| |
| |
| |
| |
Levensbericht van Dr. Bo. Tideman.
Van den bekwamen, in menig opzicht zeer eigenaardigen en beminnelijken man, den Remonstrantschen predikant Dr. Bruno Tideman, wiens Levensbericht hier volgt, mag veilig gezegd worden, dat èn zijn leven èn zijn werk èn zijn persoonlijkheid zich hebben bewogen in een en dezelfde lijn. Zijn jeugd en zijn ouderdom, zijn werk in de gemeente, voor de pers en in het maatschappelijk leven, zijn doen en zijn inwendig zijn hebben, om zoo te zeggen, zich als in een bond bij elkander aangesloten tot een goed en liefdevol doel. Moge dit levensbericht toonen wat dat doel was en hoe hij daarin zijn geluk heeft gezocht en gevonden.
Bruno Tideman werd op Driekoningendag van het jaar 1837 te Rotterdam geboren. Zijn vader was Dr. Johannes Tideman, die in 1830 naar Rotterdam was gekomen als beroepen predikant der Remonstrantsche Gemeente aldaar, en in 1856 tot Hoogleeraar benoemd werd aan het toen ter tijde nog te Amsterdam gevestigde Seminarie dezer Broederschap. Zijn moeder was Johanna Petronella van Hall, dochter van den vermaarden minister Maurits, maar haar moest hij reeds op tienjarigen leeftijd (1848) verliezen. De beide families zijn in den lande, althans in Holland
| |
| |
wel bekend. Van de Tidemannen had hij het levendige gestel, zijn levenslust, het spontane in zijn doen, zijn zin voor gezelligheid en vriendschap, het onbekommerde en enthousiaste, dat hem kenmerkte. De Predikant en Professor, deftig en waardig op het eerste gezicht, was de hartelijkheid zelve, jong van hart, vol deelneming in het spel der jonkheid. Hij was een geliefd leeraar in dien blijmoedigen Evangelischen geest, die den tijd kenmerkte, en, waren de avondjes aan zijn huis gezellig onder zijn guitigen, aanmoedigenden blik; het morgenuur deed niet minder goed, wanneer hij bij den voorgelezen lied en tekst, een kleine toespraak improviseerde, soms naar aanleiding van wat de dag zou brengen .... of eischen. In deze weldadige omgeving werd B. Tideman groot gebracht. Terwijl, na 1848, de moederlijke: maar na 1853 eene trouwe zusterlijke leiding hem, nevens zijn vader opvoedde, bezocht Bruno Tideman de school van den onderwijzer Görlitz en daarna het Erasmiaansch Gymnasium. Studie en lichaamsbeweging, gymnastiek en roeien wisselden elkander af. Misschien heeft hij voor een deel daaraan zijn sterk en gezond gestel te danken gehad. Maar sport was nog geen nationale hartstocht, en de stille arbeid op de studeerkamer, het vormend verkeer in het huisvertrek en de beroemde leiding van den rector Schneither werkten mede, om vooral een man van studie van hem te maken, wat ook zijn jongere broeder Maurits werd.
Vrij gelaten in de levenskeuze, die hij doen zou, volgde Tideman het goede voorbeeld zijns vaders. Hij zag er ook zooveel goeds van. Het opsommen van bezwaren bracht geen verandering, en toen hij als elfjarige knaap, na het opzeggen van een vers, de hand van niemand minder dan Abraham des Amorie van der Hoeven goedkeurend zich op zijn hoofd voelde leggen, - reciteeren was in de mode,
| |
| |
en Van der Hoeven het orakel der welsprekendheid - was het hem of een andere Samuel hem, jongen Saul, had geroepen, en was de zaak beslist. Tideman heeft van zijn keuze nimmer berouw gehad.
