Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1914
(1914)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Levensbericht van P.A.M. Boele van HensbroekGa naar voetnoot1.Met het volste recht kan men Boele van Hensbroek onder de self made men rangschikken, want reeds op dertienjarigen leeftijd kwam hij als bediende in de zaak van M.M. Couvée in de Lange Pooten in den Haag. Sedert heeft hij door harden arbeid zich ontwikkeld tot den met eere in binnen- en buitenland bekenden uitgever en boekhandelaar en den letterkundige van naam. Ook het geluk heeft hem gediend, want hij heeft het voorrecht gehad dat hij door in hun vak hoogstaande mannen geleid werd. Maar wat hij geworden is en de eervolle plaats, welke hij ingenomen heeft, had hij in de eerste plaats aan eigen arbeid te danken. Pieter Andreas Martin Boele van Hensbroek werd geboren in den Haag op 23 Januari 1853 als zoon van den hoofdcommies aan het Departement van Justitie W.G. Boele van Hensbroek en van J. de Jongh. Zijn vader stamde uit een deftige Amsterdamsche familie, maar had heel geen fortuin. Hij zelf was dus van geboorte Hagenaar en voelde zich als zoodanig. Het kon hem wel | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
eens ergeren, dat onder de op den voorgrond tredende personen in de residentie zoo bedroefd weinig geboren Hagenaars gevonden werden, want verreweg de groote meerderheid was van buiten geimporteerd. Hij voelde zeer veel voor zijn geboorteplaats, had die stad zien groeien en zich uitbreiden en kon onderhoudend vertellen van zijn jongensjaren, toen alles nog zooveel kleiner en kleinsteedscher was. Wat is er al niet veranderd sedert de jonge Piet daar als kind door de hofstad ronddoolde. Reeds als knaap voelde hij zich aangetrokken tot boekenstalletjes en neusde gaarne in wat op de Markt of onder de galerijen van het Binnenhof voor de boekenliefhebbers uitgestald was. Wellicht heeft dat er toe bijgebracht om den toekomstigen uitgever, nadat hij de lagere school van den heer Andriessen afgeloopen had, in de leer te doen bij den boekhandelaar Couvée, waar hij in 1866 geplaatst werd. Blijvend zou de plaatsing niet zijn, want de idealen van den jongen bediende gingen verder dan zich een zelfstandigen werkkring als debitant te veroveren. Om het verder te brengen, moest hij zich echter heel wat meer kundigheden eigen maken, dan waartoe in de zaak van zijn patroon gelegenheid was. Wilde hij als wetenschappelijk man vooral in den ouden boekhandel iets beteekenen, dan behoorde hij onderlegd te worden in de klassieke talen. Met ijver heeft hij zich op die studie toegelegd - ik meen dat Dr. van Deventer hierin zijn leermeester geweest is - en hij, die voor taalstudie veel aanleg had, heeft zich niet tot het aanleeren dier oude talen bepaald. In later jaren sprak hij, behalve Fransch, Engelsch en Duitsch, met gemak Italiaansch, Spaansch en Portugeesch. In 1870 zag Boele de kans schoon om als bediende in de zaak van Martinus Nijhoff geplaatst te worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Hier was hij eerst geheel op zijn plaats. Zelf heeft hij van zijn chef, die vele jaren zijn schoonvader geweest is, een sympathiek levensbeeld geschreven. Boele heeft daarin een schets gegeven van den onvermoeiden arbeid van dezen beroemden antiquaar-uitgever en lezing van die studie kan doen bevroeden, hoeveel hier voor den aankomende te leeren viel. Met Nijhoff's toenmalige hulp, den lateren onderbibliothecaris der Gentsche Hoogeschool, Th. J.I. Arnold, heeft de chef zelf den grootsten invloed op Boele gehad. De degelijk onderlegde wetenschappelijke boekhandelaar-uitgever was hem een voorbeeld, dat tot navolging opwekte. Jaren lang heeft hij als Nijhoff's rechterhand gearbeid. Hard werken deed Martin Nijhoff zijn leven lang en hard werken verlangde hij ook van zijn ondergeschikten. Boele werkte met lust en opgewektheid mede aan den bloei der zich steeds uitbreidende firma, totdat bij hem de behoefte aan een eigen zaak zich krachtig gelden liet. In 1878 was Nijhoff ziek van een met zijn vriend Vosmaer naar Italië gemaakte reis teruggekeerd. Weken lang had typhus beslag gelegd op de werkzaamheid van den krachtigen man. En de gevolgen dezer ernstige ziekte is hij nooit geheel te boven gekomen. In die omstandigheden wenschte Martinus Nijhoff Boele blijvend aan zijn zaak te verbinden. De laatste, die een plan gevormd had om zich in Engeland te gaan vestigen, wilde alleen op het voorstel-Nijhoff ingaan wanneer hij als vennoot kon optreden en na eenigen tijd een gedeelte der zaak aankoopen. Voorloopig wilde Nijhoff met het oog op zijn zoons hiervan niets weten. Maar Boele hield vol en daar de chef den kranigen werker niet wilde missen, kwam op 1 Januari 1879 het contract tot stand, waarbij Boele als vennoot in de firma Martinus Nijhoff opgenomen werd. