| |
| |
| |
| |
Levensbericht van Dr. E. van der Ven. 1833-1909.
Wie de pen ter hand neemt om een levensbericht te schrijven van een' afgestorvene, ziet hem in zijn gedachten weer vóór zich gelijk hij hem in zijn leven zoo vaak ontmoet heeft; het beeld dat voor zijn geestesoog verrijst, is geheel gelijk aan de werkelijkheid, misschien is het - eigenaardige trek in 's menschen karakter - soms iets anders, niet in hoofdzaken maar in bijzaken, en dan altijd naar de richting van het hoogere, het betere heen. In de volgende regelen wil ik trachten dat beeld, het zooveel mogelijk juiste, zooveel mogelijk juist te schetsen; maar waar men van mij een levensbericht vraagt dat de voornaamste lotgevallen van den afgestorvene vermeldt, doet zich het bezwaar voor dat onze persoonlijke kennismaking dateert van ongeveer twintig jaar geleden, dat ik dus slechts van het laatste tijdperk van het leven van Dr. Van der Ven mijn persoonlijke ervaringen vermelden, eigen herinneringen spreken laten kan.
Maar van verschillende zijden werd mij de meeste welwillendheid betoond bij mijn verzoek om inlichtingen. Zoo dank ik de kennis van eenige bijzonderheden uit de
| |
| |
eerste levensjaren van Van der Ven aan de vriendelijkheid van den Heer W.J. Tuyn, wethouder der gemeente Edam en uitnemend kenner van de geschiedenis van de stad zijner inwoning; omtrent het leven en werken van Van der Ven in Leiden was ik zoo gelukkig allerlei bijzonderheden te mogen vernemen van den Hoogleeraar P. van Geer, wien ik hier voor zijn uitvoerig schrijven mijn beleefden dank aanbied; gedurende langen tijd van het verblijf in Haarlem waren wij stadgenooten, en bovendien is Mevrouw Van der Ven zoo goed geweest mij nog allerlei data te noemen, waarop gebeurtenissen hebben plaats gevonden die voor het leven van haren echtgenoot van beteekenis geweest zijn.
| |
Edam 1833-1853.
Uit den aard der zaak zijn weinig belangrijke mededeelingen te geven van het verblijf in deze plaats. Immers, de eerste twintig levensjaren zijn gewoonlijk niet rijk aan gebeurtenissen die waard zijn in de herinnering van komende geslachten bewaard te blijven. Ik moet mij dus hier bepalen tot de vermelding van enkele bijzonderheden omtrent Van der Ven, toen hij nog was in den opgang van het leven.
In 1806 werd tot predikant bij de Ned. Hervormde Gemeente te Edam beroepen Ds. Cornelis van der Ven van Mijdrecht. Hij nam dit beroep aan en werkte in het stille stadje aan de Zuiderzee tot 1830, toen hij daar overleed. Uit zijn huwelijk met Christina Cornelia van Seldam was geboren Elisa van der Ven, die in 1829 op vierentwintigjarigen leeftijd te Edam huwde met Fokelina Christina Tichelaar. Hij was toen waagmeester, maar werd weldra secretaris der stad. Reeds in 1833 overleed hij, nalatende zijne weduwe en een dochtertje. Beiden
| |
| |
werden daar opgenomen in het gezin van de weduwe Tichelaar, en ongeveer zeven weken na den dood zijns vaders, op 5 October 1833, werd Elisa van der Ven geboren. Moeder en grootmoeder verzorgden den jonggeborene op uitnemende wijze, en toen zijne moeder hertrouwde met den apotheker Johannes Volgraaf, hebben zij en zijn stiefvader den jongen een opvoeding gegeven die hem heel zijn volgend leven ten zegen is geweest. Hij bleek vlug van begrip te zijn, leergierig en vol belangstelling voor de natuur om hem heen, maar tevens ook een echte Hollandsche jongen; dit laatste toonde hij in den omgang met zijn schoolmakkers, in zijn spel, in zijn liefhebberijen. Hij was onder zijn kennissen gezocht en werd in hun kring gaarne gezien; geen wonder ook, want toen hij nog jong was bezat hij reeds de gave nu en dan aardig, geestig soms, voor den dag te komen, en onder het spel allen hartelijk te doen lachen. Nu nog herinneren ouden van dagen in Edam zich het volgende voorval: eenige dagen vóór St. Nicolaas staat een zijner schoolkameraden, die den naam van den beroemden Erasmus draagt, met begeerige oogen te turen naar al de heerlijkheden die zijn uitgestald achter het raam van een koek- en banketbakkerswinkel. Elisa ziet hem en wijst hem aan eenige voorbijgangers aan met de navolgende variatie op het bekende rijmpje, betrekking hebbende op het standbeeld van Desiderius Erasmus te Rotterdam:
Erasmus, schrander en geleerd,
Door heel Edam bemind, geëerd,
Staat hier in vleesch en been geklonken,
Diep in de lekkernij verzonken.