In 1855 werd hij student aan het Seminarie der Remonstranten en van het toenmalig Amsterdamsch Athenaeum. De scheiding tusschen hem en den huiselijken haard duurde niet lang. Na een kort verblijf bij zijn oom en naamgenoot, den Amsterdamschen notaris, zat hij weder aan in het ouderhuis, toen zijn vader, met Mej. H.C. Loncq hertrouwd (1856), het hoogleeraarsambt aan het Rem. Seminarie aanvaardde. Tideman moest, gelijk wij allen, voordat hij tot de theologische studiën werd toegelaten, twee jaren oude talen doorworstelen. Maar aan hem had Prof. Boot een voortreffelijken leerling, die zelfs den Studentenalmanak van 1859 versierde met een Grieksch gedicht. In 1857 gingen de deuren van het Theologisch onderwijs voor hem open. Nu mocht hij zijn ouden vriend Van der Hoeven slechts bij enkele gelegenheden hooren; maar, nevens zijn vader, vond hij in Amsterdam onzen nooit volprezen Willem Moll, onzen vriend, den humanen professor bij uitnemendheid, wiens standaardwerk over de vaderlandsche kerkgeschiedenis wij op onze colleges zagen worden. Hij organiseerde met een klein aantal jongelui, aan zijn woning, gezellige studieavonden, en daar droegen wij verhandelingen voor over onderwerpen, liefst aan de vaderlandsche kerkgeschiedenis ontleend, waarbij wij, onder zijn leiding, als zelfstandige werkers, de oudste bronnen leerden raadplegen. Hij heeft ons werken geleerd, die brave man, en ons zoowel voor hem, als voor het werken zelf, een blijvende liefde ingeboezemd. Hier leverde Tideman zijne verhandelingen over het Huysboeck van Bullinger en Patrick Hamilton. In Amsterdam was
| |
| |
voorts, na den dood van Van Gilse, Hoekstra in zijn opkomst en drong, van Leiden uit, de onweerstaanbare geestdrift door voor Scholtens dogmatiek en Kuenens bijbelcritiek, beiden door Tideman met zijn zin voor bewondering met liefde gevolgd en vereerd.
In de studentenwereld ging Tideman gaarne om met de leden van het destijds onder den invloed en de leiding van H.P.G. Quack, S. Hingst, P. Lijndrayer en anderen bloeiende Dispuut-gezelschap Unica, waar Quack zijne improvisaties hield over Shakespeare en de Edda; overigens behoorde hij noch tot Commissies noch tot Besturen, en ging studeerend zijn eigen weg.
In het voorjaar van 1860 werd hij Proponent en in hetzelfde jaar werd hij benoemd tot hulpprediker bij de Remonstrantsche Gemeente te Amersfoort, vanwaar hij in 1862 naar Hoorn beroepen werd.
Te Hoorn heeft hij misschien zijn gelukkigsten tijd doorgebracht. Het was zijn geliefd Hoorn. Hier had hij een gelukkig huiselijk leven aan de zijde van zijn echtgenoote, Margaretha de Vries, met wie hij 19 September 1862 in het huwelijk trad, en in het midden van zijne kinderen - hoe heeft hij die, en alle kinderen liefgehad! Hier ook vond hij goede vrienden in zijne ambtgenooten van Hoorn, Slotemaker, Aem. Wybrands, in Mr. Van Marle, Mr. Verloren, Mr. A. Van Laer; en ieder, die weet welk een hartelijk belangstellend vriend hij kon zijn, kan zich begrijpen hoe hij in de beknopte gezellige samenleving dezer kleine stad heeft genoten. Eindelijk - en dit is niet het minst, hier vond hij zijn werk. Bruno Tideman was, als zijn vader, predikant met hart en ziel. Hij was bet, wat meer zegt, in de geanimeerde eerste dagen van de nieuwe richting (toen nog ‘Moderne Theologie’ geheeten) in de Protestantsche kerk, van welke richting hij
| |
| |
een warm voorstander werd, terwijl hij haar met zijne collega's in tal van lezingen verbreidde. Zijn levendig en bewegelijk karakter drong hem bovendien tot allerlei andere bemoeiingen. Hij hield volksvoordrachten, bracht het Departement Hoorn van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen tot leven, deed een Hoornsche Floralia bloeien, stichtte mede een Westfriesch Museum en was een warm en wakker lid van de Evangelische Maatschappij, wat hij met zijn Protestantsch hart immer gebleven is. Dat hij, bij dit alles, gelegenheid had, zijne studiën bij te houden, blijkt wel uit het feit, dat hij in 1868 te Leiden met den hoogsten lof promoveerde op een degelijke dissertatie over het Essenisme, in het Theolog. Tijdschrift met eere vermeld. Hij bleef aan dit onderwerp zijn aandacht wijden, schreef over Esseners en Therapeuten in 1871 in het Theologisch Tijdschrift, en nog in 1892 in hetzelfde Tijdschrift over de Esseners bij Josefus.
