Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1902
(1902)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Levensbericht van Dr. M.A.N. Rovers.De jongelui, die vóór 1860 aan de Utrechtsche Hoogeschool in de Theologie studeerden, vonden in de professoren, die er de theologische faculteit vormden, juist geen bezielende voorgangers en leidslieden. Bouman, Vinke, ter Haar, aan wie de eigenlijke godgeleerde vakken waren toevertrouwd, hadden zeker hun verdiensten en, de een meer de ander minder, over zekere dosis geleerdheid te beschikken. Met name Bouman stond ook buiten Utrecht als een geweldig latinist bekend. Ter Haar was als dichter en als schrijver van De Kerkhervorming in ruimen kring geliefd. Vinke had onderscheidene gemeenten der vaderlandsche Kerk zeker met eere gediend. Maar dat alles leverde geen afdoende waarborgen, dat zij in de hun toevertrouwde vakken zich meesters betoonden. Ik geloof niet, dat de jeugdige Utrechtsche theologen van dien tijd hen ooit als zoodanig hebben leeren kennen en erkennen. Kerkelijke hoogleeraren waren er toen nog niet. De faculteit der godgeleerdheid was, ook officieel, dienstbaar aan de opleiding van Hervormde predikanten. Men weet dat dit tot 1878 zoo bleef. Van de theologische profes- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
soren werd mitsdien ook zulk een persoonlijke invloed verwacht, als hun voor de practische opleiding tot de taak, die zij tegemoet zagen, zou ten goede komen. Men kan echter niet zeggen, dat zij die verwachting in de drie genoemde personen vervuld zagen. Gemoedelijkheid genoeg, geen bezieling ging van hen uit. De professoren maakten de theologen klaar voor hun candidaats- en hun proponentsexamen, overeenkomstig de toen gestelde eischen. Vele theologen maakten zich ervoor gereed zelfs buiten hen om, met, of ook zonder repetitor. Van nieuwe uitzichten of inzichten in de theologische wetenschap, als waarvan in Groningen en Leiden werd vernomen, om van het buitenland niet eens te spreken, viel in Utrecht niet te bespeuren; bij de officieele faculteit althans niet. De traditioneele tred werd aangegeven en aangehouden; de deftig-gemoedelijke baan bewaard. Dit alles voegde bij Utrechts aloude grachten en was in overeenstemming met heel de atmosfeer, die om den Utrechtschen dom lag en ... wel eens drukte, nu en dan, en hier en daar. Sommige theologen, die door persoonlijke omstandigheden niet aan Utrecht gebonden waren, ontvluchtten de zwoele, loom-makende, neerdrukkende gemoedelijkheid der theologische faculteit van het Sticht naar Leiden. Een jaar althans wilden zij Scholten hooren en deelnemen aan de beweging der geesten, door hem gewekt. Zij die te Utrecht bleven en er hun studiën voltooiden konden zich enkel troosten met Opzoomer's colleges, voor zoover ze niet bij professoren van andere faculteiten, als Donders of Mulder, hospiteerden. Bij Opzoomer hadden ze college te houden in Logica en Metaphysica. Alleen zij die ze bijwoonden, niet enkel om aan het wettelijk voorschrift dat een testimonium eischte te voldoen - daar waren er die ermee volhielden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tot ver over den verplichten termijn - alleen zij kunnen begrijpen, hoezeer klaarheid van inzicht, ruimte van blik, juistheid van onderscheiding en onbevangenheid van oordeel er door bevorderd werd. Ze maakten niet rijker aan theologische wetenschap, maar gaven zeker wel een en ander wat den mensch in 't algemeen, en zoo ook den theoloog en den predikant ten goede komt. Opzoomer was niet voor allen gelijkelijk genaakbaar. Wie hem echter nader kwamen en bijv. van zijn bijzondere, onverplichte colleges over Schleiermacher of Plato genoten, hebben heel hun leven lang een dankbare herinnering bewaard aan dezen buitengewonen man. Er was iets in hem dat niet dadelijk tot vertrouwelijkheid noopte. Maar wie zich den bijzonderen toegang tot hem ontsloten zag wist te spreken van zijn vriendelijkheid en van de humaniteit, die van heel zijn persoonlijkheid uitstraalde. Voor velen echter versperde het opzien tegen hem den weg tot nadere en verrijkende kennismaking. Doch voor velen was ook het deelnemen aan zijn colleges gelijk aan een stout ondernemen, waaraan zij zich waagden met een kloppend hart. Voor anderen had het de bekoorlijkheid van een moedig durven. De brave Utrechtsche burgers beschouwden Opzoomer als een soort van ‘Antichrist.’ Ik geloof niet dat een der theologische professoren hem ooit met dien naam heeft genoemd of als zoodanig aangewezen, maar geheel de Utrechtsche orthodoxie, door hen vertegenwoordigd, trok om Opzoomer's persoon een lijn, die men niet kon overschrijden zonder dat men geacht werd door een soort van demonische betoovering te worden bevangen. De jonge aanstaande theologen, die uit min of meer piëtistische, supranaturalistisch-kerkelijke kringen kwamen, voor wie Egeling's De Leer der Zaligheid het huisboek was ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weest - om van hen die uit beslist positief-orthodoxe gezinnen kwamen niet eens te spreken - werden door een soort van huivering bevangen, als zij voor 't eerst de college-kamer van den befaamden man betraden. Het heugt mij nog zoo goed, in welk een angstige spanning, met een gevoel bijkans van aan iets misdadigs deel te nemen, wij van de uiteenrafeling der dusgenaamde ‘bewijzen voor het bestaan van God’ getuigen waren. Het ontologisch, het physico-teleologisch bewijs viel uiteen, en welk ander er mocht zijn, 't was niet bestand tegen het logisch proces, waaraan het werd blootgesteld. Hoe sidderden de jonge, vrome harten, die het aanzagen. Men was gekomen met het devotelijk aangenomen geloof, dat er een God was. Men had naar bewijzen nooit gevraagd. Doch nu het bleek dat ze gegeven waren, en dat ze op de keper bezien geen van allen bestaanbaar, laat staan afdoend, waren - kon men nu nog het bestaan van God aannemen? Maar daarna - daarna wist Opzoomer het bestaan van God òp te tooveren uit de ‘kenbron van het godsdienstig gevoel’! En dan - welk een opluchting, welk een verruiming! En de planken vloer der zaal op de eerste verdieping van het bouwvallig gebouw aan het einde van de Lange Nieuwstraat, waar Opzoomer college hield, daverde van het blijde voetgetrappel, dat de ontspanning te kennen gaf, zoodat de ruiten rinkinkten en de kachel met het oude haardstel mede rommelden van de algemeene ontroering. Daar was toch iets verkwikkends en stalends in het bewustzijn van een groote vraag, die de denkers had beziggehouden, onder de oogen te hebben durven zien. 't Was de aanraking met den tijdgeest, die werd gevoeld, en iets werd er bespeurd van een worsteling der geesten, waarvan de Utrechtsche grachten geen zweem van besef hadden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en die op de colleges der theologische professoren geen enkele emotie placht wakker te roepen. In een theologische omgeving als ik daar met enkele trekken trachtte te schetsen leefde Rovers met ons in de Stichtsche Academiestad. Lijkt het niet een wonder, dat uit een dergelijk milieu degelijke theologen zijn voortgekomen, die naast algemeene humanitaire vorming zich heel wat theologische wetenschap wisten te vermeesteren? De onmiddellijke omgeving gaf hun die niet. In de theologische studentenkringen, waarmee ik in aanraking kwam, bestond wel intellectueel leven. De nieuwe letterkunde hadden we lief, vooral de Duitsche. Voor een Schleiermacher, een Lessing wist Opzoomer belangstelling te wekken. Wijsgeerige vraagstukken .... wel! wij durfden ze aan. Op het gezelschap Panta Noëta, dat thans nog, zij 't in gewijzigden vorm bestaat, ontmoetten elkaar studenten van verschillende faculteiten en zij bediscussieerden er samen ‘alles en nog wat.’ Tegen bespreking van stellingen als: ‘zelf bewustzijn is niet uit stofwisseling te verklaren,’ zagen wij niet op. Spruyt, de bekende latere hoogleeraar te Amsterdam, viel er reeds Opzoomer's empirisme aan. Schimmelpenninck van der Oye, thans Commissaris der Koningin te Utrecht, verdedigde er het Staatsrecht van Stahl. In dien kring fungeerde Rovers een tijdlang als ondervoorzitter. Intusschen, de in engeren zin theologische vakken kwamen daar, behalve kerkgeschiedenis, uit den aard der zaak niet aan het woord. Wij hadden onze afzonderlijke studentengezelschappen, die aan vakstudie waren gewijd. Rovers behoorde tot den kring van theologen die daarvoor in ‘Calliope’ zich vereenigden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Doch ook dit - kenmerkend voor den kring, waartoe wij behoorden - was niet een gezelschap uitsluitend voor theologen. ‘Calliope’ had naast de theologische, een litteraire en een juridische sectie, die haar eigen samenkomsten hadden en van tijd tot tijd in een algemeene vergadering bijeenkwamen. Het was een tijdlang het middenpunt van ons gemeenschapsleven en van ons wetenschappelijkstreven. Elke sectie had haar ‘moderator’, die er onze studiën leidde. In de letterkundige, waartoe de propaedeutici behoorden en waar alleen de classieke letteren aan de orde kwamen, was Bronsveld, tegenwoordig de bekende redacteur van de Stemmen voor Waarheid en Vrede, onze moderator. In de juridische heb ik Mr. J.J. van Geuns en Mr. E.H. Karsten gekend. En in de theologische - daaruit treden uit de ouderen in mijn herinnering op den voorgrond Van der Wijck, de tegenwoordige Utrechtsche hoogleeraar, toen reeds huisvriend van Opzoomer, groot in de wijsbegeerte - brak hij destijds als ‘Wallon’ in de Godgeleerde Bijdragen niet reeds een lans met Hoekstra voor het Determinisme? - en Dr. A.H.C. van Leeuwen, die voor een paar jaar als predikant in Indië overleed, ‘de Tubinger’ bijgenaamd, door wien voor ons, jonge theologen, de Tubingsche richting, door onze professoren veroordeeld en in den ban gedaan, werd onthuld. Herinnert gij u nog, mijne oudere en jongere tijdgenooten, hoe wij ons als samenzweerders voelden, dien gedenkwaardigen avond, dat van Leeuwen kritiek oefende op de opstandingsverhalen? In die theologische sectie kwamen de vraagstukken der kritiek ter sprake en oefenden wij ons in de speciaal-theologische vakken van Isagogie en Exegese van O. en N. TestamentGa naar voetnoot1. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daar heb ik Rovers als onzen ‘moderator’ gekendGa naar voetnoot1. Dat hij die betrekking bekleedde had hij uitsluitend aan zijn geleerdheid te danken. Want toen reeds had hij onder ons den naam van een geleerde te zijn, en hij was het inderdaad. Dat hij goed Latijn sprak, verwonderde niemand. Zijn vader, uit Groningen als hoogleeraar in de oude geschiedenis en de Romeinsche Antiquiteiten naar Utrecht over gekomen, gaf college in 't Latijn. Het gebruik dezer taal werd toen reeds aangevochten, doch hij bleef er getrouw aan. Nog klinkt mij het Auditores ornatissimi, waarmede hij elk college begon, in de ooren. Hij sprak het Latijn met een eigenaardigen neusklank, maar overigens met een Ciceroniaanschen zwier, bijna zoo goed als Bouman, geloof ik. Dat zijn zoon het Latijn machtig was, verwonderde dus niemand. Rovers Senior intusschen was, laat mij maar zeggen, een conservatief man. Man van kennis, en wiens enthousiasme ons weldadig aandeed, doch een man, geheel en al, van den ouden stempel. De opkomende moderne richting was hem zeker niet welgevallig. De invloed dien Opzoomer van nabij en Scholten uit de verte op zijn zoon oefende moet hem zonder twijfel mishaagd hebben. Evenzeer dat zijn zoon zich steeds onder het gehoor van Albert Réville liet vinden, wanneer deze elke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maand uit Rotterdam in de Utrechtsche Walekerk kwam preeken, of onder dat van Allard Pierson, als deze in de St. Pieter een beurt vervulde. Dat de jonge Rovers zich bij den kring van theologen aansloot, die later als moderne predikanten, uit Utrecht afkomstig, zouden optreden, was onder dat alles verwonderlijker dan dat hij goed Latijn sprakGa naar voetnoot1. Maar 't verwonderlijkste was, dat onze Rovers in de in engeren zin theologische vakken zulk een meester was. Dat had hij zichzelven te danken, aan zijn taaie volharding en zijn onverdroten naarstigheid, aan zijn groote weetgierigheid. In zijn allerlaatsten studententijd heeft hij Doedes nog als opvolger van Bouman gekend, maar destijds was de scheidingslijn tusschen de theologische studenten van verschillende richting reeds zóó scherp getrokken, dat zij die zich van de orthodoxie hadden afgewend en nieuwe wegen opgingen, hem niet als hun professor konden begroeten. Op het Mihi constat in Doedes' inaugureele oratie werd door de Génestet in diens bekend Leekedicht, op heel zijn theologisch standpunt door Allard Pierson's polemiek een zoodanig licht geworpen, dat velen zijn optreden niet zonder wantrouwen aanzagen en, in sommige opzichten zeker tot hun schade, zich ver van hem hielden. In elk geval, tot de leermeesters van Rovers, toen reeds tot een zelfstandig werker gegroeid, kan Doedes niet gerekend worden. Rovers putte zijn geleerdheid uit Leiden, uit Duitsche bronnen, uit de Straatsburger theologie, die toenmaals onder Reuss en Colani bloeide. