Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1911
(1911)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 127]
| |
Levensbericht van H.J. de Dompierre de Chaufepié.Henri Jean de Dompierre de Chaufepié werd 20 September 1861 te Amsterdam geboren uit het huwelijk van den Waalschen predikant J.H. de Dompierre de Chaufepié en M. Ferrand. Na den dood van zijn vader vestigde zijne moeder zich te 's-Gravenhage, waar hij het Gymnasium bezocht. Over zijn Gymnasiumtijd kon hij vaak met groote ingenomenheid spreken, en dankbaar herdenken de genoegelijke jaren in het oude gebouw gesleten. Later is hij als Curator in de gelegenheid geweest om van die liefde door daden te doen blijken. Aan de voorbereidselen tot den bouw van het nieuwe Gymnasium nam hij met grooten ijver deel, terwijl zijn archaeologische kennis de taak der commissie, belast met het kiezen der klassieke beelden, die 't nieuwe gebouw inwendig zouden versieren, niet weinig verlichtte. Na het volbrengen zijner gymnasiale studiën liet hij zich te Leiden als student inschrijven, waar het vooral de oudheidkunde was, die hem het meest aantrok. In October 1889 promoveerde hij tot doctor in de klassieke letteren op een proefschrift: De titulo I.R.N. 4312 ad Iuvenalem poetam perperam relato. Kort voor zijn promotie ver- | |
[pagina 128]
| |
zocht en verkreeg hij de toestemming, om in het Kon. Penningkabinet te 's-Gravenhage te mogen arbeiden. Het waren in de eerste plaats de Gesneden Steenen en de verzameling Grieksche Munten, die daar zijne belangstelling opwekten. Van de Gesneden Steenen begon hij eene nieuwe beschrijving te maken en trachtte hij van elk stuk zooveel mogelijk de herkomst te vinden, waartoe heel wat nasporingen in het Archief van het Kon. Penningkabinet en in dat van het Museum Meermanno Westreenianum verricht moesten worden. Op 1 Maart 1892 werd de Chaufepié benoemd tot Conservator aan het Museum van Oudheden te Leiden, maar werd hem op zijn verzoek verlof verleend om één dag in de week in de Haagsche Verzameling te blijven werken, teneinde de aangevangen beschrijving der gesneden steenen te voltooien. Te Leiden werd hem opgedragen de beschrijving en bewerking der voorwerpen uit de verzameling Papenbroek, met gebruikmaking der in het Museum aanwezige bescheiden en der daarvoor noodige wetenschappelijke werken. Dit onderzoek was voornamelijk gericht op den oorsprong, tegenwoordigen toestand en wetenschappelijke beteekenis der voorwerpen. Toen de toenmalige Directeur van het Kon. Penningkabinet de heer A.A. Looyen 3 Augustus 1893 kwam te overlijden en daardoor de betrekking van Directeur van het Kabinet openkwam, solliciteerde de Chaufepié en werd hij reeds 1 October als zijn opvolger benoemd. Was hij reeds geen vreemde meer op het gebied der antieke numismatiek, de middeleeuwsche en moderne munten waren hem nog geheel vreemd, zoodat hij zich in dat uitgebreide gebied nog geheel moest inwerken. Met grooten ijver en toewijding begon hij de munten der | |
[pagina 129]
| |
verschillende landen op het Kon. Penningkabinet aanwezig te bestudeeren, aanteekeningen te maken van zeldzame en onbeschreven stukken of van belangrijke variëteiten in de Haagsche Verzameling aanwezig en niet voorkomende in de numismatische literatuur, ten einde deze later te kunnen uitgeven of er specialiteiten op dit gebied mede bekend te maken. Aldus leerde hij de collectie grondig kennen, ontdekte de verschillende hiaten, die aangevuld moesten worden, om een beter en vollediger overzicht te krijgen van de munten van een bepaald land, en kwam aldus tevens goed op de hoogte van de numismatische