Het Jodendom was altijd voor hem een geliefd onderwerp van studie; ook het Jodendom van zijn eigen tijd. Zoo werd er zeker gerucht in den lande verwekt door zijn Ahasverus (de Legende van den Wandelenden Jood), eerst als Nutslezing gehouden, later, in 1869, gedrukt. De licht- en schaduwzijden van den Joodschen geest van heden werden in deze verhandeling geschetst, en wegens de aangewezen schaduwzijden had de schrijver menig bitter woord te hooren. Het wikkelde hem in een pennestrijd met den Heer Moscoviter te Rotterdam en hij bleef de geliefkoosde stof behandelen in de Gids met zijn Joodsch Concilie en in Nieuw en Oud met zijn Een Zending onder Israël en Israël en de Donauvorstendommen.
Na een paar malen een beroep naar de Gem. te Delft te hebben afgewezen, nam hij in 1878 dat van de Haarlemsche Gemeente aan. Voor de opvoeding zijner kinderen
| |
| |
was de ruil gewenscht. Toch had ook om andere redenen de Gemeente van Haarlem veel, dat aantrok. Hier kon hij niet alleen in de Remonstrantsche Gemeente den nieuwen godsdienst prediken; maar ook haar zelve eerlang tot een toevluchtsoord maken voor al die leden der Hervormde Kerk, die binnen kort, bij het overlijden van Ds. Moltzer, in hun eigen gemeente geen stichting of onderwijs voor hunne kinderen zouden vinden. Die verwachting werd slechts ten deele vervuld. De Haarlemsche vrijzinnigen gaven den moed niet op en bleven in 't algemeen hun kerk getrouw. Niettemin kwamen vele leerlingen zijne lessen eischen en werd besloten, de oude, verborgen Remonstrantsche kerk te vervangen door een andere, aan een der hoofdwegen van Haarlem, wier inwijding in 1889 het gloriepunt van zijn leden heeft uitgemaakt. Met een aangroeiende gemeente, met een achttien uren catechisatiën in de week, met een geregelde zorg voor minder bedeelden, die hij hielp in hun nood of die door zijn bemiddeling hier een opvoeding, ginds een betrekking erlangden, met nieuwe vrienden, die zijn gezellige aard hem vinden deed, bleef er voor Tideman altijd nog tijd over, hier of daar predikbeurten waar te nemen, spreekbeurten te vervullen o.a. in de samenkomsten van den Protestantenbond, en met groote bedrijvigheid allerlei bomoeiingen op zich te nemen, in de vervulling van welke de goede Haarlemmers hem met bewegelijke gebaren, luide stem en breeden groet door hunne stad hebben zien stuiven. En die hem kenden, hadden er hem lief om. Het was niet om zichzelven, dat hij zoo draafde.
Ondertusschen werd hij gedurende zijn verblijf in Haarlem zwaar beproefd, eerst in 1886 door den dood van zijn geliefde dochter Riemke, straks in 1888 door het overlijden van de vrouw, die hem zoovele jaren ter zijde had
| |
| |
gestaan, hem èn hulp èn vriendin èn raadsvrouw was geweest. Maar hoe zeer het verlies hem schokte, het brak hem niet. De veerkracht herstelde zich, en tot het jaar 1900 mocht hij zijn werk met den ouden ijver volbrengen.
Tot dat werk behoorde - hoe kon het anders? - het deelnemen aan allerlei zaken van meer of minder algemeen belang, die van den Protestantenbond, bij één van wier Algemeene samenkomsten hij in de godsdienstoefening voorging; die van de Evangelische Maatschappij, wier doel zoozeer met zijn Protestantschen ijver strookte; die van de Remonstrantsche Broederschap, van wier Seminarie hij een tijdlang curator was en aan wier studenten hij zich gaarne gelegen liet liggen.
