Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1915
(1915)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 191]
| |
Levensbericht van C.G. Frentzen.Binnen het verloop van een jaar heeft de firma A.W. Sijthoff te Leiden twee gevoelige verliezen geleden in haar opperste bestuur en leiding. Werd in den vorigen bundel ‘Levensberichten’ de hoogbejaarde stichter dezer uitgeverszaak in zijn persoon en arbeid geschetst, hier volge een woord ter herinnering aan den bekwamen en energieken man, op wien bijna 30 jaren de taak der directe leiding berustte. Carl Georg Frentzen werd den 25en Januari 1846 geboren te Rheydt in de Rijnprovincie, waar zijn vader een groothandel in levensmiddelen dreef. In het ouderlijke huis, waar hij een zorgvuldige opvoeding ontving, was hij de middelste van zeven zonen. Na de gewone ‘elementarschule’ afgeloopen te hebben, bezocht hij nog eenige jaren een middelbare technische- en handelsschool, om daarna de administratieve werkzaamheden aan eenige der in de Rijnprovincie zoo talrijke fabrieken te leeren. De kennis van de verschillende werktuigen en de connecties in deze leerschool der praktijk opgedaan stelden hem in staat zich te Berlijn als vertegenwoordiger van eenige dier fabrieken te vestigen. Tusschen de families Sijthoff en Frentzen bestond in verwijderden graad bloedverwantschap en het was bij | |
[pagina 192]
| |
gelegenheid van een familiefeest, dat Carl Georg kennis maakte met Sijthoff's oudste dochter, welke kennismaking tot hun huwelijk leidde, dat in Augustus 1875 gesloten werd. Het agentschap te Berlijn bleek Frentzen op den duur niet in alle opzichten voldoening te schenken en daarom noodigde zijn schoonvader, die in 1877 het voornemen had opgevat te Rotterdam een nieuw dagblad op te richten, hem uit herwaarts te komen, om als mededirecteur het beheer der onderneming op zich te nemen. Het zou Sijthoff bij zijn eigen omvangrijke zaken niet mogelijk zijn geweest, om zelf van Leiden uit den dagelijkschen gang van dit geheel nieuw in te richten bedrijf en de vele beslommeringen der eerste jaren te beheerschen. Frentzen aanvaardde vol lust en ijver zijn nieuwen werkkring, vestigde zich te Rotterdam en trad in April 1878 met het verschijnen van het eerste nummer van het Rotterdamsch Nieuwsblad als mededirecteur op. Verschillende omstandigheden waren oorzaak, dat de courant aanvankelijk niet dien opgang maakte, waarop directie en commissarissen meenden te mogen rekenen. Aan krachtsinspanning van de zijde der directeuren heeft het bij dit blad niet ontbroken, maar allerlei ongunstige, van hun wil onafhankelijke factoren werkten er toe mede, dat Frentzen eenige moeilijke jaren te Rotterdam heeft doorgemaakt, die hem weinig succes schonken, maar waarvan de ervaring hem in zijn lateren werkkring zeker te stade zal zijn gekomen. Toen na de reorganisatie der naamlooze vennootschap ook een andere regeling van beheer en redactie getroffen werd, droeg Frentzen op voorstel van Sijthoff en met wederzijdsch goedvinden het directeurschap in 1885 over aan jongere krachten, | |
[pagina 193]
| |
terwijl hij zelf als medewerker in de Leidsche uitgeverszaak optrad. Het viel Frentzen niet moeilijk om onder de leiding van zijn schoonvader en met diens dagelijksche medewerking zich met de zaken spoedig vertrouwd te maken, waardoor Sijthoff tevens zijn wensch, om een kundig vertegenwoordiger en plaatsvervanger in hem te vinden, vervuld zag. Spoedig zou dit van groote waarde blijken, daar Sijthoff in de eerstvolgende en latere jaren, wegens ongesteldheid zijner echtgenoot, genoopt werd eerst tijdelijk en daarna voor goed in het buitenland te verblijven. Reeds kort nadat hij in de Leidsche zaak was opgenomen, wenschte Frentzen, wellicht uit nationale voorliefde, aan de reeds bestaande Duitsche relaties uitbreiding te geven. De firma knoopte toen connecties aan vooral met uitgevers van kostbare prachtwerken en van sommige hier te lande zeer verkoopbare boeken. Op voorwaarde daarmee het alleendebiet voor Nederland en België te verwerven, bestelde zij aan de Photographische Gesellschaft te Berlijn 75 exempl. van de compleete Braunschweiger Galerie, waarvan de prijs 300 Mark bedroeg. Eveneens werd van de Deutsche Verlagsanstalt te Stuttgart een nog grooter getal van het prachtwerk Ebers-Galerie in de groote en kleine uitgaaf ontvangen; later van dezelfde firma bij de uitgaaf 200 ex. Ebers, Die Nilbraut; voorts van Grote te Berlijn de geïllustreerde klassieken, fraai gebonden boeken van C.F. Amelang te Leipzig, plaatwerken van den Verlag für Kunst und Wissenschaft te München, enz., een en ander bij aanzienlijke getallen. Deze werken e.m.a. werden meerendeels bij aanbieding aan den boekhandel geplaatst. Door dit meer geregeld verkeer met eenige der voornaamste Duitsche uitgevers achtte de firma een vasten corre- | |
