| |
| |
| |
| |
Levensbericht van Jacob Johan van Kerkwijk.
Hij werd geboren te Ouddorp den 19den December 1830 en overleed te 's-Gravenhage den 21sten Mei 1901. In 1848 werd hij student aan de Koninklijke Academie ter opleiding van ingenieurs te Delft, alwaar hij 30 Juni 1852 zijn examen voor civiel-ingenieur aflegde. Kort daarop werd hij in dienst van de Antwerpen-Rotterdamsche spoorwegmaatschappij geplaatst, welke maatschappij de spoorwegen heeft aangelegd van Antwerpen over Rozendaal naar Moerdijk en van Rozendaal naar Breda. Van Kerkwijk was daarbij onder anderen belast met het maken van de brug over de Mark nabij Zevenbergen, toen ter tijd de grootste dubbele ijzeren draaibrug in ons land. Ten einde den bouw te bespoedigen, liet v.K. 's nachts doorwerken en was de eerste ingenieur in ons land, die voor de uitvoering van publieke werken zich bediende van electrisch licht. Toen genoemde spoorweg in exploitatie kwam, werd v.K. door den Koning met ingang van 1 September 1855 benoemd tot adsistent-ingenieur van den Rijkstelegraaf en van 1 October 1866 tot ingenieur van den Rijkstelegraaf.
v.K. was met Wenckebach de man, die hier te lande
| |
| |
het Rijkstelegraafnet heeft aangelegd, en had daardoor in die dagen, toen bijna niemand met telegrafie bekend was, een zeer werkzaam leven. Vele jaren was hij bijna onafgebroken op reis voor den aanleg van telegraaflijnen in ons land.
Bij eene organisatie van den dienst van den Rijkstelegraaf werd met ingang van 1 Januari 1875 de betrekking van ingenieur opgeheven, en v.K. op wachtgeld geplaatst. Behalve dat de politiek aan deze zoogenaamde organisatie niet vreemd was, kwam hierbij, dat v.K. steeds had aangedrongen op de vereeniging der administratiën van de posterijen en der telegrafen, als het beste middel om op de goedkoopste wijze het platteland van telegraafkantoren te voorzien. De telegraafambtenaren waren tegen die vereeniging, omdat zij vreesden, geplaatst te zullen worden onder de postambtenaren; zij trachtten daarom v.K. uit den telegraafdienst te verwijderen, hopende zoodoende de vereeniging der beide administratiën zooveel mogelijk tegen te houden. In naam werd de betrekking van ingenieur van den Rijkstelegraaf, die v.K. bekleedde, opgeheven, maar in werkelijkheid bleef die bestaan, want al de werkzaamheden, die vroeger door den ingenieur verricht moesten worden, werden toen opgedragen aan den inspecteur, en tot deze laatste betrekking een ondergeschikt ambtenaar van v.K. benoemd. De Regeering trachtte het gepleegde onrecht eenigszins te bedekken, en benoemde v.K. den 19den September 1875 tot Raad-adviseur voor de telegrafie, zonder bezwaar van 's Rijks schatkist.
In 1857 bezocht v.K. België, ten einde na te gaan het bereiden van hout tegen bederf volgens het stelsel Boucherie; op zijn voorstel werden de telegraafpalen hier te lande daarna volgens dat stelsel bereid.
| |
| |
Daar de ambtenaren van den Rijkstelegraaf toen ter tijd geen goede boeken konden krijgen, om de telegrafie te bestudeeren, schreef v.K. een handleiding, en bood die aan de Regeering aan. In 1863 werd dit werk door het Ministerie van binnenlandsche zaken, zonder te vermelden, dat v.K. het geschreven had, uitgegeven onder den titel: ‘Beschrijving der in Nederland gebruikelijke telegraaftoestellen, en inrigting der kantoren met eenige voorschriften voor het gebruik en het onderhoud’. Van dit werk zijn later op kosten der Regeering herhaaldelijk nieuwe uitgaven verschenen, gewijzigd in verband met de vorderingen der telegrafie.