literatuur. Van land voor land werden alzoo de munten behandeld en na de munten kwamen de penningen aan de beurt. Reeds spoedig viel den nieuwen Directeur op het nagenoeg geheel ontbreken van moderne, en wel voornamelijk Fransche en Oostenrijksche penningen. Aan deze afdeeling vooral was door de voorgaande Directeuren weinig of geen aandacht geschonken. Wel werd de verzameling der nieuwe Nederlandsche penningen regelmatig bijgehouden, maar de zoo fraaie producten van een Roty, een Chaplain of een Scharff zocht men te vergeefs. Het groote belang van eene verzameling dezer moderne kunstproducten zag de Chaufepié in: de Nederlandsche medailleurs zouden er veel van kunnen leeren, zouden hunne penningen kunnen vergelijken met die van hunne buitenlandsche collega's en aldus kunnen zien, wat aan hun werk nog ontbrak en waarin zij bij deze ten achter stondenGa naar voetnoot1. | |
[pagina 130]
| |
Bij het groote publiek moest, door het zien van moderne stukken, weder belangstelling worden opgewekt voor de medaille. Het moest leeren inzien, dat een penning nog iets anders was, dan een ‘ding, dat men kreeg voor kippen- of hondententoonstellingen’, schreef de Chaufepié eens. De voornaamste ateliers van buitenlandsche, voornamelijk Fransche medailleurs werden door hem persoonlijk bezocht, uit hunne werken deed hij eene keuze en wist deze òf ten geschenke, òf op zeer voordeelige voorwaarden voor het Penningkabinet te verkrijgen. Aldus kwamen van de Franschen Roty, Chaplain en Vernon en van de Oostenrijkers Scharff en Pawlik nagenoeg complete reeksen hunner werken in 't Penningkabinet. Op verzoek van de firma Kleinmann en Co te Haarlem redigeerde hij van 1899-1906 een tijdschrift met Hollandschen en Franschen tekst ‘Les Médailles et Plaquettes Modernes’, waarin de voornaamste stukken op lichtdrukplaten werden afgebeeld. Veel droeg deze uitgave er toe bij, om de Haagsche verzameling ook in het buitenland meer bekend te maken; menige buitenlandsche medailleur verzocht er opname van zijn werk in en - schonk zijne gereproduceerde penningen aan den schrijver, die ze aan het Kon. Kabinet afstond. In 1899 werkte de Chaufepié te Parijs mede, tot het oprichten van de ‘Société des Amis de la médaille française’, en bracht dit hem op het denkbeeld, om voor Nederland eene dergelijke Vereeniging op te richten. Wel begrijpende, dat ons land te klein was om alleen iets op dit gebied tot stand te brengen, wist hij den Brusselschen numismaat Alph. de Witte voor zijne plannen te winnen en de ‘Nederl. Belgische Vereeniging der Vrienden van de Medaille als Kunstwerk’ te stichten, | |
[pagina 131]
| |
die door het uitgeven van penningen door Nederlandsche en Belgische kunstenaars, een dubbel doel beoogde: de medailleurs aan werk te helpen en hunne penningen onder de oogen van het groote publiek te brengen. Van de Nederlandsche afdeeling was de Chaufepié sedert 1907 voorzitter en is door Toon Dupuis in 1909 als zoodanig op een goed gelijkenden portretpenning vereeuwigd. Van zijne pogingen het publiek er weder toe te brengen penningen te doen slaan bij jubilea of ter eere van verdienstelijke personen, heeft hij veel genoegen beleefd. Werkelijk zijn er de laatste 15 jaren vele en mooie penningen in ons land ontstaan, en de meeste en beste door samenwerking tusschen hem en den kunstenaar. Uit de laatste jaren herinneren we slechts aan het draagteeken der vredesconferentie, den penning ter herdenking van de schenking Drucker, die ter eere van den heer de Jongh te Rotterdam en nagenoeg alle penningen der Nederl. Belgische Vereeniging der Vrienden van de Medaille.
