor het reuzenwerk der drie met name genoemden de krachten te kort, al nam hij ook een meer bescheiden deel van het groote werk voor zich, toch heeft ook Pater Allard zonder veel vertoon zeer veel gewerkt, om ‘het vrije en ruime veld’, waarop de Katholieken zich toen reeds bewogen, in de herwonnen vrijheid te handhaven. Tal van letterkundige en geschiedkundige werken en opstellen gaf hij ons te genieten, stichtte ontzaglijk veel nut, verwierf zich van lieverlede een grooten naam en was een der meest bekende en gewaardeerde leden zijner orde in Nederland.
Nadat de kleine Herman te Geertruidenberg de lagere school, waar hij met den zoon van den dominé op dezelfde bank zat en dus al vroeg verdraagzaamheid leerde, had doorloopen, koos zijn vader voor de beoefening der klassieke studiën geen Hollandsch collegie, maar veeleer dat van Hoogstraten bij Antwerpen, vermoedelijk om zijn zoontje in het destijds nog meer gebruikelijke Fransch te bekwamen. Hier vond de leerling, zoo geen beroemde, dan toch goede en degelijke leeraren, die den toekomstigen letterkundige en geschiedschrijver uitmuntend opleidden, hem vormden naar hart en verstand en bij hem de eerste kiemen legden van zijn uitnemenden smaak en historischen speurzin, welke, door de hoogere studiën van wijsbegeerte en godgeleerdheid altijd meer gesterkt en ontwikkeld, zoo menige heerlijke vrucht op het veld van letterkunde en historie zouden doen rijpen,
In den zomer van het revolutiejaar 1848 had hij de gymnasiale klassen voltooid en niet lang daarna verliet de vrome jongeling, den 27sten September van dat jaar
| |
| |
de nog zoo gistende en woelige wereld, om den religieuzen staat te omhelzen in het rustig en veilig gelegen noviciaat der Sociëteit van Jezus te Drongen bij Gent. Want de Nederlandsche Jezuïeten vormden destijds nog geen eigen orde-provincie en hadden nog geen eigen noviciaat noch studiehuizen, zoodat alle ordescandidaten ter verdere opleiding naar België werden gezonden. Al was zijn verblijf aldaar van niet zeer langen duur, toch dacht en sprak Pater Allard op lateren leeftijd nog zeer gaarne over België en bijzonder over Drongen, waar hij ook den Generaal der Orde, den Hoogeerw. Pater Johannes Roothaan, had mogen begroeten. Deze eerste liefde vertolkte zich bij hem, tot aan zijn dood toe, in een hartelijke genegenheid en sympathieke vriendschap, welke hij steeds gaarne aan zijn Belgische medebroeders, te Maastricht vertoevend, te kennen gaf.
In het jaar 1850 kwam hij naar Nederland terug, waar intusschen in hetzelfde jaar een volledige provincie der Sociëteit was opgericht, om in het junioraat te Ravenstein de studie der humaniora en rhetorica te herhalen en zoodoende zich voor te bereiden tot een professoraat in een of ander college der Sociëteit.
In bijna alle berichten, welke ik tot nu toe over Pater Allard las, zijn grove fouten omtrent de datums der door hem bekleede betrekkingen ingeslopen. Het zij mij derhalve vergund, ze zoo juist mogelijk volgens de Catalogen te vermelden. Als is zulk een opsomming ook eenigszins dor, ze heeft toch haar groot nut voor de historie.
Ziehier dan de lijst zijner functies van het jaar 1850 tot aan zijn dood. Pater Allard vertoefde in het schooljaar 1850-1851 te Ravenstein, waarna hij in het seminarie te Kuilenburg de Fransche taal onderwees en tevens de surveillance waarnam in 1851-1852. De twee vol- | |
| |
gende schooljaren 1852-1854 onderwees hij de syntaxis in het college te Katwijk en kwam daar in aanraking met den man van fijnen smaak en dichterlijken aanleg, professor Petrus Koets S.J., van wien Pater Allard, volgens zijn eigen getuigenis, zeer veel geleerd heeft. Uit dankbaarheid gaf hij zestien jaren daarna De verspreide en onuitgegeven gedichten van wijlen P.J. Koets, R.K. Pr., eertijds leeraar aan 't Gymnasium te Katwijk, Amsterdam 1870, in het licht en bracht hem in de Inleiding een welverdiende hulde. In den herfst van 1854 had de jeugdige leeraar te Katwijk zijn taak voltooid en werd daarop wederom naar het Seminarie te Kuilenburg gezonden, om er in de schooljaren 1854-1856 de rhetorica te onderwijzen. In 1856-1858 deed Allard de hoogere studiën der wijsbegeerte: een jaar te Ravenstein en een tweede te Kuilenburg. In den herfst van 1858 begaf hij zich naar Maastricht en begon in het theologisch collegie der Sociëteit de studie der godgeleerdheid.
Na het derde jaar theologie te hebben voltooid, werd hij in den herfst van het jaar 1861 te Leuven priester gewijd, en bleef daarna nog omstreeks anderhalf jaar te Maastricht dezelfde studie voortzetten. In het vroegjaar 1863 werd hij opnieuw naar Katwijk geroepen en bleef er tot herfst 1864 als professor der rhetorica. Nu was de tijd voor het derde proefjaar aangebroken, hetwelk hij deed in 1864-1865 onder den bekenden Pater Henricus Behrens te Paderborn in Duitschland.