Maar tot dat werk behoorde ook het opstellen van enkele geschriften en van tal van artikelen in niet minder dan een 28-tal periodieken en bladen. Zoo gaf hij zijne medewerking van 1868-1891 aan Geloof en Leven, van 1875-1891 aan de Bibliotheek van Moderne Theologie, van 1875-1904 aan Onze Godsdienstprediking, van 1877-1906 aan de Tijdspiegel, van 1879-1906 aan het blad de Hervorming, van 1887-1903 aan het Nederlandsch Archief voor Kerkgeschiedenis, van 1871-1903 aan het Theologisch Tijdschritf, van 1890-1906 aan Uit de Remonstrantsche Broederschap, terwijl hij voor de Maatschappij der Nederl. Letterkunde te Leiden de Levensberichten schreef in 1894 van M.J. Mees en in 1900 van W. Scheltema. Behalve aan het oude en nieuwe Jodendom, waarover wij spraken, wijdde hij zijn pen gaarne aan quaesties omtrent het oudste Christendom: de Apocalypse van Henoch (Theol. T.), de Christenen te Rome (Ev. Volksk.), Een nieuw Leven van Jezus (Bibl. mod. T.), Talmud en Evangelie (Bibl. m.T.). Maar vooral was bij hem het Protestantisme in zijn strijd met het Catholi- | |
| |
cisme aan de orde, en met name moesten bij hem de Jezuieten 't ontgelden. Reeds in 1873 verscheen zijn Het Jezuitisme in strijd met Rome in een afzonderl. uitgave; straks volgden Spanje en de Roomsche kerk (Nieuw en Oud), Hollandsch Protestantisme (Godg. Bijdr.), Zedeleer der Jezuieten, Jezuitische Opvoeding (Herv.), Africhting van den Jezuiet (Tijdspiegel). Nevens het Protestantisme, ja, min of meer als de beste vertegenwoordigster daarvan, was hem de Remonstrantsche Broederschap lief, die hij warm verdedigde (Ned. Arch. voor kerkgesch.), in wier geschiedenis hij zich met zijne Remonstranten te Amsterdam, te Arnhem, te Alkmaar, te Amersfoort (Uit de Rem. Br.) verdiepte, wier helden Episcopius, Arminius, Wtenbogaard hij in het uitgeven van een brief of verhandeling, ware 't ook maar in het bespreken van hun woonhuis eerde (U. de R.B., Die Haghe). Ook aan onderwerpen van den dag wijdde hij zich, wanneer hij in afzonderlijke uitgaaf Beelden uit de dagen der Omwenteling of (niet in den handel) Reisindrukken van een tocht naar Weenen gaf en in ‘Onze Tijd’ over Bismarck, over Van der Linden en de Boekdrukkunst, in de Teekenen des Tijds over Nietzsche en Ibsen schreef. En telkens, onder al deze kleine geschriften door, leverde hij bij afzonderlijke uitgave, in ‘Onze Godsdienstprediking’ en elders dat aantal preeken en in zijne Wenken voor het godsdienstig Leven, in de Hervorming, in het Morgenlicht, ja waar niet? tal van stichtelijke opstellen, die somstijds diep gevoeld, altijd behartigenswaard, te zamen een stichtelijke lectuur op zichzelve uitmaken.
Tot het jaar 1900, zeiden wij, zette Tideman geregeld zijn arbeid voort. Hij kon het doen met dat sterke gestel, dat hem ook in staat stelde, menigen en menigen Zondagmorgen vroeg op reis te gaan, om door hitte en kou, hier
| |
| |
of daar, soms ver weg, predikbeurten te vervullen, tot het waarnemen van welke hij uitgenoodigd was. Maar in October 1900, door een lichten aanval van beroerte getroffen, werd hij in zijn geregelden arbeid gestuit. Hij kon nog in 1901 voor het laatst zijde leerlingen aannemen en bevestigen; maar moest na 39 jaren van ijverigen en trouwen arbeid emeritaat aanvragen. Hij had de rust wel verdiend. Toch was hij nog voortdurend bezig. Naar den Haag verhuisd, wijdde hij zich aan historische onderzoekingen, ging hij nog menigmaal uit om predikbeurten te vervullen, schreef hij nog menig artikel, gaf hij in 1904 een Tweeden druk van de Biografische Naamlijst der Remonstrantsche Broederschap, die in 1847 door zijn vader was uitgegeven en door H.C. Rogge was voortgezet. Hij leefde overigens gelukkig en rustig aan de zijde zijner jongste dochter. Helaas, hier moest hij een andere dochter, de tweede nu, ten grave dragen. Toen kwam het eervol einde. Na een korte ongesteldheid overleed hij op 17 September 1908. Vele vrienden volgden den stoet op het kerkhof te Haarlem en menig hartelijk en waardeerend woord werd daar aan hem en aan zijn werk gewijd.