Dat bij den jongen Van der Ven, met zijne geschiktheid voor verstandelijke ontwikkeling, de lust tot studie
| |
| |
opkwam verwondert ons niet. In de apotheek van zijn vader kwam hij dagelijks in aanraking met allerlei merkwaardige praeparaten, aan plantenrijk of dierenrijk ontleend. Buiten zijn woonplaats had hij de vrije natuur om zich heen, hier de zee, daar het land, wel niet rijk aan natuurschoon, maar daarom niet minder belangrijk voor wie een open oog heeft voor zoo onnoemelijk veel schoons en merkwaardigs, als ook de ‘gewone’ dieren en planten ons te zien geven; en was hij 's avonds buiten, dan genoot hij, met zijn ontvankelijk gemoed, van de pracht van den sterrenhemel. Wij, stedelingen, zien daarvan zoo weinig, te weinig in onze omgeving waar gas- en electrisch licht den nacht tot een dag maken, en waar ons nooit de gelegenheid wordt geboden meer dan een klein stukje van het uitspansel te zien, met enkele sterren van de eerste grootte er in. Daar in en buiten Edam zullen, ruim 70 jaar geleden, geen straatlantaarns of een helder licht, uit de winkelruiten naar buiten komende, het vrije uitzicht hebben belemmerd. Wat voor ons een betrekkelijk zeldzaam genot is, maar een genot zeker, om eens den helderen hemel te overzien van het zenith tot den horizon door niets aan het oog onttrokken in geen enkele richting, dat genot kende Van der Ven, dat zocht hij omdat het hem zoo bijzonder sterk aantrok. Zijn lust voor wiskunde en voor astronomie werd ook aangewakkerd door zijn omgang met den destijds in Edam gevestigden geneesheer Dr. Petrus Isaäc Hollman, die hem zeer waarschijnlijk ook behulpzaam is geweest bij zijn studie van de oude talen. Dus werd besloten dat de jonge Van der Ven zou gaan studeeren in Leiden, en in 1853 toog hij daarheen.
| |
| |
| |
Leiden 1853-1864.
Op 7 Juni 1853 werd Elisa van der Ven als student bij de faculteit der wis- en natuurkunde aan de Leidsche Universiteit ingeschreven door den rector magnificus Prof. Juynboll. Reeds drie jaren later, in September 1856, werd Van der Ven benoemd tot tweeden leeraar in de wis- kunde, natuurkunde en cosmographie aan het gymnasium daar ter stede. Hij was nog candidaat (phil. nat. cand.), maar had reeds de aandacht op zich gevestigd door de beantwoording van een prijsvraag over de veranderlijke sterren. Een bekroning met goud was de belooning voor zijn ernstigen en degelijken arbeid, en was ook de reden dat men hem aan het Leidsch gymnasium wenschte te verbinden. Later heeft hij nogmaals te Leiden een gouden medaille behaald, voor een wiskundige prijsvraag over de potentiaalfunctie van Gauss, en een deel van dat bekroonde werk werd omgewerkt tot dissertatie, getiteld: ‘Eenige beschouwingen over de potentiaalfunctie’, waarop hij 15 Mei 1858 promoveerde tot doctor in de wis- en natuurkundige wetenschappen. ‘Aldus op jeugdigen leeftijd tot leeraar aan het gymnasium te Leiden aangesteld’ - het zij mij vergund hier en nu en dan op volgende bladzijden aan Prof. Van Geer zelf het woord te geven - ‘vond hij daar een voortreffelijk doceerend personeel. Rector was Dr. W.H.D. Suringar, toen nog in zijn volle kracht, voor het latijn; nog vele jaren zou hij daarna aan het hoofd van het gymnasium blijven. Conrector: Dr. Pluygers, later hoogleeraar aan de Leidsche Universiteit. Praeceptor: Dr. Rinkes, een man van wien men groote verwachtingen had doch jong gestorven. Leeraar in de geschiedenis en aardrijkskunde: Dr. R. Fruin, de welbekende geschiedvorscher, in 1860 hoogleeraar te Leiden. Leeraar in Nederlandsche taal en letterkunde:
| |
| |
Dr. L.A. te Winkel, de man van het woordenboek. In de duitsche taal en letterkunde: Dr. Sicherer, een leeraar vol vereering voor de duitsche dichters, o.a. voor zijn landgenoot Uhland, wiens gedichten door alle leerlingen uit het hoofd moesten geleerd worden’.
