| |
| |
| |
Levensbericht van Jhr. Louis Wichers.
Jhr. L. Wichers werd den 19 October 1844 te Appingedam geboren, waar zijn vader rechter was in de arrondissements-rechtbank. Daar ontving hij zijn eerste opleiding aan het instituut van den later zoo bekend geworden wiskundige J.C. Eger, wijlen mijn schoonvader. Toen zijn vader naar Utrecht vertrok - deze was daar eerst rechter, daarna president van de rechtbank - zou in die stad zijne zorgvuldige opvoeding voltooid worden. Hij bezocht de Koninklijke Academie te Breda en werd in het jaar 1866 na welvolbrachte studie bevorderd tot 2en luitenant, terwijl hem als standplaats Utrecht werd aangewezen, waar hij werd ingelijfd bij het 7e Regiment Infanterie. In 1868 werd hij bevorderd tot 1en luitenant en in 1873 als zoodanig overgeplaatst naar het Regiment Grenadiers en Jagers in den Haag, terwijl hij in 1883 tot kapitein werd benoemd. In 1884 was hij genoodzaakt nonactiviteit aan te vragen en zich naar het buitenland te begeven. In 1886 reeds moest hij wegens lichaamsgebreken op pensioen worden gesteld. Hij gaf daarmede op een eervolle loopbaan. Hij was gerechtigd tot het dragen van het eereteeken voor langdurigen dienst als officier, sedert 1881.
| |
| |
De heer Wichers is twee malen gehuwd geweest. Voor de eerste maal met Johanna Lunsingh Tonckens van 17 October 1873 tot 3 Januari 1894, uit welk huwelijk twee kinderen, een zoon en eene dochter, in leven zijn, en voor de tweede maal met Hortense Françoise Dupuis van 19 November 1903 tot zijn dood, den 6 October 1905.
Toen hij midden in zijn leven uit zijn werk was gerukt heeft hij zich echter niet laten nederslaan. Hij heeft op allerlei wijze getracht zijn tijd en werkkracht nuttig te besteden. Hij heeft zich naar zijn vermogen gegeven aan elke goede zaak en voorzooveel zijne gezondheid hem dat toeliet. Een korte, ietwat droge opsomming kan het leeren, hoe nuttig werkzaam te zijn zijn lust en streven was.
Jhr. Wichers, der liberale richting toegedaan, streed krachtig mede in den destijds vrij heeten politieken strijd; hij was een ijverig lid van het bestuur der vrijzinnige kiesvereeniging ‘'s Gravenhage’ en eens haar kandidaat voor het lidmaatschap van den Gemeenteraad (1889, 1891). Verscheidene jaren (tot 1894) was hij lid van de Commissie van toezicht op de jongensschool van het departement 's-Gravenhage der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. Sedert 1891 was hij lid, later voorzitter, van den Raad van beheer van het Nederlandsch tooneel. In 1895 nam hij als lid en voorzitter der ‘Huygenscommissie’ een werkzaam aandeel in de samenstelling van den lijvigen Katalogus der tentoonstelling ter herdenking van den 300sten geboortedag van Constantijn Huygens (1596, 4 September, 1896). Van 1894-1901 werd hij door den Haagschen gemeenteraad aangewezen als regent van het geneeskundig gesticht voor krankzinnigen. De koninklijke vereeniging: ‘Het
| |
| |
eereteeken voor belangrijke krijgsverrichtingen’, benoemde hem om zijne verdienste in 1896 tot haar eerelid, enz.
Trachtte de heer Wichers zich op deze wijze naar zijn beste weten nuttig te maken, blijkbaar vulde dit zijn leven niet. Daarom - had niet het onderwijs steeds zijn volle belangstelling en liefde? - vroeg hij benoemd te worden tot Schoolopziener in het arrondissement Delft, en den 26 Januari 1888 volgde de koninklijke benoeming. Tot 29 December 1900 bekleedde hij dit ambt met groote toewijding, wegdragende de sympathie van allen - allereerst der onderwijzers - met wie hij als zoodanig in aanraking kwam. Daarna werd hij benoemd tot Schoolopziener in het district 's-Gravenhage. Ook hier won hij de harten door zijn urbaniteit en trouwe goedheid, al deden zich reeds spoedig de teekenen van verzwakking voor. Wat een Arrondissements-School-opziener om de eigenaardige inrichting van ons School-toezicht niet kan, dat hoopte hij nu te kunnen. Hij dacht met veeljarige ervaring winst doende velerlei goeds te kunnen werken en menige hervorming of verbetering tot stand te mogen brengen. - Helaas! het heeft niet, althans niet zóó, als hij eens vurig wenschte, mogen zijn. De kwaal - een hartlijden - ondermijnde langzaam maar zeker zijn schijnbaar zoo krachtig lichaam. Met weemoed zagen zij het, die hem van nabij kenden, hoe hij zich zelf toch tot den afmattenden en niet altijd opwekkelijken arbeid dwong. Wichers klaagde niet gaarne, maar des te droeviger klonk het, toen hij eens uitriep: ‘Ik kan niet langer. Ik zal het werk moeten opgeven!’ Men kon wel beproeven hem zijn werk te vergemakkelijken en soms een deel van hem overnemen, doch zonder zich een weinig op te dringen ging dat toch niet. Hij wilde
| |
| |
zijn werk liefst zelf doen en zoo goed hij kon verrichten, deels een gevolg van zijne werkzame natuur, deels ook omdat hij niet gaarne anderen - die zich toch zoo gaarne aan zijne belangen hadden gewijd en dat konden doen - lastig viel. Wichers was een fijngevoelig man en had zoo'n goed hart!
