Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1902
(1902)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. page 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Levensbericht van Jacob Heinrich Krelage.In den nacht van 30 November op 1 December 1901 is te Haarlem een man overleden, wiens heengaan bij honderden - wat zeg ik? bij duizenden, allerwege in Europa en ook daarbuiten, weemoedige gewaarwordingen wekte, wiens naam in alle beschaafde kringen door ons geheele land niet alleen bekend, maar loffelijk bekend was: Jacob Heinrich Krelage. Ofschoon van afkomst en beroep vóór en boven alles tuinbouwer en tuinbouwkundige - wat lang niet synoniem is - was hij bekend als een voorstander, zelfs waar het te pas kwam een voorvechter, van alles wat schoon is en goed, met het natuurlijke gevolg, dat hij zijn vrienden en vereerders had in alle kringen, dat hij overal gaarne gezien en steeds met onderscheiding behandeld werd. Dit kon alleen het gevolg zijn van buitengewone verdiensten, en dát die zoo algemeen gehuldigd, zoo weinig benijd werden, dankte hij aan een bijzondere persoonlijke aantrekkelijkheid. En inderdaad, hij paarde aan een robust voorkomen een zoo beminnelijk karakter, dat zelfs zij, die zich bij een eerste kennismaking op een afstand | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hielden, dat ook zij, die op sociaal gebied aanvankelijk niet met hem overeenstemden, hem hunne bewondering, hunne hoogachting niet konden onthouden, en eindigden met volkomen met hem te sympathiseeren. Ga ik, uitgenoodigd om een kort levensbericht van hem te geven, een lofrede op Krelage schrijven? Ik beantwoord deze vraag, die naar aanleiding der bovenstaande regels vóór de hand ligt, onbewimpeld toestemmend. En waarom zou ik niet? Een levensschets van Krelage, die niet tot een eigenlijke biografie mag uitgewerkt worden, welke hier trouwens niet op hare plaats zou zijn, zou niet anders dan een lofrede kúnnen wezen, zelfs al werd die geschreven door iemand, die in minder intieme relatie met hem stond, hem niet een halve eeuw lang gekend en vele jaren vertrouwelijk met hem bevriend geweest was. Ik ken mij echter objectief genoeg om bij mijne schets licht en schaduw gelijkelijk tot hun recht te doen komen, overtuigd als trouwens ben, dat door de laatste het eerste te sprekender uitkomt.
Om de verdiensten van een in meerdere opzichten uitstekend man goed te kunnen beoordeelen, is het niet genoeg te weten wat hij in zijn besten tijd presteerde, maar moet men ook bekend zijn met zijn vroegeren levensloop, ook met zijn afkomst; immers, terwijl in het ééne geval het latere leven om het zoo eens te noemen de consequentie is van hetgeen er middellijk of onmiddellijk aan voorafging, staat dat in het andere meer op zich zelf, als de uiting van eigen initiatief. Hier was zoowel het een als het andere het geval, maar toch het laatste inzonderheid. De vader van onzen Krelage was een man van de daad, die, van zeer laag bij den grond af, een in zijn vak be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nijdenswaardig hoog standpunt bereikte, wat hij alleen aan zich zelven, zijn doorzicht, zijn werkkracht en energie te danken had. Als de zoon van een zelfstandig landbouwer mede voor den landbouw bestemd, verliet hij in 1804 Duitschland, om, het voorbeeld van vele andere jonge landgenooten volgende, naar Holland te trekken, waar toen, naar de algemeen heerschende meening, voor onbemiddelde, maar energieke jongelieden meer en beter kans was om door de wereld te komen dan in het groote, door werkkrachten overvulde Duitschland. Dat velen in die poging slaagden is genoeg bekend, immers vele gezeten, zelfs gegoede families zijn afkomstig van Duitsche immigranten van het begin der vorige eeuw. Maar bekend is het ook dat het den meesten aanvankelijk alles behalve vóór den wind ging, en dat er veel moed en volharding noodig was, om aan velerlei tegenspoeden in 't begin het hoofd te bieden. Zoo ook hier. Eerst na twee jaren gelukte het den jongen Duitscher een vrij goede betrekking te krijgen in een Haarlemsche bloemkweekerij; maar het schijnt daar toch niet voorspoedig mede gegaan te zijn, zoodat na weinige jaren, vooral tengevolge der ongunstige maatschappelijke toestanden van dien tijd, die zaak in 1811 moest worden opgeheven, bij welke gelegenheid Krelage, in plaats van zijn achterstallige loon, een aantal planten kreegGa naar voetnoot1. Noodeloos is het hier bij den verderen levensloop van dezen werkzamen man stil te staan. Op dit moment diende echter gewezen te worden, wijl het 't begin, de kiem was van de tegenwoordig zoo omvangrijke en door | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de geheele wereld beroemde cultuur- en handelsinrichting. Aanvankelijk schijnt hij nogal met moeilijkheden te kampen gehad te hebben, ondanks zijn pogingen om in Duitschland, met name te Frankfort, een débouché voor zijn cultuurproducten te vinden. Toch mocht hij daarin eindelijk slagen, zoodat zelfs de oprichting van een filiaal wenschelijk bleekGa naar voetnoot1. Daar was het ook dat hij zich in 1814 in den echt verbond met Mejuffrouw Fresenius, bij welker familie hij gedurende eene ziekte vriendelijke verpleging had gevonden. Eenmaal goed op gang zijnde, breidde zijne zaak zich gestadig uit, waartoe zijne herhaalde reizen naar Frankfort niet weinig zullen hebben bijgedragen, maar welke uitbreiding toch het directe gevolg was van zijn degelijke vakkenis en een doortastenden ijver. Zeer oud is de heer E.H. Krelage niet geworden, immers hij overleed reeds in Juni 1855, op negen en zestigjarigen leeftijd; oud genoeg echter om zijne inrichting tot eer en aanzien gebracht te hebben, en zich te verheugen in het bezit van een zoon, dien hij vijf jaren te voren als deelgenoot in de zaak had opgenomen, en welke van toen af gedreven werd onder de firma E.H. Krelage & Zoon.