Grondig en veelzijdig gevormd tot een vroom en geleerd priester, begon hij nu in den herfst van het jaar 1865 zijn eervolle en nuttige loopbaan van professor en geschiedschrijver, waarvan hij niet afwijken zal zijn leven lang. Tien volle jaren onderwees hij in het Seminarie te Kuilenburg de rhetorica en vormde de toekom- | |
| |
stige priesters in de welsprekendheid en de letteren, zooals de meest bejaarden van het aartsbisdom zich nog met dankbaarheid herinneren. Zijn beroemste leerling was hier zijn Emminentie Kardinaal van Rossum, die in 1913 bij een bezoek aan Maastricht met roerenden eenvoud zijn oud-professor, door arbeid en jaren neergebogen, zees hartelijk ontving en zich met hem over het jaar der rhetorica onderhield.
Nauwelijks had Pater Allard het professoraat te Kuilenburg aanvaard, of hij begon de pen te voeren. Want het is mij niet bekend, dat hij vóór dien tijd iets in druk uitgaf. Reeds zijn eerste opstel was in meer dan één opzicht hoogst merkwaardig. Het was getiteld: Vondels gedichten op de Sociëteit van Jezus toegelicht en voorafgegaan van een bijdrage tot zijn bekeeringsgeschiedenis. Toevallig werd het tevens de eerste aflevering der Studiën, waarvan Allard niet alleen de eerste en trouwste, maar ook een der meest bekende en verdienstelijke medewerkers geweest is.
Immers in het jaar 1867 oordeelde de geleerde en historisch zeer ontwikkelde Provinciaal der Nederlandsche Sociëteit van Jezus, P. Ludovicus van Gulick, de nieuwe provincie krachtig genoeg, om een tijdschrift op te richten en aldus door de uiteenzetting en verdediging harer ideeën nuttig werkzaam te zijn onder hen, die zij met het gesproken woord niet kon bereiken. Wegens bijzondere omstandigheden lag er in langer uitstellen een gevaar van minder slagen, zoodat Pater Allard werd aangezocht zijn studie over Vondel, die juist gereed lag, als eerste aflevering ter beschikking te stellen. Dit was de vaste en geschikte grondslag, waarop de Studiën op godsdienstig, wetenschappelijk en lettterkundig gebied (1868) werden opgetrokken en nog heden staan.
| |
| |
In de inleiding bepleitte Pater Allard Vondels bekeering door de Jezuïeten zóó krachtig, dat van Lennep aan den heer Sterck schreef, daaromtrent geen twijfel meer te koesteren. De eerste zeventien jaren werd dit dan ook nergens weersproken en Allard ging rustig met zijn Vondelstudiën voort: Vondel en de Moeder des Heeren (1869), Vondel en de Paus (1869) en tal van andere kleinere bijdragen over hetzelfde of een verwant onderwerp.
Eerst in het Juni-nummer van 1885 nam Mgr. Klönne in De Katholiek het op voor zijn bekenden voorganger als rector van het Amsterdamsche Begijnhof, onder den titel: Marius en Vondel, Bekeerder en Bekeerling. Pater Allard liet zich natuurlijk niet onbetuigd en antwoordde in de Studiën met een kritisch-historisch opstel, onder een bijna gelijkluidend opschrift: Laurens en Vondel. Bekeerder en Bekeerling. Aldus werd ten gevolge van het zoo mooie eerste artikel der Studiën een felle storm ontketend. Pater van Lommel steunde met zijn eruditie en handschriftenkennis Allard en de Litterae Annuae, welke Vondel met evenveel woorden een bekeerling der Jezuïeten noemen. Dr. Schaepman trad aan de zijde van Klönne, en terwijl zijn gemoed om zoo'n dorre stof nooit aan 't gisten was geraakt en hij zich zelden of nooit met historische kritiek had bezig gehouden, leverde hij thans het bewijs, dat welsprekendheid en pracht van taal wel de historische bewijzen kunnen versterken, echter nooit vervangen.
J.A. Alberdingk Thijm mengde zich eigenlijk niet in het geschil, maar aarzelde toch niet van de Litterae Annuae te getuigen (De Tijd, 21 Sept. 1885): ‘De Paters Jezuïeten der XVII eeuw hebben in een vertrouwelijk, maar nauwkeurig opgemaakt geschrift aan hune Overheid doen weten, dat Joost van den Vondel door hen
| |
| |
tot de Katholieke Kerk was gebracht’. De Spectator teekende een cynische spotplaat met het onderschrift:
Wat deert hem of pastoor hem heeft bekeerd of pater
De beet is eenerlei, van Kat ofwel van Kater.
Toch was men zelfs daar niet zoo onverschillig, dat men op grond den bewijzen den grooten dichter niet hield voor een slachtoffer van den zielenijver der Jezuïeten. Wij, een generatie jonger, zijn in kalmer gemoedsstemming dan de toenmalige strijders; maar kennen juist daarom de Litterae Annuae van 1641 meer waarde toe dan aan een woord van Van Heussen van het jaar 1714, en houden het er voor dat de Jezuïeten (is het Pater Laurens of Pater van Teijlingen?) wel degelijk Vondel hebben bekeerd.