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Waar Rovers op den voorgrond trad, geschiedde dit omdat hij zoo geleerd was. Over hoedanigheden, die iemand in den eenen of anderen kring onmiddellijk eene goede ontvangst bereiden, had hij overigens niet te beschikken. Doch hij stond onder ons al spoedig bekend als iemand die veel wist. Een vraagbaak was hij ons. ‘Rovers weet alles’, plachten wij, die trachtten een en ander te weten te komen, van hem te zeggen. En als hij zelf het niet wist, dan kon hij althans den weg wijzen, waarop men het te weten komen kon. Naarstig verzamelde hij kennis, en gaarne deelde hij er van mede. En wat ik hier, van zijn studententijd verhalende, nederschrijf, is op heel zijn leven van toepassing. O, hij was ons een goed vriend ook, een trouwhartig kameraad. Nergens echter kwam hij vanzelf op den voorgrond als een gezellig en onderhoudend prater. Geen geestigen kwinkslag hoorde men van hem; indien een schertsend woord al tot hem doordrong, hij miste de gave er op te antwoorden. Wat men pleegt, of placht, ‘studentikoos’ te noemen, of wat er op lijken mag als men geen student meer is, het luchthartige in al zijn schakeeringen, van de vroolijke onbezorgdheid tot den overmoed der dartelheid - er was in zijn persoon schijn noch schaduw van. Niemand ook verwachtte van hem iets van dien aard. Toch drukte hij niet, zwaar van ernst, of door droefgeestigheid. Maar van den eersten tijd af dat ik hem kende zag ik een floers over zijn ziel. Er was iets gedempts in den toon, waarop zij gestemd was. Heeft hij zich ooit moeite moeten geven, om zich in te houden? Ooit weerstand moeten bieden aan den drang om zich te laten gaan? Dan was hij dien tijd reeds te boven in den opgang zijner mannelijke jaren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daar was iets in hem gestremd. Ach, de tijd kwam, dat wij wisten waardoor! Hij was het laatst overgebleven kind zijner ouders, het laatste van een achttal, en er was reden van bezorgdheid ook voor hem. Zijn gezondheid liet te wenschen over, en eens ... toen kwamen wij het te weten. 't Gebeurde in de vroegbeurt op een Zondagmorgen. Ik denk dat Beets preekte; want al ging ons kringetje van theologen voor 't meerendeel vrij trouw ter kerke, een ander der Hervormde predikanten haalde ons, de niet-rechtzinnigen onder ons, niet zoo vroegtijdig uit de veeren. Maar daar, midden onder den dienst kreeg hij een toeval. Toen wisten wij het. Ik geloof niet dat hij ooit met iemand er over heeft gesproken. Dat het droeve onderwerp onzerzijds werd vermeden, toen wij bemerkten dat hij het wenschte te verzwijgen, spreekt van zelf. Maar wie hem gekend hebben zonder van zijn smartelijk geheim te weten - 't is toch goed dat zij er mee bekend worden. Zijn vrienden althans vinden er de verklaring in voor veel wat in hem minder aantrekkelijk was en voor menigeen hem iets terugstootends gaf. Er was iets onbeholpens, maar ook iets hoekigs in zijn wijze van optreden, gelijk in zijn bewegingen. Licht kwam een zijner scherpe kanten met u in gevoelige aanraking, gelijk ook hij zich spoedig gekwetst en gekrenkt kon voelen. Hij kon kregel zijn en ergdenkend, ook in geschrifte, wat bijv. in zijn polemiek naar aanleiding der zoogenaamde hypothese Loman aan den dag kwam. Maar wij oordeelden dat dit alles te zeer aan den buitenkant van zijn karakter lag, dan dat er door kon worden weggenomen een innerlijke goedhartigheid, die ook weldra hem er toe bracht het kwetsend woord terug te nemen of den achterdocht het zwijgen op te leggen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jaren en jaren lang heeft hij overal heul gezocht tegen zijn noodlottige kwaal, zonder baat. Toen schijnen eenige jaren te zijn gekomen, dat de vijand hem met rust liet. Tot hij op nieuw hem besprong, thans in andere gedaante, en zijn geest met verbijstering sloeg, dat de dood er op volgde.