In het jaar 1879 werd Tideman lid van de Maatschappij der Nederl. Letterkunde te Leiden. Hij had, behalve het genoemde, in den Spectator iets over Spinoza, in de Gids van 1871 een boekbeoordeeling geschreven; maar eigenlijk letterkundig werk was er uit zijn pen niet gevloeid. Tideman was geen schrijver. Hij was een prater, spreker, redenaar. Men kon er zeker van zijn, dat hij in gezelschap, op een krans, het gesprek gaande zou houden en zelf een ruim aandeel aan het gesprek zou nemen. Hij praatte graag, hij deed het onderhoudend, gaf zich, liet zich niet storen, en liet, bij zijn heengaan, een stilte na.
| |
| |
Hij had zijn oordeel spoedig klaar, zijn lach gul gereed, gevat zijn antwoord voor de hand. Er was in de wijze, waarop hij zijne leerreden uitsprak, iets spontaans, als werden zij hem op het oogenblik zelf ingegeven. Diep en breed welden de gedachten dadelijk uit het innig gemoedsleven op. Hij haalde de woorden niet uit den verzamelden voorraad van zijn geheugen op, maar zij stroomden uit de bron. Men dacht niet aan ‘voordragen’. Er waren, voor wie zijn beurtelings fluisteren en krachtig uitvallen, zijn gebaar en zijn gelaatsuitdrukking iets hinderlijks hadden, en zij oordeelden, dat de aandacht met dit alles te veel op zijn persoon werd gevestigd en daarmee afgeleid; voor anderen en voor mij was er in zijn soms zonderlinge originaliteit altijd iets, dat door verhevenheid, ernst en warmte aantrok. Het was alles één bij hem, denken en spreken.
Tideman was meer spreker dan schrijver of letterkundige. Het laatste is hij in den eigenlijken zin van het woord nooit geweest. De kunst, die hij liefhad was de muziek, die genoot hij. Zij raakt het naast het gemoed. Voor eigenlijke letterkunde was hij de man niet. De dingen te nemen zooals zij zijn, het karakteristieke te zien en mee te voelen, het betrekkelijke te waardeeren - dit zwak der kunst is nimmer het zijne geweest. Hij was eer een profeet en apostel, gewijd aan wat nu eenmaal groot was of goed of hem lief. Dat bezag hij van één zijde, van de zijde van zijn voorkeur en liefde, die allerminst willekeurig was of vaag. Hij had een helder hoofd, een schat van kennis en wist wat hij wilde. Daarvoor, voor zijne beginselen, ijverde hij en daar heeft hij zijn pen aan gewijd. Hij had een groote gave van bewondering voor mannen als Prins Willem van Oranje, zijn Remonstrantsche vaderen, R. Fruin, Kuenen, een ver- | |
| |
klaarde voorkeur voor de Richting van zijn godsdienstig leven, voor het Protestantisme, voor zijn Remonstrantsche Broederschap. Vol geestdrift voor deze, was hij een vierkant tegenstander van zijn tegenpartij. Maar het enthousiasme was warm en zonder persoonlijke hoogheid of trots. Hij is niet allen aangenaam geweest; maar hij heeft naar zijn aard, gebrekkig als wij allen, op zijn wijs God en de menschen gediend, recht voortgaande in de lijn, die hem gewezen was. En zoo hebben èn zijn leven èn zijn werk èn zijn inwendig zijn zich, als in een bond, bij elkander aangesloten, en zijn zij, met hun feilen en deugden, in een gezegend en nuttig menschenbestaan waarlijk één geweest.
Jero. de Vries.
| |
| |
| |
Lijst der geschriften van Dr. Bo. Tideman.
Afzonderlijke Geschriften.
1868. | Het Essenisme. Academ. Proefschrift. |
1869. | Ahasverus. Zwolle: Hoogstraten en Gorter. |
1872. | Oranje's hulp. Hoorn: Boldingh. |
1873. | Reisindrukken (niet in den handel). |
1873. | Het Jezuitisme in strijd met Rome. Amsterdam: Stemler. |
1879. | Onze Vrijheid. Haarlem: de Graaff. |
1880. | Uit het Oudste Christendom. Haarlem: de Graaff. |
1883. | Nieuwe Liederen. Haarlem: de Haan. |
1885. | Kinderstemmen. Haarlem: de Haan. |
1886. | Toespraak op den Protestantendag te Nijmegen. Amsterdam: Scheltema en Holkema. |
1887. | De Remonstranten te Haarlem. Haarlem: de Haan. |
1888. | Beelden uit de dagen der Omwenteling. Haarlem: Tjeen Willink. |
1897. | Overzicht van de Geschiedenis der Remonstranten. Amsterdam: Y. Rogge. |
1901. | De Wetenschap der Vroomheid. Amsterdam: Y. Rogge. |
1901. | Laatste woord aan de Gemeente. Amsterdam: Y. Rogge. |
1901. | Wenken voor het Godsdienstig Leven. Leiden: Adriani. |
| |
Bijdragen in Tijdschriften enz.