Bij de reeds genoemde literarisch-historische geschriften van Pater Allard voegen wij nog bij voorkeur Pater Adrianus Poirters S.J., dat in de jaargangen 1872-1873 van den Volks-almanak voor Nederlandsche Katholieken verscheen en in 1871 een afzonderlijke uitgave ontving. Zooals in de bovenbesproken toont hij ook in deze studie verwantschap met den nooit volprezen dichter en prozaschrijver J.A. Alberdingk Thijm. Inderdaad had Pater Allard van zijn edelen vriend, voor wien hij een diepe vereering koesterde en wiens portret met eigenhandige onderteekening en het onderschrift: Nil nisi per Christum, tot het laatste toe aan zijn lessenaar hing, zeer veel geleerd. Geen wonder dan ook, dat Thijm de ‘Levens-en dichtbeschrijving’ van Pointers ‘uitnemend’ geslaagd noemt en het hem leed doet, ze niet met een portret van den ‘vromen en beroemden landgenoot’ te kunnen vereeren. Pater Allard kwam niet te Amsterdam, of men vond hem herhaaldelijk bij Thijin, die hem gaarne ontving, hem hoogschatte en liefhad, met hem in voort- | |
| |
durende briefwisseling stond en zijn belangrijke, goed geschreven bijdragen gaarne in het Jaarboekje opnam, ja zelfs aan een Klinkdicht van Allard een plaats gunde in zijn onsterfelijke Portretten van Joost van den Vondel.
Was Pater Allard een Brabander door afkomst en geboorte, ook door zijn genegenheid bleek hij aan die provincie verknocht. Haar heele historisch verleden, vooral echter het Kerkelijke, lag hem na aan het hart. Daarom was het hem een innig genoegen, dat zijn provinciegenoot Pater Poirters in diens geboorteplaats Oisterwijk een standbeeld zou ontvangen en vatte, reeds meer dan 80 jaren oud, nog de pen op, om in het weekblad Van onzen Tijd zijn laatste artikelen te besteden aan de verheerlijking van Poirters. Die voorliefde voor Brabant bracht hem ook tot het schrijven van een zijner grootste en degelijkste werken: Antonius van Gils en de gebeurtenissen van zijn tijd. Naast de goede inrichting van het boek prijzen wij gaarne de eruditie en de nauwkeurigheid, maar vooral de liefde en toewijding, waarmee het is geschreven. Belangrijk is daarenboven dit werk in hooge mate. Niet alleen, omdat het grootendeels uit onuitgegeven bescheiden geput is, maar ook omdat daarin de lotgevallen van Van Gils, het bisdom 's-Hertogenbosch, de Leuvensche Universiteit, Willem I en Napoleon naar waarheid zijn beschreven. Met groot genoegen is destijds dit leven van den grooten president van het Seminarie Haaren door de geestelijkheid van de Bossche diocees en de geleerden ontvangen. Naast verdiende lofspraak wordt er ook menige ondeugende aanmerking en betutteling gegeven. Met dankbare piëteit herinner ik mij nog, hoe ik zelf deze eenige Roomsche beschrijving van den tijd van Napoleon en Willem I gebruikte bij het samenstellen van het Ie Deel der Ge-
| |
| |
schiedenis van het herstel der Hierarchie in de Nederlanden, en telkens wederom den schrijver moest prijzen om zijn juisten blik en diepe kennis dier droevige dagen. Antonius van Gils en zijn geleerde Levensbeschrijver zullen niet spoedig worden vergeten.
In den herfst van het jaar 1875 ontving Pater Allard de benoeming tot professor der Kerkgeschiedenis in het Theologisch Collegie der Sociëteit van Jezus te Maastricht en vervulde dit ambt tot den herfst van 1883, waarna hij zich tot aan zijn dood, 5 October 1915, aan zijn geliefkoosde bijzondere studiën kon wijden.
Gedurende 40 jaren is dus Maastricht de woonplaats van Pater Allard geweest en werd daarom het voorwerp zijner bijzondere genegenheid en studie. Dit toonde hij bijzonder in het degelijk bewerkte boek, dat hij met zijn medebroeder Pater Haakman uitgaf: ‘Het beleg en de zoogenaamde verwoesting van Maastricht 1579, Roermond 1877. Met eerbiedige waardeering en dankbaarheid schreef zijn vriend, de bekende Maastrichtenaar Jules Schaepkens van Riempst, in een brief van rouwbeklag hierover aldus: ‘Zijn aandenken zal bij mij, bijzonder als Maastrichtenaar, steeds in dankbaar en hoogvereerd aandenken blijven. Hij was toch met P. Haakman z.n. de schrijver van Het beleg en de verwoesting van Tricht in 1579, in welk standaardwerk de schrijvers op onomstootbare wijze het voor Trichts eer opnamen en voorgoed de protestantsche legende den kop indrukten, als zouden de toenmalige Maastrichtenaars allen zijn uitgemoord en de tegenwoordige slechts afstammelingen zijn van ‘een troep Waalsche marketenters’. Krachtig gezegd.
Tevens had Allard, naar zijne eigen getuigenis, eenig deel in de samenstelling der Geschiedenis van het Maas-
| |
| |
trichtsche Jezuïetencollege, dat gesticht werd omstreeks 1575 en met eenige onderbreking voortduurde tot het jaar 1773.
Wanneer men mij zou vragen, in welke gedeelte zijner talrijke geschriften Pater Allard het langst zal voortleven, dan antwoord ik zonder eenige aarzeling: In de historisch en literarisch keurig uitgewerkte galerie zijner bekeerlingen. De uitbeelding van de min of meer bekende of beroemde mannen, van den strijd en de overwinning dergenen, die uit het protestantisme tot de moederkerk terugkeerden, had hij tot een soort levenstaak gemaakt. Met een taaie volharding, met een onnavolgbaren speurzin wist hij de vaak ver verspreide berichten uit archieven, oude folianten en perkamentjes op te diepen, te schiften, kritisch te belichten, psychologisch te ordenen, niet tot een heerlijk mosaïek, maar tot een levend juist gelijkend beeld. Hier toont zich Pater Allard in zijn eigenlijk element, in zijn volle kracht. Lees b.v. de bekeeringsgeschiedenissen van Vondel, Berthout Nihuys, Simon van Veen, broeder van den bekenden schilder Otto Venius, Reyer Cant, Johannes Roos; de geleerden Petrus Bertius, Jacob Ouzeels, Johannes Arnoldi Corvinus, Hugo de Groot, Antonius Jansen Box, Reyer Anslo, Le Sage ten Broek en tal van anderen.
