Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1910
(1910)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 137]
| |
Levensbericht van Lina Schneider.
| |
[pagina 138]
| |
was een galerij met treffend juiste schilderingen, die zij kon vertoonen; ze wist niet dadelijk te zeggen of eenig Grieksch woord Dorisch of Ionisch was, maar het Grieksche leven, het innigste zieleleven der merkwaardigste Grieksche vrouwen vooral kende zij zoo volkomen, schatte zij zoo volmaakt juist, als ware zij een tijdgenoot dier vrouwen geweest. Zij begreep, dat kultuurhistorie meer licht in de wereld verspreidt dan de scherpzinnigste tekstkritiek en de geleerdste lexikographie. Zij was ‘Professor’ zonder toga, en de sombere mantel der wetenschap, die meer schrik aanjaagt dan aantrekt, had ze onwillig verworpen. Door de vertaling van den eersten druk van Jonckbloet's Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde maakte zij onze letterkunde in Duitschland bekend, terwijl zij door eenige der beste voortbrengselen der letterkundige kunst in het Duitsch te vertalen (met beter kennis van het Nederlandsch dan de vertaling van de Camera Obscura in de Kölnische Zeitung, de vertalingen van Adolf Glaser e.a. in ‘Westermann's Monatshefte’, vertalingen bij Reklam e.a. en met beter keus) gaf zij den Duitschers gelegenheid, die kunstwerken in waarheid te genieten. Zoo vertaalde zij o.a. van Ten Brink, Oost-Indische Dames en Heeren, van Van Rees, Uit de loopbaan van een Indisch Officier, van Vosmaer, Amazone. Oorspronkelijk verscheen in 1879 van hare hand Frauengestalten der griechischen Dichtung. Tijdens haar tweede verblijf te Amsterdam, tusschen voordrachten over Duitsche letterkundige geschiedenis en Duitsche dichters, hield zij zich bezig met de omwerking van een nagelaten manuscript van onzen gemeenschappelijken vriend, Ferd. von Hellwald, in leven Secretaris der Malteser Orde te Rome, bijzonder gunsteling van den | |
[pagina 139]
| |
Keizer van Oostenrijk, die jaren lang de Nederlandsche Letterkunde ernstig beoefende en in verschillende Duitsche tijdschriften degelijke artikelen daarover schreef. Onder den titel Geschichte den niederländischen Dichtung verscheen dit werk in 1887 met proeven uit verschillende schrijvers en dichters, vertalingen, die geheel aan het oorspronkelijke beantwoorden en haar zeer weinig moeite kostten. Eens op een soirée te onzen huize was onder anderen ook Mr. M.G.L. van Loghem (Fiore della Neve) aanwezig. Zijn jongste dichtbundel, dien ik pas outvangen had, kwam ter sprake, er werd gesproken over de gedichten van niet al te grooten omvang, die bijzondere opmerkzaamheid verdienden, en terwijl de gesprekken verder hun gang gingen, schreef Lina Schneider de Duitsche vertaling van een paar van de gedichten op, die aldus in haar werk zijn afgedrukt. Wie trouwens op Congressen hare vertalingen uit Vondel hoorde, moest - als hij Vondel geod verstond - erkennen, dat de dichtervorst door haar op den voet gevolgd was. Trouwens, in Vondel was zij thuis als weinigen en hare vereering voor Vondel was zeer groot. Zij was het, die bewerkte, dat de Jephta te Keulen met zeldzame zorg werd voorbereid en uitgevoerd, het was op haar aanstichten, dat, met hulp van dr. Johann Fastenrath, te Keulen in Vondel's geboortehuis een gedenksteen werd geplaatst, van welke plaatsing zij grootendeels de kosten droeg. Onder de weinige litteraire personen in Keulen was Lina Schneider een van de meest bekende figuren, en de belangstelling in haren veelzijdigen arbeid, in haar spreken en schrijven, in haar college geven en haar voordragen, werd ook ver buiten Keulen, werd bijna door geheel Duitschland gedeeld. Lina Schneider was de dochter van den Heer Weller, | |
[pagina 140]
| |