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Van 1879 tot 1906 heeft Boele dus mede aan het hoofd der firma Martinus Nijhoff gestaan. Jaren lang was hij het, die de veilingen leidde en er zijn in die jaren zeer belangrijke aucties onder den hamer gekomen. Nadat hij uit de zaak getreden was heeft de firma Nijhoff de veilingen gestaakt. Boele heeft dit betreurd, want hij beschouwde het organiseeren en houden van aucties als een integreerend deel van den ouden boekhandel. Men kwam er door in aanraking met allerlei personen en die verkoopingen waren dikwijls aanleiding tot het maken en aanknoopen van voor de zaak zeer gewenschte relaties. Als uitgever heeft Boele al die jaren ijverig medegewerkt aan de steeds in bloei toenemende firma. Een overzicht te geven van hetgeen hij op dit terrein tot stand gebracht heeft ligt buiten mijn bestek. Men raadplege slechts den in 1894 door de firma in het licht gezonden Fondscatalogus, welke het beste bewijs voor de velerlei bemoeiingen der firma geeft. Zooals reeds bij het leven van den stichter der zaak bleven ook in volgende jaren historische werken een zeer voorname factor in de uitgevers-zaak. Van al die mede door zijn bemoeiingen uitgegeven werken noem ik er slechts twee, omdat Boele zich daarvoor bijzonder geinteresseerd heeft. Zij zijn de Verspreide geschriften van R. Fruin en de Encyclopaedie van Nederlandsch Indië. Als handelszaak was de handel in oude boeken, het eigenlijk antiquariaat, hoofdzaak voor de firma Martinus Nijhoff. Om op dit terrein groote uitkomsten te verkrijgen ging het vooral om twee op den voorgrond tredende eischen 1o. uitgebreide wetenschappelijke kennis en 2o. relaties. Aan beide heeft Boele op uitnemende wijze voldaan. Van zijn wetenschappelijken zin heeft hij blijk gegeven door de beide door hem bewerkte | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
bibliografische studies. De eerste is een bekroonde prijsvraag. De ‘Vereeniging ter bevordering van de belangen des boekhandels’ had in 1872 een prijsvraag uitgeschreven, waarbij verlangd werd een bibliografisch overzicht over De beoefening der Oostersche talen in Nederland en zijne overzeesche bezittingen, 1800-1874. De door Boele ingezonden beantwoording werd in 1874 met den prijs bekroond. Gezamenlijk met een geschrift van den heer H.W. Christ. Rittershausen, een studie over Oostersche taal, zag de bekroonde prijsvraag daarop het licht als Feestgave ter gelegenheid van het Driehonderdjarig bestaan der Leidsche Hoogeschool. Deze arbeid van Boele is een met veel zorg samengestelde catalogus, nagenoeg zonder aanteekeningen. Het bijeenbrengen van al die titels en het zuiver catalogiseeren van die voortbrengselen van verschillende Oostersche talen is een zeer moeilijk werk geweest, voor welke studie hem de waardeering, waarop hij recht had, niet onthouden is. Boele heeft wel eens verteld hoe door deze bibliografie bij hem de lust opgewekt was om zich aan Oostersche talen te gaan wijden. Heeft hij daarover ernstig gedacht dan heeft hij dat voornemen weer spoedig laten varen en waarschijnlijk moeten laten varen. Want het was duidelijk, dat hij als deelhebber van het huis Martinus Nijhoff - in de jaren dat hij daar in ondergeschikte betrekking werkte had hij er zeker geen tijd toe - geen gelegenheid voor diepgaande wetenschappelijke studie vinden zou, afgezien op het oogenblik van de vraag, of hij daartoe de geschikte persoon geweest zijn zou. Een andere studie, door Boele in het licht gegeven is zijn bibliografisch opstel over Lud. Guicciardini's Descrittione di tutti i Paesi Bassi. Wij hebben hier een doorwrochte studie van 33 uitgaven van het oorspronkelijke | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