Wij kunnen wel zeggen, dat die bekeerlingen den beschrijver van hun overgang uit het betere leven met welgevallen hebben gadegeslagen en zijn gezegenden ouderdom met hun voorbede gesteund. Door hem toch zijn zij geteekend in hun twijfel, in het zoeken der waarheid, in hun strijd, hun werken en zwoegen. Door hem zijn velen hunner opgewekt uit het graf der vergetelheid en als stichtende toonbeelden gesteld voor hen, die nog hetzelfde doel nastreven hier op aarde.
| |
| |
Voeg hierbij, dat Pater Allards ‘Convertitenbilder’, zooals de bekende Duitschers Rozenthal en Räss hun verzamelingen noemen, niet alleen veel nieuws bieden, maar ook voor meer ontwikkelden een zeer aangename lectuur, die tevens veel licht verspreidt over de Nederlandsche Kerkgeschiedenis, vooral der XVIIe eeuw. Daarom had een wakker en optimistisch uitgever voor omstreeks 15 jaren het plan opgevat, om de monographiëen van Pater Allard te verzamelen en in het licht te geven, met passende illustraties versierd. Toen hij echter met de vraag aanklopte bij den schrijver, gaf deze een weifelend antwoord en schoof de beslissing telkens op de lange baan. Ik zelf kwam later nog vaak op dat aanbod terug en ontving steeds hetzelfde antwoord: ‘Dat gaat zoo niet, ik zou er nog zooveel aanteekeningen in dienen te verwerken’. Ik drong echter aan, zeggend, dat er op het einde der reeks een deel met Aanvullingen en Verbeteringen kon worden gegeven. Er kwam echter niets van.
Wellicht heeft Pater Allard de voornaamste reden zijner terughoudenheid niet geuit. Zou hij niet gevreesd hebben voor de koudheid van het ontwikkeld publiek en het treurige lot, dat later aan De werken van J.A. Alberdingk Thijm overkwam? Wanneer deze laatste, een geniaal prozaschrijver en dichter, volgens bevoegde beoordeelaars, de grootste der XIXe eeuw, zoo onverschillig door zijn landgenooten werd behandeld, dat de uitgave zijner meesterwerken moest worden gestaakt, dan moet Allard zich op zijn ouden dag wel hebben verheugd, op het aanbod des uitgevers niet te zijn ingegaan.
De voortdurende studie der oudere en nieuwere bekeerlingen ontwikkelde, voedde en versterkte bij Pater Allard zijn grooten aanleg voor Apologie. Een groote
| |
| |
slagvaardigheid had hij zich eigen gemaakt door zijn innigen omgang met zijn helden, die vaak langen tijd hebben gestreden niet enkel tegen hun omgeving maar ook en vooral tegen hun diep ingeworteld vooroordeel en hun door jarenlange practijk versterkte gewoonte. Vandaar ook, dat vele zijner monographiëen en in het bijzonder die zijner bekeerlingen, een hooge apolegetische waarde bezitten. Krachtige en zegevierende verdediging, scherpzinnige onderscheiding, geestig retorqueeren van beschuldigingen, glasheldere uiteenzetting, kortom alles, wat een afdoende apologie vordert, vindt men rijk vertegenwoordigd in genoemde opstellen.
In nog hoogere mate ontwaart men dit in de studiën, waarin het ‘Utrechtsche Kerkje’ wordt bestreden. Aan de uitroeiing van het Schisma, dat oudtijds zooveel oneenigheid in Frankrijk veroorzaakte, en ook later nog verdeelend werkte op tal van geloovige Christenen in Nederland, trachtte Pater Allard, waar hij kon, mede te werken.
Overigens verliep zijn leven rustig en kalm, in het studievertrek tusschen boeken en handschriften. Daarbij volgde hij echter nauwkeurig wat er rondom hem in Nederland omging en trad dan niet zelden op het juiste oogenblik met een pittig opstel te voorschijn, dat altijd werd gelezen en enkele malen zelfs een heftigen storm ontketende.
Op hem paste volmaakt het gevleugelde woord van Buffon: Le style c'est l'homme. Wie hem nauwkeurig in zijn leven gadesloeg, herkende hem terstond in zijn opstellen. Het lichtere soort was hem als aangeboren in denken en spreken. Het uitte zich in al wat hij deed en schreef. In dit lichtere soort van geschiedschrijving, dat geen machtig materiaal heeft te beheerschen, het
| |
| |
moeilijk bijeenverzamelde geheel benut, niets uitschift omdat er niets over is - hierin was bij een bijna onovertroffen meester. En moest ook somtijds een breeder aangelegde en vaak ook minder nauwkeurige, glimlachen om zijn eigenaardige en zoogezegde pittige bemerkingen, toch voelde een ieder in dien stijl en die taal het ware, het afgewerkte, het zoo aangename en aantrekkelijke.
Waardig en geleerd priester, won hij als kenner en minnaar der vaderlandsche geschiedenis en der schoone letteren, door zijn onvermoeide studie, vermaardheid bij zijn tijdgenooten. Zijn voortdurend streven naar waarheid en ware schoonheid, dat doorstraalt in al zijn geschriften, is een waarborg, dat die roem duurzaam zal wezen.
P. Albers S.J.
| |
| |
| |
Lijst der Geschriften van Pater H.J. Allard S.J.