Eerste leeraar in de wiskunde was Dr. J. de Vlaar, bekend onder de studenten als repetitor voor het kleinen groot-mathesisexamen, en als tweede leeraar kwam nu Van der Ven naast hem, de jonge man, vol vuur voor de studie van de door hem met zulk een gelukkigen uitslag beoefende vakken. De klassen waren toen nog klein en, zoo schrijft Prof. Van Geer, ‘en zoo bevond ik mij alleen in afdeeling IIIB en ontving dus zoo goed als privaatles. Hij wist mijne belangstelling voor de studie der mathematische wetenschappen optewekken, en zoo ging ik, onder zijn invloed, over van de studie der letteren tot die der wis- en natuurkunde, mij Van der Ven als navolgenswaardig voorbeeld voorstellende. Toen hij de uren, die voor zijn onderwijs waren bestemd, niet voldoende vond om de taak behoorlijk aftewerken, gaf hij extra-lessen op zijn kamer in het Noordeinde. Daar heb ik vele uren doorgebracht onder zijn leiding; steeds was hij een opwekkend leermeester en voorganger, geen moeite was hem te veel. Daarbij verzuimde hij zijn eigen studie niet, zooals wel hieruit blijkt dat hij in dien tijd de tweede prijsvraag bewerkte, zijn doctoraal examen deed en promoveerde. Die promotie in het groot-auditorium mocht ik bijwonen; nog zie ik hem staan in den kleinen katheder, met vuur zijn dissertatie en de daarbij behoorende stellingen verdedigende tegen de aanvallen van hoog- en minder hooggeleerden. De promotie geschiedde dan ook volgens de geijkte formule dier dagen: summa cum laude’. Wat de stellingen betreft, door hem zóó
| |
| |
verdedigd dat hij ‘met den hoogsten lof’ zich den eeretitel van ‘doctor’ verwierf, het aantal er van was slechts twaalf, maar zij hadden niet alleen betrekking op de wis- en natuurkunde, maar ook op meteorologie, astronomie, physiologie, chemie en botanie. De namen van zooveel wetenschappen lezende, vraagt men zich onwillekeurig af hoe het mogelijk is dat een jonge man op het gebied van elk van deze een stelling verdedigen kan? Vroeger geschiedde de keuze der stellingen in dier voege bij een promotie, en nu moge het waar wezen dat toen elk der genoemde vakken veel minder uitgebreid was dan nu, de eisch was toch wel wat al te zwaar om in elk dier verschillende onderdeelen der wis- en natuurkundige wetenschappen een stelling goed te kunnen verdedigen. Ruim vijfentwintig jaar geleden is hierin dan ook verandering gekomen, en sedert kan hij, die den doctorstitel wenscht te verkrijgen, zich bij het kiezen zijner stellingen meer bepalen tot zijn eigen vak. Men ziet het gemakkelijk in dat dit een noodzakelijk gevolg moest worden van den steeds toenemenden omvang van de wetenschap, maar in het tijdperk van overgang gaf die keuze van de stellingen ook wel eens tot moeielijkheden aanleiding. Zoo gebeurde het aan de Universiteit van Amsterdam dat een harer zonen promoveerde tot doctor in de plant- en dierkunde, die onder zijn stellingen er geen had gekozen over een zuiver wiskundig onderwerp. De hoogleeraar in die wetenschap vroeg den jongen man of daarin een bewijs gezien moest worden, dat de aanstaande doctor de wiskunde als van geen waarde beschouwde? Deze had kunnen antwoorden dat hij gekomen was om te verdedigen wat er stond en niet wat er niet stond, maar in ieder geval heeft zijn voorbeeld den stoot gegeven tot een gewenschte en noodige verandering.