of van vertalingen van Guicciardini's meesterwerk. Boele heeft het voorrecht gehad gebruik te kunnen maken van de aanteekeningen van Prof. R. Fruin, daartoe te zijner beschikking gesteld. Het werd gedrukt in Dl. I (1877) van de Bijdragen en mededeelingen van het Historisch Genootschap te Utrecht. Had Boele door die beide geschriften getoond in ruime mate te kunnen beschikken over den voor zijn vak noodigen wetenschappelijken zin, om te slagen noemde ik als tweede vereischte: relaties. Gedurende vele jaren - van 1880 af - ging Boele minstens eens per jaar voor zaken naar Engeland. Onderhoudend kon hij vertellen hoe het hem meer dan eens gelukte de hand te leggen op hoogst zeldzame, zoo goed als onbekende boeken. Niet enkel geluk kwam hierbij in het spel, maar ook een uitgebreide boekenkennis en een helder inzicht in de handelswaarde der boeken. Hierbij heeft men niet met een vaststaande grootheid te maken, al zijn er zeldzame werken, welke ten allen tijde een groote waarde vertegenwoordigen, maar heeft men ook rekening te houden met den wisselenden smaak van het publiek, bijna schreef ik met de mode. Het is nu eenmaal een feit, dat bepaalde soorten van boeken op een gegeven oogenblik in waarde dalen, tot dat soms na jaren de stemming omslaat en het tijdelijk minder in aanzien zijnde weer voor hooger prijzen liefhebbers vindt. Niet alleen Engeland werd door Boele bezocht, maar langzamerhand werd een zeer groot deel van Europa en ook van Amerika door hem bereisd. Zelfs maakte hij tweemaal een langdurige reis door Spanje en Portugal. Op al die tochten werden oude relaties hernieuwd of nieuwe aangeknoopt. Zaken doen was hoofdzaak, maar toch niet het eenige doel van Boele's reizen. Met een | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
groote kunstliefde bedeeld maakte hij zich het bezoek van zoo vele soms ver van eigen tehuis gelegen landen ten nutte om te genieten van hetgeen hem op het terrein der kunst geboden werd. En met hoevele menschen kwam hij hier niet in aanraking. Boele had de eigenaardigheid, dat hij moeilijk alleen kon zijn. Hij had behoefte menschen om zich heen te zien, kennissen te maken en dan met de soms in hôtel of in den trein gemaakte relaties gezamenlijk tochten te ondernemen of met hen van gedachten te wisselen over verkregen indrukken. Boele alleen in een vreemde plaats voelde zich niet op zijn gemak, evenmin als hij er behagen in scheppen kon alleen groote wandelingen te maken, vooral niet in weinig bezochte streken. Het gemak, waarmede hij verschillende vreemde talen vloeiend sprak is hem herhaaldelijk goed te pas gekomen en was oorzaak dat hij zich gemakkelijk bij vreemden aansloot. Zoo was hij met zijn kennis en ervaring er uitnemend voor geschikt om de firma Martinus Nijhoff in den vreemde te vertegenwoordigen. Niet alleen in het buitenland had hij zich als boekhandelaar een goeden naam verworven, maar ook in het vaderland richtten de vakgenooten zich gaarne tot Boele, waar zij behoefte hadden aan voorlichting of medewerking. Vele jaren heeft hij als bestuurslid zitting gehad in de leiding van de ‘Vereeniging ter bevordering van de belangen des boekhandels’. Herhaaldelijk zwaaide hij als voorzitter den hamer en zijn woord had er gezag als van een man, die volkomen op de hoogte der zaken was. In de jaren van zijn bedrijvig leven als uitgeverboekhandelaar zijn er in de Vereeniging heel wat kwesties geweest, aan welker oplossing Boele met warmen ijver medegewerkt heeft. Het hem ten slotte verleende eerelidmaatschap was een onderscheiding, welke hij ten volle | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
verdiend had. Ook in den uitgeversbond heeft hij een toongevende rol gespeeld. In later jaren was hij gaarne op 't appèl als - ik meen op den langsten dag van het jaar - de streng afgesloten kring der ‘seniores’ hun jaarlijksch uitstapje deden. Maar hoezeer ook met hart en ziel bij de zaken, welker behartiging hem was toevertrouwd en welke hij in steeds breeder banen hielp leiden, Boele was niet enkel zakenman, maar een goed deel zijner liefde was aan kunst en letteren verpand. Van zijne jongelingsjaren tot aan zijn dood heeft hij warm gevoeld voor en hartelijk deelgenomen in wat op de genoemde terreinen in zijn geboorteplaats de aandacht trok en de geesten in beweging bracht. Reeds vrij spoedig is Boele als dichter opgetreden. Zijn eerste in den Spectator opgenomen gedicht is - meen ik - van 1881 en sedert heeft hij 25 jaren lang in dat tijdschrift gedichten doen