v.K. vestigde in verschillende geschriften de aandacht op het groote voordeel voor de schatkist en het platteland, om den dienst der Posterijen en der Telegraphie te vereenigen, waardoor het mogelijk zou zijn, om met geringe kosten in kleine plaatsen telegraafkantoren op te richten. Hij had het genoegen te zien, dat bij Koninklijk Besluit van 2 Augustus 1869, No. 18, te rekenen met 1 Januari 1870 de administratie van den Rijkstelegraaf van het departement van binnenlandsche zaken werd overgebracht naar het departement van finantiën, waaronder toen de posterijen behoorden. Hierdoor werd een gewichtige stap gedaan in de richting van samenwerking van posterijen en telegrafen, omdat beide administratiën door denzelfden minister werden beheerd. Bij de oprichting van het ministerie van Waterstaat, Handel en Nijverheid werden beide administratiën onder dit ministerie gebracht, terwijl in 1884 de posterijen en telegrafen onder het bestuur van één hoofdambtenaar werden gebracht.
Jaren lang drong v.K. er op aan, dat bij de telegrafen ook vrouwelijke beambten zouden toegelaten mogen
| |
| |
worden; bij Koninklijk besluit van 24 December 1878 werd bepaald, dat ook vrouwelijke beambten zouden worden aangesteld.
In 1870 werd aan v.K. de groote gouden medaille toegewezen voor het beantwoorden der prijsvraag over de Telegrafie in Nederland, uitgeschreven door het Bataafsch genootschap van proefondervindelijke wijsbegeerte te Rotterdam.
Na zijn benoeming in 1855 tot adsistent-ingenieur van den Rijkstelegraaf vestigde v.K. zich met der woon te 's Gravenhage, en hield zich bezig met de belangen zijner medeburgers te bevorderen, inzonderheid met hetgeen betrekking had op de nijverheid. Gedurende vele jaren was hij lid en secretaris van het Hoofdbestuur der Vereeniging ter bevordering van Fabriek- en Handwerknijverheid in Nederland. In 1861 nam hij het initiatief tot het oprichten van een brood- en meelfabriek te 's-Gravenhage; vele jaren was hij lid van het bestuur dezer fabriek.
In 1861 werd v.K. gekozen tot lid van den gemeenteraad van 's-Gravenhage; herhaaldelijk wees hij op het nut van het aanleggen van een zeehaven te Scheveningen; uit hoofde zijner vele bezigheden verzocht v.K. bij zijn aftreding in 1867 niet weder in aanmerking te komen.
De heer Anemaet, lid der Tweede Kamer voor het distrikt Zierikzee, stierf, en in zijn plaats werd v.K. den 26sten Februari 1863 tot lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal gekozen; bij zijn periodiek aftreden werd v.K. herhaaldelijk opnieuw gekozen, totdat hij nu bij de laatste verkiezing in 1901 verzocht niet meer in aanmerking te komen.
v.K. sprak nooit zonder eerst de zaken grondig onder- | |
| |
zocht te hebben, en was meestal kort en duidelijk; zijn oordeelvellingen waren dikwijls scherp, maar werden zonder aanzien des persoons gegeven; hoewel liberaal was hij geen volgzaam partijman; hij werkte veel en stelde er prijs op, met alles bekend te zijn, wat in het land geschiedde. Soms sprak hij midden in een redevoering van dezen of genen, hardop een paar woorden, die den indruk der geheele redevoering wegnamen. Hij hechtte niets aan vormen, en zeide zijn gevoelen hard en duidelijk over iedereen, zonder zich het minste te bekommeren over wien of wat hij sprak. Als voorbeelden halen wij aan, dat hij in de zitting der Tweede Kamer van 28 September 1874 wees op het nadeelige dat de Koning gedurende de ministerieele crisis in Zwitserland was gebleven. In de zitting van 23 Mei 1879 betoogde hij dat de Koning het recht niet had, een officier straf op te leggen, zooals geschied was; den 22 September 1891 dat de Koningin-Weduwe-Regentes bij het vormen van het Ministerie niet het advies had gevraagd van de presidenten der beide Kamers in vereeniging met den vicepresident van den Raad van State.