[pagina 194]
| |
spondent te Leipzig wenschelijk. Het bezoeken van de Leipziger Paaschmis werd sedert dien voor Frentzen elk jaar een vaste gewoonte en had het goede gevolg van een persoonlijke aanraking en het aanknoopen van vriendschappelijke betrekkingen met tal van voorname uitgevers, wat wederom leidde tot overeenkomsten betreffende het koopen van uitgaafs- of vertaalrechten, cliché's, banden enz. Vooral met de firma's Seemann, Brockhaus, Reclam, Bibliographisches Institut, Teubner en Spamer werd menige belangrijke overeenkomst gesloten, die tot voordeelige uitgaven of andere handelstransacties geleid hebben. Als merkwaardigheid mag hier wel vermeld worden, dat Frentzen 25 achtereenvolgende jaren aldus de Nederlandsche uitgevers op de Leipziger mis vertegenwoordigde. Maar ook van de vele belangrijke uitgaven, die gedurende Sijthoff's jarenlange afwezigheid op diens initiatief ontworpen en tot stand gebracht werden, kwam de taak der uitvoering en der exploitatie geheel neer op Frentzen, die echter steeds in overeenstemming met zijn schoonvader wenschte of trachtte te handelen. Het gevolg hiervan was een omvangrijke wekelijksche correspondentie, vergezeld van de rapporten over alles wat in de zaak omgegaan was. Dikwijls ook was Frentzen's overkomst gewenscht, buiten het vaste bezoek, dat in 't voorjaar na afloop der Leipziger mis plaats vond. De trouw en nauwgezetheid, waarvan Frentzen bij het behartigen der zaken blijk gaf, heeft er zeker veel toe bijgedragen, dat de tweede helft van Sijthoff's uitgeversloopbaan niet minder vruchtbaar is geweest dan de eerste. Vele toch zijn de groote en belangrijke uitgaven, die onder zijn toezicht en met zijn medewerking tot stand kwamen, terwijl de uitbreiding van drukkerij, | |
[pagina 195]
| |
binderij, personeel en gebouwen kon getuigen van den verhoogden bloei der zaken en van zijn streven om den bestaanden goeden naam der firma hoog te houden. Het opsommen dier uitgaven en het uitmeten van Frentzen's aandeel daarin zou mij het bestek doen overschrijden; enkel wil ik wijzen op den ontzaglijken arbeid verbonden aan de voorbereiding, uitgaaf en exploitatie van de Codices, het Breviarium Grimani en het Biografisch Woordenboek. Wat de beide eerstgenoemde groote internationale ondernemingen betreft, hiervoor heeft Frentzen verscheidene buitenlandsche reizen gemaakt en een uitgebreide correspondentie gevoerd, teneinde van regeeringspersonen of andere autoriteiten de vergunning tot reproductie dier kostbare handschriften te verkrijgen, alsmede om den voortgang van den arbeid der photografen, het drukken der facsimile's en het bewerken der commentaren door verschillende geleerden te bevorderen, en ten slotte om het debiet te verzekeren in de voornaamste Europeesche landen en Amerika. Wat het Biografisch Woordenboek aangaat, worden die zelfde goede zorg en ijver met erkentelijkheid door de samenstellers, Prof. P.J. Blok en Dr. P.C. Molhuysen herdacht in het voorbericht van het onlangs verschenen 3e deel, waarin zij schrijven: ‘met weemoed herdenken wij [onzen waarden vriend C.G. Frentzen en] zijn onverdroten belangstelling voor deze uitgave, die niet het minst aan zijn krachtigen steun haren voortgang te danken heeft.’ Dat zijn arbeid, die zoo zeer de belangen van letteren en wetenschap diende, ook in die kringen waardeering vond, blijkt uit zijn benoeming tot lid van de Maatschappij der Nederlandsche letterkunde en van het Historisch genootschap. Als lid van de Vereeniging ter bevordering van de belangen des Boekhandels was hij | |
[pagina 196]
| |