ambtenaar te Weimar en hare jeugd sleet zij in Weimar, met welks kunstzinnig vorstenhuis de schrijfster gedurende haar gansche leven nauwe betrekkingen onderhield. Wat er thans nog over is van hetgeen de stad bezielde in de dagen van Goethe bepaalde hare voorliefde, haar studie en arbeid; zij verwierf elk diploma, dat haar den toegang tot een hoogere leerschool opende, en haar huwelijk met den beroemden tenor Karl Schneider bracht haar geheel in kunstkringen. Met haar echtgenoot trok zij naar Holland, waar zij die innige liefde voor Holland kweekte, die haar gedurende geheel haar leven bijbleef. Daar wijdde zij zich in de eerste plaats aan de, ook wetenschappelijke, studie der Nederlandsche taal, zij deed examen in Nederlandsche taal- en letterkunde en had dus de bevoegdheid als Leerares aan eene Hoogere Burgerschool benoemd te worden. Zij vertaalde Middelnederlandsche teksten in schoone verzen en leerde o.a. ook Maleisch. Ook deed zij examen in Natuurlijke Historie. In 1872 keerde zij met haar echtgenoot naar Keulen terug, waar hij, als hoogstaand kunstenaar bekend en gevierd, jaren lang leeraar was aan het Keulsche Conservatorium, terwijl zij daar leerares was voor letterkunde en declamatie. Dat was haar echter niet genoeg; de hoogere vorming der vrouwelijke jeugd ging haar boven alles en vandaar, dat zij in 1876 het Victoria-Lyceum stichtte, dat den naam droeg van zijn beschermvrouw, de toenmalige kroonprinses en latere keizerin Friedrich. Daar moest de verstandelijke opvoeding van vrouwen en meisjes der hoogere standen rijker en vollediger worden dan tot dusverre en daartoe gaf de rijkbegaafde en veelzijdig ontwikkelde vrouw niet alleen zelf tal van colleges, in de eerste plaats | |
[pagina 141]
| |
op het gebied van litteratuur en kunst, waarin zij zoo volkomen thuis was, maar ze wist ook zeer bekende figuren als den dichter Wilhelm Jordan, Professor Oncken en andere mannen van naam en groote verdienste over te halen, daar colleges te geven. Hoewel het Victoria-Lyceum zoo veel van haar tijd vorderde, vond ze nog gelegenheid te Bonn een cursus te geven over Italiaansche taal- en letterkunde èn toen èn in latere jaren berichten en recensies te schrijven voor tal van bladen en tijdschriften en in verschillende talen. Ofschoon dit werkzame en nuttige leven haar een tijdlang geheel bevredigde, gevoelde zij toch spoedig, dat de lust voor wetenschappelijke studiën weer de overhand kreeg en dat haar letterkundige arbeid haar geheel in beslag nam. Holland, waar zij ruim tien jaar geleefd had, trok haar bijzonder aan en opnieuw vestigde zij zich daar en bleef er verscheidene jaren, in welken tijd zij zich geheel en al wijdde aan de studie der Nederlandsche letterkunde, waarvan zij de schoonste proeven in meesterlijke vertaling in proza en in verzen aan het Duitsche volk deed kennen. Zij genoot niet alleen voor hare eenige kunst van vertalen, maar ook voor haar talrijke eigen opstellen en gedichten de hoogste eer en de bijzondere waardeering der Koningin. Haar werd in Nederland de groote gouden Rijksmedaille voor Kunsten en Wetenschappen vereerd en de Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde te Leiden, die toen ter tijd geen vrouwen tot lid benoemde, bood haar het eerelidmaatschap aan. De Groothertog van Weimar verleende haar de groote gouden medaille van verdienste en de gouden jubileumsmedaille. | |
[pagina 142]
| |