In Dec. 1860 werd Rovers doctor in de theologie op een proefschrift in het Latijn, De Paulo religionis Christianae apologeta. Hiermede zette hij reeds den voet op een studieveld, waarop hij voortdurend bij voorkeur bleef verwijlen. Het volgend jaar werd hij tot proponent bevorderd. De kerkelijke toestanden waren toenmaals, ook wat de verhouding van het aantal proponenten tot de vacante gemeenten in de Ned. Hervormde Kerk betreft, geheel anders dan tegenwoordig. Wie thans proponent wordt staat meestal onmiddellijk voor een keuze uit tal van gemeenten, die hem wenschen te beroepen. Soms ongezien en ongehoord. Toen dong een heele reeks van proponenten menigmaal naar eene zelfde gemeente. 't Kostte heel wat moeite, en dikwerf werden er ‘kruiwagens’ voor vereischt om, meestal met elf anderen, een ‘beurt op beroep’ te krijgen. Wie 't dan maar tot de plaats op een twee- of drietal bracht om andermaal door ‘overpreeken’ zich aan het oordeel der ‘roepende’ gemeente te onderwerpen, mocht van geluk spreken; en toch kon één ten slotte maar den prijs bekomen. 't Was volstrekt niet ongewoon dat men onder herhaalde teleurstellingen twee, drie jaren en langer moest wachten eer men zich een pastorie en standplaats had veroverd. Of Rovers reeds dadelijk na zijn proponentsexamen aan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den wedloop heeft deelgenomen, weet ik niet. Den 17den Jan. 1864 deed hij zijne intrede te Houtrijk en Polanen. In Oct. 1867 reeds drong zijn gezondheidstoestand hem zijne betrekking neer te leggen. In 1870 was deze in zoover verbeterd, dat hij andermaal den predikants-werkkring kon binnengaan. Hij werd toen predikant te Ossendrecht, maar verwisselde die gemeente in 1872 met Kedichem, om van daar in 1877 naar Krommenie te vertrekken. Reeds in Nov. 1878 nam hij van die gemeente afscheid. Thans echter was de reden waarom hij zijne betrekking nederlegde eene andere. Hij kon het met zijn geweten niet overeenbrengen, predikant in de Ned. Herv. kerk te blijven. Zijn besluit, dat hem heel wat moeite kostte en bewijst hoe ernstig hij zijn taak opvatte en hoe nauwgezet van geweten hij was, stond in verband met den kerkelijken strijd van die dagen. Hij zelf heeft in de Hervorming van 12 Oct. '78 uiteengezet wat hem tot dien stap dreef. De Synode had de herziening van het Reglement op het Examen, voor de aanstaande proponenten, in verband met de nieuwe wet op het Hooger Onderwijs in behandeling genomen. Daarbij kwam een voorstel, van moderne zijde ingediend, ter tafel. Het had de strekking om aan de formule, die de proponenten hadden te onderteekenen, wat daarin van confessioneele strekking was te ontnemen. De Synode had dit voorstel afgewezen en de oude formule ongewijzigd gehandhaafd. Had men vroeger de formule zonder erg onderteekend, zonder daarmee een leerstellige belijdenis af te leggen, daar waren er van oordeel, dat de Synode door haar weigering om thans, bij den bestaanden kerkelijk-confessioneelen strijd, in de formule eenige wijziging toe te staan, de confessioneele be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
teekenis ervan versterkt had, in die mate dat thans geen moderne predikanten haar meer konden onderteekenen. Ook Rovers was van dat gevoelen. ‘Mijns inziens’, zoo schreef hij, ‘heeft deze verklaring ook voor hen die haar vroeger onderteekenden, eene andere beteekenis gekregen, nadat de Synode geweigerd heeft haar te veranderen, niettegenstaande de bedenkingen, daartegen bij herhaling ingebracht. Wat mij betreft, het was mij onmogelijk, om met een goed geweten in een genootschap te blijven, waarin van de aanstaande evangeliedienaren o.a. de belofte gevraagd wordt, ‘dat zij den geest en de hoofdzaak der leer, welke in de aangenomen formulieren van eenigheid der N.H. kerk begrepen is, getrouwelijk zullen handhaven’ enz. Nu de toegang voor geestverwanten onmogelijk gemaakt is, voelde ik mij bezwaard, om mijn betrekking te blijven vervullen. Het spreekt van zelf, dat ik over niemand een oordeel vel, die een anderen weg meent te moeten volgen.’ Er bleef inderdaad naar het oordeel van de groote meerderheid der moderne predikanten een andere gedragslijn over. Het vorige jaar hadden de heeren Hugenholtz te Amsterdam hun predikantsbetrekking neergelegd en de Vrije Gemeente gesticht, door gelijksoortige motieven geleid als waardoor thans Rovers zich liet gezeggen, en die toen hem niet gebracht hadden tot zulk een stap. Men moet die dagen mede beleefd hebben of zich althans geheel kunnen verplaatsen in de kerkelijke atmosfeer, die toen heerschte, om het te kunnen begrijpen dat zoo verschillende gedragslijn oorbaar en geboden werd geacht door mannen, wier gewetenstrouw niemand in verdenking zou willen brengen. Maar ook wie niet zich onder den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gewetensdrang voelden, waaraan Rovers zich gewonnen gaf, wisten te waardeeren den eerlijken zin waarvan zijn stap getuigde. Dat geen afkeer van het predikambt, allerminst van den godsdienst hem dreef, was aan ieder bekend. De toespraak waarmede hij in 1877 zijn bediening in Krommenie aanvaardde, en die waarmede hij haar in 1878 neerlegde gaf hij vereenigd in 't lichtGa naar voetnoot1. ‘Naarmate een zekere tijdgeest’, zoo getuigde hij daarin o.a. ‘den godsdienst vijandiger is geworden en zich krampachtig aan de stoffelijke wereld vastklemt, heb ik zoo mogelijk nog levendiger zijn hooge waarde en onmisbaarheid voor de kinderen van onzen tijd leeren beseffen. Wanneer de staf des geloofs hun ontvalt, dan dreigt de ernst des levens bij hen verloren te gaan, terwijl hun gouddorst en winzucht, hun pogen naar ijdelheid en vermaken grenzeloos zouden worden.’