1868. | Vondels gedichten op de Sociëteit van Jezus (Studiën op godsdienstig, wetenschappelijk en letterkundig gebied, Jaarg. 1). |
1868. | Hetzelfde afzonderlijk uitgegeven, 's-Hertogenbosch. |
1869. | Charlotte Flandrina van Nassau en Louise Hollandina van Boheme (Stud. Jg. 2). |
1869. | Vondel, gedicht (Jaarboekje van Alb. Thijm). |
1869. | Vondel en de Moeder des Heeren of Rozen- en Leliënkrans, uit Voudels dichtbloemen voor Maria gevlochten, Utrecht. |
1869. | Vondel en de Paus, Amsterdam. |
1870. | De verspreide en onuitgegeven gedichten van wijlen P.J. Koets, R.K. Pr., eertijds leeraar aan 't Gymnasium te Katwijk, verzameld door H.J. Allard, met een kleine toegift van J.A. Alberdingk Thijm, Amsterdam. |
1870. | Petrus Bertius, Hoogleeraar aan de Leidsche Academie (Stud. Jg. 3). |
1870. | Levensschets van Joost van den Vondel (Kath. Illustratie). |
1870. | De Complete Werken van Joost van den Vondel. Met eene Voorrede van H.J. Allard, 's Hertogenbosch-Amsterdam. |
1870. | Broeder Daniël Seghers S.J. (Jaarb. v. Th.). |
1871. | Albert van Brandenburg (De Wachter). |
1871. | Broeder Petrus Huyssens, Nederlandsch bouwmeester (Dietsche War.). |
1871. | Pater Maximiliaan van Habbeke (Dietsche War.). |
1871. | Pater Cornelius Hazart S.J. (Jaarb. v. Thijm). |
1871. | Pater Adrianus Poirters S.J. Een hist.-letterk. Schets, vermeerderde uitgave, Amsterd. 1871. (Dit jaartal is wel een drukfout, omdat de eerste uitgave in het Jaarb. van Thijm in 1872 en 1873 verscheen). |
1872. | De H. Jacobus Lacops, een der martelaren van Gorkum (Stud. Jg. 5). |
| |
| |
1872. | Petrus Engelraeve, predicant te Boscoop en Maria de Combé, geb. van Zijs (Stud. Jg. 4). |
1872. | Pater Adrianus Poirters S.J. (Jaarb. van Thijm). |
1872. | De Visschers en van Wezels (Dietsche War. samen met Thijm). |
1873. | ‘Een Genie’ en ‘Slechte manieren in de letterkunde’ (Studiën, Jg. 5). |
1873. | Het St. Clemenskerkje te Nes en de Katholieke gemeente op Ameland (De Wachter). |
1873. | De eerste Oud-Roomsche en eerste Oud-Katholieke bisschopskeuze en bisschopswijding (Stud. Jg. 6). |
1873. | Pater Adrianus Poirters S.J. (Jaarb. v. Thijm). |
1873. | Nadere bijzonderheden over den H. Jacobus Lacops (Bijdragen voor de gesch. van het bisd. Haarlem). |
1873. | Nadere Aanteekeningen over de Alkemaden (Bijdr. v.H.). |
1873. | Pater Adrianus Cosijns (D. Warande). |
1873. | Ook afzonderlijk, Amsterdam 1873. |
1873. | Over de familie Sweelinck (Dietsche W.). |
1874. | Het graf van den H. Franciscus Xaverius op Sancian (Studien). |
1874. | Weeskinderen, gedicht (Jaarb. van Th.). |
1874. | In Gelderland (Stud. Jg. 7). |
1874. | Een kleinzoon van Pieter Cornelisz. Hooft (D. Warande). |
1874. | De Parochie Monster-Ambacht en Monster (Bijdr. v. Haarlem). |
1875. | Johan - Lodewijk van Nassau - Hadamar (Studiën, Jg. 8). |
1875. | Mathias Zelhorst, predicant te Hengelo (Studiën, Jg. 7). |
1875. | Hermenegild (Pius-Almanak). |
1875. | Bekeerlingen onder de geestelijkheid van 't Haarlemsch bisdom (Bijdragen van Haarlem). |
1875. | Aan mijn nichtje, gedicht (Pius-Alm.). |
1875. | Malinckrodt, gedicht (Jaarb. v. Th.). |
1875. | Cassanders godsdienstig testament (Jaarb. v. Th.). |
1875. | Kind en grijzaard veer 't geloof gewonnen (Jaarb. v. Th.). |
1875. | Levensschets van Antonius van Gils (Kath. Illustratie). |
1875. | Genealogische studiën (D. Warande). |
1875. | De beker van Mr. Gerard van Loon (Bijdragen v.H.). |
1876. | Geschiedenis van het tegenwoordig bisdom Roermond, Boekbeoordeeling (Publications de Société hist. et archéol. dans te Limbourg). |
1876. | Philips II Koniug van Spanje, naar het Duitsch van Reinhold Baumstark door H.v.W., met een voorrede en aanteekeningen voorzien door H.J. Allard, 's-Bosch, z.j. |
1876. | Antonius Janssen Box (Jaarb. v. Th.). |
1876. | Aan een bruiloft vierend paar (Jaarb. v. Th.). |
1876. | Drie Kronen, puntdicht (Jaarb. v. Th.). |
1876. | Genealogische studien (Dietsche War.). |
1876. | Viglius-beurs te Leuven (Dietsche War.). |
| |
| |