In de Standaard van 27 Februari 1880 schreef Dr. Kuyper onder anderen: ‘Aan moed, om van zich af te spreken, zoekt hij zijn wederga en hij is in den vollen zin des woords een onafhankelijk man. Een man, die geen baantjes zoekt en geen eereposten, en het stel ridderorden, dat hem tegen zijn principe werd thuis gezonden, altijd in de geheime lade van zijn secretaire houdt weggeborgen, om met een kale leege borst zijn eere te stellen in zijn soberheid. Daarbij vergete men niet, dat v.K. een man van ongemeene bekwaamheid is. Hij weet veel, is een wandelende schat van informatiën, en is scherp als een mes, als het aankomt op het ontleden en uitpluizen
| |
| |
van wat een schipperend minister met zooveel moeite zoo keurig in een had laten stoppen, dat niemand de naden meer zag’.
In de eerste jaren van zijn Kamerlidmaatschap was v.K. rapporteur over verschillende belangrijke wetsontwerpen; later verzocht hij meestal om niet tot rapporteur benoemd te worden, omdat hij een groot tegenstander was van de lange Voorloopige verslagen, door hem genoemd vuilnisbakken, waar ieder lid iets ingooit.
Meermalen werd aan v.K. een ministerieele portefeuille aangeboden, maar hij weigerde zulks steeds, omdat hij zijn vrijheid daardoor meende te verliezen; om dezelfde reden bedankte hij toen men hem vroeg Commissaris des Konings of lid van den Raad van State te worden.
In 1881 verscheen bij H. Pyttersen te Sneek een werkje: In de Tweede Kamer, Portretten door Castor et Pollux, waarin van v.K. ongeveer het volgende vermeld wordt:
De schrijver herinnert aan het comediestuk de barbier van Sevilla, waarin van dien barbier, Figaro genaamd, gezegd wordt: hier is hij, daar is hij, hier is hij geweest, daar zal hij komen; hij is handig en glad, vlug en slim. Evenzoo is het met den Zierikzeeschen afgevaardigde; wanneer er in de Kamer iets bijzonders aan de hand is, ziet men hem in alle richtingen de Kamer doorkruisen, hier een woord influisterende, daar een briefje toestoppend. Is er een lid buiten de orde, fluks snelt hij met de handen in de zakken naar den President, om te waarschuwen. Zijn er geen leden genoeg om een stemming te doen plaats hebben, ge moet zien hoe v. Kerkwijk zich weert, om de verstrooide kudde te verzamelen, als een trouwe soms brommende herdershond.
Merkwaardig is de openhartigheid, waarmede de geachte
| |
| |
afgevaardigde uit Zierikzee, ook in de openbare discussie de dingen bij hun naam noemt. Sommige beweren, dat hij al te vrij en te ongegeneerd zijn gevoelen zegt. Aan den anderen kant is v. Kerkwijk zoo hulpvaardig, dat men hem zijn openhartigheid vergeeft. Hoe hij ook haspelen moge met den Voorzitter over regeling van werkzaamheden, toch heeft hij het bureau bij afwezigheid van Griffier of Commies-Griffier wel eens uit den brand geholpen.
De zaken, die den heer v. Kerkwijk zich aantrekt, onderzoekt hij grondig; daartoe vraagt hij inlichtingen zoowel bij de onaanzienlijksten, als bij de vermogendsten, want hij weet met iedereen om te springen.
Speciale vraagstukken rakende openbare werken, spoorwegen, rivieren, handel, ook wel de belangen van Zeeuwsche visschers en jagers, enz. ziet daar onderwerpen, waarmede de afgevaardigde uit Zierikzee zich het liefst bezig houdt. Wee de personen, die volgens zijn oordeel hun plicht hebben verzaakt, en die hij onder het mes neemt.
