| |
| |
| |
Levensbericht van A.H. Sassen.
August Hendrik Sassen werd 6 Maart 1853 te 's-Hertogenbosch geboren. Nadat hij met goed gevolg het examen van candidaat-notaris had afgelegd, kwam hij op het kantoor van zijnen vader, die notaris te Helmond was en bleef hij aldaar als candidaat-notaris werkzaam totdat hij dezen in 1894 als notaris opvolgde. Hij nam dit ambt met grooten ijver en nauwgezetheid waar en bereikte daardoor dat zijne notarieele praktijk zich telken jare meer en meer uitbreidde. Toch bevredigde dit hem niet, omdat de notarieele praktijk niet het levensdoel was, dat hij zich voor oogen had gesteld. Dit was de beoefening van Noordbrabant's geschiedenis, taal- en letterkunde. Toen dan ook zijne finantieele positie hem in staat stelde de verdiensten van het notariaat te kunnen derven, vroeg hij in 1907 zijn ontslag als notaris te Helmond, dat hem daarop op eervolle wijze werd verleend.
Reeds vanaf zijne prilste jeugd hadden Noordbrabant's geschiedenis, taal- en letterkunde hem belangstelling ingeboezemd. Het verdroot hem daarom zeer, dat de liefde daarvoor in Noordbrabant was komen te verflauwen, sedert dat Dr. C.R. Hermans, een der oprichters van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Weten- | |
| |
schappen in Noordbrabant, aan dat gewest was komen te ontvallen. Sedert diens dood was er toch bijna niemand meer in die provincie, welke de liefde voor Noordbrabant's geschiedenis, taal- en letterkunde wist warm te houden. Dit trachtte nu Sassen te doen, waartoe zijn wetenschappelijke onderzoekingen in het archief der gemeente Helmond, waarvan hij in 1880 archivaris was geworden, hem ten volle in staat hadden gesteld. Ten dien einde richtte hij in 1883 op het Tijdschrift voor Noordbrabantsche geschiedenis, taal- en letterkunde, waarvan hij zich voorstelde, dat het zoude zijn eene bronnenstudie, opdat de bronnen voor de geschiedenis, taal- en letterkunde van Noordbrabant niet zouden verloren gaan, maar integendeel verzameld en voor een ieder toegankelijk worden, want, zoo schreef hij terecht in zijnen prospectus voor dat werk, de tijd van naschrijven is voorbij: een critisch onderzoek der gelijktijdig opgemaakte bescheiden en een nauwgezet toetsen der geschreven geschiedenis aan die bescheiden is thans de taak, den geschiedvorscher gesteld. Sassen's tijdschrift beantwoordde geheel en al aan de eischen, die hij daarvoor bij het verschijnen ervan had bepaald, doch tengevolge van deszelfs streng wetenschappelijk karakter waren de finantieele resultaten er verre van gunstig en moest hij daarom de uitgave van dat werk na een bestaan van slechts drie jaren staken. De oorzaak hiervan weet hij in zijn Slotwoord in de eerste plaats aan de onverschilligheid der Noordbrabanters voor hunne eigene geschiedenis, waarvoor hij weder als historische oorzaak opgaf, dat eerst na de Staatsregeling van 1797 het Noordbrabantsche volk weer ‘zich zelf’ werd en dat hiervóór lag een tijdvak van anderhalve eeuw, waarover de geschiedenis van een aanzienlijk deel van Noordbrabant
| |
| |
slechts is de geschiedenis van een ‘handjevol’ vreemdelingen en overigens enkel de eentonige lijdensgeschiedenis van een volk, dat zich noch door daden noch door woorden uiten mocht of kon: de historie slechts van een gedwongen slaap. En dat tijdperk van anderhalve eeuw, waarvan de geschiedenis de Noordbrabanters koud laat en vreemd is, scheidt, zoo schreef hij verder, eene voor hen wellicht belangwekkender historie van vroeger te ver af van hunne nieuwere geschiedenis om de belangstelling ook in die oudere geschiedenis nog immer gering, zeer gering te doen zijn. Sassen weet voorts in zijn Slotwoord de oorzaak van den dood van zijn tijdschrift hieraan, dat de vorm daarvan, - uit den aard der zaak trouwens - dikwerf dor en droog was, wat het ook niet anders kon zijn, daar het in hoofdzaak ten doel had bronnen te leveren, onbewerkte stof den geschiedschrijver door den geschiedvorscher aangeboden. Om deze laatste reden trachtte hij, nadat zijn tijdschrift had moeten ophouden te bestaan, de belangstelling voor Noordbrabant's geschiedenis, taal- en letterkunde meer algemeen te doen worden door in een jaarschrift aan de lezers meer bewerkte en alzoo voor het groote publiek meer leesbare stof aan te bieden dan zijn tijdschrift deed. Daartoe verscheen onder zijn leiding in 1893 de Noordbrabantsche Volksalmanak, jaarboekje voor Noordbrabantsche geschiedenis, taal- en letterkunde. Dit jaarschrift vermocht vijf jaargangen te beleven, doch toen ging het ook bij gebrek aan finantieele kracht teniet. Intusschen was hetgeen Sassen met de uitgave van zijn tijdschrift en jaarboekje beoogd had niet vruchteloos gebleven, want hij had daarmede de liefde en belangstelling voor Noordbrabant's geschiedenis, taal- en letterkunde bij velen zijner gewestgenooten weder opgewekt,