Ook nadat hij het predikambt had neergelegd trad hij overal, waar men dit wenschte, in godsdienstoefeningen en afdeelingen van den Nederlandschen Protestantenbond op. Toen hij zich in Haarlem metterwoon had gevestigd, nam hij van 1880-'84 deel aan het geven van lessen aan de godsdienstschool der Vrije Gemeente te Amsterdam. Ook toen hij later in Arnhem en Utrecht woonde vond hij gelegenheid om godsdienstonderwijs te geven. Met groote ingenomenheid nam hij deel aan de opleiding van hen die de acte van godsdienstonderwijzer (-es) vanwege den Protestantenbond wenschten te ontvangen. In Utrecht, waar hij zijn laatste levensjaren | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
doorbracht, vond hij een kring van theologen, waartoe de proff. Valeton, Baljon, Cannegieter behoorden, bij wie hij zich gaarne aansloot en die hem wisten te waardeeren. Dit bleek toen hij in Juli 1898 werd ten grave gedragen. Familieleden volgden niet in den lijkstoet; alleen vrienden uit Utrecht en van elders. Uit hun naam voerde Prof. W.C. van Manen, een der jongeren van zijn Utrechtsche studiegenooten, het woord bij zijn graf. Bloedverwanten van nabij bezat hij niet. In eenzaamheid leefde hij de eerste jaren in zijn pastorie. Daarna, tot zeven jaar voor zijn dood, leefde hij in gelukkigen echt met Mej. F.L. Hinlopen. Zijne vrienden ervoeren hoezeer zij zijn huis vriendelijk en gezellig maakte. Dit deed ook - hoe gaarne erkende hij het - Mej. M. Geveke, die na haar dood zijn huishouding zeven jaar lang bestuurde. Zijn huwelijk bleef kinderloos. Maar een ouderloos meisje werd als kind aangenomen en het echtpaar wijdde haar zijn ouderlijke zorg en liefde, tot zij in het huwelijk trad met den heer Hugenholtz, het tegenwoordig lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
Gedurende al deze jaren, behalve de laatste anderhalf jaar van zijn 64-jarig leven, toen, naar 't schijnt in verband met zijn oude kwaal, zijn geheugen verdween en zijn geest een algeheele verstomping onderging, bleef hij zich aan zijn geliefkoosde studiën wijden. Hoe vlijtig hij arbeidde, van hoeveel hij kennis nam en hoezeer hij er naar streefde zijn kennis aan anderen mee te deelen, blijkt uit de reeks van geschriften, die van zijne hand verscheen. Behalve artikelen in tal van periodieken gaf hij achtereenvolgens boeken in het licht waarin hij bij voorkeur de vruchten zijner studiën op het gebied der geschiedenis van het Christendom der | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
drie eerste eeuwen, en van het historisch kritisch onderzoek der geschriften van het Nieuwe Testament ten beste gaf. In 1876 zag het licht: Schets van de geschiedenis der Nieuw-Testamentische letterkunde, waarvan ten bate van het godsdienstonderwijs een verkorte uitgave verscheen, die veel waardeering vond (De boeken van het Nieuwe Testament 1877). Daarvan werd een tweede geheel herziene druk bezorgd in Nieuw-Testamentische Letterkunde (1888). In 1884 was zijn Schets