1876. | Pater Adrianus Poirters I (Dietsche War.). |
1876. | Aan mijn vriend Alberdingk Thijm, Klinkdicht. (Portretten van Joost van den Vondel door J.A. Alberdingk Th., Amsterdam 1876, achter het laatste portret). |
1877. | Johan de jongere van Nassau-Siegen (Studiën, Jg. 9). |
1877. | Godfried Wandelman S.J. (Studiën, Jg. 10), |
1877. | Het beleg en de zoogenaamde verwoesting van Maastricht in 1579 door A.F. Haakman en H.J. Allard, naar onuitgegeven- bescheiden, Roermond 1877. (Eerst verschenen in Publications de la Soc. hist. etc. 13 Année). |
1877. | Drie oude anti-oudbisschoppelijke liedekens (Archief v.d. gesch. van het aartsb. Utrecht). |
1877. | Katakombe te Geulhem (Jaarb. v. Th.). |
1877. | Franciscus Boels (Jaarb. v. Th.). |
1878. | De Orvalisten te Rijnwijck. Een ‘nieuw-Katholieke Bijdrage tot Prof. Hofstede's oud-Katholieke beweging van dezen tijd in het licht der Kerkgeschiedenis (Studiën, Jg. 10). |
1878. | Heyltien Jacobs ‘met den aankleve van dien’ (Jaarb. v. Th.). |
1878. | Philips II en de princes van Eboli (Studiën, Jg. 11). |
1878. | Het testament des Kardinaals van Frankenberg (Studiën, Jg. 11). |
1878. | De doodelijke en vergeefbare zonden van Dr. Raabe's ‘Compagnie van Loyola’, Leiden 1878. |
1878. | Bekeering op de strafplaats (Jaarb. v. Th.). |
1878. | H. Hart, gedicht (Jaarb. v. Th.). |
1879. | Johan-Gregorius Renard (Studiën Jg. 11). |
1879. | Paris vaut bien une messe (Studiën Jg. 12). |
1879. | De ‘venerable’ Palafox en de Jansenisten (Studiën, Jg. 12). |
1879. | Een oom van wijlen onze Koningin (Jaarb. v. Th.). |
1879. | Pater Godfried Francken S.J. (Jaarb. v. Th.). |
1879. | Pater Adrianus Poirters II (Dietsche War.). |
1879. | Lesjes van Pater Poirters (Pius-Almanak). |
1879. | Een Satan kloppend aan de deur van het Utrechtsch Kerkje (Studiën, Jg. 12). |
1879. | Wie is de eigenlijke auteur van het Kort Memoriael? (Bijdragen v. Haarlem). |
1880. | Een Ode en de dichter (Jaarb. v. Th.). |
1880. | Het eerste gezantschap van Joannes Zawadski, Utrecht 1880. |
1880. | Ook Studiën (Jg. 12). |
1880. | Een onuitgegeven vers van Strick van Linschoten (Studiën, Jg. 12). |
1880. | Een onlangs uitgegeven brief van Willem IV, Koning van Pruisen (Studiën, Jg. 12). |
1881. | Het Hollandsch bloed van Albert graaf de Mun (Dietsche W.). |
1881. | Andermaal tot de genealogie Hooft (Dietsche War.). |
| |
| |
1881. | Joannes Michaël Blanckaert (Studiën, Jg. 13). |
1881. | Proeve van Jansenistische en Anti-Jansenistische literatuur in de XVII en XVIII eeuw (Jaarb. v. Th.). |
1881. | St. Jan, gedicht (Jaarb. v. Th.). |
1881. | Bina Leerdamensia (Stud., Jg. 13). |
1881. | Wie was neef Sammer (Dietsche War.). |
1881. | Des Zwijgers godsdienstzin (Stud., Jg. 13). |
1881. | Uit het leven van Rochefort (Stud., Jg. 13). |
1881. | Petrus Beckx S.J. (Pius-Almanak). |
1881. | Cocquiana-Coddeana (Dietsche War.). |
1881. | Kempensia en Gerseniana (Stud., Jg. 14). |
1882. | Een portret van Erasmus (Stud., Jg. 14). |
1882. | Thomas a Kempis en Cornelis Boey (Jaarb. v. Th.). |
1882. | Joannes Knippenberg (Stud., Jg. 14). |
1882. | De laatste der Paffenrodes (Stud., Jg. 14). |
1882. | Thomas a Kempis en de Jansenisten (Stud., Jg. 15). |
1882. | Een leermeester van den Z. Petrus Canisius (Pius-Almanak). |
1882. | Onze-Lieve-Vrouw van Monte Serrato. (In Maria's Heiligdommen in Frankrijk, Duitschland enz. 's-Hertogenbosch z.d.). |
1882. | Onze-Lieve-Vrouw van ‘Roede van Jesse’. (In Maria's Heiligdommen in Nederland en België, 's-Hertogenbosch, z.d.). |
1883. | Andermaal de ‘Venerable’ Dom Juan de Palafox (Stud., Jg. 15). |
1883. | Een missiereis door Noord-Nederland in de 17de eeuw, 1616-1617 (Stud., Jg. 15). |
1883. | Vier Spinosisten voor een Engelsche Rechtbank (Stud., Jg. 16). |
1883. | Het sterfbed van Erasmus (Jaarb. v. Th.). |
1884. | Dirk Adriaensz. van Heeze (Stud. Jg. 16). |
1884. | Een Encycliek van Willem den Zwijger (Stud., Jg. 17). |
1884. | Mr. Willem Bilderdijk, beneficiant der Bossche St. Janskerk. Stud., Jg. 17). |
1884. | Reyer Anslo (Jaarb. v. Th.). |