Van Kerkwijk's adviezen, hoewel soms eentonig en eenigzins gejaagd uitgebracht, zijn meestal helder en logisch, dikwijls scherp, en zelden slaat hij den bal mis. Het zou een heel verlies zijn, als men deze bekende jolige persoonlijkheid met zijn puntig en kaal-wordend hoofd, zijn gladgeschoren mat gelaat, zijn levendige, schoon wat van elkander afwijkende blikken, zijn nonchalante kleeding, missen moest in de Kamer, waar hij nu reeds sedert 1863 zich het burgerrecht gewonnen heeft’.
Bijzondere vermelding uit zijn parlementaire loopbaan verdient, dat op initiatief van v.K. in 1870 bij de behandeling van het wetsontwerp op de grondbelasting bepaald werd, dat de huurwaarde op de gebouwde eigendommen zou worden herzien.
| |
| |
v.K. vestigde vóór iemand zulks gedaan had de aandacht op de uitbreiding van het kiesrecht; in de zitting van 6 Maart 1867 besprak hij deze zaak in het breede. Men gaf geen gevolg aan zijn advies, waardoor men later genoodzaakt was, de Grondwet te herzien vooral tot herziening van het kiesrecht. Had men zijn advies gevolgd, veel moeielijkheden zouden voorkomen zijn.
Herhaaldelijk, o.a. in de zitting van 4 December 1868 wees hij op het wenschelijke der afdamming van het Slaak; aan herhaald aandringen was het te danken dat eindelijk in 1884 een dam door het Slaak werd gelegd, een eerste stap voor een stoomtram naar Schouwen.
Na talrijke malen over een stoomtram van Schouwen naar het vasteland gesproken te hebben, o.a. 21 December 1895, werd 7 December 1896, zitting 1896-1897, 134, door de Regeering een wetsontwerp tot het verleenen van een subsidie ingediend, en 16 Maart 1897 aangenomen.
In 1873 deed hij met Oldenhuys Gratama en Idserda een voorstel tot herziening der wet op de jacht en visscherij en in 1879 tot herziening van Art. 59 der Gemeentewet. Beide voorstellen werden door de Tweede Kamer verworpen.
Meermalen, onder anderen reeds in de Kamerzitting van 7 December 1868 vestigde v.K. de aandacht op het groote nut van lokaalspoorwegen en stoomtramwegen, die toen ter tijd nog niet in ons land bestonden, en betoogde, dat het veel beter was, deze middelen van gemeenschap aan te leggen, dan de kostbare staatsspoorwegen. Zijne zienswijze vond toen geen bijval, en werd zelfs door Thorbecke bestreden. De ondervinding bewees, dat v.K.'s gevoelen juist was, en bij de wet van 9 Augustus 1879 (Staatsblad No. 124) werden bijzondere
| |
| |
bepalingen voor de locaalspoorwegen vastgesteld, en bij de wet van 23 April 1880 (Staatsblad No. 67) op de openbare middelen van vervoer werd het toezicht op de stoomtramwegen geregeld.
Bij de staatsbegrooting voor den aanleg van staatsspoorwegen voor 1879 verklaarde de Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, Mr. Tak van Poortvliet, dat hij voornemens was, het waarborgkapitaal van de spoorwegmaatschappij Rotterdam-Munster terug te geven. Den 20sten December 1878 stelde v.K. een motie voor, die 21 Februari 1879 eenigszins gewijzigd werd aangenomen, waarbij verklaard werd, dat die teruggave niet mocht geschieden zonder medewerking van de Wetgevende macht. Het wetsontwerp tot teruggaaf van het waarborgkapitaal werd 16 Februari 1883 door de Tweede Kamer verworpen.