Amsterdamsche Studenten-Almanak.
1859. | Η εις Ιουν ωδη - Χρονανδης. |
1860. | Gevoel, door Bruno. |
1860. | Serenade, door Bruno. |
| |
Kalender voor Protestanten in Nederland.
1861. | Het Huijsboeck van Bullinger. |
1862. | Patrick Hamilton. |
| |
| |
| |
Nieuw en Oud.
1863. | Het onderwijs van Jezus. |
1864. | Vervolg. |
1865. | Vervolg. |
1867. | Godsdienstonderwijs. |
1869. | Spanje en de Roomsche Kerk. |
1869. | De Esseeners. |
1871. | Een zending onder Israël. |
1872. | Israël in de Donauverstendommen. |
| |
Godgeleerde Bijdragen.
1864. | De Catechese en het onderwijs van Jezus. |
1867. | Hollandsch Protestantisme. |
| |
| |
Volksalmanak, Evangelische Maatschappij.
| |
Onze Tijd.
1868. | Van der Linden: Over de Boekdrukkunst. |
1868. | Bismarck. |
1870. | Een nieuw pleidooi voor een oude zaak. |
1875. | De Vredebeweging. |
| |
Geloof en Leven.
1868. | De Bijbel. |
1871. | Een woord over de Zending. |
1874. | Toren van Babel. |
1875. | Geest in God. |
1876. | Schetsen uit den godsdienst van Israël. |
1878. | De Joden buiten Palestina. |
1879. | De Legende van den Zondvloed. |
1880. | De maatschappelijke waarde van het Christelijk ideaal. |
1880. | Jezus' bloedverwanten. |
1881. | Op Hemelvaartsdag. |
1881. | Fiere vroomheid. |
1881. | Lessing herdacht. |
1882. | De kennis der gave Gods. |
1883. | Wat op 1 April getuigd wordt. |
1883. | Op Sint Nicolaas. |
1883. | Door een ander gegord. |
1884. | Vooruitgang. |
1884. | Onze Nederlandsche volksaard. |
| |
| |
1887. | Wat is waarheid? |
1888. | Opgevangen in de kerk door Mary. |
1889. | Jezus' tranen. |
1889. | Verlossing. |
1889. | Doe u zelven geen kwaad. |
1890. | Een Noodkreet. |
1891. | Levensverzekerdheid. |
| |
Vaderlandsche Letteroefeningen.
| |
Gids.
1871. | Joodsch Concilie. Afl. v. Mei. |
1871. | Boekbeoordeeling. Afl. v. Nov. |
| |
Theologisch Tijdschrift.
1871. | De veroordeeling van Jezus. |
1871. | Esseneers en Therapeuten. |
1875. | De Apocalypse van Henoch. |
1892. | De Esseeners bij Jozefus. |
1894. | Hellemans critische beschouwing. |
1900. | De jeugd van Calvijn. |
1903. | Dr. Plooy's Proefschrift: Bronnen over de Esseeners. |
| |
Evangelische Volksalmanak.
1872. | Een Evangelisch kerkvorst. |
1873. | Een bladzijde uit de zedeleer der Jezuiten. |
1875. | De Christenen te Rome. |
1880. | De macht van Rome over de zielen. |
| |
| |
Bibliotheek van Moderne Theologie.
1875. | Een oorkonde van Jezus' godsdienst. |
1875. | De Talmud. |
1875. | Het ‘Onze Vader’. |
1876. | De omwenteling van 1789 en de godsdienst. |
1880. | Een Anti-Joodsche beweging. |
1881. | Talmud en Evangelie. |
1883. | Een nieuw Leven van Jezus. |
1885. | Godsdienst in kleurendruk. |
1886. | De nieuwste kritiek gewaardeerd. |
1887. | Uit America. |
1891. | Een onzuiver dilemma. |
| |
| |
| |
Onze Godsdienstprediking.
