| |
| |
| |
Levensbericht van B.F. Matthes.
Den 9den Oktober 1908 overleed te Nijmegen in den hoogen ouderdom van 90 jaar Dr. Benjamin Frederik Matthes, de man, wiens naam onafscheidelijk verbonden zal blijven aan de studie van volk en talen van Zuid-Celebes.
Weinigen zullen nog in leven zijn, die hem gekend hebben in de volle kracht zijner eigenlijke wetenschappelijke werkzaamheid; te meer daar ook het aantal van hen, die in den meer engen zin zijne leerlingen waren, steeds zeer gering is geweest.
Toen mij vanwege de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde het verzoek werd gedaan een levensbericht van Matthes samen te stellen, kon ik derhalve moeielijk verwijzen naar iemand, die, in nauwer betrekking tot hem gestaan hebbende, daartoe beter geschikt was.
Persoonlijk heb ik Dr. Matthes bijna niet gekend, slechts een paar beleefdheidsbezoeken vóór mijn vertrek naar Makassar in 1885 maakte ik bij den toenmaals reeds hoogbejaarden man.
Op Celebes heb ik indertijd nog meermalen Makassaren en Boegineezen ontmoet, die Matthes persoonlijk gekend hadden, en uit de wijze, waarop zij over hem spraken,
| |
| |
bleek ten duidelijkste in welk hoog aanzien hij in 't algemeen bij hen stond, maar ik herinner mij niet, ooit iets gehoord te hebben wat op andere wijze zijn persoon kenschetste. Zij, die Matthes gedurende den laatsten tijd van zijne werkzaamheid te Makassar, als Direkteur der Kweekschool voor inlandsche onderwijzers gekend hebben, kunnen berichten van zijne beminnelijkheid en groote bescheidenheid; maar ook, dat de zucht om zichzelf niet op den voorgrond te stellen, de oorzaak was, dat hij zich slechts zeer ongaarne, en dan nog zeer kort, over zijne eigen werken uitliet. Men verwachte alzoo in het onderstaande geen beschrijving van den persoon, het karakter of den ontwikkelingsgang van Matthes, geen poging zelfs zal daartoe gedaan worden; slechts een kort overzicht van het door hem geleverde werk.
Benjamin Frederik Matthes werd den 16den Januari 1818 te Amsterdam geboren uit het huwelijk van Dr. H.J. Matthes en W.M.E. Hoyer. Aanvankelijk bestemd om tot predikant opgeleid te worden, studeerde hij van 14 September 1835 tot 21 Juni 1838 te Leiden in de godgeleerdheid; van 1838 tot 1841 te Amsterdam aan het Luthersche Seminarium en werd 6 Oktober 1841 proponent bij de Evangelische Luthersche kerk. Hij was evenwel geen man, wien in hooge mate de gave des woords geschonken was; hij vertrok dan ook, na korten tijd te Rotterdam werkzaam geweest te zijn, naar Heidelberg om zijne studiën voort te zetten. Daarna verbond hij zich in 1844 aan het Nederlandsch Zendelingen-genootschap en werd sub-direkteur van het Zendeling-instituut te Rotterdam, welke betrekking hij tot 1848 vervulde. Tijdens zijn verblijf te Leiden had hij zich, behalve op de studie der godgeleerdheid ook toegelegd
| |
| |
op die der letteren, meer in 't bijzonder op de Semietische letteren. In 1848 werd hem wegens zijne studiën in het Arabisch door de Hoogeschool te Leiden honoris causa de titel van Doctor in de letteren verleend. Op dit gebied van wetenschap blijkt zijne werkzaamheid nog uit de uitgave van het eerste deel van ‘Abu'l Mahasin ibu Tagri Bardii Annales’, dat in 1852 te Leiden in het licht verscheen, en dat hij te zamen met Prof. F.G.J. Juynboll bewerkte.
Zijne betrekking aan het Zendeling-instituut noopte hem zich ook toe te leggen op het Maleisch, dewijl hij onder meer de studie der leerlingen in die taal moest leiden. Als van zijne hand afkomstig wordt opgegeven een Maleisch leesboekje, getiteld:
‘Bebrapa perkara akan segala soerat perdjandian bahroe’.