In de zitting van 30 Maart 1880 bij de behandeling van het wetsontwerp betreffende de grondbelasting stelde v.K. voor, dat de belastbare opbrengst der gebouwde eigendommen voor 1 Januari 1885 zou herzien worden. De Regeering nam dit voorstel over, en voegde er bij, dat de herziening, om de 20 jaar zou herhaald worden.
v.K. drong in de zitting der Tweede Kamer van 13 December 1883 aan op het herstel van het Prinsenhof te Delft, waaraan de Regeering heeft voldaan. Tevens spoorde v.K. aan, om plechtig te gedenken dat den 10den Juli 1884 het 300 jaar was geleden, dat Willem I, de groote Zwijger, was vermoord. In het Vaderland van 11 Februari 1884 bracht v.K. deze zaak opnieuw ter sprake. Op zijn verzoek noodigde de Synodale Commissie de kerkeraden der Hervormde gemeenten uit, om op den zondag vóór of volgende op den sterfdag van den Zwijger hem te gedenken in de openbare gebeden. Niettegen- | |
| |
staande de tegenwerking der Antirevolutionairen en der Katholieken had in de kerk te Delft den 10den Juli 1884 een plechtige herdenking van den dood van den Zwijger plaats. In het Prinsenhof te Delft werd tevens eene tentoonstelling gehouden van voorwerpen, betrekking hebbende op Prins Willem I.
Den 17den December 1883 stelde v.K. een vermindering voor van de uitgaven voor de Staatsloterij, ten einde de Regeering te noodzaken de Staatsloterij bij de Wet te regelen. Dit voorstel werd aangenomen en had ten gevolge het tot stand komen der wet tot regeling der Staatsloterij, van 23 Juli 1885 (Staatsblad No. 142), aan welke samenstelling v. Kerkwijk een werkzaam deel nam en waardoor de Schatkist jaarlijks 2 1/2 ton meer dan vroeger, winst uit de Staatsloterij trok.
In een redevoering, den 12den Mei 1884 in de Tweede Kamer gehouden, herdacht v.K. dat koning Willem III op dien dag, 35 jaar geleden, den troon had beklommen; hij wees er onder andere op, dat de Koning voornemens was, België te bezoeken, en op het wenschelijke eener goede verhouding tusschen Nederland en België. Deze rede vond weerklank in België; den 16den Mei 1884 werd door den heer Scalquin deze rede aangehaald in de Chambre des Représentants en op diens voorstel een motie aangenomen, den wensch uitdrukkende der goede verstandhouding van beide volken. Professor de Vries haalde deze woorden van v.K. aan in zijn rede van 10 Juli 1884 ter herdenking van den dag, waarop Willem I 300 jaar geleden was vermoord.
In de zitting der Tweede Kamer van 18 December 1884 wees v.K. er op, dat de Nederlandsch-Indische Stoomvaartmaatschappij, die een groote subsidie van de Regeering krijgt, bijna geen andere schepen heeft, dan
| |
| |
die in Engeland zijn gebouwd. Bij het eindigen van het contract is het wenschelijk bij de uitbesteding bepalingen te maken, opdat de schepen in Nederland zullen gebouwd worden, tot groot voordeel van de industrie. Herhaaldelijk werd sinds over de pakketvaart in Indië gesproken, en bij de Wet van 19 Maart 1888 (Staatsblad No. 48) werd deze zaak geregeld in den zin, zooals die door den heer v.K. was voorgesteld.
In de Nieuwe Rotterdamsche courant van 15 Januari 1888 komt een verslag voor van een samenkomst tusschen eenige kiezers uit Zierikzee en den heer v. Kerkwijk, waarin deze zijn bezwaren ontwikkelde, om zijn staatkundige beginselen te komen uiteenzetten in een kiezersvergadering. Deze denkbeelden van den heer v.K. werden bestreden, o.a. in de Nieuwe Rotterdamsche courant van 16, 18, 19, 20 Januari en door den heer v.K. verdedigd in de Nieuwe Rotterdamsche courant van 17 Januari 1888. Bij de verkiezing van Juni 1891 weigerde v.K. aan de kiezers zijn staatkundige denkbeelden uiteen te zetten, verklarende, dat hij een benoeming tot Kamerlid op hoogen prijs stelde, maar de kiezers het evenzeer moesten waardeeren, dat hij die benoeming aannam.