Jacob Heinrich Krelage, aan wiens nagedachtenis deze bladzijden gewijd zijn, werd den 1sten November 1824 te Frankfort a/M. geboren. Hij was dus niet alleen van Duitschen bloede, maar ook Duitscher van geboorteGa naar voetnoot2. Toch was hij door en door Hollander, waartoe zijn eerste opleiding in de school van den heer Scholten, te Haarlem, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van 1830-'39 zeker veel zal hebben bijgedragen, terwijl overigens zijne opvoeding een Duitsche genoemd kan worden. Immers na de school van den heer Scholten verlaten te hebben, werd hij door zijne ouders gedurende de twee volgende jaren naar Frankfort gezonden, ten einde daar, door het volgen van cursussen en het nemen van privaatlessen in natuurwetenschappen, talen, enz., verder voor het maatschappelijke leven gevormd te worden. Neemt men nu daarbij nog in aanmerking dat van zijne moeder gezegd wordt dat zij was ‘eine Frankfurter Bürgerstochter und an Geist und Gemüt hoch stehende Frau, welche das deutsche Wesen im Krelageschen Hause lebendig erhielt bis an ihr Ende’Ga naar voetnoot1, en dat de jonge Krelage daarna van 1841-'55 zich jaarlijks, voor het beheer van het filiaal der zaak, eenigen tijd in Frankfort ophield; eindelijk dat hij, in 1850, na deelgenoot in de zaak zijns vaders geworden te zijn, met eene Frankfortsche, Mejuffrouw Christiane Henriette Plitt, in den echt trad, dan is er zeker alle reden om zich er over te verwonderen, dat het Duitsche element later in hem niet sterker op den voorgrond trad. Dat Krelage overigens vrijwel cosmopoliet was, zal men begrijpen, als men weet dat hij van 1844 af, toen hij, op twintigjarigen leeftijd dus, zijn eerste reis voor zaken in Engeland deed, geregeld en bij afwisseling, behalve voornamelijk Engeland en Duitschland, ook Frankrijk en België bereisde, aan welke reizen hij zeker voor een goed deel dien ruimen blik op maatschappelijke toestanden, dien men later zoozeer in hem bewonderde, zal te danken hebben. Nadat in 1855 de oude heer Krelage overleden was, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zette de zoon, die hiertoe geheel gevormd en opgeleid was, de zaak onder dezelfde firma alleen voort, en wel met zooveel kennis en zulk een tact, dat ze eene beroemdheid verkreeg, als waarin zich slechts weinige firma's mogen verheugen. Het is hier niet de plaats om Krelage ook maar in zijn voornaamste handelingen als hoofd dezer voorname kweekers- en handelsinrichting te volgen. Wat toch voor een biografie in dit geval hoofdzaak zou wezen, is nu bijzaak. Een paar bijzonderheden mogen hier echter plaats vinden, wijl ze eenig denkbeeld kunnen geven van de beteekenis der zaak. Dat die reeds tijdens het leven van den ouden heer Krelage een zeer groote uitbreiding gekregen en zeer de opmerkzaamheid van buitenlandsche deskundigen getrokken had, blijkt uit een opsomming, voorkomende in Loudon's Gardeners' Magazine van 1830 (dus negentien jaar nadat ze op zeer primitieve wijze was opgericht) van het aantal daar toen reeds gekweekte soorten der voornaamste handels bol- en knolgewassen, uit de geslachten Hyacinthus, Tulipa, Narcissus, Iris, Crocus, Ranunculus en Anemone, ten bedrage van niet minder dan 2567 verschillende soorten en variëteiten (waarbij 300 nieuwe, die door Krelage uit zaad gewonnen waren). En dat dit laatste van niet geringe beteekenis was, zal men toestemmen, als men uit dezelfde bron verneemt, dat voor een zijner nieuwe Hyacinten, toen zij voor de tweede maal bloeide, twaalf honderd gulden werd gebodenGa naar voetnoot1. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Waren het de bovengenoemde plantengeslachten met welker cultuur men zich tot omstreeks de helft der vorige eeuw te Haarlem hoofdzakelijk bezig hield en waaraan de Spaarnestad haren wereldroem te danken heeft, de tweede helft der negentiende eeuw bracht daarin een niet geringe verandering, of liever gaf aan de Haarlemsche culturen een groote uitbreiding; immers, terwijl de teelt der van ouds gerenommeerde bolgewassen gestadig meer omvang verkreeg, door het winnen en in den handel brengen van nieuwe soorten, kwamen er enkele andere geslachten bij, die weldra voor den handel van groote beteekenis werden, zoo b.v. Amaryllis, Gladiolus, Clivia en inzonderheid ook Lelies. Wat het zegt met dat alles den tijd gelijk te blijven, kunnen alleen zij begrijpen, die niet geheel vreemd zijn op dat gebied; en in al deze specialiteiten, waarbij nog komen verscheidene anderen, stond Krelage steeds aan de spits of bekleedde hij een eervolle plaats in het voorste gelid. Ofschoon het hier de plaats niet is om Krelage's verdiensten als kweeker en handelaar in het licht te stellen, waartoe nog heel wat anders zou kunnen aangevoerd worden, mogen toch deze bijzonderheden niet onvermeld blijven, omdat er uit blijkt dat hij, voor hoeveel andere zaken van maatschappelijk belang hij zijn krachten ten beste gaf, toch in de eerste plaats hoofd eener groote firma bleef, en in dit opzicht zoo min het noblesse oblige als zijne materiëele belangen uit het oog verloor, hetwelk toch niet belette dat hij een opgenomen taak steeds zoo breed mogelijk opvatte en daarin een activiteit ontwikkelde die bewondering afdwong. Zoo groot was dan ook de roem die van het etablissement aan den Kleinen Houtweg door de geheele be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schaafde wereld verspreid geraakte, dat geen deskundige van waar ook, die ons land bezocht, in gebreke bleef er een bezoek aan te brengen; ja zelfs dat vele vorstelijke personen, die korter of langer in Nederland verbleven, niet verzuimden zich ook naar Haarlem te begeven, voornamelijk, zelfs meestal uitsluitend, om Krelage's ‘Bloemhof’ te leeren kennen, en, al naar het jaargetijde daartoe gunstig was, den rijken bloemenschat aldaar te bewonderen, wat natuurlijk aan Haarlems roem en Haarlems handel zeer ten goede moest komen. Het komt mij voor niet van belang ontbloot te zijn, hier uit de bij de Firma berustende aanteekeningen mede te deelen door welke vorstelijke personen deze inrichting sedert 1859 werd bezocht, daar er schaars eene zal gevonden worden, op welk industriëel gebied ook, die zich op zoo veel vorstelijke belangstelling kan beroemen. Reeds in 1839 werd de inrichting bezocht door onze toenmalige Kroonprinses Anna Paulowna, die daarna, in 1842, met hare kinderen, later Z.M. Willem III en Prinses Sophie, haar bezoek herhaalde, en voorts, nog tijdens het leven van den heer E.H. Krelage, in 1850 door Prins Frederik der Nederlanden en den Kroonprins van Zweden en Noorwegen. Naarmate de roem van dit etablissement zich meer en meer uitbreidde werden ook, toen de heer J.H. Krelage aan het hoofd er van stond, die vorstelijke bezoeken talrijker en volgden ze elkaar spoediger op. Zoo bleef dan in het ‘Album’ door de naamteekeningen de herinnering bewaard aan dat in 1859 van H.M. Koningin Sophie der Nederlanden, meer bepaald aan den in het jaar te voren geopenden ‘Wintertuin’, waarover hieronder nader; in 1863 van Z.K.H. Prins Amadeus van Savoye (later Koning van Spanje); | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in 1870 van Z.K.H. Grootvorst Wladimir van Rusland; in 1871 van Z.K.H. Prins Pierre d'Orleans en van Z.K.H. Prins Philipp van Saksen-Coburg; in 1875 van H.K.H. Prinses Marianne der Nederlanden; in 1876 van HH. KK. HH. de Kroonprins en Kroonprinses van Duitschland (later Keizer en Keizerin Friedrich); in 1877 van HH. MM. de Keizer en Keizerin van Brazilië; in 1879 van Z.H. den Hertog van Nassau (thans Groothertog van Luxemburg); in 1882 van H.M. de Koningin van Zweden en Noorwegen; in 1884 van Z.K.H. Prins Hendrik der Nederlanden met HH. HH. de Erf-Groothertog en Erf-Groothertogin van Oldenburg; in 1885 van Z.K.H. Aartshertog Rainer van Oostenrijk, en van Z.H. Prins Ferdinand van Saksen-Coburg (thans Vorst van Bulgarije); in 1889 van HH. HH. Prins en Prinses Hermann van Saksen-Weimar; in 1890 van den Vorst en Vorstin Albert van Thurn en Taxis; in 1893 van Z.K.H. Prins Eugenius van Zweden en Noorwegen, en van HH. MM. den Koning en de Koningin van Saksen; eindelijk in 1894 van HH. MM. Koningin Wilhelmina en Koningin Emma, die van den Haag uit een bezoek brachten aan de ‘Pronkbedden der Hyacinten van de Firma Krelage, aan den Zijlweg, te Overveen’. Nu moge men aan zulk een vorstelijk, vaak slechts vluchtig, bezoek meer of minder waarde hechten - ik zelf behoor tot hen, die ze steeds van weinig reëele beteekenis achtte en veel waarde hechtte aan dat van degelijk deskundigen - in dit geval mocht er zeker veel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
prijs op gesteld worden, daar ze niet alleen de reputatie van Krelage's ‘Bloemhof’ deden rijzen, maar zeker ook niet weinig bijdroegen om den roem van Haarlem als bloemenstad te verhoogen en tevens den bloembollenhandel in 't algemeen niet onaanzienlijk ten goede kwamen. Uit dit oogpunt gezien is de beteekenis er van zeker niet gering.