opnemen. Eigenaardige triumfen heeft hij daarbij gevierd. Zoo in 1885. Op blz. 251 van den Spectator had hij doen afdrukken een gedicht Zonsopgang aan de zeekust. Weldra besloot het Berlijnsche weekblad Das Echo een prijsvraag uit te schrijven voor de beste vertaling in het Duitsch. Uit allerlei plaatsen kwamen welhaast antwoorden, uit ons land, uit Duitschland, uit Amerika, uit Indië. Bekroond werden Ernst Keller te Soden en Hugo Reepen te Singapore. Het duitsche gedicht van den eerste is opgenomen in den Spectator van 1886 blz. 64. Dezelfde Ernst Keller gaf in Schorer's Familienblatt van 1887 een duitsche vertaling van Boele's gedicht Eritis sicut Deus, afgedrukt in den Spectator, 1887 blz. 9. Een tweede triumf door Boele gevierd was de ontvangst ten deel gevallen aan zijn gedicht Van eene Koningsvrouwe (Spectator, 1891, blz. 185). Door Richard Hol en | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
door A. Spoel gecomponeerd heeft dit lied weldra een zeer groote populariteit verworven. Zes jaar later werd het door B.S. Berrington in het engelsch vertaald en uitgegeven als The King's wife. Later kon het Boele wel eens hinderen, dat, wanneer zijn naam genoemd werd, men dadelijk aan dat liedje dacht, alsof hij niet anders geschreven had. Toch is hij als dichter met heel wat meer bagage door het leven gegaan. Hij dichtte met gemak en vlug. Veel vijlen en schaven viel niet in zijn smaak, al zijn er onder zijn dichtwerken heel wat aan te wijzen, die vruchten van gezette studie zijn. In zijne jonge jaren heeft hij vooral den invloed van Hamerling en Vosmaer ondergaan, gelijk hij in later jaren tot zijn dood toe een innige vereering is blijven koesteren voor Goethe. Met al wat deze heros gedicht en geschreven heeft was hij vertrouwd als weinigen. Van Goethe's leven, van heel zijn doen en laten had Boele zich tot in de geringste bijzonderheden op de hoogte gesteld. Dat een bedevaart naar Weimar voor hem een groot genot was, spreekt als vanzelf. Vóór hij zijn eersten bundel gedichten in het licht gaf had hij doen verschijnen zijne metrische vertaling van Rob. Hamerling's Amor en Psyche. Met de bekende platen van Thuman is het in 1884 uitgegeven door de maatschappij Elsevier te Amsterdam. Hij oogstte er grooten roem mede in, o.a. van Vosmaer, onder wiens patronaat de vertaling ter perse gelegd werd. In 1885 gaf Boele zijn eersten bundel Gedichten, uitgegeven door zijn vriend H.C.A. Thieme te Nijmegen, in 1891 gevolgd door Nieuwe gedichten bij denzelfden uitgever, terwijl als Dritter im Bunde in 1903 bij L.J. Veen te Amsterdam van de pers kwam Liefde en leed. Bij het kiezen van den titel voor dezen laatsten bundel | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
stond den dichter voor den geest, dat voor hem zelf in deze verzameling de cyclus Van eenen jongen doode, ter herinnering aan zijn zoontje Martinus gedicht, het voornaamste was. Het slot van den tweeden bundel werd gevormd door het oratorium Jahvehs wraak; met welgevallen kon de dichter mededeelen, dat dit gedicht door W.F.G. Nicolai op muziek gezet was. Vele van in deze bundels opgenomen gedichten kan men in de jaargangen van den Spectator terugvinden, toch lang niet allen. Menigmaal heeft Boele in deze kunstuitingen zeer gelukkige, uitstekend geslaagde oogenblikken gehad. Technisch zijn er bij, die zeer hoog staan, maar populair zijn ze niet geworden, bijna zou men zeggen, daarvoor staan zij te hoog. Ook het zuiver persoonlijke, dat uit vele dezer gedichten spreekt, liet het groote publiek koel. Dat persoonlijke element komt sterk naar voren in een eigenaardigheid van Boele, welke de meeste zijner bekenden wel niet achter hem gezocht zullen hebben. Hij, de bedrijvige, bewegelijke Boele leefde een droomleven, verkeerde gaarne in een wereld van gedachten, welke hij zich als werkelijkheid droomde. Gaarne gaf hij zich aan die droomenwereld over. In zijne werken kan men er telkens de sporen van vinden, het sterkst in Vreugde en leed, blz. 105: ‘Waarom die droomen? - Weer ze uit uw leven!’
Zoo hoor ik stemmen. - Wreede werkelijkheid
Is 't, die van 't wiegje naar het graf U leidt,
Wat kunnen droomen U voor 't leven geven? -
En tóch, tóch acht ik ze mijn hoogste goed,
Die droomen. Of ze ook nevelbeelden blijken,
Zij komen daaglijks heel mijn zin verrijken
Met schatten van genot, van licht en gloed.