| |
| |
getuige de uitgave van verscheidene voor dien tak van wetenschap belangrijke werken, die het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noordbrabant, waarvan hij gedurende eene lange reeks van jaren een ijverig bestuurslid was, wederom kon doen; getuige ook de vele andere werken over de geschiedenis van Noordbrabant, die na de staking van de uitgave van zijn tijdschrift en jaarboekje zijn verschenen; getuige ten slotte ook Taxandria, tijdschrift voor Noordbrabantsche geschiedenis en volkskunde, dat ter voortzetting van die beide werken in 1894 te Bergen op Zoom het licht zag en zich thans nog in een vrij goed debiet mag verheugen. Sassen was de jongeren, die in Noordbrabant's geschiedenis, taal- en letterkunde belangstellen, met het schrijven van boekwerken daarover zelf ook reeds goed voorgegaan. Zoo waren toch van zijne hand verschenen: in 1881 de Historische en topografische atlas van Helmond en in 1882, eerst De Heeren van Helmond, hunne afkomst, vrouwen en kinderen en daarna de Geschiedenis van de Schutterij der Kolveniers te Helmond. In 1884 gaf hij met Mr. C. Krom, den toenmaligen archivaris in Noordbrabant, nog uit: Oorkonden, betreffende Helmond, en in 1890 zag van hem het licht: De Protocollen der Helmondsche notarissen (1595-1798). Sedert dien bemerkte men niet veel meer van zijn werken en arbeiden op zijn lievelingsterrein, omdat ook toen voor hem gold het: prius vivere deinde philosophari. Maar toen hij in staat was gekomen om zijn notariaat neder te leggen wijdde hij zich weder ten volle aan zijn liefhebberijstudie en verschenen toen andermaal over de oude geschiedenis van Noordbrabant, alsmede over andere provincies van ons land, verschillende bijdragen van zijne hand, voornamelijk in het
| |
| |
tijdschrift Taxandria en het maandblad De Nederlandsche Leeuw; tegelijkertijd bereidde hij de uitgave voor van eenige werken waarvan wel het belangrijkste was dat over de folklore met betrekking tot Noordbrabant, een werk, dat hij echter tengevolge van zijn al te vroegtijdig overlijden niet heeft vermogen te voltooien.
Ook toonde hij, sedert dat hij vrijen tijd had gekregen, zijne belangstelling voor het gewicht van het stuk metaal en de waarde, die het vertegenwoordigde, welke belangstelling reeds bij hem was opgekomen toen hij, als archivaris van Helmond, bij het doen van wetenschappelijke onderzoekingen, in aanraking was gekomen met vroegere muntstelsels en muntwaarden en daardoor bij hem de begeerte was ontstaan te trachten een weg te vinden in het zoo ingewikkelde Middeleeuwsche muntwezen; hij deed dit door hierover verschillende artikelen te schrijven in het Tijdschrift van het Kon. Nederl. Genootschap voor munt- en penningkunde, van welke vereeniging hij eveneens een ijverig bestuurslid was.
Het was echter niet alleen door het schrijven van werken en artikelen, dat Sassen de oude geschiedenis van ons land en van Noordbrabant in het bijzonder en al wat daarmede verband houdt beoefende, hij deed dit ook nog door op het gebied daarvan alles zooveel mogelijk te verzamelen. Daarbij had hij nog de gave van aan de schijnbaar meest onbeduidende voorwerpen beteekenis te geven, door ze te brengen in het kader, waartoe zij behoorden en ze op eene sierlijke wijze van bijschriften te voorzien, waardoor hunne belangrijkheid voor de geschiedenis of de folklore voor een ieder duidelijk werd.
Toen ten slotte eene hardnekkige ziekte zijne krachten meer en meer sloopte en hij dientengevolge tot de overtuiging kwam dat zijn einde nabij was, had Sassen het
| |
| |
wijs inzicht om, hoeveel het hem ook kostte, zich te scheiden van het grootste gedeelte zijner verzamelingen en die te schenken aan lichamen en vereenigingen, waar zij het best op hare plaats zijn en waarvan met allen grond te verwachten is, dat zij dit zullen bewaren. Daardoor voorkwam hij, dat de verzamelingen, die hij gedurende het grootste deel van zijn leven met veel moeite en zorg had bijeengebracht, na zijnen dood, evenals zulks thans met zoovele collecties het geval is, werden verkocht en uit elkander gehaald en bewerkte hij tevens, dat zijn verzamelen nog tot eene verre lengte van dagen vruchten kan blijven afwerpen. Zoo heeft Sassen door zijn werken bereikt, dat ook nog het nageslacht daarvan de vruchten kan plukken, doch daarom is het nog niet te minder te betreuren, dat de onverbiddelijke dood op 22 Juni 1913 aan zijn welbesteed leven hier op aarde een einde maakte.
A.F.O. van Sasse van Ysselt.
's-Hertogenbosch, 12 Februari 1914.
|
|