1884. | Hesius en Erasmus (Stud., Jg. 17). |
1885. | Petrus Golius of Celestinus en S. Liduina (Stud., Jg. 17). |
1885. | Van Espen te Maastricht (Stud., Jg. 18). |
1885. | De God Mars Tincsus der Twianten en de Sint Martinus van Dr. Pleyte (Stud., Jg. 18). |
1885. | Laurens en Vondel, Bekeerder en bekeerling (Stud., Jg. 18). |
1885. | Dr. Vopiscus Fortunatus Plemp (Jaarb. v. Th.). |
1885. | Een Encycliek van Willem den Zwijger (Pius-Almanak). |
1886. | Nol Leemans, de Edelm. Heeren en 't Consistorie van Helmond (Stud., Jg. 18). |
1886. | De Rijnwijksche Orvalisten en hun abt Stephanus Henrion. (Stud., Jg. 18). |
1886. | Een brief van Pater Aegidius Glabbais O.S.F. aan Paus Clemens XI, 13 Febr. 1720 (Stud., Jg. 18). |
| |
| |
1886. | Een plakaat des Zwijgers ten gunste der inquisitie (Studiën, Jg. 19). |
1886. | Franciscus L. de Sanguessa over den Z. Petrus Canisius, 22 Juni 1729 (Stud., Jg. 19). |
1886. | Burgemeester R. Cant in zijn leven en op zijn sterfbed (Jaarb. v. Th.). |
1886. | Vondeliana (Stud., Jg. 20). |
1886. | Eene Commune-man te Uclès (Pius-Almanak). |
1887. | Henriette Christine van Brunswijk-Luneburg-Wolfenbuttel, 10 Aug. 1712 (Stud., Jg. 19). |
1887. | Joannes Franciscus Dispa over den Z. Joannes Berchmans. (Stud., Jg. 19). |
1887. | Frederik Adolf Reuter † 28 Mei 1651 (Stud., Jg. 20). |
1887. | Pater Dirk van de Poll (Jaarb. v. Th.). |
1888. | Het Amsterdamsch Maagdenhuis (Stud., Jg. 20). |
1888. | Margerete More, de dochter des Martelaars (Jaarb. v. Th.). |
1888. | Vondeliana (Stud., Jg. 21). |
1888. | Vondel en de Paus (Pius-Almanak). |
1889. | De ommegangen en bedevaarten naar Heilo en Oesdom in 1713 en 1714 (Stud., Jg. 21. |
1889. | Gebed van een doleerende (Stud., Jg. 21). |
1889. | De Kanunnik Jan Willem Habets en zijn stichting (Jaarb. v. Th.). |
1889. | Steven Adriaan graaf van Welderen (Stud., Jg. 22). |
1889. | De oude bedelaar (Pius-Almanak). |
1890. | De gebroeders Mr. Jacobus en Joannes Roos en sommige hunner verwanten (Stud., Jg. 22). |
1890. | Vondeliana (Stud., Jg. 22). |
1891. | Jansenistische paalwormen (Stud., Jg. 23). |
1891. | Het oude bisdom Roermond 1589-1801 (Stud., Jg. 23). |
1891. | Joannes Arnoldi Corvinus † 1650. (Stud., Jg. 24). |
1891. | Berkhout Nihuys (Jaarb. v. Th.). |
1891. | Twee onuitgegeven brieven van provicaris Theodorus de Cock. (Bijdragen voor de gesch. v.h. bisd. Haarlem). |
1891. | Grafbloemen, gedicht (Pius-Almanak). |
1891. | Vondeliana (Stud., Jg. 23). |
1892. | Nassau-Grimhuysen (Stud., Jg. 24). |
1892. | De toestand der Nederlandsche Katholieken ten tijde der republiek door Dr. W.P.C. Knuttel (Stud., Jg. 24). |
1892. | De prinses van Auvergne (Stud., Jg. 25). |
1892. | Mr. Cornelius Petri F. Crocus S.J. (Jaarb. v. Th.). |
1892. | De Catacomben te Geulhem onder Berg-Ter-Blijt, Herziene en vermeerderde Uitgave, Sittard 1892. |
1892. | Mr. C.P. Crocus, een beroemd Amsterdammer (Pius-Almanak). |
| |
| |
1893. | Een verzoek (Studiën, Jg. 25). |
1893. | Arnoldus Corvinus a Belderen (Stud., Jg. 26). |
1893. | Twee gedichten op Dirk van Heussen 1648 (Stud., Jg. 26). |
1893. | Pater Joannes Hasius (Stud., Jg. 26). |
1893. | Pater Willem Gillesz. van Wissekerke S.J. (Jaarb. van Th.). |
1893. | Gerardus Vossius en Erycius Puteanus (Prov. Alm. v. Limburg). |
1894. | Jacobus Augustinus Ouzeel, 1612-1662 (Stud., Jg. 26). |
1894. | Het geslacht Occo (Stud., Jg. 26). |
1894. | Louris Cornelisz. Broer (Stud., Jg. 27). |
1894. | Kerkgeschiedvorsching en Kerkgeschiedschrijving (Studiën, Jg. 27). |
1894. | Flandrina van Nassau, de dochter des Zwijgers (Jaarb. v. Th.). |
1894. | De familie van den H. Leonardus van Vechel en verwante geslachten (Taxandria). |
1894. | De stichting van het Kapittel van Geertruidenberg (Taxandria). |
1894. | Het Jezuïeten-College te Roermond, 1611-1773 (Limburg's Jaarboek). |
1895. | Louis de Boisot (Stud., Jg. 27). |
1895. | Jan Willemz. van Haarlem (Stud., Jg. 28). |
1895. | Flandrina van Nassau de dochter des Zwijgers (Jaarb. v. Th. vervolg). |
1895. | Vondeliana (Stud., Jg. 27). |
