Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1914
(1914)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||
Levensbericht van Mejuffrouw L.A.J. de Neve.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||
Luitenant Generaal. Hij trad er in het huwelijk met Louise Christina Johanna Loder. Van hunne kinderen was Louise Adriana Johanna, op 4 April 1859 te Padang geboren, de oudste. Tot haar 24ste jaar heeft Mej. Louise de Neve een ongestadig leven geleid. Na haar eerste jeugd als een vroolijk, dartel kind in Padang, de Padangsche Bovenlanden en Pontianak te hebben doorgebracht, heeft zij gedurende haars vaders verlof, van 1866-1868, met hare familie in Den Haag gewoond. Teruggekeerd naar Indië moest zij in het jaar 1871 te Soerabaja haar moeder verliezen. Op nieuw ging zij nu, met haar vader en hare broers en zusters, naar het Vaderland, en wel naar Leiden, waar de kinderen - Louise was nu twaalf jaar geworden - aan de hoede harer tantes de Neve, zorgvuldige en trouwe, maar ietwat strenge en tuchtlievende dames, werden toevertrouwd. Hier bleef Louise, ten einde hare opvoeding te voltooien, ook toen haar vader in 1873 wegens den oorlog op Atjeh naar Indië terugkeerde. In 1877 echter, 18 jaren oud, werd zij door dezen, thans Commandant van het Indische leger, naar Batavia geroepen, waar zij bleven, totdat de Heer de Neve in 1880 gepensioneerd werd. Hij vestigde zich met de zijnen te Leiden. Eén en twintig jaren oud, kwam Louise aldaar aan het hoofd van de vaderlijke huishouding en hare zes broeders en zusters te staan. Toen de Heer de Neve overleed, in 1883, kwamen nieuwe wisselingen. Met hare zuster Mej. C. de Neve en haar zwager en zuster de Wijs, die juist uit Indië gekomen waren, vertrok Louise naar Den Haag, waar zij zoo goed als al hare romans en novellen schreef. In 1909 overleed ook de Heer de Wijs, en de drie achtergebleven zusters vertrokken naar Baarn. | |||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||
Had onze schrijfster reeds vroeger wegens hartlijden zich een tijd lang van buitengewone inspanning moeten onthouden, in Mei 1913 moest zij, door ernstige nierziekte aangetast, naar Neuenahr vertrekken, waarbij hare zusters haar vergezelden; en hier is zij, onverwacht, terwijl de dokter meende, dat zij terug kon gaan, door een hernieuwden aanval harer ziekte op den 20sten Juni van het genoemde jaar op vier en vijftigjarigen leeftijd bezweken.
Na het overlijden van haar vader, toen zij met hare zuster en de familie de Wijs in Den Haag woonde, hare huiselijke zorgen een eind hadden genomen en zij haar tijd voor een groot deel voor zich zelve had, is zij als schrijfster opgetreden. Zij was vier en twintig jaren oud. Maar, is het voor een roman- en novellenschrijfster noodig, dat zij het groote menschenleven in zijn verscheidenheid kenne, - hieraan toch zal zij de stof ontleenen, die zij straks met hare fantazie bewerken zal - dan mag gezegd worden, dat onze schrijfster in een goede voorbereidende school was geweest. Zij beschikte over de kennis van twee werelden, de Vaderlandsche en de Indische; zij had als kind in de Padangsche Bovenlanden en elders het vrije Indische leven in zonnigen levenslust leeren kennen, en bij de tantes het Europeesche leven in zijn enge correctheid van nabij gadegeslagen. Zij had gereisd en landen en menschen gezien. Te Batavia had zij aan de zijde van haar vader in de groote wereld verkeerd, bals, recepties, tooneelvoorstellingen bijgewoond, aan het hof van den Gouverneur Generaal gelogeerd, en in Leiden had zij als een bedrijvige huismoeder het huis van haar vader bestierd, broeders en zusters geleid, de huiskamer ge- | |||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||
