| |
| |
| |
Levensbericht van M.W. Scheltema Ezn.
Als evangeliedienaar, menschkundig schrijver en menschenvriend laat Scheltema in de geschiedenis onzer vaderlandsche beschaving een spoor achter, dat nog door vele geslachten zal gezegend worden.
De uitnoodiging om het levensbericht van dezen hooggewaardeerden bloedverwant te stellen werd door mij aangenomen, doch, wat hier volgt is eigenlijk mijn werk niet. De 73-jarige weduwe van den overledene, mijne nicht Alida Welmoet Tideman, schonk mij al wat zij zelve had opgeteekend van de vele lotwisselingen eener echtvereeniging rijk aan diepe smart en hoogen zegen. In de volgende regels spreekt zij, waar ik slechts behoefde te schiften en te ordenen.
Michaël Willem Scheltema werd 13 October 1826 geboren te Amsterdam uit het huwelijk van Evert Scheltema Janszoon en Anne Madeleine Lamaison. Hij was op één na de jongste van acht kinderen, vijf waren jong gestorven. Na de lagere (Fransche) school van den Heer Ouwersloot bezocht te hebben kwam hij op de Latijnsche school onder de leiding van Epkema, en werd in 1846 student aan de Kweekschool der Remonstranten
| |
| |
te Amsterdam. De toegang tot de Academische lessen werd toen door het gevreesde Staatsexamen, door de Génestet zoo pikant bezongen, niet gemakkelijk gemaakt. Dr. Pol en Dr. Estrée zorgden bij Scheltema voor aanvullend onderwijs en hij slaagde. Zoo kwam hij onder den invloed van de persoonlijkheid des hoogleeraars Abraham des Amorie van der Hoeven.
Zijn studententijd (1846-1852) bracht hij op eigenaardige wijze door. In 1848 was hij zes weken lang stedelijk rustbewaarder, een tusschenpoos van ijverige studiën ook op letterkundig gebied. Als lid van het gezelschap ‘Sem’, dat van 1842-1867 bestond, bewoog hij zich in den kring van jongelieden als: Willem Rauwenhoff, Otto van Rees, Eduards' Jacob, de gebroeders E.W. en W. Koch, Roorda van Eijsinga, Willem Rahusen, Abr. da Costa en J.J. de Chaufepié. Daar werd zijn geest geoefend, zijn smaak gevormd. Reeds toen openbaarde zich bij hem een menschlievend streven. Ofschoon hij zelf niet uit ruime beurs studeerde had hij altijd iemand aan de hand, dien hij op eene of andere wijze voorthielp of wien hij stoffelijke hulp van derden wist te verzekeren. Daar zijne ouders Amsterdam hadden verlaten, woonde hij in bij zijn zwager Lugt.
In 1852 werd hij te gelijk met J.H. Maronier en B.G. de Vries van Heyst proponent bij de Remonstrantsche Broederschap. Den 3en Nov. 1852 deed hij zijn intrede in de gemeente te Nieuwkoop. Intusschen was het vriendelijke licht der liefde voor hem opgegaan in de persoon van Alida Welmoet Tideman. Bij Van der Hoeven aan huis had deze vriendin van Maria des Amorie van der Hoeven, later gehuwd met W. Rauwenhoff, sinds 1851 kennis gemaakt met Scheltema, en in 1852 volgde de verloving, die 31 Augustus 1853 werd bekroond met een
| |
| |
huwelijk. Bij de huwlijkswijding weerklonk uit den mond van mijnen vader, Dr. J. Tideman, dat woord, dat zij beiden waar zouden maken in hun leven: ‘mijne genade is U genoeg, mijne kracht wordt in zwakheid volbracht’.
Kort nadat het jonge paar 5 Sept. 1854 de Nieuwkoopsche pastorie betrokken had, brak de cholera daar uit. Kort na de geboorte van hun oudsten zoon, thans de in Delft hooggewaardeerde Dr. B.E. Scheltema, werd Nieuwkoop verlaten voor Zwammerdam, waar Scheltema zijn ouderen broeder, die naar Gouda ging, opvolgde.