Toen het Ned. Bijbelgenootschap besloot zijne werkzaamheid tot Zuid-Celebes uit te strekken, viel het oog op Matthes en vaardigde het genoemde genootschap hem af met de opdracht om zich het Makassaarsch en Boegineesch eigen te maken, ten einde de Heilige Schrift in die talen over te zetten, of tenminste die overzetting voor te bereiden. Na in Juli 1849 gehuwd te zijn met Mejuffrouw C.E. Engelenburg, begaf Matthes zich naar Indië om zijn nieuwen werkkring te aanvaarden.
Het eerste gedeelte der hem gegeven opdracht, de beöefening van het Makassaarsch en Boegineesch, behoort meer bepaaldelijk tot het eigenlijk domein der wetenschap. En hoe heeft hij die opdracht vervuld! Vóór hem waren beide talen, alsmede de daarin bestaande litteratuur-voortbrengselen nooit wetenschappelijk beöefend geworden, zonder overdrijving kan men zeggen, dat zij zoo goed als geheel onbekend waren, terwijl men thans gerust
| |
| |
kan beweren, dat beide talen in vele opzichten tot de best gekende der talen van den Archipel behooren, en ook de gelegenheid om met de daarin gestelde letterkunde kennis te maken, zoo gemakkelijk mogelijk is geworden. Dit alles hebben wij alleen aan Matthes te danken, zeer zeker geen geringe verdienste. Om tot dit resultaat te komen, heeft hij tegen geen moeite opgezien; geen ontberingen, soms zelfs gevaren, hielden hem terug om binnen te dringen in het toen nog geheel onafhankelijke rijk van Boni, als het gold handschriften machtig te worden of de taal in hare verschillende schakeeringen te leeren kennen.
Voor zooverre die reizen plaats hadden op het Gouvernementsgebied, heeft hij daarvan verslag gedaan aan het Bestuur van het Ned. Bijbelgenootschap; deze verslagen zijn gepubliceerd door het genootschap in de: ‘Verzameling van berigten betreffende de Bijbelverspreiding’, en wel in No XCI tot XCIX onder den titel van: ‘Beknopt verslag mijner reizen in de Binnenlanden van Celebes in de jaren 1857 en 1861’. Bovendien heeft Matthes nog eene reis naar de Oosterdistricten beschreven in het Jaarboekje Celebes, 1865, (een soort van Almanak, te Makassar uitgegeven, waarvan slechts twee jaargangen verschenen zijn), onder den titel van: ‘Verslag van een uitstapje naar de Ooster-Districten van Celebes, alsmede van verschillende togten in die Afdeeling ondernomen, van 25 September tot 22 December 1864’. Al deze verslagen zijn in tamelijk populairen trant geschreven.
Wat nu betreft de geschriften, waarin Matthes de resultaten zijner onderzoekingen heeft neergelegd, zij opgemerkt, dat hun aantal betrekkelijk spoedig is opgesomd. Maar men vergete vooral niet, dat zich daaronder bevinden: twee Spraakkunsten en twee Woordenboeken.
| |
| |
Men moet zich het samenstellen van dergelijke werken niet als gemakkelijk voorstellen. De Makassaar en Boeginees heeft, evenmin als de meeste andere bewoners van den Archipel, ooit over zijne taal nagedacht; tot hulp voor de afleiding der spraakkunstige regelen heeft hij alleen zijne practische kennis; tot het vinden der regels zelf kan hij niets bijbrengen. Niemand, die niet zelf een dergelijk werk bij de hand gehad heeft, zal zich licht eene voorstelling kunnen maken, welk eene moeite het kost om achter de eigenlijke beteekenis van een woord te komen; hoe de omschrijvingen van hen, die de taal als hunne moedertaal spreken, meestal eer tot verduistering dan tot opheldering dienen; trouwens daarin staat de inlander niet alleen, menig Europeaan zou meestal moeite genoeg hebben om de beteekenis der woorden uit hunne taal, aan een vreemdeling te omschrijven en duidelijk te maken. Dus in het niet bijzonder groot aantal werken is echter eene reusachtige hoeveelheid werk neergelegd.
Hier is niet de plaats om kritiek uit te oefenen, evenwel dient tot karakteriseering toch wel gezegd te worden, waarin de kracht van Matthes lag. Niet het best zijn zijne grammaticale werken. Het schijnt mij toe, dat hij bij 't opsporen der regels, om van de verklaringen te zwijgen, niet eene juiste methode volgde, zoodat het enkele malen kan gebeuren, dat hij van sommige feiten eene geheel verkeerde voorstelling gaf, zelfs daar, waar men kan aantoonen, dat hij als practisch beöefenaar der talen beter wist; en dat geschiedt niet alleen in zijn eerste werk, de Makassaarsche Spraakkunst, maar ook in de zooveel later ontstane Boegineesche grammatica. Ook voor taalvergelijking was zijn aanleg niet groot. Wel spreekt hij, bijv. in de Voorberichten zijner Woordenboeken, over de overvloedige vergelijkingen met andere talen, maar
| |
| |
die vergelijkingen vindt men gewoonlijk alleen dáár, waar het woord niet of nagenoeg niet in vorm verschilt; waar de klankwetten eene meer ingrijpende verandering veroorzaakt hebben, ontbreken zij.