een trouw bezoeker der jaarlijksche vergaderingen en had hij steeds groote belangstelling voor al wat van deze corporatie uitging. Ook nam hij deel in eenige commissies, o.a. die tot onderzoek der rabatkwestie. Benoemd tot Commissaris van het Bestelhuis, nam hij deze functie, hoewel niet in Amsterdam wonende, met bereidwilligheid op zich. In tegenstelling met zijn schoonvader was hij voorstander van onze aansluiting bij de Berner Conventie. Frentzen's vermogens en krachten schenen te groeien met den steeds toenemenden arbeid, die hoe langer hoe meer vorderde van zijn persoonlijke bemoeiïngen. Die arbeid werd tot behoefte en afleiding, toen hem in 1898 een zware slag trof door den plotselingen dood van zijn beminnelijke en begaafde vrouw. Vele jaren heeft het geduurd eer hij dit verlies eenigermate te boven kwam; vergoeding vond hij in de opvoeding en het voorspoedig gedijen zijner drie kinderen. Een groote voldoening was het voor hem, toen na enkele jaren zijn zoon hem terzijde kon staan en spoedig een flinke steun werd, wat bij de voorbeeldige harmonie, die er tusschen hen bestond, tot vruchtbare samenwerking ten gunste der zaak leidde. Onder de talrijke betrekkingen der firma had Frentzen zich veel vrienden verworven, zoowel onder de auteurs als onder zijn confraters in binnen- en buitenland. Hij hield ervan persoonlijk met kunstenaars, schrijvers en bewerkers in aanraking te komen, hetzij voor een aanzoek, of wel om een overeengekomen uitgaaf te bespreken, daarbij hun wenschen te vernemen, teneinde zooveel mogelijk daarnaar te kunnen handelen. Die geregelde bezoeken in Amsterdam, den Haag, Rotterdam, Utrecht en m.a. plaatsen aan auteurs en artisten, wien zijn sym- | |
[pagina 197]
| |
pathieke persoonlijkheid veelal welkom was, bleken ook voor de zaak van groot belang en zijn tijdelijke afwezigheid kwam het zelfstandig optreden van zijn zoon ten goede. Hoewel door zijn langdurig verblijf in ons land zich geheel Nederlander gevoelende, kon Frentzen den Duitschen stam, waarvan hij het goede type vertegenwoordigde, ook naar het uiterlijk, toch nooit verloochenen. Zijn persoonlijkheid kenmerkte zich door een krachtig en beslist optreden waar het de zaken gold; zijn voortvarendheid kwam wel eens in botsing met het Hollandsche ‘haast u langzaam’, maar de stuwkracht en de bezieling, die van hem uitgingen, bleken steeds gunstig op den gang van zaken te werken. Dikwijls ook werden die uitingen van kracht op beminnelijke wijze getemperd en tijdelijk vervangen door zijn echt Duitsche gemoedelijkheid, die met welwillendheid en hulpvaardigheid gepaard ging. Zijn vrienden en ook het personeel der zaak, vooral de medewerkers die hem meer onmiddellijk ter zijde stonden, waardeerden zijn vast en nobel karakter. Een dezer laatsten getuigde o.a. van hem:Ga naar voetnoot1 ‘Hoe kon hij, die anders zoo kort en zakelijk was, aandachtig toeluisteren als men tot hem sprak over de persoonlijke belangen van anderen. Hoe recht hartelijk kon hij hen toespreken, opwekken en bemoedigen, die door verdriet getroffen werden en hoe spontaan was hij in zijn uitingen als het gold nood of smart in zijn omgeving te lenigen’. Wars van alle uiterlijk vertoon, zocht Frentzen voor zich zelf 's werelds aanzien en grootheid in 't geheel niet. Eenvoudig en ingetogen van aard, stelde hij evenmin hooge eischen aan eigen materiëele behoeften. | |
[pagina 198]
| |
Sedert een paar jaar konden zijn vrienden in den naar lichaam en geest zoo krachtigen man een zekere inzinking en vermindering van energie opmerken, wat vooral sedert den dood van zijn schoonvader meer bijzonder in het oog viel. De oorzaak daarvan zal wel geweest zijn de voortwoekering der suikerziekte, die eenige jaren geleden in lichte mate geconstateerd, haar invloed meer en meer deed gelden. Hoewel Frentzen zelf er weinig van scheen te vermoeden, vreesden zijn nabestaanden van den voortgang dier kwaal het ergste, maar een zoo snel verloop had toch niemand verwacht. In enkele weken werd het krachtige, doch reeds ondermijnde gestel gesloopt; zijn onverwacht afsterven in den nacht tusschen 9 en 10 Juli 1914 berokkende een groot verlies aan zijn naaste verwanten, aan de zaken, die hem zoo na aan het hart lagen en ook aan hen, die onder zijn leiding werkzaam waren. Op Rhijnhof te Leiden, de mooie landelijke begraafplaats aan den Haagschen Schouw, hebben zijn familie en vrienden hem op den schitterenden zomermorgen van 13 Juli aan de aarde toevertrouwd. Den zeer talrijken belangstellenden uit de kringen van boekhandel en wetenschap en zijn veeljarigen medewerkers in de zaak was het aan te zien, dat zij met diepen weemoed afscheid namen van de plek, waar de man was neergelegd, die met een bewonderenswaardige volharding tot het laatste oogenblik de taak heeft vervuld, die hem zoo ten volle was toevertrouwd. Zij allen zullen ongetwijfeld, evenals schrijver dezes, die hem bijna dertig jaren op zijn post waargenomen heeft en het voorrecht van zijn vertrouwen en vriendschap mocht verwerven, zijn nagedachtenis in dankbare vereering houden.
's-Gravenhage. R. van der Meulen. |
|