Wij spraken reeds van de Chaufepié's omwerking der collectie gesneden steenen. Deze waren, zoowel de intaglii (ingesneden steenen) als de camées (opgewerkte steenen) tentoongesteld, geplaatst op fluweel in platte vitrines. Vooral de intaglii kwamen hierdoor niet tot hun recht, daar men de erin gegraveerde voorstellingen slecht kon zien. In 1894 en 1895 bezocht de Chaufepié nu de voornaamste musea te Londen, Parijs, Napels, Florence en Rome, ten einde na te gaan, hoe aldaar de gesneden steenen waren tentoongesteld. Als resultaat van dit bezoek werd nu een standaard gebouwd, waarin de gesneden steenen transparent werden geplaatst, zoodat deze door het invallende licht thans eerst goed tot hun recht kwamen, en de bezoekers de fijnheid der uitvoering en de hooge | |
[pagina 132]
| |
kunstwaarde der tentoongestelde stukken eerst recht konden bewonderen. Een tweede vitrine werd voor de camées en de niet transparente intaglii vervaardigd, die thans, op een hellend vlak geplaatst, beter en gemakkelijker te zien waren, dan vroeger het geval was. Ook voor eene betere en doelmatiger wijze van tentoonstellen der verzameling munten en penningen werd door den Directeur gezorgd. Het was zijn streven, om in de kleine ruimte, waarover het Museum beschikt, zooveel mogelijk van het belangrijkste en fraaiste tentoontestellen, en dat wel voornamelijk stukken, waarin het groote publiek belangstelt; de mooiste en best geslaagde munten moesten een plaats krijgen naast de belangrijkste historische penningen. Het grootste bezwaar bestond, dat men de tentoongestelde stukken uit den aard der zaak slechts aan ééne zijde zien kon; het ging niet aan om voor elken belangstellenden bezoeker de vitrines te openen en de stukken er uit te halen. Ook voor deze moeielijke kwestie wist de Chaufepié eene oplossing te vinden. Hij liet eene draaiende kolom maken, waaraan 12 bladen bevestigd waren, elk blad tusschen twee glasruiten, een aantal der fraaiste en uit een kunst- of historisch oogpunt belangrijkste Nederlandsche en buitenlandsche penningen bevattende, die zóó geplaatst waren, dat men voor- en keerzijde aldus zien kon, en onder het gewenschte licht brengenGa naar voetnoot1. Door het houden van tijdelijke tentoonstellingen van belangrijke seriën munten en penningen trachtte hij het Kon. Kabinet meer bekendheid te geven en het aantal | |
[pagina 133]
| |
bezoekers te doen toenemen. Ook door voordrachten en populaire verhandelingen in maandschriften en courantenartikels werd gepoogd de belangstelling voor de numismatiek te wekken. Het groote nut der antieke munten bij het onderwijs in de oude geschiedenis en archaeologie zag de Chaufepié in. Op het Kon. Kabinet was voorhanden een groot aantal dubbele bronzen Romeinsche keizermunten. Hiervan werden, met machtiging van het Departement van Binnenlandsche Zaken, seriën samengesteld, met de borstbeelden der voornaamste te Rome geregeerd hebbende Keizers en deze, elk ongeveer veertig exemplaren tellende, aan de voornaamste gymnasia toegezonden, ten einde dienst te kunnen doen bij het onderwijs in de oude geschiedenis. Van de oude Romeinsche asses en hare onderdeelen werden gipsafgietsels met hetzelfde doel vervaardigd. De toezending dezer stellen werd door de leeraren zeer gewaardeerd en de vraag gedaan, of er van de Grieksche munten niet iets dergelijks te verkrijgen zou zijn. Op 15 fraaie lichtdrukplaten liet de Chaufepié, ten einde aan dit verzoek te voldoen, ruim 200 dezer munten, uit een artistiek of iconographisch oogpunt van belang afbeelden, voegde er eene korte, duidelijke beschrijving aan toe, en zond deze aan de gymnasiaGa naar voetnoot1.
Bijzonder vermeerderd werd gedurende zijn Directeurschap de verzameling Grieksche en Romeinsche munten. Bij het overlijden van den bekenden archaeoloog Dr. J. Six stelden zijne zonen Prof. Dr. J. Six en Jhr. W. Six de verzameling Romeinsche consulaire en keizermunten van hun vader de Chaufepié ter hand, ten einde daaruit die stukken te kunnen kiezen, die aan het Kon. Penning- | |
[pagina 134]
| |
kabinet ontbraken of daar in minder fraai bewaarde exemplaren vertegenwoordigd warenGa naar voetnoot1. Nog belangrijker was de vermeerdering der verzameling Grieksche munten uit de collectie Six. Een gedeelte dezer munten, en wel die van Cyprus en een deel van Lycië werd door de heeren Six ten geschenke aangeboden en de overige nog aan het Kon. Kabinet ontbrekende stukken werden op bizonder voordeelige wijze verkregen. Zeer steeg de beteekenis der verzameling Grieksche munten door deze vermeerdering, en wordt het groote belang dezer aanwinst door buitenlandsche geleerden erkendGa naar voetnoot2 en vooral de Grieksche afdeeling voor wetenschappelijk onderzoek steeds meer geraadpleegd. Eene beschrijving der voornaamste stukken met 5 platen verscheen in jaargang 1907 van de Revue Belge de Numismatique, het orgaan van de Société Royale de Numismatique de Belgique, welke de Chaufepié in 1905 tot ‘Membre honorair’ benoemd had.