Boele's werkzaamheid als letterkundige valt voor een | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
groot deel samen met het aandeel dat hij gehad heeft in de redactie van den Spectator. Sedert omstreeks 1880 was hij medewerker. Al spoedig behoorde hij tot de vaste bezoekers, die Donderdagsavonds circa half negen in het gebouw der Leesinrichting in de Nieuwe Molstraat bijeen kwamen. Na den dood van Vosmaer is Boele in de redactie opgenomen. Dat is zoo gegaan. In de tachtiger jaren bestond de redactie uit den uitgever Martinus Nijhoff en de beide redacteuren Dr. M.F.A.G. Campbell en Mr. C. Vosmaer. Werden op een Spectator-avond de belangen van het Weekblad met al de aanwezigen besproken, waarbij vooral de samenstelling van de plaat een groote rol vervulde, het genoemde drietal vormde de redactie in engeren zin, bezorgde de correspondentie, wekte de bezoekers tot medewerking op, besprak de ingekomen boeken en trachtte er goede beoordeelaars voor te krijgen enz. Bij den dood van Vosmaer op 12 Juni 1888 bleef dus van de eigenlijke redactie alleen Campbell - destijds reeds een man van 68 jaar - over met den invloedrijken uitgever. Dit tweetal besloot nu twee nieuwe redactieleden aan te stellen, nl. Boele en den schrijver dezer regelen. De bedoeling was dat de eerste de plaats van Vosmaer innemen zou. Kwam Campbell te vallen, dan was op deze manier in afzienbaren tijd geen versterking der redactie meer noodzakelijk. In de eerste plaats rustte nu op Boele de taak om de Vlugmaren voort te zetten. De eerste Vlugmaar na Vosmaer's dood - die van 23 Juni - was onderteekend: ‘Een vriend van Flanor’, daarna was de onderteekening weer gewoon: Flanor. Jaren lang had Vosmaer onder dien naam Vlugmaren geschreven en al was die nom de plume allengs zeer doorzichtig geworden - een groot aantal van zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Vlugmaren zijn door hem in enkele deeltjes der Guldenseditie uitgegeven - onder het groote publiek waren er toch altoos zeer velen, voor wie die naam Flanor een ondoordringbaar masker was. Onder Boele veranderde dat wel eenigszins. In vroeger jaren vond de redactie van den Spectator het niet onaardig als er gegist en geraden werd wie zich onder den naam van Flanor verschool, maar Boele gaf zich als zoodanig al vrij spoedig bloot. Was hij op reis in Italië of Spanje, dan schreef hij uit de plaats van zijn tijdelijk verblijf Vlugmaren en liet daardoor - tot ergernis van den ouden heer Nijhoff - voor de Spectator-lezers bemerken wie de Vlugmaren-schrijver was. Onder Boele's Vlugmaren kan men menig met talent geschreven stuk vinden, dat men thans nog met genoegen leest. Zijn zwakke zijde was de politiek. Wanneer hij in de Vlugmaren over politiek ging schrijven was het er nog al eens naast, want politicus was hij heelemaal niet. Hij noemde zich radicaal, daarbij aan de letterlijke beteekenis van het woord hechtende, maar in het wezen der zaak had hij zeer conservatieve neigingen; een van zijn stokpaardjes was zijn afkeer van uitbreiding van staatsbemoeiing. Het is hier de plaats de namen te noemen van hen, die met de redactie en den uitgever omstreeks 1888 en volgende jaren vaste bezoekers van de Spectatoravonden waren. Daarbij blijven onvermeld zij, die te hooi en te gras zich daar wel eens vertoonden, zonder tot de geregelde bezoekers te behooren. De kring der vaste medewerkers was veel uitgebreider, daartoe hebben behoord de meeste mannen van naam op het gebied van geschiedenis, letteren en kunst. Ieder was vrij rondweg voor zijn meening uit te komen mits in behoorlijken vorm. De vaste bezoekers dan waren - al | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
was het op zeer verschillende tijdperken - in alphabetische volgorde: A.A. Beekman, J.F. van Bemmelen, H.J. Betz, W. Capel (Florentijn), W. Doorenbos, G.J. Dozy, Joh. Dyserinck, C. Hofstede de Groot, G.B. Hooyer, Arn. Ising, Mr. Jacobson, E.F. Kossmann, Frits Lapidoth, A.C. Loffelt, W.F. Margadant, Lodewijk Mulder, W.G. van Nouhuys, D.C. Nijhoff, Wouter Nijhoff, Schermbeek en A. Telting. Na den dood van Martinus Nijhoff zijn de Dinsdagmiddag-bijeenkomsten der engere redactie, waar besproken werd of er genoeg kopie aanwezig was of dat het noodig was voor het eerstvolgend nummer voor kopie te zorgen - wat in den komkommertijd wel eens gebeurde - en waar voorloopige besprekingen over de plaat gehouden werden, overgebracht naar de Witte Societeit. In zijn beste jaren kon men op een Spectator-avond Boele in al zijn kracht zien schitteren. Man van groote kennis en geestig causeur kon hij daar onderhoudend vertellen van zijne ervaringen en ontmoetingen in binnen- en buitenland. Heerlijke geestige invallen zijn wij hem verschuldigd. Daartoe behoort zijn zoogenaamd onuitgegeven gedicht van Huygens. In den Spectator van 1891 blz. 344 was afgedrukt ‘Een onuitgegeven gedicht van Huygens’. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De Delftsche plateelbacker.
Hij is een konstenaer, die naer de konst en werct,
De aerd tot koopwaer maeckt en stelt haer op de merct;
Aerdwercker naer den aert; het paradys der pieren
Tot vaatwerck vormende op duysende manieren.
Een God in syn bedryf; een schepper uyt het stof,
Die blaeuwe bloemen kweeckt soo schoon als in den hof.
Een lantman, die in steen de zaden uyt gaet zaejen;
Een, die een oegst geniet, dien nemmer zeis kan maejen.
Een man, die dyken bouwt voor alles watter vloeyt,
Die boomen schept voor ooft en alles watter bloeyt;
Die door verterend vuer maeckt wat niet kan verteren,
Als gloet het weeke leem in taai gesteent gaet keeren.
Een glansig konstheraut, der konstbewaardren een,
Die Rembrandt leven laet in dooden tichelsteen.
Herrezen Kerameus, in Attica verloren,
Gestorven en vergaen, tot Delleft nu herboren;
Na eeuwen weer herleefd, een cieraet van den Staet,
Een steenen oogenlust; een winner waer hy gaet.