Nog een paar andere bijzonderheden uit de geschiedenis dezer Firma mogen hier in herinnering worden gebracht: de inrichting van een ‘Wintertuin’ en de expositie van z.g. ‘Pronkbedden’. Over beiden slechts een enkel woord, alleen om te doen zien hoezeer Krelage als vakman een man van initiatief was, en de juiste middelen wist te vinden en aan te wenden, om de aandacht van het groote publiek op zijne inrichting te vestigen. Beiden waren middelen voor reclame en hebben dan ook als zoodanig goede diensten bewezen. De in 1858 geopende ‘Wintertuin’ was iets nieuws en viel blijkbaar zeer in den smaak van het publiek. De beschikbare ruimte in een drie- of viertal aaneengeschakelde gewone plantenkassen was echter veel te bekrompen voor een wintertuin in den waren zin van 't woord, al kon het bezoek op sommige tijden van 't jaar aantrekkelijk genoeg wezen. Krelage had zich gedurende verscheidene jaren, behalve met de hoofdcultuur, die van bol- en knolgewassen, ook bezig gehouden met die van andere groenblijvende koudekasplanten, waarmede het, daar hij zich er niet genoeg aan kon toewijden, niet te druk schijnt gegaan te zijn. En om die nu toch nog zoo productief mogelijk te maken, gebruikte hij ze voor een z.g. ‘Wintertuin’, waartoe zij zich goed leenden, en op welke wijze ze dan ook | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarschijnlijk meer indirect voordeel opleverden, dan direct wanneer ze verkocht waren. Kan het oordeel over dien veel besproken ‘Wintertuin’ niet onvoorwaardelijk gunstig zijn, anders is dit wat de ‘Pronkbedden’ betreft. Het aanleggen van ‘Pronkbedden’ was in vroeger tijd bij de voornaamste bollenkweekers - ook bij liefhebbers - een zaak, waaraan groote waarde werd gehecht. Men plantte namelijk de beste Hyacinten, Tulpen en andere bolgewassen onder de voor hare ontwikkeling gunstigst mogelijke condities; beschermde ze niet alleen in den winter, maar ook tijdens den bloei tegen ongunstige invloeden van buiten; in één woord men liet niets ongedaan wat een zoo krachtig mogelijke ontwikkeling en een fraaien bloei kon bevorderen; en wanneer dan die bedden op hun fraaist waren, werden ze ter bezichtiging gesteld. Onnoodig te zeggen dat men het daarbij niet aan pogingen liet ontbreken om elkander de loef af te steken, maar ook dat deze op zich zelf reeds kostbare liefhebberij daardoor gaaadeweg nog kostbaarder moest worden, zoodat de een vóór en de ander nà begon in te zien dat de resultaten daaraan niet geëvenredigd waren, en het opgaven. Die ‘Pronkbedden’ waren dan ook reeds sinds lang volkomen in onbruik geraakt, tot Krelage op het lumineuse denkbeeld kwam er weder mede te beginnen, en zijn Hyacinten-pronkbedden hebben dan ook verscheidene jaren achtereen een onbetwist succes gehad. Zóó toch moet men de Hyacinten zien, de sterkste bollen van de fraaiste soorten onder de gunstigste omstandigheden in den open grond gekweekt, en tijdens den bloei door een zeer ruime linnen tent, niet alleen tegen regen en wind, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maar ook en vooral tegen de zon beschermd, zoodat de kleuren al hare intensiteit behielden en men hare schoonheid, vooral bij helder weder goed kon beoordeelen. Dat dit iets beteekende, m.a.w. zeer kostbaar was, blijkt wel hieruit, dat, niettegenstaande gelijktijdig door de Overveensche kweekers pronkbedden werden aangelegd, dat slechts éénmaal plaats had, terwijl Krelage er verscheidene jaren achtereen (tot in 1894) mede doorging. Ik meen het bovenstaande voldoende te achten om Krelage, voor hen die hem niet als zóódanig kenden, eenigszins te doen kennen als vakman, in betrekking tot zijn tuinbouw-etablissement. Ik zeg eenigszins, want voor een juiste waardeering van zijne verdiensten in dit opzicht zouden we hem in zijn werken en bij de gestadige uitbreiding zijner inrichting als op den voet hebben moeten volgen, en had ik nog een aantal feiten moeten aanvoeren, die daarbij van overwegende beteekenis waren. Zoo b.v. het opsporen van een zeer fraai ras van laat bloeiende Tulpen, hier volkomen onbekend en in het bezit van een Vlaamsch liefhebber, door hem aangekocht, met zorg aangekweekt en daarna onder den naam ‘Darwin-Tulpen’ in den handel gebracht en die nu gaandeweg meer verspreid geraken en door ieder hoogelijk gewaardeerd worden. Alleen zij hier, alvorens een blik te werpen op zijn openbaar leven, zijn verhouding tot de maatschappij, nog opgemerkt, dat hij in 1895, hoewel nog levenskrachtig genoeg om zich met verschillende tijdroovende zaken bezig te houden, de leiding der kweekerij en handelszaak geheel overgaf aan zijn toen zes en twintigjarigen zoon, daar hij zeer terecht begreep dat jongere krachten noodig waren, om in alle opzichten met den tijd gelijken tred te houden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat ook in Krelage's openbaar leven de Tuinbouw telkens op den voorgrond treedt, kan niemand verwonderen, die bedenkt dat hij vóór en boven alles tuinbouwkundige en vakman was, zoodat ik mij er volstrekt niet over behoef te verontschuldigen dat in deze schets meer sprake is van Tuinbouw dan van Letterkunde, wat te dezer plaats zeker wel een zeldzame uitzondering zal zijn. Ofschoon hij zich reeds een viertal jaren zeer verdienstelijk had gemaakt door de organisatie en de leiding der eerste te Haarlem gehouden bloemententoonstelling in den Haarlemmer Hout, dagteekent toch zijn eerste krachtige en zoo goed geslaagde poging om het algemeene belang, in casu dat van Haarlem's bloembollenteelt en -handel, te bevorderen, van 1860, en wel door de oprichting der ‘Algemeene Vereeniging voor Bloembollencultuur’, waarvan hij het initiatief nam, die hij organiseerde, waarvan hij veertig jaren lang de algemeen geachte Voorzitter was, en die onder zijne tactvolle leiding een uitbreiding verkreeg en een invloed ten goede uitoefende, veel grooter dan hij zelf zich dien aanvankelijk had voorgesteld. Het jaar 1864 was, gelijk hij later zelf meermalen heeft gezegd, beslissend voor de richting van zijn volgend leven en werken. In dat jaar namelijk was hij candidaat gesteld voor den Haarlemschen Gemeenteraad, maar bleef met 15 stemmen in de minderheid. Dit échec bepaalde zijn toekomstplannen. Ware hij toch toen gekozen geworden, dan zou hij zich waarschijnlijk uit zijn zaken hebben teruggetrokken, om zich in 't vervolg niet alleen aan de belangen van de stad zijner inwoning, maar ook aan de politiek te gaan toewijden. Mag dit velen vreemd, ja onwaarschijnlijk klinken, te begrijpen is het toch wel. Weduwnaar zonder kinderen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en naar het schijnt, gelijk trouwens toen velen dachten, geen plannen voor een tweede huwelijk hebbende, en geheel alleen met zijne moeder levende, miste hij dien stimulus voor de uitbreiding zijner zaken, die steeds gevonden wordt in een zoon als opvolger; en die op dezelfde hoogte te houden en eenvoudig te continuëeren was strijdig met zijne natuur. Daar kwam bij dat hij zich voor algemeene volksbelangen zeer interesseerde en veel aanleg en neiging had voor politiek. Het lidmaatschap van den Raad was daarvoor zeker