zellig gemaakt, de nooden des levens gedragen en door hare vindingrijke handigheid en haar raad voor alles zich het ‘universeel genie’ getoond, waarvoor de haren haar zoo gaarne verklaarden. Kennissen en vrienden had zij ontmoet. Het militaire en het burgerlijke leven kende zij van nabij, en in het volle leven te grijpen was haar lichter, dan anderen, die wel willen, maar hare wereld niet kennen. Welk een rijke stof lag vóór haar, welke visioenen van tropische weelde, welke herinneringen, die zij maar had op te roepen, om ze weer te geven! Toch - bij al het talent, dat in haar school - moest er een bizondere aanleiding komen, voordat die stof levend werd onder haar pen, en de Louise B.B. gewekt werd, die in Mej. de Neve sluimerde. Zij had tot in 1883 aan hare bezorgingen genoeg. De auteursdrift prikkelde haar niet. Maar zie, tot hare bemoeiingen behoorde ook de kleine liefdedienst, dien zij bewees aan een Leidsch buurmeisje, dat krank lag en aan hetwelk zij dagelijks een brief schreef met een door haar opgesteld verhaaltje. Deze kleinigheid maakte haar tot auteur. De Heer de Wijs toch, die de verhalen verdienstelijk vond en Parijs bezocht, nam ze mee en liet ze zien aan Cd. Busken Huet, en het eervol gevolg was dat ze in 1884 onder den later zoo bekend geworden schuilnaam van Louise B.B.Ga naar voetnoot1 en onder den titel Kindervreugd en Kinderleed, | |||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||
met een voorrede van Busken Huet en illustraties van J. Linse, bij de firma Tjeenk Willink te Haarlem het licht zagen. ‘Het is de verkeerde wereld’, zoo schreef Huet in die voorrede ‘niet ik moest de schrijfster dezer vriendelijke verhalen aanbevelen maar zij mij, die van verschillende onvriendelijke eigenschappen mij bewust ben.’ Maar hij heeft, zoo verklaart hij, het altijd aangenaam gevonden als een vleijende stem zijn arm vroeg. Hij heeft den uitgever tot de uitgave aangespoord. ‘Geeft zij de Nederlandsche kippetjes voedzame graankorrels te pikken, hij staat in voor de zuiverheid van het meel.’ Wat de schrijfster betreft ‘aan haar is de toekomst, de blijde moed, het nieuwe leven. Aan haren vluggen voet van twintig jaren de hoopvolle wandeling berg-op.’ Dit was wel meer dan genoeg om haar zelfvertrouwen in te boezemen. Er verschenen dan ook eerlang nieuwe kinderverhalen, Kattengeschiedenis en Zonnestraaltjes, evenzeer geïllustreerd. Maar eens op weg en met de haar voorspelde toekomst vóór zich, ging nu ook haar ‘vlugge voet berg-op.’ Van 1884 af begon zij novellen en romans te leveren aan het mede door den Heer Tjeenk Willink uitgegeven tijdschrift ‘Eigen Haard.’ Zij schreef in de jaren 1884 tot 1887 haar Met Verlof uit Indië, Eerste indrukken en Moederhart, welke drie verhalen betrekking hadden op Indië. Zij schetst er de lotgevallen in, die zij zelve onder de oogen had gehad of die zij zich met hare Indische herinneringen goed kon voorstellen. Het zijn nog eenvoudige verhalen zonder veel karakterstudie, het werk van de beginnende schrijfster. Later zal het dieper gaan. | |||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||
Omstreeks het jaar 1888 werd zij aangezocht, zich aan een geheel andere soort van arbeid te geven en, mede voor ‘Eigen Haard,’ een artikel te leveren over ons Prinsesje. Het onderwerp stond haar aan. Mej. de Neve had de kinderwereld lief en was het Huis van Oranje zeer toegedaan. Ook kon zij weten, dat hare lezers hare mededeelingen omtrent het algemeen geliefde Koningskind met graagte ontvangen zouden. Het was voor een goed deel het verblijf van onze aanstaande Koningin op het Loo, dat zij behandelde: hoe het achtjarige kind er duiven en herten voederde, er hare ponnies mende, er haar tuin en speelplaats had, wat