1875. | De akker is de wereld. |
1875. | Jezus' Wederkomst. |
1879. | Heiligschennis. |
1880. | Rusteloos voorwaarts. |
1881. | Jezus door de Heidenen gehuldigd. |
1882. | De zegen der beproeving. |
1884. | De ark des Behouds. |
1885. | Weggeworpen idealen. |
1886. | Levenskracht. |
1888. | Een gewetensvraag. |
1891. | Bij den dood des Konings. |
1893. | Levensgevaar. |
1894. | Levensvernieuwing. |
1895. | Erfgenamen. |
1896. | Paaschfeest. |
1897. | Zaligheid. |
1901. | Sterke menschen. |
1901. | Ons licht. |
1903. | Schipbreuk in het geloof. |
1904. | Kinderzin. |
| |
De Spectator.
1876. | Spinoza. 15 April. |
1877. | Herinneringen aan Bossu. 4 Septr. |
1877. | De ontwikkeling van Jezus. 10 Maart. |
1897. | Van Manen's ‘Paulus’. |
1903. | Ultramontaansch Oorkondenboek. 4 April. |
| |
De Tijdspiegel.
1877. | Het Coelibaat. |
1896. | Africhting van den Jezuiet. |
1897. | Van Otterloo, Johannes Ruyschbroeck. |
1902. | Oud katholieke wetenschap. |
1903. | Rijpe vruchten van een rijkbegaafden geest. |
1903. | Felix Ortt. Brieven. |
1905. | Nieuwe Vruchten van een rijkbegaafden geest. |
1906. | Piersons feuilleton. |
| |
De Banier.
1878. | Hedendaagsche Romeinen. |
1878. | Een aantrekkelijke Gids. |
1879. | Theologisch Leedvermaak II, III. |
1879. | Het onzijdig geslacht. |
1879. | Marie Antoinette. |
| |
| |
| |
Los en Vast.
1879. | Niet zuiver. Afl. 3. |
| |
Hervorming.
1879. | Een afscheid. 29 Septr. |
1881. | Een priester in de Kamer. 20 Sept. |
1882. | Henri de Capello. 25 Febr. |
1883. | Waar is de achterhoede? 15 Oct., Ketterij der Ned. Catholieken 26 Nov., Heidensche levenswijsheid 1 Dec., Moeielijke keus 1 Dec. |
1885. | Thorbecke's verdraagzaamheid. Over godsdienstonderwijs. De Buccholsen. Levensgevaar voor alle nationaliteit 8 Dec. |
1886. | Chrysanticus. |
1887. | Meimaand. Staat en kerk 7 mei. |
1888. | Langs het korenveld. De Wet vervuld. Nieuwe Liederen. Een zondagsbede. Opgevangen in de kerk. |
1889. | Voor alles goed. 6 Jan. Nuntius in den Haag. 12 Jan. Een Protest. 11 Nov. |
1890. | Het oordeel eeniger Waterlanders 8 Jan. In den Winter 2 Mrt. De fout der Oud-Liberalen 9 Mrt. Is ieder zedelijk streven godsdienst? April. Het inwendige woord 10 Aug. Een merkwaardige verklaring 13 Sept. Een verblijdend teeken 3 Nov. |
1891. | Protestantsch verweer 5 Dec. De naam 2 Febr. |
1892. | Scheiding van kerk en Staat 24 Jan. In een andere gedaante. Geschiedenis eener zoekende ziel. |
1893. | Alles komt terecht. Nedergeworpen, niet ontroerd 13 Mrt. Een Levensteeken 30 April. Niet ontbinden, maar vervullen 9 Juni. Zedeleer der Jezuieten 29 Juni. Geschiedenis van Jezus en het eerste Christendom 2 Sept. |
1894. | Het oog des Geloofs 23 Juni. Dankbaar 9 Juli. Prof. Fruins Artikel over de Herv. kerk 21 Juli. Nieuwe Leerschool voor het denken 13 Oct. |
1895. | Jezuietische Opvoeding 6 April. Een nieuw Evangelie 4 Mei. Een preek van de Hoog 26 Juni. Pierson's Afscheid 27 Juli. Levensteeken uit het M.O. 14 Sept. Onze lengte en breedte 12 Oct. |
1896. | Honig uit den muil des leeuws 15 Febr. Het kruis 18 Maart. Een levensdoel 25 Apr. Ouden en jongeren 16 Mei. De prijs der wijsheid 25 Juli. Kentering 1 Aug. |
1901. | Feringa's ‘Godskinderen’ 17 Aug. Beoordeeling van Bählers: Mijn Jezus.