een goed uitgangspunt geweest. Waar hij het dan toe gebracht zou hebben kan men natuurlijk zelfs niet gissen, daar dit van verschillende niet te voorziene omstandigheden afhankelijk was. Maar wanneer men let op zijn veelzijdige ontwikkeling, zijn bewonderenswaardig helderen blik op menschen en maatschappelijke toestanden, en inzonderheid op zijn groot organiseerend, wetgevend en besturend talent, waarvan hij spoedig en bij herhaling doorslaande blijken gaf, is het niet zeer gewaagd aan te nemen dat hij, die zoo goed partij wist te trekken van de stroomingen des tijds, niet ter halver wege zou zijn blijven stilstaan. Maar dán ook zou de Nederlandsche Tuinbouw een kampioen hebben gemist, aan wien deze later onschatbare verplichtingen zou hebben. Die vijftien stemmen hebben ongetwijfeld een onberekenbaren invloed gehad niet alleen op Krelage's later leven en werken, maar ook op een nijverheidstak, bij wiens ontwikkeling de belangen van duizenden betrokken zijn. Die kleine nederlaag toch schijnt hem voor goed van zijn politieke inclinaties genezen, en hem aanleiding gegeven te hebben, om zich met vernieuwde kracht niet alleen aan de belangen zijner Firma, maar ook en vooral | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan die der vaderlandsche horticultuur toe te wijden. Een als men zoo wil toevallige omstandigheid heeft daartoe veel, zooal niet beslissend, medegewerkt. Hierbij, wijl het als het uitgangspunt kan beschouwd worden van zijn werken naar buiten, en het hem gelegenheid gaf om zijn krachtig organiseerend en administreerend talent te doen uitkomen, moet ik een weinig uitvoeriger stilstaan. Door eenige invloedrijke voorstanders van den Tuinbouw was het denkbeeld aan de Besturen der Tuinbouw-Vereenigingen en Maatschappijen in overweging gegeven van het ontwerpen eener groote algemeene of internationale Tentoonstelling van planten en bloemen, enz., welk denkbeeld gereeden ingang vond. Vermoedelijk zal het toen kort geleden voltooide Paleis voor Volksvlijt te Amsterdam daar wel aanleiding toe gegeven hebben; immers die toen nog volkomen intact gebleven ruimte bood, met de galerijen en nevenzalen, hiertoe een gelegenheid, gelijk er toen misschien nergens in Europa een betere kon gevonden worden. Ook bleef men in die keuze, nadat een Commissie voor ontwerpen en uitvoeren zich had geconstitueerd, niet lang in het onzekere, te minder daar ook het Bestuur van het Paleis, met den wakkeren Sarphati aan 't hoofd, zich met dat plan ingenomen toonde. Het succes dezer tentoonstelling, zeker, vooral ook met het oog op de kolossale ruimte en om meer andere reden, een gewaagde onderneming, overtrof verre de stoutste verwachting, en het doet geen afbreuk aan de verdiensten der overige bestuursleden, wanneer ik zeg - ik zeg het trouwens anderen na - dat dit in zijn geheelen omvang aan Krelage te danken was. Als 1e Secretaris heeft hij daarbij eene kracht ontwikkeld, waarover | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ieder, die daarbij met hem in aanraking kwam, zich weldra ten hoogste verwonderde, en die hem een zedelijk overwicht gaf, aan welks invloed niemand zich kon, ja niemand zich zocht te onttrekken. Daar ik, als 2e Secretaris, tevens de redactie van den Catalogus op mij genomen hebbende, veel met hem te overleggen en te regelen had, was ik meer en beter misschien dan iemand anders in de gelegenheid hem daarbij te leeren kennen, en, hoewel ook niet vreemd in voorbereidende maatregelen, verbaasde ik mij telkens weer over de wijze waarop hij in alle mogelijke eventualiteiten voorzag, en den omslag dien hij maakte zelfs voor de schijnbaar nietigste kleinigheden. Want omslachtig was hij in de hoogste mate, wat, ondanks het schier onbegrensde vertrouwen dat men spoedig in hem was gaan stellen, met het oog op de daaruit noodzakelijk voortvloeiende groote onkosten, wel eens aanleiding moest geven tot bedenkingen bij dezen, tot tegenspraak bij anderen. En nu was het zeker hoogst opmerkelijk, terwijl het pleit voor zijn karakter, dat hij, niettegenstaande veel reeds vooraf genomen moeite daardoor nutteloos dreigde te worden, zich dan in 't minst niet ontstemd toonde te zijn, maar met zijn gewone kalmte en besliste zekerheid zijn voorstel of zijn plannen bleef verdedigen, tot men, volkomen overtuigd, al was het misschien wel eens aarzelend, toegaf, om later onbewimpeld te verklaren, dat hij goed had gezien en dat zijn omslachtige voorbereiding nuttig en noodig was. Dat ik hier geen woord te veel zeg, kunnen en zullen zij getuigen die van de twintig bestuursleden (behalve Z.K.H. de Prins van Oranje, die Eere-Voorzitter was) nog in leven zijn. 't Zijn er helaas niet velen meer, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoogstens drie of vier, maar de anderen hebben het zoo vaak beweerd, dat het van mond tot mond ging en aldus algemeen bekend werd. En dat Bestuur bestond toch meerendeels uit mannen, die niet gewoon waren aan den leiband van anderen te loopen, allerminst zeker aan dien van een ‘bloemist’ (ik gebruik hier dit woord met voordacht), dien de meesten nog niet veel meer dan bij naam en reputatie kenden. Het is voldoende hier de namen te noemen van Mr. J. Messchert van Vollenhoven, den toenmaligen Burgemeester van Amsterdam, Jhr. Mr. W.M. de Brauw, Jhr. Mr. H. Hoeufft van Velsen, Prof. C.A.J.A. Oudemans, Jhr. Mr. D.R. Gevers Deynoot, gedurende een reeks van jaren Secretaris van de Holl. Maatsch. v. Landbouw, in verschillende opzichten Krelage's evenbeeld, Mr. W.C.M. de Jonge van Ellemeet, om te doen begrijpen wat dit zegt. Ik sprak daareven van vele reeds vooraf genomen moeite. Wat ik daarmede bedoelde zal men begrijpen, wanneer ik zeg dat de verschillende in een vergadering te behandelen punten vooraf grondig door hem werden ‘bestudeerd’. Ik zeg bestudeerd, want hij raadpleegde daartoe alle hem ten dienste staande bronnen - en die waren niet weinige - welke direct of indirect op het onderwerp betrekking hadden, maakte aanteekeningen en opmerkingen, en kwam steeds ter vergadering met een bundel papieren, die sommigen niet zonder eenige vrees vóór hem zagen liggen, wijl ze konden voorzien dat de discussies daaraan geëvenredigd zouden zijn. Maar bijzonder kenmerkend bij dat alles was dat het prestige van den Voorzitter daar hoegenaamd niets door leed, en hij dezen bij elke gelegenheid de eer liet die hem toekwam. Het bleek steeds uit alles duidelijk, en ieder wist het, dat hij de man van het initiatief was, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maar hij liet dit niet, of althans zoo min mogelijk blijken, en zijn tactvolle manier van handelen was de bron der best mogelijke harmonie. Trouwens hij had voldoening van zijn werk, want deze tentoonstelling was de prachtigste en de best geslaagde wat de inrichting van de onderdeelen betreft, welke tot op dien tijd waar ook gehouden was, zoodat zij dan ook later in veel grootere landen tot model diende. De zeer talrijke vreemdelingen, waarbij de voornaamste notabiliteiten op botanisch en tuinbouwgebied uit alle landen van EuropaGa naar voetnoot1, roemden als om strijd het geheel en niet minder de details, en namen herinneringen mede van ons land, die het tot niet geringe eer verstrekten, en aanleiding gaven tot relaties, welke vruchtbaar zouden zijn voor 't vervolg. Ik mag echter, zoo ik aan deze levensschets geen al te groote uitbreiding wil geven, hierbij niet langer stilstaan, daar ik nog andere bijzonderheden uit Krelage's openbaar leven heb in herinnering te brengen. Deze periode van ongeveer een jaar is echter dáárom van bijzondere beteekenis, wijl het eigenlijk van dien tijd dagteekent dat hij zich als publiek persoon deed kennen en onderscheidde. 't Heeft er inderdaad veel van, alsof zijn veelzijdige bemoeiingen voor de groote tentoonstelling van '65 voor hem een oefenschool waren, waarbij hij gelegenheid vond zijn krachten te leeren kennen, om die weldra in verschillende richtingen te pas te brengen. Ofschoon vroeger reeds in het buitenland door zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