Ook op de inrichting der Woordenboeken is wel het een en ander aan te merken. Daarin was Matthes over het algemeen wat lang van stof, zooals men dat in 't dagelijksch leven pleegt te noemen; maar dat doet natuurlijk niets af aan de waarde van het geleverde. Ook kan er verschil van meening bestaan over hetgeen al of niet in een Woordenboek moet opgenomen worden, maar ik geloof, dat de meesten het met mij eens zullen zijn, dat voorschriften als: ‘N.B. niet te sterk roeren’, (bij de bereiding van een of ander gebak), in een Wdb. niet op hunne plaats zijn. Het meest zondigen in dat opzicht de tweede uitgave van het Makassaarsche en het Supplement op het Boegineesche Wdb., waarin o.a. tal van vertalingen van Hollandsche uitdrukkingen voorkomen, bijv. eene volledige les in de gymnastiek, (Mak. Wdb. sub karena, Supplement van het Boeg. sub tjeoele). De omvang dezer werken zou zonder eenig verlies zeker aanmerkelijk minder hebben kunnen zijn. Nog ten slotte zou men kunnen zeggen, dat Matthes meermalen te blindelings, zonder kritiek, afging op de verklaringen zijner inlandsche zegslieden.
Maar tegenover deze gebreken, staan zoovele groote deugden. Reeds op het gebied, dat minder met zijn aanleg strookte, blijkt duidelijk hoeveel moeite Matthes zich gegeven heeft, om datgeen te benutten, wat uit het werk van anderen omtrent de verwante talen te leeren viel, om ook daarin zoo goed mogelijk werk te leveren; men vergelijke daarvoor slechts de Boegineesche Spraakkunst met de Makassaarsche. Ook te prijzen is stellig
| |
| |
zijn streven om ook dialectische verschillen in aanmerking te nemen. Uit het feit-zelf, dat hij de verwante talen poogde te vergelijken, blijkt, niettegenstaande het bovengezegde, zijne consciëntieuse wijze van werken; ook door Brandes is erkend, dat zijne voortdurende vergelijking van het Mak. en Boeg. den taal-vergelijker veel gemak oplevert. Veel hooger staat het overige werk van Matthes. Afgezien van de omslachtigheid, valt er zeer veel te prijzen in de Wdb. Zooveel mogelijk is er naar gestreefd om de oorspronkelijke beteekenis voorop te plaatsen en daaruit de afgeleide te verklaren, alles toegelicht met tal van voorbeelden, menigmaal met opgave der vindplaatsen bij bijzonder spraakgebruik. Deze goede hoedanigheden verdienen daarom des te hooger geschat te worden, omdat zij niet in alle werken over de verwante talen, die vroeger verschenen waren, voorkwamen.
Bepaald meesterlijk zijn zijne beide Chrestomathiën. Voor het Bijbelgenootschap had Matthes een groot aantal Mak. en Boeg. handschriften verzameld. Volkomen vertrouwd met den inhoud daarvan, gelijk o.a. blijken kan uit zijne beschrijving dier handschriften, wist hij daaruit voor beide talen eene keuze te doen, zoowel van prozastukken als van gedichten, welke een volkomen beeld geeft van de in het Makassaarsch en Boegineesch bestaande letterkunde, zoodat men veilig kan zeggen, dat zoolang beide talen niet meer beoefenaars tellen en daardoor gaandeweg verschillende vraagpunten op den voorgrond treden, uitgaven van meerdere stukken voorloopig volkomen overbodig zijn.
Hier volgen de titels der verschillende werken van Matthes op het gebied der taalbeoefening, zoo noodig voorzien van eene korte opmerking:
Makassaarsche Spraakkunst, uitgegeven voor rekening
| |
| |
van het Nederl. Bijbelgenootschap. Amsterdam 1858.