van de geschiedenis van het Christendom verschenen, in 1886 in een tweeden druk veel uitgebreid tot een Geschiedenis van het Christendom. In 1888 verschenen Apocalyptische Studiën en in 1897 verzamelde opstellen van zijne hand als Levensbeelden. Voor talloos velen echter heeft hij zich verdienstelijk gemaakt door de redactie van de Bibliotheek van Moderne Theologie en Letterkunde in 1881 over te nemen, toen de heer J.H. Maronier, die haar had in 't leven geroepen, de redactie ervan staakte. Onder zijne leiding verschenen daarvan dertien zware deelen. In de Leestafel van dit tijdschrift, in elke driemaandelijksche aflevering, gaf hij een min of meer uitgebreid overzicht of een beoordeeling van boeken die in binnen- en buitenland het licht zagen. Onder de oorspronkelijke stukken die er in werden opgenomen, waren er jaarlijks een paar van zijne hand. De keuze der artikelen uit buitenlandsche tijdschriften bewees zijn uitgebreide lectuur en tevens hoezeer hij bleef medeleven met zijn tijd. Wel menigeen die geen uitgebreid leesgezelschap tot zijn dienst of geen bibliotheek in zijn nabijheid had, heeft hij met die Bibliotheek, gelijk Maronier dit had gedaan, den grootsten dienst bewezen. Door wel velen werd het als een gemis gevoeld, toen de uitgave er van in 1893 door hem werd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gestaakt. Toch, bij de dalende belangstelling in theologische lectuur, kon zij niet worden volgehouden. De uitgave kwam hem ook finantieel op te groote offers te staan. Maar door de zorg die hij er aan had gewijd, en de studie die ze hem gekost had, mocht hij aanspraak maken op erkentelijke waardeering. In ruimen kring heeft hij die gevonden, voor velen een ‘moderator’ gelijk hij reeds als student in kleinen kring was geweest. Zoo heeft hij den titel van Theologiae Doctor met eere gedragen. Hij heeft gewoekerd met de talenten, die hem geschonken waren en behoord tot degenen die den fakkel, aan anderer vuur ontstoken, volijverig en volvaardig toereiken weer aan anderen, opdat zij voor hun fakkel er licht aan ontleenen. En ook als mensch heeft hij meerderen goed gedaan met zijn hartelijkheid en hulpvaardigheid en menigeen zijner vrienden met zijn bewijzen van vriendschap verkwikt. Rovers was met aardsche goederen gezegend en had een milde hand. Tal van instellingen en stichtingen heeft hij bij testament bedacht, nadat hij ze bij zijn leven had gesteund. Maar men bemerkte er niets van bij zijn leven. Zoozeer had hij er een afkeer van, als een weldoener bekend te staan, dat hij eens zijn steun aan een inrichting heeft ontzegd, toen zij, tegen zijn uitgedrukten wil, ook maar met zijn initialen hem als gever had bekend gemaakt. Doch dit behoort tot zijn intieme leven, dat slechts weinigen hebben gekend, want voor zeer weinigen heeft hij het geopend. Voor wie het geopend was - zij hebben er het licht in zien branden van een kinderlijk geloof en er in leeren kennen een goed hart en een warm gemoed.