handelsrelaties vrij algemeen bekend, werd toch, door zijn bemoeiingen voor die tentoonstelling, de opmerkzaamheid van de voornaamste specialiteiten in verschillende landen zeer op hem gevestigd, en op de meeste later gehouden groote tuinbouwtentoonstellingen was hij dan ook een al meer en meer gewaardeerd jurylid, op congressen een talentvol debater. Hoezeer zijn bijzondere verdiensten in andere landen werden op prijs gesteld blijkt ten duidelijkste uit het feit dat hem, door afwezigheid van den Voorzitter, de eer te beurt viel het eerste internationale Tuinbouwcongres te Parijs te presideeren. Zeker geen kleinigheid, vooral als men weet dat daar een aantal autoriteiten uit verschillende landen, ofschoon dan ook voornamelijk Franschen, aanwezig waren, wat zeker die taak moeilijker, maar de eer niet alleen voor hemzelven, maar voor den Nederlandschen Tuinbouw, dien hij vertegenwoordigde - haast zeide ik, en het ware niet ten onrechte, voor ons land - des te grooter maakte. Dat was in 1885. In 1867 ging Krelage een tweede huwelijk aan, en wel met mejuffrouw Albertine Dina Wilhelmina Schneither, en toen, twee jaren later, een zoon de vrucht van dien echt was en hij in dezen later een opvolger in zijn zaak mocht veronderstellen, legde hij zich met verdubbelde kracht op de uitbreiding daarvan toe, maar bleef toch ook zijn belangstelling in de algemeene zaak onverflauwd; ja werd die, blijkens zijn optreden, nú als congreslid, dán, en meestal tegelijk daarmede, als jurylid, straks weer als vertegenwoordiger der Nederlandsche Regeering, vooral ook als Voorzitter der Algemeene Vereeniging voor Bloembollencultuur, enz., met ieder jaar grooter. Neemt men hierbij in aanmerking zijn omslachtige en accurate manier van werken, terwijl hij van alles wat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hij ter hand nam grondige studie maakte, dan is het absoluut onbegrijpelijk hoe hij zonder overijling zooveel kon uitrichten, en is men geneigd met NetscherGa naar voetnoot1 te zeggen: ‘'t Schijnt wel dat hij de gave bezit (bezat) dagen van 36 uren te fabriceeren - anders begrijpt men niet hoe hij het vele, dat hij gedaan heeft, in een gewoon menschenleven heeft kunnen klaar krijgen’. - Was reeds in 1860 op zijn initiatief en met zijn krachtige medewerking de Algemeene Vereeniging voor Bloembollencultuur opgericht, hetzelfde was in 1868 het geval met eene Vereeniging, die een band zou zijn tusschen de voornaamste handelaars in bloembollen, de Bloemisten-Vereeniging te Haarlem. Dat Krelage ook hierbij tot Voorzitter werd gekozen behoeft bijna niet gezegd te worden. - Een van zijn voornaamste bemoeiingen was het krachtig deel door hem genomen in de oprichting in 1872 van de Nederlandsche Maatschappij voor Tuinbouw en Plantkunde. Hij was haar eerste Voorzitter, en dat hij dit niet is gebleven, is een uitvloeisel der statuten, waarin periodiek aftreden wordt voorgeschreven. Bij de inrichting dezer thans zoo omvangrijke Maatschappij deed zijn buitengewoon organiseerend talent zich weer degelijk gelden. De eerste jaren waren zeker de moeilijkste, en toen alles geregeld liep en zijn tijd om als Voorzitter af te treden daar was, kon hij met gerustheid den voorzittershamer in andere handen geven; het moeilijkste was achter den rug. Door hem toen het Eerelidmaatschap van het Hoofdbestuur aan te bieden, huldigde de Maatschappij zijne verdiensten en behield men hem tegelijk in het Hoofdbestuur, daar in dit geval van periodiek aftreden geen sprake was. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zoo bleef hij daarin dan ook bij voortduring wel niet de leider, maar toch de voorname raadsman, en het is moeilijk te zeggen welken invloed dit heeft gehad op de gestadige ontwikkeling der Maatschappij, maar dat die niet gering is geweest, mag zonder eenige aarzeling aangenomen worden. Hij bleef haar trouw tot aan zijn einde. Een zijner voornaamste bemoeiingen in het Hoofdbestuur dier Maatschappij was de instelling der z.g. ‘vaste Commissie's’. Volgens zijn overtuiging kon de vooruitgang van den Nederlandschen Tuinbouw zeer worden bevorderd door geregeld de gelegenheid open te stellen om hetgeen men nieuws of voortreffelijks had, aan het oordeel eener bevoegde Commissie te onderwerpen, terwijl het resultaat daarvan algemeen bekend gemaakt zou worden. En zoo werden dan op zijn voorstel een aantal Commissies benoemd voor inzendingen van verschillenden aard, waartoe, behalve in de drie wintermaanden, maandelijks de gelegenheid werd opengesteld. Het is hier alweder niet de plaats om daarover in bijzonderheden uit te weiden. Alleen dient opgemerkt te worden dat deze poging tot bevordering van den Tuinbouw, die nu meer en meer de sympathie van belanghebbenden vindt, vermoedelijk, na dat eenige zoo goed als vruchtelooze opwekkingsmiddelen waren aangewend, op de onverschilligheid der kweekers zou zijn afgestuit, als niet Krelage, overtuigd dat zij moest slagen, als maar moedig werd volgehouden, gedurende geruimen tijd, met opoffering van veel tijd en kosten, door belangrijke inzendingen de belangstelling gaandeweg had doen ontwaken en die had wakker gehouden. De geheele, vrij omslachtige oorspronkelijke organisatie daarvan dankt men hem, en de eindelijk verkregen goede resultaten zijn 't gevolg van zijn energiek volhouden. - | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In 1872 opnieuw candidaat gesteld voor het lidmaatschap van den Haarlemschen Gemeenteraad, werd hij als zoodanig gekozen. Vijftien achtereenvolgende jaren had hij daarin zitting; tot hij in 1887 vrijwillig en in zijn volle kracht van dit mandaat afstand deed, wijl een goede waarneming daarvan meer tijd vereischte, dan hij er, met het oog op zijne zich steeds uitbreidende zaken voor kon beschikbaar stellen. Wat hij als Raadslid gepresteerd heeft zullen de Haarlemmers beter weten dan ik. Te oordeelen naar de wijze waarop hij in andere Commissies en Besturen handelend optrad, is het niet aan te nemen dat hij daar een zwijgende rol zal vervuld hebben. In de acht jaren tusschen zijn eerste en tweede candidatuur waren de toestanden zeer veranderd. Was, door het succes der tentoonstelling van '65 zijn keus reeds ten