1685
Dit gedicht was gemaakt door Boele en het jaartal was geheel fictief. Nadat het in den Spectator gestaan had schreef een bekend Huygens-vorscher een brief aan de firma Nijhoff met verzoek het gedicht eens te mogen zien, want het had hem getroffen daarin eenige uitdrukkingen te vinden, welke hij nooit bij Huygens tegen gekomen was. Op zich zelf was dat reeds een compliment voor Boele. Er werd nu besloten de grap te vervolgen. Er werd een stuk Oud-hollandsch papier opgeschommeld en vervolgens de heer Hingman in den arm genomen. Deze vermaarde chartermeester van het Rijksarchief werd verzocht het gedicht in zeventiendeeeuwsch schrift over te schrijven, wat hem uitstekend toevertrouwd was. Daarop werd het oude papier nog wat bemorst, zoodat het er echt oud uitzag en zoo met een aantal echte Huygens-archivalia aan den Huygens- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
vriend toegezonden, die van de aardigheid pleizier gehad zal hebben. Groot aandeel nam Boele steeds aan de samenstelling van het Nieuwejaars-nummer van den Spectator. Weken tevoren werd soms de Nieuwejaars-prent besproken en gedurende jaren was Boele de man, die voor de samenstelling van het Nieuwejaarsvers zorgde. Voordat dit definitief vastgesteld werd, werd het gewoonlijk aan de bezoekers van de Spectator-avonden voorgelezen en ieder had dan het recht wijzigingen of aanvullingen voor te stellen. Ook in de afdeeling Pluksel heeft Boele steeds een levendig aandeel genomen, waarbij hij veelal gebruik maakte van zijn pseudonym Pepifax. Voor de bezoekers van de Spectator-avonden was de samenstelling van de plaat hoofdzaak. Als teekenaars hebben daarbij achtereenvolgens der redactie ter zijde gestaan Smidt Crans, van Konijnenburg, Linse en Henricus. Dijkwijls gebeurde het dat een der bezoekers met een plan voor een plaat ter vergadering kwam. Daarover had dan gewoonlijk een heele discussie plaats. Soms was het onderwerp als vanzelf aangewezen en dan liep de bespreking spoedig af, maar ik herinner mij avonden, dat het half een werd vóór over de eerstvolgende plaat eenstemmigheid verkregen was. Soms midden in den zomer, als de Kamers met groot reces waren en er niets belangrijks voorviel, terwijl ook het bezoek aan de Spectator-avonden zeer matig was, kostte het heel wat moeite een plaat te bedenken. Zoo herinner ik er mij een, welke ten doel had Martinus Nijhoff groote oogen te doen opzetten. Onze uitgever was op reis, maar bleef ook dan zich altijd levendig interesseeren voor wat den Spectator aanging en wel bepaald voor de plaat. Nu was het midden in den komkommertijd | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
van een regenachtigen zomer. Er gebeurde niets bijzonders en wij hadden geruimen tijd ons zitten afsloven om een geschikte plaat te verzinnen, totdat er eindelijk besloten werd eigenlijk geen plaat te geven. Wij lieten een groot aantal vellen Hollandsch papier komen, waar als watermerk de Hollandsche leeuw in het midden prijkt. Dat papier moest nu zoo worden afgesneden, dat de leeuw precies in het midden kwam te staan. Onder wat de plaat moest verbeelden werden nu eenvoudig deze regels geplaatst: ‘Daar niets gebeurt in Staat of Kerk,
Ziet men bij regenzwanger zwerk
Den leeuw alleen in 't watermerk’.
De aardigheid was natuurlijk, dat men het papier tegen het licht houden moest. Het gekste van het geval was dat in sommige boekwinkels de plaat gewoonweg voor de ramen gehangen werd en dan zag men absoluut niets. Dat ontwerpen en samenstellen van de plaat heeft herhaaldelijk aanleiding gegeven tot allergezelligste discussies. Voor de ingewijden was het geen geheim, dat meermalen de geestigste en ondeugendste platen ongedrukt zijn moeten blijven, wijl verschillende oorzaken er toe medewerkten het aangegeven onderwerp niet in prent te brengen. In den loop der jaren is het maken van de plaat steeds moeielijker geworden. In den eersten tijd van den Spectator bestonden de wekelijksche bezoekers van de Donderdag-avonden uit een gelijkgezinde club, Thorbeckiaansch en radicaal van overtuiging met een zeer besliste neiging naar rationalisme. Langzamerhand raakte die eenstemmigheid meer en meer zoek. Onder de Spectator-bezoekers zijn wel nooit mannen van rechts geweest, maar allerlei schakeeringen lieten zich telkens meer gelden. De een ging meer naar rechts, de | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