Boegineesch Heldendicht op Daeng Kalaboe (lees: Kalăbu), waarin o.a. de dood van den Ambtenaar F. baron Collot d'Escury en de zegepraal der Hollandsche wapenen bezongen worden; gedrukt te Makassar; de inleiding draagt den datum: ‘geschreven te Makassar in Jannarij 1858’. Het is een klein werk, waarvan de tekst 22 pagina's druk bestaat; later bleek het door zekere Daeng Menang, eene vertrouwelinge van de leenvorstin van Tanette, te zijn vervaardigd; het werkje is belangrijk als eerste uitgave van een oorspronkelijk Boegineesch werk.
Makassaarsch-Hollandsch Woordenboek met Holl.-Mak. Woordenlijst, opgave van Mak. plantennamen en verklaring van een tot opheldering bijgevoegden ethnographischen atlas; uitgegeven voor rekening van het Nederl. Bijbelgenootschap, Amsterdam 1859. Van dit werk verscheen in 1885 eene tweede, vermeerderde en verbeterde uitgave onder denzelfden titel, (met weglating van de uitgevallen opgave van Mak. plantennamen), nu uitgegeven voor rekening van het Nederlandsch Gouvernement.
Makassaarsche Chrestomathie. Oorspronkelijke Mak. geschriften in proza en poëzij; van aanteekeningen voorzien en ten deele vertaald; uitgegeven voor rekening van het Nederl. Bijbelgenootschap, Amsterdam 1860. Eene tweede uitgave van dit werk, onder denzelfden titel, nu voor rekening van het Nederl. Gouvernement, verscheen in 1883. Zij verschilt van de eerste alleen in de aanteekeningen, terwijl voorts de Mak. tekst in 5 afzonderlijke boeken voor inlandsch gebruik werd verkrijgbaar gesteld.
| |
| |
Proeve eener Makassaarsche vertaling des Koran's, met eene inleiding van H.C. Millis. Dit werkje werd reeds in de Bijdragen tot de Taal- Land- en Volkenkunde van Ned.-Indië van 1856 opgenomen. Het is dus het eerste Mak. werk van Matthes, dat gedrukt werd; de Spraakkunst, het Woordenboek en de Chrestomathie waren evenwel hier te lande reeds in handschrift ontvangen.
Boegineesch Heldendicht op den eersten Bonischen Veldtogt van 1859; voor het eerst uitgegeven en vertaald, alsmede van aanteekeningen en beknopte historische inleiding voorzien. Makassar 1862.
Boegineesche Chrestomathie. Oorspronkelijke Boegineesche geschriften in proza en poëzij, van aanteekeningen voorzien en ten deele vertaald.
Het eerste deel, uitgegeven voor rekening van het Ned. Bijbelgenootschap, verscheen te Makassar in 1884; het tweede deel, benevens het derde; dat de aanteekeningen en vertalingen bevat, werden uitgegeven voor rekening van het Ned. Gouvernement en verschenen te Amsterdam in 1872.
Over de Wadjoreezen met hun handel- en scheeps-wetboek, Makassar 1869.
Vooraf gaat eene uitgebreide, historische en ethnographische inleiding; het grootste deel van den inhoud daarvan is weliswaar niet nieuw voor hen, die de Boegineesche Chrestomathie gelezen hebben, maar dewijl het aantal uit den aard der zaak gering is, kan deze inleiding als van veel belang beschouwd worden. Matthes heeft zich zeer veel moeite gegeven voor de verklaring van den door kortheid en het voorkomen van vele technische benamingen, zeer duisteren tekst.
| |
| |
Kort verslag aangaande alle mij in Europa bekende Makassaarsche en Boegineesche Handschriften, vooral die van het Nederlandsch Bijbelgenootschap te Amsterdam; uitgegeven voor rekening voor het Ned. Bijbelgenootschap. Amsterdam 1875. Gelijk uit den titel blijkt, neemt de verzameling door hem-zelf voor het Bijbelgenootschap bijeen gebracht, welke trouwens verreweg de belangrijkste is, daarin de voornaamste plaats in. Bovendien worden die hds. beschreven, voor zooverre bekend, welke zich onder de eene of andere collectie in Nederland bevinden, alsook die, welke te Londen of Berlijn bewaard worden. De inrichting is doorgaans de volgende: No 90, (klein 4o, 88 bladzijden), daarop volgt dan, een enkele maal iets langer, maar meestal beknopt verslag van den inhoud, voorafgegaan, of soms gevolgd, door mededeeeling omtrent het schrift, enz. Voor zooverre de Mak. of Boeg. geschriften vertalingen of navolgingen zijn van Maleische werken, heeft Matthes zich zooveel mogelijk beijverd het oorspronkelijke daarvan aan te wijzen. Van de daarna nog door hem bijeengebrachte handschriften heeft hij op dezelfde wijze eene beschrijving gegeven in het:
Vervolg op het kort Verslag, enz., eveneens voor rekening van het Nederl. Bijbelgenootschap uitgegeven, Amsterdam 1881.