| |
| |
Belangstelling en liefde voor zijn werk aan het gymnasium, belangstelling en liefde ook voor zijn leerlingen en oud-leerlingen, het zijn van die uitnemende eigenschappen in een leeraar, die onmisbaar zijn om hem tot een goed leeraar te maken, en deze eigenschappen bezat Van der Ven in hooge mate. Zoo duidelijk blijkt dat ook wanneer wij lezen wat Prof. Van Geer schrijft:
‘Slechts twee jaren mocht ik aan het gymnasium zijn onderwijs en leiding genieten, toen ging ik naar de Universiteit. Doch zijn belangstelling verminderde niet; herhaaldelijk kwam ik tot hem in zijn woning op de Breestraat, want hij was na zijn promotie gehuwd. Zoo woonde hij in October 1862 mijne promotie bij aan de Leidsche Universiteit, en nam deel aan de oppositie tegen een der stellingen, gelijk hij verklaarde als blijk van belangstelling tegenover een oud-leerling. Reeds was ik toen in zijn plaats aan het gymnasium aangesteld, terwijl hij als eerste leeraar, na het aftreden van Dr. De Vlaar, was opgetreden. Zoo werkten wij nog eenigen tijd samen, en was mijn eenig streven hem als leermeester te evenaren. Ik trachtte hem daarin natevolgen, door de liefde voor het vak bij de leerlingen optewekken. Zoover ik hierin toen en later mocht geslaagd zijn, heb ik het hem te danken; dit is mij thans nog een aangename herinnering.
Lang duurde de samenwerking aan het Leidsche gymnasium niet. Eerst werd ik tot andere werkzaamheid geroepen en vertrok in het voorjaar van 1863. Hij bleef nog te Leiden tot 1864, waar hij ook tot schoolopziener was benoemd. Toen ging hij naar Haarlem, waar hij zijn verder leven zou doorbrengen en werkzaam blijven’.
| |
| |
| |
Haarlem 1864-1909.
2 Mei 1863 is de dag waarop de wet op het Middelbaar Onderwijs in werking trad, de wet van Thorbecke, die van zooveel beteekenis is geweest en nog is voor de ontwikkeling van ons volk. Welke bezwaren men moge aanvoeren tegen ons Middelbaar Onderwijs, tegen onze Hoogere Burgerscholen, aan duizenden en duizenden in den lande is het daar ontvangen onderwijs tot grooten zegen geweest. Op verschillende plaatsen werden scholen voor Middelbaar Onderwijs gesticht, die toen natuurlijk voor haar personeel alle beschikbare krachten tot zich trokken; Dr. Van Geer werd benoemd in Delft, Dr. Van der Ven tot directeur en leeraar in Haarlem, waar hij zich in 1864 vestigde. Met groote opgewektheid vervulde hij zijne betrekking, en dat het hem niet ontbrak aan werkkracht maar ook niet aan werklust, blijkt hieruit dat hij in 1870 ook benoemd werd tot directeur der Burgeravondschool, welke beide betrekkingen hij acht jaar lang waarnam en zoo getrouw mogelijk behartigde. In 1878 werd hij benoemd tot conservator aan Teyler's physisch kabinet, en nam hij ontslag als directeur en leeraar aan de H.B.S., om opgevolgd te worden door Dr. H. Brongersma. Aan de B.A.S. bleef hij nog werkzaam tot 1895 en zag toen in zijn plaats zijn leeraar den Heer Herman J. de Vries benoemd worden.