Te recht zag de Chaufepié in, dat het niet genoeg was, het aan zijn zorg toevertrouwde Museum uit te breiden, maar dat van de bestaande collectie catalogi moesten worden uitgegeven. Bij gelegenheid van de inhuldiging van H.M. Koningin Wilhelmina verscheen ‘de Oranje Nassau Boekerij en de Historiepenningen en Munten betrekking hebbende op het Stamhuis Oranje-Nassau’. Hierin kwam voor de beschrijving van ruim 1400 penningen en munten, betrekking hebbende op het Stamhuis Oranje Nassau van 1556-1896 aanwezig in het Kon. | |
[pagina 135]
| |
Penning Kabinet. Op 13 lichtdrukplaten waren de belangrijkste stukken afgebeeld, terwijl eene korte geschiedenis der verzameling aan de beschrijving vooraf ging. Eene tentoonstelling van moderne penningen en penningplaten bij het bezoek aan het Kon. Penning Kabinet door de leden van de Ned. Belgische Vereeniging der Vrienden van de Medaille als Kustwerk in 1904 werd aanleiding tot het uitgeven van eenen geïllustreerden catalogus dier tentoonstelling, 571 nummers tellende. Deze catalogus werd niet in den handel gebracht, voor rekening van den samensteller gedrukt en aan belangstellenden ten geschenke aangeboden. In 1903-'06 verscheen de Catalogus der Nederlandsche en op Nederland betrekking hebbende Penningen, aanwezig in het Kon. Penning Kabinet. Hierin werden bijna 4000 penningen beschreven, geslagen tusschen 1430 en 1813 en op 34 platen een aantal der belangrijkste stukken afgebeeld. Verder geven de Jaarverslagen sedert 1898 naast eene uitgebreide beschrijving der in het afgeloopen jaar verworven stukken, steeds op een of meer platen afbeeldingen der zeldzaamste en belangrijkste aanwinsten. Nog einde 1910 verscheen een prachtwerk ‘Keur van Munten en Penningen’ dat, met steun der regeering uitgegeven, op 25 folio platen ruim 340 der fraaiste en belangrijkste munten en penningen afbeeldde. Grieksche, Romeinsche en Byzantijnsche munten kwamen er in voor naast de mooiste Nederlandsche geldstukken en Duitsche Thalers, terwijl de muntenreeksen gesloten werden door de fraaiste buitenlandsche munten van de laatste jaren. De beste penningen der Italiaansche en Duitsche Renaissance, Nederlandsche historiepenningen tot op het einde der 18de eeuw, mooie platen met gedreven | |
[pagina 136]
| |
en gegraveerde stukken en ten slotte eenige platen met moderne medailles moesten dienen om bij het groote publiek de kunst van den stempelsnijder meer te doen waardeeren en de numismatische schatten, die het Haagsche Kabinet bevat meer tot ‘gemeen goed’ te maken. Van ditzelfde werk verscheen, kort na den dood van de Chaufepié, ook eene uitgave in de Fransche taalGa naar voetnoot1.
Als President van het Kon. Nederlandsch Genootschap voor Munt- en Penningkunde had hij een zeldzamen tact om de vergaderingen te leiden, steeds was het hem een genoegen de leden met raad en daad bij te staan, hen voort te helpen en voor te lichten bij hunne studiën. Om strijd roemen buitenlandsche geleerden, die in het Kon. Penning Kabinet kwamen werken, zijn hulpvaardigheid en de liberaliteit, waarmede hij hen toestond om on- of weinig bekende stukken te reproduceeren in hunne verhandelingenGa naar voetnoot2.