Boegineesch-Hollandsch Woordenboek met Holl.-Boeg. Woordenlijst en verklaring van een tot opheldering bijgevoegden ethnographischen atlas, uitgegeven voor rekening van het Nederl. Gouvernement, Amsterdam 1874.
De grondslag van dit Wdb. is het oude Makassaarsche in het Boegineesch overgezet; dit blijkt duidelijk uit de voorbeelden van het spraakgebruik. Dewijl het aantal
| |
| |
personen, die beide talen machtig zijn in Zuid-Celebes zeer aanzienlijk is, was het mogelijk om op deze wijze te werk te gaan. Daarbij is gevoegd, al wat uit de gesproken taal en uit de geschriften opgedaan werd. Deze bijvoegselen onderscheiden zich over 't algemeen door eene opmerkelijke beknoptheid. Men ziet dit reeds aan 't uitwendige van het werk, als men bedenkt, hoeveel rijker het Boegineesch is dan het Makassaarsch in woorden, bepaaldelijk in zulke, welke tot de taal der geschriften behooren.
Een Supplement op dat Wdb., eveneens uitgegeven voor rekening van het Nederl. Gouvernement, verscheen te Amsterdam 1889.
Boegineesche Spraakkunst, uitgegeven voor rekening van het Nederl. Gouvernement, Amsterdam 1875.
Eenige proeven van Boegineesche en Makassaarsche poëzie, uitgegeven vanwege het Koninklijk Instituut voor Taal- Land- en Volkenkunde van Ned.-Indië, ter gelegenheid van het zesde internationale Congres van Oriëntalisten te Leiden, 1883.
De hierin voorkomende Boeg. dichtstukjes (ēlong) zijn geschreven in een soort Arabisch cijferschrift, waarvan Matthes de verklaring reeds gegeven had in zijn vervolg op het verslag der Mak. en Boeg. hds. Bij de verklaring kan men wederom zijne groote kennis bewonderen van alles, wat met de bewoners van Zuid-Celebes in verband staat, bijv. zijne bekendheid met een soort geheime taal, (welke de Boegineezen basa to-Bakkă plegen te noemen), van welke bekendheid Matthes trouwens reeds in de Chrestomathie en het Wdb. menig bewijs had geleverd. Onder de basa to-Bakkă verstaat men eene eenigszins ingewik- | |
| |
kelde toepassing van de overal bij de bewoners van den Archipel verspreide voorliefde voor raadsels en klankspelingen, (men denke bijv. aan de Javaansche wangsalan); om een voorbeeld te noemen: manre man-no, letterlijk: ‘eet gij als eene kip’; men wil er echter mee zeggen: ‘blijf overnachten’, omdat voor kippenvoer dikwerf bănni, (Jav. mĕnir), gebroken rijst, wordt gebruikt, hetgeen in klank doet denken aan mabanni, overnachten.
De in dat werkje voorkomende Makassaarsche stukjes waren, op zeer enkele na, reeds in de Makassaarsche Chrestomathie opgenomen en verklaard.
Ten slotte kan men onder deze rubriek brengen de in de Bijdragen tot de Taal- Land- en Volkenkunde van Ned.-Indië 4e Volgreeks Xe deel 4e stuk opgenomen ‘Boegineesche en Makassaarsche legenden’.
Daarin zijn vermeld, zoowel de vroeger door Matthes in het reeds bovengenoemde Jaarboekje van Celebes (1864) onder den titel ‘Eenige Makassaarsche en Boegineesche legenden’, alsmede in andere geschriften verspreide, als andere, welke nog niet door hem medegedeeld waren. Elk stuk is verdeeld in vier afdeelingen; de eerste bevat legenden omtrent de alleroudste geschiedenis der Makassaren en Boegineezen; de tweede: die legenden, welke betrekking hebben op de eerste verkondiging van den Islâm; de derde: dier-fabelen; de vierde: de legenden, welke vastgeknoopt zijn aan sommige plaatsnamen.