In den beginne voelde Van der Ven zich tot de studie der wiskunde meer aangetrokken dan tot die der natuurkunde; dat blijkt uit wat ik boven schreef en ook daaruit, dat hij, nog te Leiden vertoevende, deelnam aan de beantwoording van een prijsvraag over het theorema van Sturm, uitgeschreven door de Academie van Wetenschappen te Brussel. Hoewel hem geen bekroning ten deel viel, gaf hij toch de ingezonden verhandeling in
| |
| |
druk, die bij Sijthoff verscheen; dit was, in 1863, zijn laatste arbeid op zuiver mathematisch gebied. Aan geschikte leerboeken voor het nieuwe Middelbaar Onderwijs bestond in den eersten tijd groote behoefte; natuurlijk dat een bekwaam en voortvarend man als Dr. Van der Ven zich aan den arbeid zette, zoodat in 1868 zijn leerboek verscheen over de beginselen der cosmographie, nadat in 1864 een leerboek over de hoogere algebra en in 1867 een over de beginselen der theoretische en toegepaste mechanica het licht hadden gezien. Na dien tijd echter is zijn liefde voor de wiskunde minder geworden en trok hem blijkbaar de natuurkunde meer aan. Geen wonder dus dat zijn benoeming aan Teyler hem van harte welkom was, en geen wonder ook dat de proefondervindelijke natuurkunde nu al zijn belangstelling en aandacht trok, zijn volle toewijding kreeg, en dat een man met zulk een helderen geest zich in staat achtte zich spoedig in zijn nieuwe waardigheid intewerken. Dat deed hij dan ook en weldra kreeg het kabinet van Teyler een groote bekendheid, zoowel om de merkwaardige oude instrumenten als om de keurige verzameling nieuwere toestellen, alles uitstekend gerangschikt en onderhouden, die den man van studie in de gelegenheid stellen het nieuwste te zien wat de wetenschap kent. Na een inzending van Teyler's instrumenten op een tentoonstelling in Parijs, volgde dan ook in 1881 de benoeming van den conservator tot ridder in het Legioen van Eer.
Tot de zooeven genoemde mindere belangstelling voor de eigenlijke wiskunde kan een gebeurtenis in Van der Ven's leven hebben bijgedragen, die hem een groote teleurstelling is geweest, waarover hij zich moeielijk heeft kunnen heenzetten. In het najaar van 1866 overleed Prof. G.J. Verdam; reeds had deze naast zich gekregen
| |
| |
als buitengewoon hoogleeraar Dr. D. Bierens de Haan, die nu tot gewoon hoogleeraar werd bevorderd. Zoo moest nu diens plaats van buitengewoon hoogleeraar worden vervuld. Het was nog vóór de invoering der wet, waarbij een voordracht der faculteit is voorgeschreven. Curatoren der Universiteit maakten zelf de voordracht na informatie. Op Van der Ven werd hun aandacht gevestigd, waarbij men de onvoorzichtigheid beging hem dit medetedeelen in zulk een vorm, dat hij den vasten indruk kreeg benoemd te zullen worden. Toch werd een ander verkozen. ‘Of de keuze goed is geweest, moet ik in het midden laten. Voor Van der Ven was het een groote teleurstelling! Hij had toen ontegenzeggelijk meer rechten dan zijn jeugdige mededinger en oud-leerling, die trouwens buiten alles was gelaten en door de benoeming werd overvallen’. Deze tusschen aanhalingsteekens geplaatste regelen nam ik weer over uit het schrijven van den hoogleeraar Van Geer; hunne beteekenis wordt duidelijker als men weet dat Dr. Van Geer de opvolger werd van Prof. Bierens de Haan.
Van de groote werkzaamheid van Van der Ven getuigen, behalve bovengenoemde door hem geschreven boeken, ook tal van kleinere geschriften, waarvan men de titels achter dit levensbericht vermeld vindt. L'Institut scientifique et littéraire de la fondation Teyler heeft sedert 1881 de Archives du Musée Teyler uitgegeven onder redactie van Dr. Van der Ven, en daarin treffen wij telkens bijdragen van hem aan, bij voorkeur over een onderwerp uit het gebied der electriciteit. Bijzonder trok hem aan: le transport des liquides par le courant électrique, en de uitkomsten van zijn studie over dat onderwerp vindt men dan ook in bovengenoemde Archives. Gaarne schreef hij ook in populairen vorm over allerlei, hierachter
| |
| |
genoemde, onderwerpen, en in het ‘Album der Natuur’, van welks redactie hij deel uitmaakte, kwam menig artikel van hem over planeten, over verduisteringen, over X-stralen. In 1908 behandelde hij in dat Tijdschrift de vraag ‘hoe de electrische stroom vloeistoffen door een poreuzen wand drijft’, en dat opstel bevatte toen ‘resultaten van een zooveel mogelijk volledige behandeling van een tot heden, naar zijn oordeel zonder reden, verwaarloosd onderdeel der werking van den electrischen stroom’, gelijk de schrijver zelf opmerkt. Tot veertien dagen vóór zijn dood heeft Van der Ven daaraan gewerkt, en bleven ook andere onderwerpen nog steeds zijn belangstelling trekken. In het wetenschappelijk bijblad van het ‘Album der Natuur’ verzorgde hij sinds 1898 de rubriek sterrekunde; in de laatste Januari-aflevering vinden wij een en ander van zijn hand over een van noten voorziene uitgave van Newton's ‘Principia’, en in de Juniaflevering van 1909 nog verschillende mededeelingen, terwijl enkele stukken, voor periodieken bestemd, nog in manuscript door hem zijn nagelaten.