Te Zwammerdam was de prediking van Scheltema zeer gezocht, ook uit Alphen en Bodegraven. Hij had het er druk, daar ook Woerden bediend moest worden. Bovendien waren de Zwammerdamsche jaren (1854-1865) rijk aan moeilijke levenservaringen. Zijne ouders, een zuster en een neef woonden bij hem in, en werden opgevolgd door vele andere personen. Hevige ziekten van allerlei aard gingen door het gezin. Men behield den goeden moed des vertrouwens. Door prediking en Nutsvoordrachten werkte Scheltema met veel zegen. Een beroep naar Waddingsveen werd afgewezen, maar aangenomen dat naar de Vereenigde Christelijke gemeente te Dokkum in 1865, waar hij 15 Oct. zijn intrede deed. Zijn zoon Joannes Marius Wilhelm, thans een gewaardeerde arts te 's-Gravenhage, was toen slechts eenige maanden oud, koorts kwelde het gezin en weldra werden zij te Dokkum bezocht door eene cholera-besmetting. Krachtig werkte Scheltema mede in de gezondheidscommissie. Vrouw en kinderen moesten overgebracht worden naar Schiermonnikoog.
Te Dokkum heeft hij ook voor de pers gewerkt door de uitgave van veel wat hij vroeger in Holland in allerlei bijeenkomsten had voorgedragen. Het zijn: ‘Woorden
| |
| |
van Stichting’, een godsdienstig Leerboek, waarvan de 1ste druk van 1862 - 1864, de 2de in 1867 verscheen; ‘Schetsen’, 1ste druk 1866, 2de druk 1867; ‘Nieuwe Bundel Schetsen’, 1873; ‘Verhalen voor jongens’, 1877; ‘Eene poging tot verbroedering der Protestantsche Christenen en hare verwezenlijking in de Vereenigde Christelijke gemeente te Dokkum. Eene bladzijde uit de kerkgeschiedenis der vorige eeuw, herinnerd door M.W. Scheltema Ezn. en Dr. P.C. van Wijk,’ 1874; ‘Weesverzorging in vroegere en in onze dagen’ in no. 26 der ‘Algemeene Bibliotheek.’
In Mei 1870-1880 opende hij in een groot huis te zijnent een kostschool onder de leiding zijner schoonzuster Gonne Tideman. In dat tijdvak genoten 36 kostleerlingen daar onderwijs onder de leiding van 14 onderwijzende personen.
Intusschen had de vraag naar de beste weezenverpleging hem steeds bezig gehouden. Door de H.H. Mispelblom Beyer en Dr. Burger te Leeuwarden werd hij in staat gesteld met Dr. Romeny uit Leeuwarden een onderzoek in te stellen naar de weezenverpleging in Duitschland. Het Rummelberger Weeshuis te Berlijn werd bezocht, en betrekking aangeknoopt met den Heer R. Zelle, lid van den Berlijnschen gemeenteraad, voorstander van verpleging in het gezin. Nu werd ook ons vaderland op dit punt onderzocht. Terwijl de H.H. A.A. van Meurs en J. Bruinwold Riedel N.- en Z.-Holland, Overijssel, Brabant en Limburg bezochten, verzamelde Scheltema gegevens uit Friesland, Groningen en Drenthe. ‘De Vereeniging in het belang der Weezenverpleging’ kwam tot stand, gaf een Tijdschrift uit, en daarin verscheen het mede door Scheltema geteekende beeld van de gruwelen bij de uitbesteding der weezen. Den 19den Mei 1874
| |
| |
kwam de ‘Vereeniging’ boven genoemd tot het inzicht zelve niet met daden te kunnen optreden. Welnu, dan zou Scheltema optreden - maar hij verzocht hulp. Met 1 Jan. 1873 was hij te Dokkum al als weesvoogd opgetreden. In 1874 werd hij ontvangen door Koningin Sophia, nadat de ‘Maatschappij tot opvoeding van weezen in het huisgezin’ was opgericht. Bij dit bezoek (17 Maart 1874) opperde de vorstin het plan de staatsweezen, kinderen van in den vreemde overleden Nederlanders, aan de zorg der Maatschappij toe te vertrouwen. Dat denkbeeld is door het ministerie Heemskerk uitgevoerd, en de werkzaamheid der Maatschappij daardoor krachtig gesteund.