voordeele van den tuinbouw beslist, en had hij dan ook in datzelfde jaar door aankoop aan zijn terreinen een aanzienlijke uitbreiding gegeven, door zijn tweede huwelijk en zeker niet het minst nu hij zich mocht verheugen in 't bezit van een zoon als opvolger, kon het wel niet anders of hij moest het lidmaatschap van den Raad als bijzaak gaan beschouwen of dit mandaat opgeven. Dat dit toch in zijne schatting geen sinecure was blijkt wel duidelijk hieruit, dat hij zich terugtrok, toen hem bleek dat hij zich er niet meer zoo ruim aan zou kunnen blijven toewijden, als hij plichtmatig achtte. Een teekenend staaltje van de wijze waarop Krelage werkte ontleen ik woordelijk aan een in '96 verschenen korte levensschets door Floris T.Ga naar voetnoot1 in Woord en Beeld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het betreft zijn optreden in zake de bekende, om niet te zeggen beruchte Berner Conventie, ter afwering van de druifluis (Phylloxera vastatrix). ‘Iedereen’, zegt hij, ‘is er nu wel hartgrondig van overtuigd dat deze Berner Conventie een onding is, een noodelooze belemmering voor den handel, en geenszins beantwoordend aan het doel, de bestrijding der voor de druiventeelende landen zeer schadelijke druifluis. Maar Nederland is geen druivenlandGa naar voetnoot1, en de druifluis kan niet van of op bollen leven. Men zou dus vermoeden dat wij met de Berner Conventie al zeer weinig te maken hadden. ‘Het tegendeel zou echter alras blijken. Duitschland, dat aangesloten was, sloot in 1883 op een onbewaakt oogenblik, juist toen de bloembollenverzendingen zouden aanvangen, zijne grenzen voor de Nederlandsche tuinbouwproducten. Verzendingen van bloembollen zonder wortels, gedekt door de bij de verordening geëischte certificaten van oorsprong, werden tot aan het einde van Augustus toegelaten; den 4den September werd het verbod van invoer ook op bloembollen uitgestrekt, zonder dat de oorzaak van deze wijziging in het stelsel duidelijk was geworden. ‘Het vermoeden rijst bij mij op’ - schreef de heer Krelage aan de Opr. Haarl. Courant - ‘dat hier aan een misverstand te denken was, waarschijnlijk ontstaan door den onberaden ijver en de ondoordachte stappen in dezen door enkele belanghebbenden in Nederland gedaan.’ Door het onverwachte van het verbod kwamen eenige honderden kisten bloembollen, die reeds afgezonden waren en de grenzen niet mochten passeeren, en souffrance. Bijna alle in bloembollen handelende firma's | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Haarlem en omstreken waren hierin betrokken, en het spreekt van zelf dat door hen alles in het werk werd gesteld om de gevolgen van het verbod zoo dragelijk mogelijk te maken. Hiertoe moesten in de eerste plaats strekken verzoeken aan den Rijkskanselier om uitzonderingen voor de verzonden bollen toe te staan op de desbetreffende § der verordening, volgens welke zij, schoon ten onrechte, behandeld waren. ‘‘Ook mocht men’ - gaat de heer Krelage voort - een gunstigen uitslag verwachten van de tusschenkomst der Regeering in dezen, die sedert geruimen tijd door belanghebbendenGa naar voetnoot1 op de hoogte der zaak gehouden was. Intusschen’ - laat hij er tamelijk lakoniek op volgen - ‘daar er geen tijd te verliezen was, heb ik gemeend, ook op anderen weg te moeten trachten wijziging der besluiten te verkrijgen, althans ten opzichte der bloembollen zonder wortels.’ - Krelage wendde zich daartoe tot enkele bevriende invloedrijke tuinbouw-specialiteiten te Berlijn en had de voldoening, ten gevolge daarvan onmiddellijk de meest geruststellende verzekeringen namens von Bötticher, den toenmaligen onder-staatssecretaris, te mogen ontvangen. Intusschen zou het nog eenige dagen duren, voordat de desbetreffende instructiën, hoewel reeds in de Staatscourant medegedeeld, de grenskantoren hadden bereikt. En daar de toestand voor den handel met elken dag onhoudbaarder werd, en elke dag vertraging belangrijke schade berokkenen kon, seinde de heer Krelage gedurende vier dagen elken dag aan den Ober-Steuer-Inspector te Emmerik, of hij de instructies uit Berlijn tot vrijen invoer van bloembollen nu ontvangen had? Waarop driemaal een welsprekend ‘nein’ het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eenig antwoord was. Maar de vierde maal luidde het antwoord bevestigend. Toen was er groote vreugde in Holland, ook onder de trouwe lezers der Opr. Haarl. Courant, die van den loop der zaak en van de gewisselde telegrammen van dag tot dag op de hoogte waren gehouden. Het was toen de 17de September. Zoo was dus Krelage, door zijn energiek en beleidvol persoonlijk optreden, er in geslaagd de beschreven crisis, wier ongungunstige oplossing den gedeeltelijken ondergang van een bedrijf had kunnen berokkenen, binnen 14 dagen tijds te bezweren en tot een gunstig einde te brengen, zoodat de geleden schade tot een minimum beperkt bleef - en wel zonder eenigen steun van het Ministerie van Buitenlandsche Zaken, en terwijl de Nederlandsche Gezant te Berlijn zijn post met verlof had verlaten en het Consulaat-generaal aldaar vacant was! ‘Geen wonder dat zijn vakgenooten de gelegenheid aangrepen den wakkeren voorvechter hunner belangen een blijvend aandenken te vereeren aan den moeilijken strijd, welken hij zoo glansrijk voor hen gewonnen had. Als symbool hunner erkentelijkheid kozen zij een sierlijk milieu, om den voet waarvan zich wijngaardranken slingeren rondom de inscripties, die aan den strijd naar aanleiding der druifluis-conventie herinneren’. - Wel had men dan ook reden om een gelegenheid als deze aan te grijpen, om een tastbaar blijk van waardeering hem aan te bieden aan wien de bloembollen-cultuur en -handel zoo vele en zulke groote verplichtingen had, wat te meer in 't oog springt, wanneer men bedenkt van hoe groot belang beiden zijn niet alleen voor Haarlem alleen, maar in niet mindere mate voor de uitgebreide landstreek tusschen Alkmaar en Leiden. Was toch zijne bemoeiing in die phylloxera-geschiedenis, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door de zoo gevaarlijke stagnatie, juist toen de verzendingen waren begonnen, eene zaak van groote beteekenis, in nog andere gevallen dankte men aan Krelage's initiatief uitkomsten van meer duurzaam belang. Zoo b.v. de regeling van den waterstand door verschillende polderbesturen, die vroeger veel te wenschen overliet, ten nadeele natuurlijk van een zoo subtiele cultuur als die van verscheidene bolgewassen waarvoor hij zich veel moeite gaf, die trouwens met een gewenschten uitslag bekroond werd. Vervolgens had men het aan zijn klemmend betoog en zijn invloed bij de Regeering te danken, dat, in strijd met de vroegere bepaling, dat wel land-, tuin- en boschbouw, veeteelt en veenderij van de bedrijfsbelasting waren vrijgesteld, maar niet het bedrijf van bloembollenkweeker, bij een gewijzigd wetsontwerp deze laatste in dit opzicht met den landbouw werd gelijkgesteld. Dat dit voor dezen belangrijken tak van nijverheid van groot belang was behoeft geen toelichting. - Van niet geringe, van in de toekomst steeds klimmende beteekenis is het volgende. Evenals de meeste op zeer groote schaal