Schrijvende over zijn werkzaamheid op wetenschappelijk gebied, mag ik niet zwijgen over de voordrachten, door hem van 1880-1899 in Teyler's gehoorzaal gehouden; dikwijls koos hij zijn onderwerp uit de sterrekunde, en besprak Mars of Saturnus of een andere planeet, soms ook gaven zijn natuurkundige studiën hem gelegenheid zijn gehoor te boeien door het doen van belangrijke mededeelingen of het laten zien van proeven, met de instrumenten uit Teyler's rijk kabinet. Was er iets nieuws op natuurkundig gebied, Van der Ven zorgde dat Teyler's bezoekers volledig werden ingelicht, o.a. na de uitvinding van den telefoon, van de draadlooze telegrafie, enz. Wie zich zijn laatste voordracht over dat onderwerp in 1899
| |
| |
nog herinnert, en aan de toen genomen proeven denkt, herinnert zich ook nog dat spannend oogenblik toen er draadloos getelegrafeerd zou worden van den eenen hoek van de gehoorzaal naar den andere. Van der Ven had ons duidelijk gemaakt hoe door ethertrillingen telegrafeeren zonder draad mogelijk moest wezen, en had op zijn demonstreertafel een toestel geplaatst, en in het uiteinde van de zaal een volkomen gelijk en gelijk gestemd tweede toestel. Onder ademlooze stilte werd nu afgewacht of de proef gelukken zou; wij hoorden het tik-tik van het eene toestel onmiddellijk gevolgd worden door een tik-tik van het andere, en opeens weerklonk door de zaal een luid applaus, want nu konden wij het gelooven en begrijpen, nu hadden wij het gezien en gehoord dat het bijna onmogelijke mogelijk bleek.
Niet alleen als beoefenaar der wetenschap, ook als mensch was Van der Ven in ruimen kring zeer gezocht om zijn uitnemend karakter, zijn groote werkkracht, en zijn belangstelling in het leven zijner stadgenooten en in de dingen die hem waren toevertrouwd. Dat blijkt uit allerlei betrekkingen, tijdens zijn leven vervuld. Gedurende 13 jaren is hij schoolopziener geweest, van 1894-1900 voor het arrondissement Haarlem. In godsdienst en kerk stelde hij groot belang, was kerkvoogd bij de Hervormde gemeente tot zijn dood toe, en vroeger lid van het classicaal bestuur van Haarlem en van het provinciaal kerkbestuur van Noord-Holland, ook lid van de Synode.
Is het wonder dat zulk een man, gekomen uit dezelfde stad waarin Jan Nieuwenhuyzen gewoond heeft, een groote belangstelling toonde in het streven der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen? Acht en dertig jaar lang is Van der Ven lid geweest van het bestuur van het departe- | |
| |
ment Haarlem, 24 jaar lang medebestuurder van de Nutsspaarbank, en van de Kweekschool voor Onderwijzeressen is hij een der oprichters en jaren lang voorzitter geweest, enz.
In Juni gevoelde de werkzame, maar in de laatste jaren lichamelijk minder krachtige man zich vermoeid en afgemat, waarom besloten werd tijdelijk naar Zandvoort te verhuizen, in de hoop dat de zeelucht versterking geven zou. Maar dit geschiedde niet, en op 27 Juni 1909 stierf hij. Op den 1sten van Julimaand werd zijn stoffelijk overschot op het kerkhof bij Haarlem begraven, en de door velen aan zijn graf gesproken woorden getuigden alle van dankbaarheid voor wat door Dr. Elisa van der Ven is gedaan, van vereering ook van zijn uitnemende hoedanigheden als mensch.
Daarvan getuigen ook de woorden waarmede Prof. Van Geer zijn schrijven eindigt, en die ik hier gaarne overneem omdat zij, komende uit de pen van zulk een man, zoo aangenaam aandoen: ‘Met dankbaarheid blijf ik gedenken hoe hij mijne eerste schreden op mathematisch gebied heeft geleid en mij liefde voor de exacte wetenschappen wist inteboezemen. Met hem is mijn laatste leermeester heengegaan; daarom kon ik niet nalaten deze herinnering aan zijn opwekkende lessen hier neerteschrijven’.