Een vervalscht N.T. 15 Mrt. Paschen 30 Mrt. Is dat nu onze troost 13 Sept. |
1903. | Zeven Maart 1853. 7 Mrt. |
1904. | Het leven van een denker 30 April. A.W. Scheltema, Tideman. |
1906. | Jelgersma's Open Brief. |
| |
| |
| |
Bijblad.
1886. | De Staat en de kerkelijke finanties. Het Naturalisme. |
1889. | Vroomheid in het O.T. (La religion dans la Bible). |
1890. | Een Leven van Jezus. - Een beoordeeling en een vraag. - Ons godsdienstonderwijs. |
1892. | De Kosmodoxen. |
1894. | Kunnen. - Leven van St. Franciscus. - Duker's Voetius. |
1895. | Duker's Voetius. |
1896. | Een nieuw Hoofdstuk van Franciscus van Assisi. |
| |
Eigen Haard.
1880. | Onze Courant 44 en 45. |
| |
Ned. Archief voor kerkgeschiedenis.
1887. | Onuitgegeven brief van Episcopius. |
1880. | Daniel de Breen. |
1897. | Gebeden van Poppius. |
1902. | Verklaring van den Haagschen kerkeraad in 1618. |
1903. | Brief van Episcopius. |
| |
Uit de Remonstrantsche Broederschap.
1890. | De Remonstranten onzer dagen. |
1891. | Johannes Tideman herdacht. |
1893. | Geduld. |
1894. | Roomschen en Protestanten. |
1896. | Jacobus Arminius. |
1897. | Dominicus en Benjamin Sapma. |
1898. | De Remonstranten te Amsterdam. |
1898. | Iets bizonders. - De Remonstranten te Arnhem. |
1899. | De Remonstranten te Alkmaar. - De R. te Amersfoort. - Onze naam. - Jezuitisme. - Een openbare uitgave. - Van de Wetten der Rem. broederschap. |
1901. | Het eenige noodige. - Stemmen der Natuur. - Een nieuwe Jezusroman. - Van voor 50 jaren. - Oude verkeermiddelen. - Ter inleiding van Dr. H.A. Haentjens. |
1902. | Het wonder. - Een professoraal advies. |
1903. | Instructie voor de Proponenten. - De overgang van Amersfoort in 1629. |
1904. | Varia. - Abraham Anthonissen. - Gist. - De huwelijken van Assuerus Mathisius. - M.W. Scheltema herdacht. |
1905. | Ter gedachtenis van G. van Gorkom - Levensber. van H.C. Rogge. |
1906. | Kruisgedachten. |
| |
| |
| |
Haarlemsch Dagblad.
1890. | Voorbereidend lager onderwijs te Haarlem. 1 Oct. |
1894. | De Negende Symphonie van Beethoven. 1 April. |
| |
Stemmen der Vrije Gemeente.
1893. | Over godsdienstonderwijs. |
1894. | Oude Vloedlegenden. |
| |
Levensberichten Maatsch. d.N. Letterkunde.
1894. | Levensber. van M.J. Mees. |
1900. | Levensber. van W. Scheltema. |
| |
Nieuwe Courant.
1902. | Uitvoering van oud-Nederl. muziek. |
| |
Het Vaderland.
1902. | Ter gedachtenis van C.P. Tiele. 15 Jan. |
1902. | Nieuw kerkelijk Handboek. |
| |
Oud Holland.
1903. | Portretten van Wttenbogaerd. |
| |
Die Haghe.
1903. | Het Huis van Wttenbogaerd. |
1903. | Remonstranten te 's Hage in de 17de Eeuw. |
| |
Teekenen des Tijds.
1903. | Roeping en verkiezing. |
1904. | Nietzsche en Ibsen. |
| |
Stemmen Remonstr. Gem. Haarlem.
1905. | Aan mijne Oude Gemeente. 27 Oct. |
| |
Handelsblad.
1905. | Ter gedachtenis van G. van Gorkum. 21 Jan. Av. bl. |
|
|