Bij en onder dit alles - ook 's levens last heeft zwaar op hem gedrukt, al verliep zijn leven schijnbaar, naar het uitwendige geoordeeld, heel kalm - wist hij nog tijd te vinden voor studie en lektuur. Gaarne verdiepte hij zich in de lezing van allerlei, dat betrekking had op de geschiedenis van ons vaderland en in het bijzonder op de 17e en 18e eeuw. Als men hem aan het spreken bracht, wat kon hij dan smakelijk vertellen van 't geen hij had gevonden in den tijd van onze grootouders of hunne onmiddellijke voorgangers. Toch bleek uit den toon, waarop hij sprak, dat hij zich meermalen bedroefd had over de toenmalige partijschappen, en destijds heerschende geldzucht, genotzucht, verwijfdheid en die slapheid van karakter, waardoor de eens zoo roemrijke Republiek der Vereenigde Nederlanden noodlottig moest te gronde gaan! Als vrucht van lektuur van boeken, pamfletten en archiefstukken verschenen in druk o.a. ‘De laatste dagen van het verblijf van Karel II in de republiek der Vereenigde Nederlanden’, in het Tijdschrift voor Geschiedenis (1887). ‘Politicq Journaal van den 15en tot den 19en Januari 1705’ van den Pensionaris der Stad Amsterdam, den bekenden Staatsman onder koning Lodewijk Napoleon, later onder koning Willem I, mr. Willem Frederik Baron Röell, in het 12e deel van Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap te Utrecht. ‘Journaal van den Raad-pensionaris Laurens Pieter van de Spiegel’, ibidem, deel 15.
| |
| |
‘De karos van Staat’, in Elsevier's geïllustreerd maandschrift van 1892. ‘De omwenteling te 's Gravenhage in November 1813’, ibidem. ‘De krijgsgevangenschap van Jhr. mr. J.G. van Oldenbarneveld genaamd Witte Tullingh (24 November 1813-4 Mei 1814) in het tijdschrift ‘Nederland’. ‘De Secreete Negociatien van den Raadpensionaris Mr. L.P. van de Spiegel en den Engelschen gezant Auckland met den Franschen Generaal Dumouriez, door tusschenkomst van den Franschen gezant M.E. de Maulde-Hosdan, Nov. 1792-Febr. 1793’, in de Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde, III, 8, 3. 1894. ‘De regeering van koning Lodewijk Napoleon 1806-1810’ grootendeels naar oorspronkelijke en onuitgegeven bescheiden bewerkt (1892, 401 blz., bij de Gebr. v. Post, te Utrecht). En eindelijk, ‘De Liquidatie van het Koninkrijk Holland’ in het Tijdschrift voor Geschiedenis van 1892. - De laatste stukken trokken daarbij zeker de meeste aandacht en bewijzen ook voldoende, hoe de heer Wichers de gave bezat om uit oud en nieuw iets samen te brengen, dat de kennisneming overvloedig waard was en hier en daar bijzonder trof en trok door vorm of inhoud. Hij schroomde niet de moeite om in de archieven, openbare of ook bijzondere, waartoe hij toegang had, geduldig te speuren en daaruit op te diepen, wat belangrijk scheen. Ook hierbij bleek, dat, wat hij deed, met nauwgezetheid door hem werd gedaan. Zijne verdiensten werden gehuldigd door dat het Historisch Genootschap te Utrecht in 1887, het Zeeuwsch Genootschap in 1894 en de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde in 1892 hem onder hare leden opnamen en dit, hoe bescheiden hij ook was en wars van uiterlijke eer, werd door hem op hoogen prijs gesteld!
| |
| |
Nu wie, die hem kende, zou hem deze voldoening niet gaarne hebben gegund? Bescheiden, nobel, vriendelijk, welwillend, een gentleman op ende op, was Jhr. Louis Wichers en wie hem liefhadden, zij zullen hem zich levenslang dankbaar herinneren.
Den 10en October 1905 werd hij op Nieuw Eik en Duinen ter ruste gelegd. Op zijn laatste verzoek werd er aan de groeve niet gesproken. Men eerbiedigde dien wensch natuurlijk: den levende zou men niet gaarne iets geweigerd hebben, zou men het den gestorvene doen? Aan zijn graf stonden een aantal mannen van allerlei stand, vertegenwoordigers van de Vereeniging van oudonderofficieren, onderwijzers, ambtgenooten van het Schooltoezicht, vroegere wapenmakkers en trouwe vrienden; zij stonden er met gebogen hoofd ... zij hadden een nauwgezet staatsambtenaar, een bekwaam man, een trouw vriend, een door hen hooggeschat en geliefd mensch een laatsten weemoedigen groet gebracht en toegebeden een schooner rust dan deze wereld geven kan, ‘een hooger goed dan d' aard begeerlijk heet.’ -
Oegstgeest, 1 Augustus 1906.
Tj. Kielstra.
|
|