In de Memorie van antwoord der Staatsbegrooting voor Oorlog voor 1888 aan de Eerste Kamer wees de Minister van Oorlog er op, dat de wachthuizen bij de spoorwegbrug te Deventer gemaakt zouden worden door en ten laste van de Koninklijke Nederlandsche locaalspoorwegmaatschappij. In het Derde Blad der Nieuwe Rotterdamsche courant van 1 Februari 1888 betoogde de heer v.K., dat de Staat de kosten moest betalen. In het
| |
| |
Voorloopig Verslag over de vestingbegrooting voor 1889 werd deze zaak besproken, en in de Memorie van beantwoording verklaarde de Minister van Oorlog, dat de gedane uitgave van ƒ 7360 door het Rijk aan de Maatschappij zoude worden teruggegeven.
Herhaaldelijk wees v.K. in de Tweede Kamer op het belang van Nederland goede relatie met Perzië te hebben; ten gevolge zijner redevoering op 26 Maart 1889 werd bij de Wet van 26 Oct. 1889 (St. No. 133) de begrooting van het Departement van buitenlandsche zaken verhoogd en een zaakgelastigde te Teheran benoemd.
Den 21sten December 1892 nam de Kamer een amendement van v.K. aan, om geen geld toe te staan voor verhooging in rang van officieren van het Militaire huis der Koningin die niet in actieven dienst waren geweest. In verband daarmede diende 11 October 1894 (stuk 71) de Regeering een wetsontwerp in tot wijziging der bevordering der militaire officieren; dit werd ingetrokken.
v.K. hield zich onledig met hetgeen op de nijverheid betrekking had, inzonderheid met spoorwegen en electriciteit; en stemde in de Tweede Kamer vóór den aankoop van de Ned. Rijnspoorwegmaatschappij. Van verschillende spoorwegmaatschappijen was hij lid van het bestuur of commissaris; na in 1873 tot commissaris te zijn gekozen, werd hij in 1877 tot administrateur benoemd van de Antwerpen-Rotterdamsche spoorwegmaatschappij; hij was commissaris van de Nederlandsch-Indische spoorwegmaatschappij; commissaris van de Hollandsche IJzeren spoorwegmaatschappij en commissaris bij de Regeering van de Noordbrabant-Duitsche spoorwegmaatschappij en van de
| |
| |
Luik-Limburgsche spoorwegmaatschappij; lid van de Commission internationale du Congrès international des chemins de fer.
Den 30sten Mei 1872 werd v.K. door burgemeester en wethouders van Amsterdam benoemd tot lid der Jury voor aanschaffing van materieel voor de op te richten brandweer aldaar; de Jury deed de noodige voorstellen tot oprichting dier brandweer, die een voorbeeld is van goede organisatie. Burgem. en Weth. van Amsterdam gaven v.K. daarvoor een prachtig uurwerk ten geschenke.
Door de Regeering werd v.K. herhaaldelijk benoemd tot gedelegeerde der Regeering in het buitenland; daar hij als Kamerlid geen gunsten der Regeering wilde hebben, bracht hij nooit reis- of verblijfkosten in rekening aan de Regeering (de Minister v.d. Bergh wees hierop in de zitting der Tweede Kamer 12 December 1884).
In 1878 werd v.K. benoemd tot lid der Jury van de internationale tentoonstelling van nijverheid te Parijs; in 1881 tot gedelegeerde der Regeering op het internationale congres van electriciteit te Parijs en tot lid der Jury van de internationale tentoonstelling van electriciteit; in 1885 tot gedelegeerde der Regeering op het spoorwegcongres te Brussel; in 1887 te Milaan; in 1889 te Parijs en in 1895 te Londen; in 1890 tot Voorzitter der Jury van de tentoonstelling tot bevordering van veiligheid en gezondheid in fabrieken en werkplaatsen; in 1891 tot voorzitter der 2e Sectie van het Internationaal congres voor landbouw te 's-Gravenhage.