Nog zeer vele jaren daarna leefde en werkte Lina Schneider weer in Keulen; maar het was niet om te rusten, dat zij zich hier had neergezet. Immers rusteloos werkte zij tot lang nà haar zeventigste jaar voort met een bewonderenswaardige, jeugdige kracht en geestdrift. De levensstrijd, de strijd voor het ideëele en schoone, was en bleef haar element en zoo trok zij nog op hoogen leeftijd van stad tot stad, als schrijfster, declamatrice en leerares in letterkunde en kunstgeschiedenis, alom bewonderd en gevierd. Een van hare schoonste werken voltooide zij in den jongsten tijd: het is de vertaling in schoone gloedvolle verzen van het bijbelsch drama La Samaritaine van Edmond Rostand. De dichter zelf drukte zijn hoogste bewondering uit over de voorbeeldige vertaling van zijn werk. Dit dichtwerk, zoo rijk aan gedachten en zoo schoon aan vormen, droeg zij in tal van steden in Duitschland voor en overal werd het geestdriftig toegejuicht. Te Keulen nam de zeldzame vrouw natuurlijk een zeer belangrijke plaats in: een onderhoud met haar werkte verfrisschend op ieder, die belang stelde in meer dan het alledaagsche, vooral omdat hare inzichten op het gebied van litteratuur en kunst volstrekt niet uitsluitend behoorden tot een achter ons liggenden tijd, maar van hooge waardeering getuigen zoo voor den klassieken tijd als voor het revolutionaire tijdperk der modernen. Groot was het aantal harer vrienden en vriendinnen, harer bewonderaars en bewonderaarsters. Wie hare leerlingen sprak, vond bij deze geen spoor van de onzinnige dweeperij, die enkele Nederlandsche leeraressen van eenige harer leerlingen weten te verkrijgen, maar wel hartelijke toegenegenheid voor haar vriendschap, dankbaarheid voor wat zij haar leerde, bewondering voor haar veel omvat- | |
[pagina 143]
| |
tende geestelijke kennis. Zij stelde letterlijk belang in alles, wat den mensch verheft - tot nieuw, verhoogd leven opwekt. Het schoone te genieten en anderen te leeren het te genieten, dat was haar hoogste streven. Wist zij daardoor aan anderen de gave te schenken lang jong van hart te blijven, zijzelve bleef steeds jong van hart en geestdriftig en krachtig bezield voor den arbeid. Nog in haar laatste levensdagen verscheen van hare hand K.O. Meinsma, Spinoza und sein Kreis. Historisch-Kritische Studien über holländische FreigeisterGa naar voetnoot+. Vroeger in 1909 gaf zij uit: Spinoza gegen Kant und die Sache der geistigen Wahrheit van Constantin Brunner. Voor Spinoza had zij namelijk een bijzondere vereering. Meer dan zeventig jaar oud, maakte zij nog een reis naar Sicilië, waar zij mijn vriend Tomaso Cannizaro te Messina bezocht en met hem, den beoefenaar van een paar dozijn talen en litteraturen, zich verheugde in den rijkdom der meesterstukken van letterkundige kunstenaars. De grootste dankbaarheid genoot zij van de vrouwen, wier geestelijk bestaan zij verhoogde: zij was niet een geëmancipeerde vrouw, zij was de hoog begaafde vrouw, die onder de terneergedrukte vrouwen, wier eenige plicht het volgens het woord van een keizer is, zich uitsluitend met de drie K's te bemoeien: Kirche, Kinder, Küche, het was onder deze, die in verstomping zouden ondergaan, dat zij de bazuin der opstanding deed hooren, dat zij de klaroen blies ten strijde, dat zij luide deed weerklinken: Höher als die Kirche! Zij heeft ze wakker geschud uit den engen kring en het bedompt vertrek en heeft haar krachtig opgewekt door het heerlijk vèrgezicht in de wereld van schoonheid, van zielverheffende kunst. Bekend en duizendmaal herhaald is | |
[pagina 144]
| |
haar woord: ‘Wenn ich tod bin, wird man von mir sagen: sie hat die Menschen liebgehabt’. Hoe groot die liefde was in haar schoone leven, als grootmoeder, dat blijkt uit de allerliefste ‘Grossmutterlieder’, in 1903 verschenen met een uitmuntende ets naar het welgelijkend door A. Sieberath geschilderd portret.Ga naar voetnoot1 Uit dien bundel mogen ons als slot tegenklinken de laatste koupletten van het laatste gedicht ‘Abschied’. Lebt wohl denn, all ihr Meinen,
Habt Dank für lange Treu'!
Und ihr geliebten Kleinen,
Ihr schafft mir 's Leben neu.
Ich segne, schöne Erde,
Dich tief aus Herzensgrund;
Eh' ich verstumme, werde
Mein heisser Dank dir kund!
Bussum, 29 Juli 1910. Taco H. de Beer. |
|