gekweekte planten, zijn ook sommige geslachten van bolgewassen nu en dan, hier en daar onderhevig aan ziekten, die als ze een epidemisch karakter aannemen, enorme schade kunnen veroorzaken, en die men niet met goed gevolg kon bestrijden, wijl de oorzaken er van onbekend waren. En alweder was het Krelage, die, begrijpende dat alleen wetenschappelijk onderzoek tot de wezenlijke kennis der ziekte en eventueel ook tot het aanwenden der beste bestrijdingsmiddelen zou kunnen leiden. Hij stelde aan Prof. Hugo de Vries zulk een onderzoek van de z.g. ‘ringziekte’ der Hyacinten voor, die zich | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hiertoe bereid verklaarde en dan ook tot de overtuiging kwam dat ze veroorzaakt wordt door zeer kleine slangvormige diertjes, aaltjes genoemd. Een soortgelijk onderzoek werd op Krelage's voorstel vervolgens gedaan door Dr. Wakker, en wel naar de oorzaak der z.g. ‘geelziekte’. Dat hoogere autoriteiten toen reeds van het belang daarvan overtuigd waren, blijkt hieruit, dat zoowel het Rijk als de Provincie N. Holland hiertoe aan de Vereeniging voor Bloembollencultuur eene subsidie verleende. Dit een en ander was wel niet de directe aanleiding tot het oprichten der phytopathologische Vereeniging hier te lande door de hoogleeraren de Vries en Ritzema Bos, maar gaf er toch den sterksten stoot aan. En alweder zien we het presidium dezer Vereeniging hem aangeboden. Veel spoediger dan men had kunnen denken kreeg deze Vereeniging vasten voet en beter nog kon ze aan de praktijk ten goede komen door de oprichting van het phytopathologisch Laboratorium ‘Willie Commelin-Scholten’, na de oprichting waarvan Krelage het presidium nederlegde, in de overtuiging dat dit onder deze nieuwe omstandigheden beter aan hem was toevertrouwd, die zich in het onderzoek van plantenziekten reeds zoo verdienstelijk had gemaakt. Dit geschiedde in 1895, van welk tijdstip af Dr. - weldra Professor - J. Ritzema Bos als Voorzitter fungeert. Met het nederleggen van het Presidium der Algemeene Vereeniging voor Bloembollencultuur, in 1900, eindigt eigenlijk Krelage's openbare leven. Zij, die weten wat hij voor deze Vereeniging en wat zij voor hem was, zullen begrijpen hoeveel zelfstrijd er aan dit besluit moet voorafgegaan zijn. Zij toch was, om het zoo eens te noemen, zijn kind, aan welks op- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voeding hij gedurende veertig jaren een goed deel zijner krachten had gewijd. Hij had haar gebracht op een hoogte, die hij zich aanvankelijk niet had kunnen voorstellen. Dat hij daarbij niet altijd den wind van achteren had is licht te begrijpen. Een aantal der leden toch zijn hoofden van groote met de zijne concurreerende firma's, en het kon dan ook wel niet anders of zijn beslist optreden, zijn energiek doortasten en vooral zijn groot zedelijk overwicht moesten bij dezen en genen naijver, zoo al geen wantrouwen wekken. Dit is zoo vanzelfsprekend, dat het noodeloos zou zijn het hier aan te stippen, ware het niet dat in dit opzicht een exceptie op den algemeenen regel viel op te merken, waaruit duidelijk blijkt hoezeer Krelage een man was van buitengewone verdiensten; immers de overtuiging dat hetgeen hij in 't belang der snel zich uitbreidende Vereeniging voorstelde en deed goed was, werd op den langen weg zóó algemeen, dat er ten laatste van tegenwerking noch wantrouwen meer sprake was, en dat de naijver zwichten moest voor de overtuiging, dat zijn groot moreel overwicht het natuurlijke gevolg was van zijn groot verstand en zijn humaan en degelijk karakter. Allen erkenden hem weldra als hun voorganger, allen eerden hem als hun hoofd. Werd hij dan ook wel eens schertsenderwijze, maar toch uit beleefdheid en waardeering, ‘le Roi de la Tulipe’ genoemd; hij was meer; hij was inderdaad le Roi du pays des Tulipes, de Koning van heel het Tulpenland. Een der sprekendste blijken van algemeene waardeering was zeker wel dat, toen hij zich door zijn wankelende gezondheid genoodzaakt zag het Presidium der Vereeniging | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor Bloembollencultuur neer te leggen, hem door ongeveer twaalfhonderd leden zijn door Haverman geschilderd portret werd aangeboden; terwijl - en hieruit blijkt hoezeer hij ook door mannen der wetenschap werd geëerd - de vóórstudie daarvan (teekening) voor het Museum van Teylers Stichting te Haarlem werd aangekocht, waar het in de schilderijenzaal is opgehangen. In 1879 werd Krelage gekozen tot Lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde. Dit was inderdaad meer dan een beleefdheid hem bewezen, al werd ze misschien door sommigen als zoodanig beschouwd. Op letterkundig gebied was hij volstrekt geen vreemdeling, veel minder misschien dan sommigen, wier recht op den titel van letterkundige gebaseerd is op de uitgave van een of meer boekwerken. Hij poseerde niet als auteur, maar hij wás het daarom niet minder. Hij heeft geen enkel boek het licht doen zien, maar het aantal zijner in vele binnen- en buitenlandsche tijdschriften verschenen, min of meer uitvoerige pennevruchten is zeer groot, en in den regel dragen ze den stempel van veel kennis, degelijke studie of een helderen blik op maatschappelijke toestanden. Ook mocht hij zich beroemen op het bezit eener bibliotheek, die zonder twijfel tot de uitgebreidste particuliere boekverzamelingen in ons land behoort. Natuurlijk is de vakliteratuur daarin het sterkst vertegenwoordigd, ook door een groot aantal zeer zeldzame uitgaven, waardoor, en zeker ook door de zeer waardeerende vermelding er van door buitenlandsche geleerden in buitenlandsche tijdschriften, Krelage's bibliotheek, onder de vakgeleerden en vakgenooten vooral, maar niet minder onder de bibliophielen, een groote vermaardheid verkreeg, niet alleen om de groote uitgebreidheid, doch vooral ook | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
om de belangrijkheid, waarbij nog komen keurige netheid en volmaakte ordeGa naar voetnoot1. Zijn bibliotheek was dan ook, en mocht terecht zijn, zijn weelde en zijn trots, en hoezeer hij er in thuis was, welk een druk en nuttig gebruik hij er van maakte, bleek telkens uit de van zijne hand verschijnende artikelen en uit zijn talrijke correspondenties. Hoezeer Krelage zich ook voor andere zaken dan Tuinbouw en bloembollenteelt interesseerde, zal blijken uit een hierachter volgend chronologisch overzicht van zijn lidmaatschap van verschillende Besturen, waarin hij dan meestal als Voorzitter fungeerde. Als indirect met de letterkunde in verband staande, herinner ik er hier alleen aan, dat hij van 1879-'95 Voorzitter is geweest der Haarlemsche Afdeeling en van '86-'91 Lid van het Hoofdbestuur van het Nederlandsch Tooneelverbond en van '79-'86 Voorzitter der Debating Society te Haarlem. Hierboven haalde ik reeds de Hollandsche Revue aan, waarin Frans Netscher in 1897, dus even vier jaren vóór Krelage's dood, een vrij uitvoerige levensschets van hem gaf. Ik laat dezen onvermoeiden schrijver nog eens aan het woord, niet alleen omdat de schets die hij van hem ontwierp zoo volkomen den indruk teruggeeft dien deze typische persoonlijkheid op elk maakte die met hem, inzonderheid te zijnen huize in kennis kwam, maar ook | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