Matthes is ook eenmaal opgetreden als criticus, in den ‘Indische(n) Gids’, April 1884, waarin hij eene beöordeeling gegeven heeft van drie Makassaarsche uitgaven, te Makassar verschenen in de jaren 1881, '82 en '83.
Niet alleen van de talen, ook voor de bevordering der kennis van de ethnologie van Zuid-Celebes heeft Matthes veel verricht. Men zoeke echter daarin bij hem geen
| |
| |
richting, ook geen vergelijking met hetgeen in dien opzichte, zelf bij de naaste verwanten voorkomt, eene verwijzing daarnaar is hooge uitzondering; voor Matthes was alles, wat 't ook ware, indien het slechts den Makassaar of Boeginees betrof, even belangwekkend, en daardoor heeft hij een belangrijk materiaal bijeengebracht.
Behalve den schat van ethnologische bijzonderheden vervat in de beide Woordenboeken met de bijgevoegde atlassen, alsmede in het bovengenoemde geschrift over de Wadjoreezen, gaf hij nog: ‘Korte Beschrijving van het Celebisch Kaartspel, genaamd Omi’, tijdschrift van het Bataviaasch Genootschap XI.
‘Over de Makassaarsche en Boegineesche Kotika's (tabellen enz. tot berekening van gunstige en ongunstige tijden), toegelicht door vele afbeeldingen’; tijdschrift van het Bat. Genootschap XVIII.
‘Over de Bissoe's of heidensche priesters en priesteressen der Boegineezen’, met vier platen. Werken der Kon. Akademie van Wetenschappen, Afdeeling Letterkunde, 1872, ‘Bijdragen tot de Ethnologie. van Zuid-Celebes’, 's-Gravenhage 1875; de verhandelingen ‘Einige Eigenthümlichkeiten in den Festen und Gewohnheiten der Makassaren und Buginesen’, gehouden ter gelegenheid van het zesde Oriëntalisten-congres te Leiden in 1883 en gedrukt in de Actes; over de âda's of gewoonten der Mak. en Boeg., gehouden in eene vergadering der Kon. Akademie van Wetenschappen en opgenomen in de Verslagen en Mededeelingen, Afdeeling Letterkunde, 3de reeks, Deel II, stuk 2 (1885), zijn meer samenvattingen van reeds vroeger door hem bekend gemaakte feiten.
Ten slotte heeft Matthes zich ook nog verdienstelijk gemaakt voor de kennis van het land, door ‘Eenige op-
| |
| |
merkingen omtrent en naar aanleiding van dat gedeelte van Dr. J.J. de Hollander's Handleiding bij de beöefening der land- en volkenkunde van Ned. Oost-Indië’, hetwelk handelt over het Gouvernement van Celebes en Onderhoorigheden, (Bijdragen v. T.- L.- V.-kunde, 3de volgreeks VII, met Aanvullingen en Verbeteringen, 4de volgreeks).
Van het leven van Matthes op Celebes is, uitgenomen zijne reisverslagen, overigens weinig bekend. In het artikel ‘Een Nederlandsch reiziger op Zuid-Celebes’, tijdschrift van het Aardrijkskundig Genootschap, 1ste Deel 1876, betreurt P.J. Veth, dat wij van alle reizen en lotgevallen van Matthes op Celebes geen aaneengeschakeld verhaal bezitten. Ik meen, dat hier de titel ‘reiziger’ wel eenige verwarring veroorzaakt heeft. Voor Matthes toch was het reizen alleen middel; den meesten tijd zal hij wel studeerend in zijne handschriften of zijne talrijke inlandsche vrienden en bekenden raadplegend, te Makassar gebleven zijn, uitgezonderd de uitstapjes in den omtrek op Gouvernements gebied en in het naburige Gowa.
In 1857 trof hem het ongeluk zijne echtgenoote te Maros door den dood te verliezen.
In 1858 vroeg en verkreeg hij verlof van het Bestuur van het Ned. Bijbelgen., om naar Nederland terug te keeren, ten einde voor de opvoeding zijner kinderen te zorgen.
Gedurende zijn verlof tot 1861 bezorgde hij-zelf tevens de uitgave van het Mak. Wdb. en Mak. Chrestomathie. Daarna vertrok hij op nieuw naar Zuid-Celebes en verbleef daar tot 1869 in welk jaar hij weer repratriëerde.
In 1875 vertrok Matthes ten derde male naar Indië, thans echter in een geheel anderen werkkring.