Te Dokkum verzamelde Scheltema een kringetje weezen om zich. Men zag in dat er krachtiger moest gewerkt worden. In 1880 werd Scheltema's salaris als Directeur der Maatschappij verhoogd in die mate, dat hij zich geheel aan de zaak wijden kon; het groote huis op de Dokkummer Breestraat, dat aan het Rijk voor Postkantoor was verkocht, werd verlaten. Men trok naar het landgoed Zandbergen bij Amersfoort, dat 24 Juni 1880 door de Maatschappij was gekocht, om er een Doorgangshuis te vestigen. Daar heeft het gezin tot 1902 gewoond: wat is daar al niet voor velen gezorgd in die 11 jaren! Maar ook, wat is daar niet veel smart ondervonden! Twee dochters, Ada en Louise, bezweken daar, nadat zij nevens hare moeder Scheltema krachtig hadden gesteund bij zijn liefdewerk. In 1884 werd de ‘Vereeniging voor Weesverzorging’ ontbonden en de Maatschappij voor 1/5 haar erfgenaam. Te Amersfoort werd Scheltema lid van den gemeenteraad, maar bleef het maar kort om zijne vrijzinnige gevoelens.
Bovendien trad hij op als lid van het Bestuur der Remonstrantsch-Gereformeerde Gemeente aldaar, waar hij ook een enkele maal predikte.
| |
| |
Zijne wakkere gade, die hem met briefwisseling en bestier ter zijde stond, werd in 1889 langdurig ziek, en een tijd lang in het Diaconessenhuis te Utrecht verpleegd. De dochter Louise, als apotheker-assistente te Breda werkzaam, kwam nu voor goed thuis als bijstand. In 1896 huwde zij den Heer J. Woudstra, 2den Luit. der Infanterie, die als adjunct-directeur optrad. Reeds 4 Maart 1897 ontsliep zij. Die schok trof Scheltema zwaar. Zijn geheugen verzwakte, de denkkracht was aangedaan. Hij nam 1 Jan. 1898 zijn ontslag. In Mei van dat jaar werd hij tot eerelid der ‘Maatschappij’ benoemd, en 31 Aug. 1899 werd hij benoemd tot officier in de Orde van Oranje Nassau.
Toen de Heer Woudstra, tot Directeur benoemd, hertrouwde, vertrok het gezin naar Scheveningen om daar in de nabijheid te zijn van de kinderen te Delft en te 's-Gravenhage. In de laatste plaats bevond zich toen behalve de Arts J.M.W. Scheltema, ook de kapitein (nu majoor) der artillerie, L.J. Scheltema. Op 23 Januari 1902 werd het huis Frida, Kanaalweg 16, betrokken met den huisgenoot H. den Tex Bondt. De eenig overgeblevene dochter Elisabeth Maria Louise was de verzorgster harer ouders. De vader van het gezin nam steeds af in geestkracht, en juist toen de verschijnselen een bedenkelijken vorm aannamen, werd hij 11 Mei 1904 ruim 77 jaren oud weggenomen.
Toen wij 14 Mei zijn stoffelijk overschot grafwaarts brachten op Oud-Eikenduinen, werd daar door den Heer Attema, voorzitter der ‘Maatschappij’, een woord van dankbare hulde gesproken, en wees Dr. Heering allen op dat hoogere geestelijke leven, waartoe dit zegenrijke aardsche bestaan nu was ingegaan. Groot was de deelneming. Hoevelen hadden genoten van den goeden geest in dat zoo bewogen huiselijk leven!
| |
| |
De zonen en kleinzonen stonden aan dat graf als de levende, diep getroffen bewijzen eener ernstige en blijmoedige ouderzorg. En, wat al mannen en vrouwen, in hunne verweesde jeugd door dezen man verzorgd en opgevoed, zegenen zijn nagedachtenis! Moge de 73-jarige weduwe nog altijd werkzaam met de pen, bestuurd door een helder hoofd en vroom gemoed nog tot den einde toe onder de hoede van dankbare kinderen en hartelijke vrienden, een schoonen levensavond hebben!
Zoo schreef ik nog 6 Nov. 1905 en op 19 November volgde Mevr. de wed. Scheltema-Tideman op 73-jarigen leeftijd haren echtgenoot in den dood. Tot het laatste toe heeft zij gearbeid met de pen ook om de gegevens voor deze levensschets te verzamelen, wier verschijning zij niet meer mocht zien. Zij was de ziel van het levenswerk haars echtgenoots, en een aantrekkelijk voorbeeld hoe de vrije vroomheid een mensch ook bij lichaamszwakte kan doen openbaren beminnelijke levenskracht.
's-Gravenhage, Nov. 1904.
B. Tideman Jzn.
|
|