naar teekeningen van Ch. Rochussen en verder naar foto's geïllustreerd werd. Het artikel werd dan ook spoedig in boekvorm uitgegeven. In hetzelfde jaar gaf zij ook een onderhoudende beschrijving van de Sofiastichting, te Scheveningen, het herstellingsoord, waar arme zwakke kinderen de zeelucht genieten. Na deze opstellen leverde zij weder een aantal romans en novellen; en plaatste ‘Eigen Haard’ haar Vervreemd, Aleide Ploegers, Minta Pindjam, Van één stam, Je Maintiendrai, Een misdeelde, Een oud devies en Léonie, van welke o.a. Aleide Ploegers over niet minder dan 25 afleveringen van het tijdschrift loopende, in twee deelen afzonderlijk werd uitgegeven. Geschiedde dit binnen de jaren 1890 en 1898, ondertusschen was ook in 1896 in de ‘Novellenbibliotheek’ van Van Holkema en Warendorf een roman Eind goed, al goed, uitgekomen en in 1897 te Utrecht haar Wilde rozen in de ‘Nederlandsche Bibliotheek’ van Mej. Ida Heyermans opgenomen. Opnieuw werd onze schrijfster op een andere baan van werkzaamheid geleid, toen de Heer Tjeenk Willink hare medewerking verzocht ten behoeve van een werk, | |||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||
dat tot titel zou dragen: De Vorstinnen van het Huis van Oranje-Nassau. Terwijl Mejuffr. Johanna W.A. Naber, die zich bekend had gemaakt door haar ‘Naast de Kroon’, handelende over Renata van Frankrijk, zich belastte met de levens van Prins Willem's moeder, Juliana van Stolberg, en van de gemalinnen onzer Stadhouders, nam Mejuffr. de Neve, nu onder haar eigen naam, op zich, onze Koninginnen te beschrijven. Het genoemde werk kwam in 1898 in een fraaien band uit en was versierd met talrijke portretten, een eere voor de schrijfsters en den uitgever. Er verscheen in 1909 een goedkoope uitgave van. Na in 1899 bij de HH. Blom en Olivierse te Culemburg in de ‘tooneelstukjes voor dames’ haar Orchideeën en Sneeuwklokjes te hebben uitgegeven, verscheen tusschen 1900 en 1905 in ‘Eigen Haard’ weder een reeks romans en novellen Bergaf, Na den Storm, Gelijkvloers, Eén, die meetelt, Janneke de Pionierster, Zooals de ouden zongen ...! Een bittere druppel, Njootje en Nonnie, van welke verhalen ‘Janneke de Pionierster’ bizonderen opgang maakte, in 1904 in boekvorm verscheen en in 1914 in Holkema en Warendorf's ‘Serie van hedendaagsche romans’ werd opgenomen. In 1905 kwam te Utrecht bij A.W. Bruna een werk van haar uit onder den titel En attendant. Gedurende vrij langen tijd moest onze wakkere, immer bezige schrijfster, tengevolge van ongesteldheid den arbeid staken. In de aflevering van 18 December 1909 evenwel mocht ‘Eigen Haard’ het verschijnen van wederom een nieuwen roman aankondigen. Het was vijf en twintig jaren geleden, sedert Mej. de Neve haar eersten roman geleverd had; dies geschiedde deze aankondiging met eenige feestelijkheid in een aan haar gewijd en met haar portret versierd artikel, waarin ik het genoegen had, een kort levensberichtje omtrent haar te geven met een | |||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||
woord van waardeering van haar werk. De nieuwe roman der jubilaris begon met Januari 1910 te verschijnen onder den titel: De vrouw van Leendert Oldhuis en was een van hare meest belangwekkende romans, met scherpe karakterbeschrijving en boeienden inhoud, wel overdacht en kloek geschreven; doch de belofte, die hij voor het vervolg scheen te doen, kon, helaas, niet worden vervuld. Er volgde wel in 1913 nog een zeer eigenaardige schets Dirk's zonde, waarmede zij een forschen greep deed in het leven; maar het was het laatste werk, dat haar steeds vaardiger hand leveren mocht. Een omwerking van ‘Gelijkvloers’ verscheen na haar dood bij de HH. Holkema en Warendorf onder den titel Laag bij den grond.