ander naar links. Waarvoor de een ijverde als een uiting van zijn innig gemeende overtuiging, werd door een ander als openbaring van het roodste radicalisme verafschuwd. Het spreekt wel van zelf dat onder die omstandigheden het dikwijls moeilijk was tot eenstemmigheid te komen. Daarbij kwam nog iets anders dat niet alleen op de plaat, maar op den geheelen Spectator van invloed was. De eischen aan de journalistiek gesteld wijzigden zich belangrijk. Bij de oprichting van den Spectator werd door de groote bladen nog weinig aan kunst en letteren gedaan. Dat was het speciale terrein van den Spectator. Langzamerhand kwamen er meer en meer weekbladen en gingen ook de voornaamste couranten meer en meer plaats beschikbaar stellen voor kunst en letteren. Dat maakte het hoe langer hoe moeilijker geschikte medewerkers te vinden, te meer daar ook de finantiën een woord gingen medespreken. Menschelijk is het, niet tevreden te zijn met ƒ 2, als men elders ƒ 10 of meer krijgen kan en hooge honoraria heeft de Spectator nooit kunnen betalen. Ik herinner mij den tijd dat tal van mannen van naam er een eer in stelden medewerkers van den Spectator te zijn, maar nooit een cent honorarium kregen. Dat gold niet alleen voor eerstbeginnenden - die werden in den ouden tijd nooit gehonoreerd - maar voor letterkundigen, die sedert jaar en dag medewerkers waren. In lateren tijd was bij aanbieding van een bijdrage voor den Spectator de eerste vraag: ‘Hoeveel honorarium wordt betaald?’ Vooral ook het teekenen en drukken der plaat kostten veel geld, zoodat in de laatste jaren de uitgever voor een steeds grooter tekort kwam te staan. En zoo is met het einde van 1906 de Nederlandsche Spectator opgehouden. Was de plaat vastgesteld - sommige bezoekers wacht- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
ten hierop om te vertrekken, dan werd er over allerlei kwesties nagepraat. Boele kon dan wel eens erg doorslaan. Was hij bijvoorbeeld met den klassiek gevormden, echt geleerden Doorenbos aan het debateeren dan vlogen de paradoxen door de lucht, maar dan kon hij juist daardoor anderen wel eens hinderen en vervelen. Is Boele's werkzaamheid als letterkundige voor een zeer groot deel saamgeweven met zijn aandeel in de redactie van den Spectator, ook buiten dien kring heeft hij sporen nagelaten. In zijn jongere jaren had hij tot ideaal een heldendicht te schrijven over den Italiaanschen volkstribuun der Middeneeuwen Cola di Rienzi. Wellicht is hij op dat denkbeeld gekomen door den König von Sion van zijn vereerden Hamerling. Als ik mij niet vergis, is hij zelfs begonnen voor dit werk bronnen te verzamelen. Het is er echter nooit toe gekomen, en voor hen, die Boele goed kenden was dit zeer begrijpelijk. In de kracht van zijn leven was hij daartoe veel te druk, te bewegelijk. Hij was een echt ‘wipvantstoeltje’; ieder oogenblik was hij bezig, maar telkens weêr ergens anders. Vandaag te Brussel of te Londen, morgen voor een vergadering naar Amsterdam, of voor een conferentie naar Leiden; in zijn woonplaats, den Haag, ieder oogenblik samenkomsten over dat of over dit, maar tot rustig kalm zitten werken, daartoe kwam het bij hem niet. Nog eens, daartoe was hij te bewegelijk. Wat hij als letterkundige destijds nog gepresteerd heeft, dat deed hij tusschen zijn bezigheden door, in zijn snipperuurtjes. Wilde hij voor korten tijd zich eens terugtrekken om rustig aan een of ander te kunnen voortwerken, dan ging hij naar Boppard. In zomer en in winter streek hij daar gaarne neer in Hotel Spiegel om er kalm te arbeiden en te genieten van den Rijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Zijn tijd was zoo bezet. Want buiten zijn werkzaamheden voor de ‘zaak’ heeft hij zijn leven lang ijverig belang gesteld in letteren en kunst. Van tal van vereenigingen was hij lid en wat meer zegt, een zeer ijverig medewerkend lid. Vele jaren heeft hij behoord tot den kring van schilders en letterkundigen, werkende leden van ‘Pulchri Studio’, die in het Hofje van Nieuwkoop op de Prinsengracht de beroemde tableaux vivants organiseerden en hielpen in elkaar zetten. Hij werkte daaraan krachtig mede. In die dagen was hij nog al eens te vinden Zaterdagsavonds op de societeitsavonden van Pulchri. Toen het nieuwe gebouw in het Lange Voorhout met zijn schitterende tentoonstellingszaal ingericht was, waren ook de feestelijke avonden van karakter veranderd. In den ouden tijd was het niet zoo gemakkelijk tot de intieme feestavonden toegang te verkrijgen, later werd het meer een zaak van het betalen van contributie. Boele kon heerlijk vertellen van het vele dat hij daar in het oude Pulchri genoten, van de geestige grappen, waaraan hij deelgenomen had. Zelf met een innige liefde voor de schilderkunst bezield, voelde hij zich thuis te midden der schilders, onder wie hij vele vrienden had. Toen in den Haag de ‘Kunstkring’ opgericht werd, behoorde Boele dadelijk tot de oprichters. Vele jaren is hij in die vereeniging lid van het bestuur geweest en tot kort vóór zijn dood was hij voorzitter van de letterkundige afdeeling. Ook daar deed hij zich gelden en heeft hij naar krachten aan den bloei van het gezelschap medegewerkt. Een andere vereeniging, waar hij zeer geruimen tijd als werkend lid, of als behoorende tot het bestuur, geregeld aan de bijeenkomsten deelnam, was het oude letterkundige genootschap ‘Oefening kweekt kennis’. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Meermalen is hij er als spreker opgetreden en de ‘servetjes’ uit den ouden tijd, waren samenkomsten, waaraan Boele gaarne deelnam. Ook ‘Die Haghe’ telde Boele onder hare leden en gedurende eenige jaren onder hare bestuurders. In den Jaargang 1905 van het Jaarboekje dier vereeniging plaatste hij een, in een der vergaderingen door hem gehouden voordracht: ‘Iets over den Haagschen boekhandel in de XIXde eeuw’, een studie zooals misschien alleen Boele die schrijven kon. Niemand was zoo op de hoogte der zaken, waarover hij schreef als hij zelf. Tal van bekende en minder op den voorgrond tredende boekhandelaars en uitgevers werden door hem getypeerd en beschreven. Deze schets levert nog thans een bijzonder leesbare bijdrage voor de geschiedenis van den boekhandel, met groote kennis van zaken te boek gesteld, gekruid met tal van anecdoten. Nog andere beknopte artikelen zijn wij aan Boele verschuldigd. Zijn reis door Spanje gaf hem twee opstellen in de Aarde en haar volken (1898-1899) in de pen en het keurig geschrift Granada, A fragment. Privately printed. London, H.C.A. Thieme, 1895, waarin hij op geestdriftige wijze een bergtocht in den omtrek van Granada beschrijft en woorden geeft aan de verrukking, welke hem bij het bewonderen van het Alhambra doortrilde. Wellicht is deze schets in het Engelsch geschreven, wijl eene der reisgenooten van den schrijver eene engelsche dame was. Van zijn vereering voor den grooten Bosboom deed hij blijken in zijn In Memoriam, geplaatst in Dl. I van ‘Elsevier's Maandschrift’. Ook in de jaarvergaderingen van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden liet Boele zich gaarne vinden. Eenige jaren had hij zitting in het be- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
stuur, terwijl in de werken opgenomen werden de door hem geschreven levensberichten van zijn schoonvader Martinus Nijhoff en van Dr. D.C. Nijhoff. Tot zijn aangenaamste uitstapjes behoorden de beurtelings in Nederland en in België gehouden letterkundige congressen. Wanneer het hem maar eenigszins mogelijk was, kon men er vele jaren zeker van zijn hem op 't appèl te vinden. Onder de Vlamingen had hij vele bekenden en goede vrienden, van wie ik hier alleen den dichter Pol de Mont noem. Die feestelijke bijeenkomsten behoorden tot Boele's heerlijkste herinneringen. Met Januari 1906 is Boele uit de firma Martinus Nijhoff getreden. Stil zitten kon hij niet en zoo ging hij - voor zoo ver niet allerlei vereenigingen beslag op hem legden - zich aan letterkundigen arbeid wijden. Eenige jaren heeft hij, meen ik - al werd zijn naam niet genoemd - de Kunstkroniek geredigeerd. Het voornaamste echter wat hij in latere jaren schreef is zijn met mejuffrouw G.H. Marius te boek gestelde prachtwerk Het Museum Mesdag en zijne stichters, te Amsterdam bij Scheltema en Holkema uitgegeven, en Der Wereld letterkunde voor Nederlanders bewerkt, in twee lijvige deelen bij Sijthoff te Leiden verschenen. Een onafhankelijk boek is deze geschiedenis niet, maar een bewerking van Otto von Leixner's Illustrirte Literatur-Geschichte. Men denke hierbij vooral niet aan een vertaling, maar aan een geheele omwerking, waarbij sommige afdeelingen uitgebreid, andere geheel zelfstandig bewerkt werden. Met name geldt dit van de fransche letterkunde. Boele heeft zich bij dit werk ook zeer veel moeite voor de illustraties gegeven. Hij wist zijn boek te verrijken met tal van zeer belangrijke, zeer gelukkig gekozen reproducties, ontleend vooral aan Leidsche ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
zamelingen, en aan stukken uit het Huisarchief der Koningin. Zoo is Boele blijven arbeiden tot het ‘bitter end’; in zijn geval moet dit letterlijk opgevat worden, want het is een langdurig lijden geweest, waaraan de dood op 26 September 1912 een einde maakte. Zij, die hem alleen in den lateren tijd gekend hebben, kunnen zich hem moeielijk voorstellen in de kracht van zijn leven en werken. Geestig en vroolijk, altijd bereid te helpen, waar hij anderen helpen kon, een warm en hartelijk vriend, is hij voor velen een man van beteekenis geweest, die veel en met succes gewerkt en in verschillende kringen zich vele vrienden verworven had. Boele was tweemaal gehuwd, eerst met mejuffrouw C. Nijhoff, daarna met mejuffrouw L. Heller.
W.P.C. Knuttel. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Lijst der geschriften van P.A.M. Boele van Hensbroek.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
|
|