Wie na zijn dood zóó zijn werk gewaardeerd ziet, heeft niet te vergeefs geleefd.
Haarlem 23 Maart 1910.
H.J. Calkoen.
| |
| |
| |
Lijst der gedrukte geschriften van Dr. E. van der Ven.
1. Archives du Musée Teyler.
1883. | Les lampes électriques, dites à incandescence. Notices sur les fils des alliages métalliques dits bronze phosphoreux et bronze silicieux.
Sur le rendement relatif des lampes à incandescence à des intensités différentes.
Description et examen de l'instrument universel de Repsold, de la collection Teyler. Avec supplément. |
1886. | Théorie de la machine dynamo-électrique.
Notice sur le couple do Lalande et Chaperon.
Notice sur la manière dont la force électromotrice de la pile à oxyde de cuivre varie avec la régime. |
1892. | La loi de Boyle-Mariotte, pour les tensions au-dessous d'une atmosphère. I. II. |
1896. | Sur une méthode pour la détermination du pouvoir conducteur électrique des liquides. |
1900. | Etude sur la manière dont l'eau conduit l'électricité. I. |
1902. | Etude etc. II. |
1904. | Sur le transport des liquides par le courant électrique. I, II, III.
Sur le transport des liquides par l'électricité. |
1905. | Sur le transport des liquides par le courant électrique. I, II, III. |
1907. | La charge de contact entre une paroi poreuse et des solutions salines. I, II. |
1909. | Sur une relation entre les valeurs k des solutions salines.
Sur le transport des liquides par le courant électrique. |
| |
| |
| |
2. Album der Natuur.
1874. | Over de beweging en den physischen toestand der vaste sterren. |
1882. | Teyler's bijdrage tot de tentoonstelling voor elektriciteit te Parijs. |
1886. | De telefoon.
Het telefoneeren.
De jaarlijksche periode van de windrichting. |
1887. | De geleiding der electriciteit door gassen en dampen.
Over het stijgen van de lichtkracht der gloeilampen bij toenemend electrisch arbeidsvermogen.
De veranderingen in de dagelijksche bewegingen van de komeet van Encke.
Over bliksemafleiders.
De totale zonsverduistering in 1886.
Over het overbrengen van kracht door middel van een electrischen stroom.
Een bezwaar tegen de lijkverbranding.
De kanalen op de oppervlakte van de planeet Mars.
De photographie der sterren. |
1888. | De elektrische verlichting der spoorwegrijtuigen.
De automatische batterij van O'Keenan.
Edison's nieuwste vinding.
De electriciteit een der oorzaken van de aardbevingen.
Het electrisch licht in de Vereenigde Staten in 1887.
Over elektrische verlichting, van een centraal station uitgaande.
De werktuigen die bij het electrisch soldeeren dienst doen, op de tentoonstelling te Parijs.
Tainter contra Edison.
Het nuttig effect van gloeilampen, bij het gebruik van wisselstroomen. |
1889. | Wimshurst's electriseermachine.
Het droge element van Gassner.
Mechanische pathologie der spoorwegbruggen.
Accumulateurs. |
1890. | Een optisch middel om de vervalschingen optesporen van eetbare oliën en boter.
De hoogte van het noorderlicht.
Kalkkristallen op de oppervlakte van kalkcylinders.
Gewalsde buizen. |
1891. | De methode Mannesmann. Gewalsde buizen.
De drie aggregatie-toestanden.
De invloed van spoortreinen op magneto- en electrometers.
Een lamp ten gebruike bij putboringen.
Een parasiet van den meikever.
De physische eigenschappen van eboniet.
Destillatie van kwik in het luchtledige. |
| |
| |
| Het congres van sterrekundigen te München.
Herfstdraden. |
1892. | Herman Ludwig Ferdinand von Helmholtz. Levensschets.
Hoe verbindt een spin twee verwijderde punten door een draad?
Eene proeve van overbrenging van kracht door electriciteit.
Armand de Quatrefages.
De bliksemafleider van St. Omer in 1783.
Magnetische storing en noorderlicht.
Naar aanleiding van de nieuwe ster in ‘de Wagenman’.
De proeven van Tesla.
De variatie in de breedte van plaatsen op aarde.