Louise B.B. is eene schrijfster van de goede oude school; zonder even forsch te zijn, als Mevrouw Bosboom Toussaint of in die mate welsprekend, schrijft zij haar werk in een grooten, zuiveren, edelen en beschaafden stijl. Blijven vaak de uitersten bij haar op den achtergrond, zij geeft het leven, zooals wij het zien en in ons gevoelen en kennen, met zijn zon en schaduw. Aan ongelukkigen ontbreekt het bij haar niet, en de strijd des levens is er wel vertegenwoordigd. In ‘Leonie’ ontmoeten wij den adellijken Otto Swaerdekroon, in ‘Een misdeelde’ Milia Bronthout, die de één mismaakt is, de ander hulpbehoevend in een rolstoeltje wordt rondgereden. Maar misdeeld, gebrekkig, door het medelijden zelf dat hen omringt gekwetst, weerloos, niet mee kunnende dingen naar het geluk, ontberend - weten zij door hun vroomheid en karakter te dragen en te overwinnen. Zij mogen gewond opspringen en losbreken, zij hebben ook het eergevoel, dat verbergt en staande houdt en de zelf- | |||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||
verloochening, die afstand doende van eigen geluk, een wereld van zegen voor anderen weet te scheppen. Eergevoel en opgewektheid zijn machtige karaktertrekken in Louise B.B.'s helden. Zij zelve hield wegens zijn eergevoel, ridderlijkheid en edelmoedigheid veel van het Fransche karakter, waaraan zij zich misschien nog altijd verwant gevoelde, en ook in hare militaire kringen werd al licht een kloek eergevoel levendig gehouden. Het leeft in ‘Je maintiendrai’. Het spreekt in ‘Een oud devies’ in het hart van de eenvoudige juffrouw Helmont: arme gezelschapsjuffrouw, ja, maar die met de voornamen Victoire Renée Isabelle Madeleine Yvonne harer grootmoeder St. Croix de Prestonville gesierd en met den ouden gebroken zegelring, waarop nog de woorden ‘vaillant et fier’ te ontcijferen zijn, in haar bezit, den fieren zin harer vaderen in eere houdt. De karakters van Mej. de Neve rijzen niet tot eene verhevenheid en dalen niet tot een peil, waarbij zij uit het oog geraken, maar menschelijk blijven zij, zoodat wij onder kennissen en vrienden schijnen te zijn. Toch weet zij ons belang te doen stellen in hun zijn en doen. Soms zijn wij in den Haag, veel in Indië. Soms op een kasteel of buitenplaats in Gelderland. Het is een beschaafde wereld, wel gekleed, wel opgevoed, zich overgevend aan de weelderige genoegens van bals en recepties of bescheiden wegschuilend in kleiner doen, gemoeid in al den strijd, dien ongelukkige huwelijken, verkwistende zoons, ziekte en dood, scheeve maatschappelijke positie en persoonlijke ongevallen over zulk een wereld brengen kunnen. Hare helden en heldinnen zijn overgegeven aan al de dwaasheid, die de geldzucht, die de ijdelheid kunnen begaan, aan al de ongelukken, die de ijverzucht kan doen ontstaan. Maar Louise B.B. zou Louise B.B. niet | |||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||