Behalve tot de Italiaansche Renaissance en de Numismatiek voelde de Chaufepié zich reeds van jongs af aangetrokken tot de bestudeering van het vraagstuk der Armenzorg. Zijn ideaal was, om meer samenwerking te verkrijgen op het uitgestrekte terrein der armenverzorging, daartoe wilde hij in het belang der armen de openbare en bizondere liefdadigheid doen samensmelten, onverschillig van welk geloof of welke richting de behoeftigen waren, daardoor zou versnippering van krachten worden | |
[pagina 137]
| |
voorkomen, en men zou aldus samenwerken tot één groot doel: De Armoede doen verdwijnen. In 1899 gaf hij met twee van zijne vrienden Jhr. H. Smissaert en J.F.L. Blankenberg, den ‘Gids der Nederlandsche Weldadigheid’ uit, een adresboek van ruin 1100 bladzijden de namen bevattende van alle filantropische Vereenigingen in Nederland met vermelding van bizonderheden. Daar dit werk echter verouderd en onvolledig geworden was, begon hij in 1909 geheel alleen aan de samenstelling van eene tweede uitgave, waarvan bij zijn overlijden reeds een groot gedeelte was afgedrukt. Als oprichter van het ‘Tijdschrift voor Armenzorg en Kinderbescherming’ gaf hij, zooals zijne mede-redacteuren in een warm ‘In Memoriam’ getuigdenGa naar voetnoot1, ‘een groot deel van zijne beste krachten, altijd was hij bezig om te zorgen dat wat er belangrijks te vermelden viel, in deze kolommen zou worden geboekstaafd’. In 1910 was hij een der vier vertegenwoordigers van ons land op het van 9-13 Augustus te Kopenhagen gehouden Internationale Congres van Openbare en Bijzondere Armenzorg, terwijl hij in dit zelfde jaar op het ‘Congrès International de Numismatique et d'art de la Médaille contemporaine’ Nederland representeerde. Na de voltooiing van zijn ‘Gids’ was zijn voornemen om eene groote geïllustreerde geschiedenis der Nederlandsche Armenzorg in vorige eeuwen te gaan schrijven. Hij heeft dit plan niet kunnen uitvoeren, midden in zijn arbeid is hij door den dood overvallen.
Veel heeft hij gewerkt, de aan zijn zorg toevertrouwde | |
[pagina 138]
| |
verzameling geheel gereorganiseerd, en haar weten te maken tot ‘eene model inrichting in den vollen zin van het woord’, zooals zijn biograaf in het Tijdschrift voor Munt- en PenningkundeGa naar voetnoot1 zoo terecht zegt, terwijl zijne filantropische bemoeiingen velen ten zegen geweest zijn.
's-Gravenhage, Juli 1911. A.O. van Kerkwijk. | |
[pagina 139]
| |
Lijst der voornaamste geschriften van Dr. H.J. de Dompierre de Chaufepié.La Sortie de France du Pasteur Samuel de Chaufepié. In het ‘Bulletin de la commission de l'histoire des Eglises Walonnes’. 1886.
Gids der Nederlandsche Weldadigheid, te zamen met Jhr. H. Smissaert en J.F.L. Blankenberg. Haarlem 1899.
Un manuscrit de Peiresc du Museum Meermanno-Westhrenianum à La Haye. In de Revue belge de numismatique 1895.
La trouvaille d'Escharen, te zamen met Dr. C. Wilde. In hetzelfde tijdschrift 1898.
De Historiepenningen en Munten betrekking hebbende op het stamhuis van Oranje-Nassau. Haarlem 1898. Met pltn.
Een penning op den aanvang der Nederlandsche beroerten. In ‘Oud-Holland’, 1899.
Les médailles et plaquettes modernes. Haarlem 1899-1906. 3 dln. Met pltn. 4o.
Grieksche Munten in historische orde gerangschikt. In ‘Bouw- en Sierkunst’ 1900. Met pltn.
Een cameo uit het Koninklijk Penningkabinet. 's-Gravenhage (1900). Met afb.
Médailles Walonnes. In het ‘Bulletin de la commission de l'histoire des Eglises Walonnes’, 1902. | |
[pagina 140]
| |
De voorstellingen op Oranje-penningen (1568-1702). In ‘Je Maintiendrai’. Een boek over Oranje-Nassau. Amsterdam 1905. Met afb.
Quelques monnaies grecques de la collection Six acquises par le Cabinet Royal de Numismatique de la Haye. In ‘Revue belge de Numismatique’ 1907. Met pltn.
Een groot verzamelaar (N.C. Fabri de Peiresc). In ‘Tijdschrift van het Kon. Nederl. Genootschap voor Munt- en Penningkunde’. 1908.
Médailles et estampes. In ‘Mémoires du Congrès international de Numismatique et d'art de la Médaille contemporaine’. Bruxelles 1910. Met pltn.
Keur van Munten en Penningen uit het Koninklijk Kabinet van Munten, Penningen en Gesneden Steenen te 's-Gravenhage (te zamen met schrijver dezes). 's-Gravenhage 1910. 4o. Met pltn.
Hetzelfde werk. Met Franschen tekst. 's-Gravenhage 1910. 4o. Met pltn. |
|