Olie als isoleerende stof.
De planeet ‘Mars’ in onze nabijheid.
Het overbrengen van kracht door den electrischen stroom tusschen Lauffen en Frankfort.
Een observatorium onder den evenaar. |
1893. | De rol, die het toeval in de proefondervindelijke wetenschap speelt.
De photographische hemelkaart.
Galileo Galilei's jubilaeum.
Werner von Siemens.
Columbus en het kompas.
De ster van Bethlehem.
Jupiter's vijfde satelliet.
Het overbrengen van electrische seinen zonder verbinding.
De verandering der poolshoogte te Leiden.
Het jubilaeum van Du Bois-Reymond.
De aardbeving op Zante.
Een Maecenas.
De invloed van de electriciteit op den plantengroei.
Electrische golven.
Het geleidend vermogen voor den electrischen stroom bij zeer lage temperaturen.
Jupiter en zijn wachters.
De gas- en waterleiding als telefonische verbinding.
Thermometerpeilingen hoog in den dampkring.
De koolspitsenfabricage te Neurenberg.
De Hondsdagen. |
1904. | Jean Daniel Colladon.
De universeele tijd in Australië.
Het Parijsche straatvuil.
Onderzeesche telefonen.
Zwavelzuur-thermometers.
John Tyndall.
De eerste waarnemingen op den top van den Mont-Blanc.
De kapjes op Auer's gasbranders.
Wilhelm Webers gezamenlijke werken. |
| |
| |
| Heinrich Hertz. Levensbericht.
De telautograaf.
De physiologische werking van oscilleerende ontladingen.
De wachter van ‘Neptunus’.
Een lichtkolom aan den horizon, na zonsondergang.
De aardbevingen in Griekenland.
‘Mars’ in het najaar van 1894.
Iets over stoomketels. |
1905. | Het planetenstelsel.
De zonsverduistering van 30 Aug. 1905. |
1906. | Zonnevlekken in haar verband met verschijnselen op aarde.
Boekbeschouwing (Beknopt leerboek der Natuurkunde door Dr. Z.P. Bouman).
De zoneclips van 1905. |
1907. | De zeeslang.
Syntonische draadlooze telegrafie.
Een buitengewoon muzikaal oor.
De eigen beweging der vaste sterren. |
1908. | Mars in oppositie.
De planeet Saturnus.
Hoe de electrische stroom vloeistoffen door een poreuzen wand drijft.
Als Saturnus in oppositie komt. |
1909. | De Oostenrijksche wetgeving betreffende het gebruik van Röntgenstralen.
De oorsprong der kometen.
Een van noten voorziene uitgave van Newtons ‘Principia’. |
| |
3. Verspreide geschriften, titels van boeken.
(Tot mijn leedwezen is deze opgave onvolledig).
1858. | Eenige beschouwingen over de potentiaalfunctie. Acad. proefschrift. Amsterdam. |
1860. | De exhaustie-methode. Leiden. Progr. Gymnasium. |
1863. | Het theorema van Sturm toegepast op twee vergelijkingen met twee onbekenden. Leiden. Progr. Gymnasium. |
1864. | De theorie en de oplossing van hoogere magtsvergelijkingen. Leiden. A.W. Sijthoff. |
1865. | Een brief over Middelbaar Onderwijs, geschreven aan S.A. Naber. Haarlem. A.C. Kruseman. |
1868. | Godsdienstonderwijs en openbaar onderwijs. Haarlem. Erven F. Bohn.
Beginselen der theoretische en toegepaste mechanica. Leiden. A.W. Sijthoff. .... 1887. 2e druk. |
1869. | Beginselen der kosmographie. Haarlem. Erven F. Bohn. .... 1885. 3e druk. |
| |
| |
| Het Christelijk paedagogisch beginsel in de wet op het Lager Onderwijs. 's Hertogenbosch. G.H.v.d. Schuyt. |
1871. | Een valsche munter. Een woord naar aanleiding van het vlugschrift Thorbecke ten derde male. Haarlem. A.C. Kruseman. |
1873. | Onze Hoogere Burgerscholen. Haarlem. A.C. Kruseman. |
1876. | De physische toestand der zon. Haarlem. Kruseman en Tjeenk Willink. |
1877. | Het Zonnestelsel en de Vaste Sterren. Haarlem. Kruseman en Tjeenk Willink. |
|
|