zijn, indien niet hier een hartelijk, daar een edel, ginds een stout, een trouw, eerlijk en liefhebbend karakter in de menigte trad en de zon deed schijnen, of een gelukkig einde soms het jammerlijk misverstand ophief. Alleen van haar allerlaatste werk heeft zij zuchtend getuigd dat het niet vroolijk was. Dit wereldje, dat juffr. de Neve schept, beweegt zich gemakkelijk, maakt door houding, gebaar en taal den indruk dat wij met ware menschen te doen hebben, die zus of zoo mogen geweest zijn of in oude familiegeschiedenissen zus of zoo gehandeld mogen hebben. De schrijfster, levendige verhaalster, verstaat de kunst, een fijngebouwde, wel gekleede edelvrouw, een burgerman gebleven parvenu, een arm en gebrekkig jonker, een wel gemanierden losbol, een Indischen vrijgezel, een jaloersche moeder of een geestig, innemend vrouwtje zóó voor te stellen en in zulk een rijke afwisseling van toestanden hunne karakters te doen uitkomen, dat zij door hun levendigheid en natuurlijkheid ons blijvend bezig houden. Met die middelen der kunst is ‘Janneke de Pionierster’ geschapen en tot de lievelingen van hare lezers en lezeressen verheven - het met haar jongen man naar een uithoek van Indië getogen jonge moedige vrouwtje, dat ‘heenging waar een vrouw niet heen kon gaan’ en dat een kleine, ongemanierde, achtelooze en min of meer verwilderde samenleving van vrijgezellen door haar bijzijn, invloed en gratie, door de echt vrouwelijke middelen van gezelligheid en vriendschap tot een beschaafd en hoffelijk wereldje hervormt.
Mej. de Neve, die voor haar arbeid rust noodig had en daartoe, gedurende het samenleven met de familie de Wijs, op de kamer van haren zwager placht te werken | |||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||
en er hem bij het nazien der proeven raadpleegde, zij, die soms over het eigen wereldje van hare fantasie in zich zelve verdiept zat en dan door de haren vriendelijk tot de orde geroepen, lachend zeggen kon: ‘Ik was aan het spinnen’, had evenmin, als in hare werken, in haar doen en laten iets, dat aan een geleerde schrijfster deed denken. Zij las veel o.a. van Dickens en Shakespeare maar ook, en gaarne, van Cyriel Buysse, Stijn Streuvels, Guido Gezelle, Couperus. De Geschiedenis trok haar aan. Van den humor genoot zij. Ook was zij niet onverschillig waar het de rechten en belangen der vrouw gold, die zij o.a. mede behartigde door hare medewerking aan de indertijd in den Haag gehouden Tentoonstelling van Vrouwenarbeid. Aan sociale belangen gaf zij gaarne haar aandacht en hulp. In alles was zij natuurlijk, echt vrouwelijk, zij was vlug in hare handwerken, vaardige verzorgster van hare rozen, niet warsch van ontspanning, vriendin van het tooneel, gezellig in den omgang, deelnemend van aard, vol van die belangstelling, die haar soms ook tot de afgetrokken ‘spinster’ maakte, als zij, in zich zelve verdiept, de levensdraden spon harer helden en heldinnen.
Jero. de Vries. | |||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||
Geschriften van Mej. L.A.J. de Neve.I.Afzonderlijk uitgegeven werken, onder den schuilnaam ‘Louise B.B.’. De hieronder voorkomende werken, die vroeger in het tijdschrift ‘Eigen Haard’ waren opgenomen, zijn aangeduid met (Eigen H.)
| |||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||
Onder haar eigen naam schreef zij met Johanna W.A. Naber:
| |||||||||||||||||||||
II.Romans, Novellen enz. onder den schuilnaam Louise B.B. geplaatst in het volkstijdschrift ‘Eigen Haard.’
| |||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||
De met een * geteekende stukken zijn, zie boven, in de bijgegevoegde jaartallen in boekvorm verschenen. |
|