Het Indisch Gouvernement had besloten om te Makassar
| |
| |
eene Kweekschool voor inlandsche Onderwijzers op te richten.
Het doel dier school zou aanvankelijk drieledig zijn: de eigenlijke opleiding tot inlandsche onderwijzers; dan wilde men een aantal inlandsche jongens, bij voorkeur zoons van vorsten of hoofden, bekwamen om als ambtenaar geplaatst te kunnen worden; deze leerlingen zouden dan alleen in het vierde of laatste studiejaar een van de overige leerlingen verschillenden leergang medemaken; en ten derde wilde men de school ook dienstbaar maken aan de opleiding van eenige Indo-Europeanen tot tolken voor de Mak. en Boeg. talen.
Het Gouvernement wendde zich nu tot Matthes met het verzoek eenigen tijd zijn naam te willen leenen als Hoofd der nieuwe inrichting, niet alleen wegens zijne kennis van talen en volk, maar ook omdat men verwachtte, dat de naam van Matthes, welke onder alle rangen en standen der inlandsche maatschappij en niet 't minst bij de hoofden, zoowel in het Gouvernementsgebied als daarbuiten zulk een goeden klank had, dat die naam de vrees der ouders om hunne zoons naar Makassar te zenden om daar eenige jaren te laten verblijven, zou overwinnen. Hoewel Matthes zich bewust was geen paedagogische talenten te bezitten, nam hij met toestemming van het Ned. Bijbelgen. dit aanbod aan, vooral omdat hij meende hierdoor te handelen in het belang der bevolking van Zuid-Celebes, welke hem zoo dierbaar geworden was. Hoeveel hij daarvoor van die Kweekschool verwachtte, blijkt uit de voorberichten zijner werken, welke na dien tijd verschenen zijn.
Hij verbond zich om gedurende vier jaar aan het hoofd der school te staan. Verder had hij zich het recht voorbehouden iemand te mogen kiezen, die hem als Direkteur
| |
| |
zou opvolgen, terwijl hij op de keuze van nog een tweeden onderwijzer invloed hoopte uit te oefenen. Voor de eerst bedoelde betrekking koos hij den Heer L.W. Th. Schmidt, voor de tweede den Heer H.W. Bosman.
Na zijne aankomst in Indië maakte Matthes in gezelschap van den Heer Schmidt eerst eene reis over Java om de drie daar bestaande Kweekscholen te bezoeken; zij kwamen daarna in 't begin van 1876 op Makassar aan.
Met het eigenlijke onderwijs heeft Matthes zich gedurende den tijd, dat hij de betrekking van Directeur waarnam, nooit bemoeid, hij liet dat geheel aan de Heeren Schmidt en Bosman, en aan de inlandsche helpers over; alleen gaf hij les in het Mak. en Boeg. aan de toekomstige tolken, terwijl hij genoemde heeren ook behulpzaam was bij hunne studie in die talen; hij voerde hoofdzakelijk de administratie en bezorgde al datgeen, wat meer bepaaldelijk tot het werk van den direkteur behoort.
Natuurlijk ontbraken in den aanvang alle hulpmiddelen voor het onderwijs in de talen van Zuid-Celebes; Matthes voorzag gedeeltelijk daarin door het samenstellen van verschillende leerboekjes, als: eene Makassaarsche aardrijkskunde van Celebes, ‘Mak. aardrijkskunde van Ned. Oost-Indië’; ‘Boegineesche aardrijkskunde van Oost-Indië’, boekjes, waarvan overigens niets te zeggen valt. Voorts beijverde hij zich om een aantal termen, bij het onderwijs gebruikelijk, in het Mak. en Boeg. te vertalen. Hij heeft daardoor stellig een nuttig werk verricht, nauwgezet als altijd daarbij te werk gaande; het valt echter te bejammeren, dat hem ingevallen is, daarmede later zijne Woordenboeken te overladen.
Gedurende den tijd van zijn Directeur-zijn, verzuimde hij zijne meer wetenschappelijke studiën niet, hetgeen blijkt uit het: ‘Vervolg op de beschrijving der handschriften’.
| |
| |
Na ommekomst der vier vastgestelde jaren nam Matthes, die zich tegenover den Heer Schmidt gebonden achtte, zijn ontslag. Bij gelegenheid van zijn afscheid werd hem door de kweekelingen een album aangeboden, waarin eigen gemaakte teekeningen, een geschenk, dat hij altijd, zeer hoog op prijs gesteld heeft.