J. van Loenen Martinet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geschriften van Dr. M.A.N. Rovers.Disquisitio de Paulo religionis christianae Apologeta, 1860. De Synoptische Evangeliën met Inleiding en Aanteekeningen, 1863. De Theologie in Nederland, 1863. Heeft Paulus zich ter verdediging van zijn apostelschap op wonderen beroepen? 1870. Beroemde Amerikanen door Theod. Parker. Met aanteekeningen. 1872. Open brief aan Jhr. Mr. M.J. Schuurbeque Boeye, 1874. Geschiedenis der N.T. Letterkunde, 1874-1876. De boeken van het N. Testament, 1877. Dr. A. Pierson's Afscheid van de Theologie, 1879. Uit het Oudste Christendom (uitg. met Dr. B. Tideman Jzn.), 1880. Schets van de geschiedenis van het Christendom, 1883, 1884 (3 stukken). Legenden en Levensbeelden, 1885. Geschiedenis van het Christendom (2de verm. en verbet. druk), 1886. N.T. Letterkunde (Tweede geheel omgewerkte druk), 1888. Apocalyptische Studiën, 1888. Het Passiespel te Oberammergau, 1890. Een woord naar aanleiding van Jhr. Rochussen's ‘Christen of Modern?’ 1891. Levensbeelden, 1893. Een woord naar aanleiding van Dr. Blok's Rede over de Jezuieten, 1893. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Behalve de Leestafel (van Juli 1880-April 1893) in de Bibliotheek van Moderne Theologie en Letterkunde:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het Theol. Tijdschrift:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In De Tijdspiegel:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In De Gids:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het Bijblad van De Hervorming:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de Stemmen uit de Vrije Gemeente:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de Godgeleerde Bijdragen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de Evangeliespiegel:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het Godsdienstig Album:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In Geloof en Vrijheid:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de Volksbibliotheek:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de Bijbelvriend:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In De Onderzoeker (Kaapsch blad):
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In De Opwekker:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In Geloof en Leven:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de Vaderlandsche Letteroefeningen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de Volksalmanak van het Nut:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In Los en Vast:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In Mannen van Beteekenis:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In Uit velerlei pen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de Levensberichten van de Maats. der Ned. Letterk.:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uitgesproken in de Sectie voor Letterkunde van het Utr. Gen. voor K. en W.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het Zeitschrift für Wissenschaftliche Theologie:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de Revue de l'histoire des religions:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de Monatsheften der Comenius-Gesellschaft:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Godsdienstige toespraken:
Voorts artikelen in Het Volksblad (Red. de Bosch Kemper) 1865-1869; Ons Streven, 1870-1874; Vrij en Vroom, Juli 1887 en Oct. 1891; De Protestant, 1886; Nieuw Leven, 1889-1894; Nieuw kerkelijk Weekblad, 1869-1872; De Hervorming, 1873-1895; Ned. Spectator, 1877 en 1881; De Amsterdammer, 1880-1882; en artikelen van stichtelijken aard in Het Morgenlicht en Godsdienstig Dagboek. |
|