telde, vooral wanneer hij verhaalde, wat hij op zijn tochten in Atjeh en elders had ondervonden, hingen de leerlingen aan zijn lippen.
Leendertz hield innig veel van Indië en steeds betreurde hij het, dat zijn gezondheidstoestand hem had gedwongen afscheid te nemen van het officiersambt en van het land waarin hij zoo veel jaren had doorgebracht. En hij wist zijn liefde voor Insulinde over te gieten in zijn leerlingen. Wij durven met beslistheid hier de verzekering geven, dat vele Leidsche jongelui, die nog heden een eervolle betrekking in onze Oost bekleeden, het aan hun leermeester, den heer Leendertz, te danken hebben, dat ze bij de keuze van een werkkring hun blik op Indië richtten.
In 1892 werd Leendertz tot lid onzer Maatschappij gekozen.
De stad zijner inwoning heeft, ook buiten zijn onderwijs aan de Hoogere Burgerschool, veel aan hem te danken.
Gedurende vele jaren was hij lid van de Plaatselijke Schoolcommissie en van de Commissie voor de Volksbijeenkomsten. In laatstgenoemde hoedanigheid was hij bijzonder op zijn plaats, omdat hij uitstekend met het volk wist om te gaan; vooral in den tijd toen hij als secretaris der Commissie fungeerde, heeft hij veel bijgedragen tot den bloei dezer Vereeniging, waarop Leiden nog steeds trotsch is.
Zijn bekendheid met de volksklasse kwam hem bijzonder te stade in zijn betrekking als medewerker van de Leidsche Maatschappij van Weldadigheid ter voorkoming van armoede. Later was hij een der hoofdbestuurders van genoemde Maatschappij.
Ook in het Bestuur van het Invalidenhuis te Leiden had de heer Leendertz gedurende vele jaren zitting. Hij