Eerst de inkrimping, en vooral de ten slotte gevolgde opheffing der Kweekschool hebben de latere levensjaren van Matthes zeer verbitterd.
Het was slechts tijdelijk, dat Matthes verbonden was aan het Gouvernement; toen hij dus zijne betrekking neerlegde, bleef hij geheel zonder inkomsten. Nu verwachtte men algemeen, dat het Gouvernement wel de eene of andere betrekking voor zulk een verdienstelijk man zou openstellen. Er wordt gezegd, dat de toenmalige Gouverneur van Celebes en Onderhoorigheden het voorstel zou gedaan hebben om hem aan te stellen als ambtenaar ter beöefening van Indische talen. Met zekerheid is mij daarvan niets bekend; van die aanstelling is in elk geval nooit iets gekomen; indien het voorstel werkelijk gedaan is, dan is stellig geen vooringenomenheid tegen den persoon van Matthes de oorzaak geweest, dat de Regeering niet er op ingegaan is; eerder zal de reden gezocht moeten worden in den afkeer, welken men in Indië had voor dat nieuw soort ambtenaren. Menig bitter verwijt is wegens dat verzuim tegenover Matthes aan het adres der Indische regeering gericht geworden; Matthes-zelf heeft zich, voor zooverre mij bekend is, nooit daarover uitgelaten.
Na zijn afscheid van de Kweekschool in 1880 verliet Matthes voor goed Celebes en vestigde hij zich te 's-Gravenhage. Hetgeen hij daar nog voor eigenlijk gezegd weten- | |
| |
schappelijk werk verricht heeft, is boven reeds vermeld. Bovendien werd, nadat de oude betrekking met het Ned. Bijbelgenootschap weer aangeknoopt was, het tweede deel zijner opdracht, namelijk de vertaling van den Bijbel in het Mak. en Boeg., met kracht voortgezet; hij heeft het genoegen mogen smaken beide vertalingen voltooid te zien. Over het werk-zelf zou ik niet gaarne een oordeel vellen. Gelijk bekend is, noemde de groote kenner der Indonesische talen, Dr. H. Neubronner v.d. Tuuk, de vertalingen van bijbelsche geschriften een arbeid, welke den geest terneder drukt, omdat men, zoo men geen dilettant-zendeling is, de overtuiging heeft nagenoeg morswerk te zullen leveren. De uitdrukking moge misschien wat sterk zijn, maar ook ik heb de overtuiging, dat geen Europeaan een dergelijk werk naar eisch kan verrichten; daarvoor verschilt de wijze van uitdrukking in de Indonesische talen te veel van de onze, zoodat de door een Europeaan gemaakte vertaling steeds gevaar loopt òf onverstaanbaar te zijn, òf een geheel verwaterde paraphrase van het oorspronkelijke te worden. Men vergelijke bijv. de door Fanggidaej, een geboren Rotinees, vervaardigde Rotineesche vertaling van het Lucas-evangelie met alle door Europeanen gemaakte vertalingen.
Maar hoe dit ook zij, het is zeker, dat Matthes met de Bijbelvertaling het waarachtig belang der bevolking van Zuid-Celebes meende te bevorderen, en in elk geval kan men niet anders dan bewondering hebben voor de groote werkkracht van den man, die een dergelijk werk kon volbrengen.
In 1901 verliet Matthes den Haag om zijne laatste levensjaren door te brengen in de nabijheid van zijn zoon, die zich sedert zijne komst uit Indië te Nijmegen gevestigd had.
| |
| |
Aan erkenning zijner verdiensten heeft het Matthes in ieder geval niet ontbroken; zoo werd hem in 1881 door den Senaat der Rijks-universiteit te Leiden honoris causa de graad van Doctor in de taal- en letterkunde van den Oost-indischen Archipel verleend; in 1882 werd hij lid van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen, waarvan hij reeds in 1861 tot correspondeerend lid was benoemd; en nog meer eervolle onderscheidingen werden zijn deel.
Natuurlijk heeft hij ook vele teleurstellingen ondervonden en heeft hij veel leed gehad; zoo trof hem in 1886 een zware slag door den dood zijner eenige dochter, de gezellin en medehelpster zijner latere jaren; daartegenover staat, dat hem het zeer zeldzame voorrecht te beurt gevallen is, zijne levenstaak geheel te volbrengen.
Door zijne groote verdiensten zal de naam van Dr. B.F. Matthes onverbreekbaar met Zuid-Celebes verbonden blijven.
Leiden 1909.
J.C.G. Jonker.
|
|