omdat er ten deele de bevestiging in ligt van veel wat ik hierboven tot zijn lof heb gezegd. De geregelde bezoekers der jaarlijksche Algemeene Vergadering van de Maatschappij der Ned. Letterkunde, die hem daar - allicht alleen dáár - vaak hebben ontmoet, zullen hem er ongetwijfeld in herkennen. ‘Niet alleen’, zegt Netscher t.a.p., ‘door zijn kennis, zijn streven en zijn algemeene bemoeiingen op het gebied der bloembollenkultuur is Krelage als het ware het intellektueele en moreele hoofd van het gilde der Haarlemsche floristen. Ook door zijn individualiteit, zijn persoonlijke verschijning, geeft hij al dadelijk den indruk iemand te zijn, die niet geheel gelijk staat met zijn omgeving, maar er door een of andere reden boven-uit is gegroeid. Hoe en waarom kan men zoo niet dadelijk zeggen. Maar er emaneert van zijn optreden een impressie van meerderheid, van supprematie, die men meer bij intuitie vóelen dan zéggen kan. Breng hem bijv. eens een bezoek in zijn ouderwetsche woning op den Kleinen Houtweg te Haarlem. Het is een dier huizen uit het einde der vorige eeuw - half landhuis half stadshuis - van steen en hout tot één verdieping opgebouwd, en als het ware ingedrukt door de vracht van een zwaar, domineerend dak. De vertrekken zijn laag van verdieping, liggen allen achter elkaar en loopen met kommunicatiedeuren in elkander uit - men voelt er zich als zal het plafond op het hoofd neerkomen; en slechts in zittende houding krijgt men er wat ruimte. Eenige der achterste kamers dier serie vertrekken zijn tot bibliotheek ingericht; alle wanden van den vloer tot de zoldering zijn met boekenkasten bedekt; honderden en duizenden deelen staan er op planken, barricadeeren alle muren, toonen kamer na | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kamer hun harde ruggen. En hun profusie, hun angstwekkende hoeveelheid, hun ruimteverslindende aanwezigheid sluit deze kamers nog meer van de buitenwereld af, maakt ze tot een stil, leegte-suizend milieu, waar men naar het kraken van oud hout verlangt. In dit studie-intérieur, in een dezer bibliotheekvertrekken brengt de grijze Krelage zijn nog altijd nijvere dagen door. Komt men binnen en staat hij op, om zijn bezoeker te verwelkomen, dan bevangt u een verwondering - de verwondering over zijn reusachtigheid. Zwaar, massief, een weinig gebogen van bovenlijf, breed van schouders, waarboven een met grijs haar omstraalden kop als van een oude munt, lijkt hij in het lage vertrek een antieke kolossus. Hij impressioneert door zijn grootte, zijn massiviteit, zijn sjoviale grijsheid, zijn breedheid van doen; hij vult, hij beleeft het vertrek; men ziet zijn zwaar oud lichaam, en hoort niets ánders; hij bindt het oog. En zit hij weer, leunend in zijn bureaustoel, met de armen op de leuningen, de grijze stralenkrans van het haar beschenen door het licht van twee over elkaar gelegen vensters, dan heeft hij iets patriarchaals, iets imperiaals, iets van een Tulpenvorst, in waarheid een ‘Roi de la Tulipe’. Beter als zoo kan men hem niet zien, om aan den indruk toe te geven, dat dit de man moet zijn, die zich naar voren heeft gewerkt in zijn omgeving, die door de natuur met een uiterlijk is begiftigd tot domineeren aangewezen, wiens optreden alleen reeds een impressie van leiding, van heersching geeft, en door wien anderen zich graag laten representeeren’.
Ik moet mij bekorten, om aan dit levensbericht geen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
grootere uitbreiding te geven dan de hier beschikbaar gestelde ruimte toelaat. Uit Krelage's leven en werken is nog veel meer te vermelden dat vermeldenswaardig is, maar het bovenstaande zal genoeg zijn om hem aan hen, die hem slechts bij naam of oppervlakkig kenden, te doen kennen als een man, toegerust met buitengewone gaven, die van deze gaven een voor de maatschappij hoogst nuttig gebruik heeft gemaakt, en het spreekwoord zegt niet ten onrechte: genoeg is meer. Daarom ten besluite nog slechts het volgende. Ofschoon droeve ervaringen en teleurstellingen hem in zijn lange leven evenmin ontgingen als ieder ander, moet toch in het algemeen gezegd worden dat hij met dankbaarheid op dat leven kon terugzien. Hij had de voldoening van wat hij ondernam, of waarvoor hij zich op de bres stelde, en dat was veel en velerlei, bijna zonder uitzondering tot een goed einde te mogen brengen, en vond voor zijn werk en onvermoeid streven de beste belooning in algemeene waardeering; een waardeering zóó groot en zóó algemeen, als maar aan zeer weinigen die zich voor de publieke zaak interesseeren ten deel valt. Bij moreele en physieke kracht om te werken, bezat hij ook in ruime mate werkenslust, zeker een der onschatbaarste gaven, waarop men zich niet beroemt, maar waarvoor men innig dankbaar is. Die werklust, gevoegd bij algemeene belangstelling, is hem bijgebleven tot op het laatste toe. Wel was hij in de twee, drie laatste jaren genoodzaakt zich gaandeweg meer aan het verkeer met de buitenwereld te onttrekken; wel zag men hem minder en minder, ten laatste in het geheel niet meer daar, waar hij anders, hoe moeilijk hij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het zware lichaam in latere jaren ook verplaatste, nooit ontbrak, waar men op zijn inlichtingen rekende en vertrouwde, waar zijn adviezen als axiomata golden, maar men wist toch dat hij er was, direct of indirect ervoer men het; men wist ook dat men nog steeds op hem kon rekenen, waar men zijn raad of zijn zedelijken steun behoefde. Wel mag men dus Netscher nazeggen: Krelage heeft zijn leven geleefd!
Aan den heer J.H. Krelage vielen zooveel onderscheidingen, zoowel vorstelijke als maatschappelijke, ten deel, als waarop maar zeer zelden een industriëel van Europeesche beroemdheid zich mag beroemen. Daar er zeker, buiten zijn zoon, niemand is, die zich hiervan bij benadering een voorstelling kan maken, en het een sprekend bewijs is dat hierboven niets te veel van zijn verdiensten is gezegd, kan een opgave in tijdsorde der benoemingen hier niet misplaatst zijn. Bij de eere- en correspondeerende lidmaatschappen moet wel in 't oog gehouden worden dat dit benoemingen, derhalve feitelijk onderscheidingen zijn; van gewone lidmaatschappen kan hier geen sprake wezen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ridderorden.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eere-Voorzitterschap.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eerelidmaatschappen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Correspondeerende Lidmaatschappen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eereambten.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
H. Witte. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lijst der geschriftenGa naar voetnoot1 van Jacob Heinrich Krelage.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
benevens een groot aantal mededeelingen, verslagen van vergaderingen en tentoonstellingen in verschillende Tuinbouwbladen en in de Oprechte Haarlemsche Courant. |
|