1896. | Een ex-libris of boekenmerk van een grafelijken Nassauer (Stud., Jg. 28). |
1896. | De heerlijkheid Zeelhem en de Huygensen (Stud., Jg. 29). |
1896. | De Amsterdammer boekdrukkers en uitgevers in de zestiende eeuw (Stud., Jg. 29). |
1896. | De Nobelaers ook in betrekking tot Vondel (Jaarb. v. Th.). |
1896. | Vondel en het Pausdom (Pius-Almanak). |
1896. | Hermenegild, drama, Nijmegen 1896. |
1897. | Het Seminarie te Brugge. Broeder Cornelis Adriaensz. Brouwer van Utrecht (Stud., Jg. 29). |
1897. | België onder Napoleon (Stud., Jg. 29). |
1897. | Een groet uit China voor Vondel en de Amsterdamsche ‘Vrunden’ (Jaarb. v. Th.). |
1897. | Vondeliana (Stud., Jg. 30). |
1897. | De bekeering tot het R.K. geloof van den Russischen Keizer Alexander I (Pius-Almanak). |
1897. | Leven van den gelukzaligen Petrus Canisius S.J. door Pater E. Seguin S.J. in 't Hollandsch overgezet, vermeerderd en verbeterd door P. Bongaerts S.J. Opnieuw bewerkt en met een Voorrede voorzien door H.J. Allard S.J., Nijmegen z.j.). |
1898. | Canisiana I-II (Stud., Jg. 30). |
1898. | Simon Cornelis van Veen (Stud., Jg. 30). |
| |
| |
1898. | Uit de geschiedenis der H. Stede (Stud., Jg. 31). |
1898. | Mathias Sittardus (Stud. Jg. 31). |
1898. | Frederik Hendrik en Joost van den Vondel (Jaarb. v. Th.). |
1899. | Justus Lipsius, 1547-1606 (Stud. Jg. 32). |
1899. | Canisiana III-IV (Stud. Jg. 32). |
1899. | Hoe een Jezuïet en twee predikanten uit het Amsterdamsche tuchthuis ontsnapten (Jaarb. v. Th.). |
1900. | De Vereenigde Nederlanden onder Koning Willem I (Stud., Jg. 33). |
1900. | In Memoriam, Pater Adr. van Gestel (Stud., Jg. 33). |
1900. | Bernard Zutholt, J.U. Dr. (Stud., Jg. 33). |
1900. | De eerste Jezuïet te Amsterdam (Jaarb. v. Th.). |
1900. | Br. Gerard van Amerongen S.J. (Boek der Nederl. Bekeerlingen). |
1901. | Een merkwaardige brief van wijlen Prof. Matthijs de Vries. (Stud. Jg. 33). |
1901. | Canisiana V (Stud. Jg. 34). |
1901. | Hendrik Laurensz. Spieghel (Jaarb. v. Th.). |
1901. | Het sterfbed van Justus Lipsius. (Onze Pius-Almanak, Amsterdam). |
1901. | Broeder Gerard van Amerongen (Pius-Almanak, Alkmaar). |
1902. | Gijsbert van Schevichaven (Stud., Jg. 34). |
1902. | De oorspronkelijke oorkonden der Trentsche Kerkvergadering (Stud., Jg. 34). |
1902. | Het geslacht Buyck (Stud., Jg. 35). |
1902. | De brieven van Paschasius Quesnel (Stud., Jg. 35). |
1902. | Augustinus van Teylingen (Jaarb. v. Th.). |
1902. | De Moeder van Frederik Ozanam (Onze Pius-Almanak, Amsterdam). |
1902. | Mathias Sittardus O.P. (Pius-Almanak, Alkmaar). |
1902. | Vondels Lucifer toegelicht (Stud., Jg. 35). |
1903. | De profetie des Martelaars (Stud., Jg. 35). |
1903. | De Nederlandsche prinsen van Portugal (Stud., Jg. 36). |
1903. | Onze Jansenisten thans (Stud., Jg. 36). |
1903. | Het Parijsche Hotel-Dieu of Gasthuis Gods. (Onze Pius-Almanak). |
1904. | In Memoriam, P.W. Wilde (Stud., Jg. 36). |
1904. | J.G. Lesage ten Broek I (Stud., Jg. 36). |
1904. | De Sint Franciscus Xaverius-Kerk of de Krijtberg te Amsterdam, Amsterdam 1904. |
1904. | Augustinus van Teylingen's ‘Opkomste der Nederlandsche beroerten’ (Jaarb. v. Th.). |
1905. | Het doopsgezinde ‘offer des Heeren’ von Dr. S. Cramer. (Stud., Jg. 38). |
1905. | Een merkwaardig boek (Stud., Jg. 38). |
1905. | De oude heer Jacob Pietersz. Schaep, te Amsterdam en drie zendelingen uit Brazilië (Jaarb. v. Th.). |
| |
| |
1905. | Pater Willem Wilde S.J. (Onze Pius-Almanak). |
1906. | G.J. Le Sage ten Broek en Dr. J.J.F. Wap (Onze Pius-Alm.). |
1906. | Jhr. Arent toe Boecop (Jaarb. v. Th.). |
1906. | J.G. Le Sage ten Broek II (Stud., Jg. 39). |
1907. | Op den ‘Dortsche Doelen in 1618-1619’ (Stud., Jg. 39). |
1907. | J.G. Le Sage ten Broek en Abbé F.J. Raynal (Onze Pius-Alm.). |
1908. | Hugo Grotius en Dionysius Petavius, fragment (Jaarb. v. Th.). |
1908. | Vondels bekeering (Stud., Jg. 40). |
1909. | Werken van J.A. Alberdingk Thijm (Stud., Jg. 41). |
1910-1911. | Pater Adrianus Poirters S.J. (Van Onzen Tijd, Jg. 11). |
|
|