Den 8sten Juni 1894 verzocht de Minister van W.H. en N. den heer v.K. de Regeering te vertegenwoordigen
| |
| |
op het VIe Internationaal congres voor binnenlandsche scheepvaart, waarvoor hij evenwel bedankte.
v. Kerkwijk was Commandeur van de orde van den Nederlandschen Leeuw, Commandeur van de orde van het Legioen van eer, van de Leopoldsorde, van Nichan-Iftihar, ridder van de orde van Frans Josef.
Hij was lid van het Comité van administratie van de Société internationale des Electriciens voor Nederland; lid van verschillende geleerde genootschappen, zooals van het Bataafsch genootschap voor proefondervindelijke wijsbegeerte te Rotterdam, het provinciaal Utrechtsch genootschap van kunsten en wetenschappen, de Maatschappij der Ned. letterkunde, het Zeeuwsch genootschap der wetenschappen, de Vereeniging voor Statistiek in Nederland.
(Aldus voornamelijk volgens eene autobiographie samengesteld door J.F.W. Conrad.)
| |
| |
| |
Lijst der voornaamste geschriften van J.J. van Kerkwijk.
1. | Over het gebruik van electrisch licht bij het maken van de ijzeren draaibrug over de rivier de Mark in 1854. Opgenomen in de Verhandelingen van het Koninklijk Instituut van ingenieurs, 1855-1856. |
2. | Uittreksel van aanteekeningen over telegrafen, verzameld op een reis in Duitschland, opgenomen in de Verhandelingen van het Koninklijk Instituut van ingenieurs, 1857-1858. |
3. | Het bereiden van hout tegen bederf volgens het stelsel van Dr. Boucherie, opgenomen in de Verhandelingen van het Koninklijk Instituut van ingenieurs, 1857-1858. |
4. | Staatkundige kaart van het Koningrijk der Nederlanden in 1858, te 's-Gravenhage bij Gebr. van Langenhuyzen. |
5. | Beschrijving der in Nederland gebruikelijke telegraaftoestellen en inrigting der kantoren, met eenige voorschriften voor het gebruik en het onderhoud. Uitgegeven in 1859 door het Ministerie van binnenlandsche zaken. (De naam van den schrijver is niet op den titel vermeld; het werk is herhaaldelijk vermeerderd en opnieuw uitgegeven). |
6. | De Atlantische telegraaflijn. 's-Hage 1859 bij Gebr. van Langenhuyzen. |
7. | Mededeeling betreffende het leggen van den telegraafkabel tusschen Zandvoort en Dunwich, opgenomen in de notulen van het Koninklijk Instituut van ingenieurs van 9 November 1858. |
8. | Over eene in Engeland gebruikelijke wijze van beproeving van isolatoren langs den galvanischen weg, opgenomen in de notulen van het Koninklijk Instituut van ingenieurs, 9 November 1858. |
9. | Notes sur quelques cables sousmarins; Annales télégraphiques, Mai-Juin 1861. Paris, Dunod, éditeur. 1861. |
10. | Note sur la construction des lignes télégraphiques en Hollande; Annales télégraphiques, Juillet-Aout, 1862. Paris, Dunod, éditeur 1862. |
11. | Eenige aanteekeningen op de internationale tentoonstelling te Londen, opgenomen in het Tijdschrift voor telegrafie, 1862. |
| |
| |
12. | Beschrijving van eenige verschijnselen, die zich voordoen in de telegraafdraden door den invloed van de atmospherische electriciteit en het noorderlicht, opgenomen in de Verhandelingen van het Koninklijk Instituut aan ingenieurs, 1864-1865. |
13. | De doorbraak van den Grooten Zuid-Hollandschen waard op den 18den November 1421, opgenomen in de notulen van het Koninklijk Instituut van ingenieurs van 13 September 1864. |
14. | De paardenspoorweg tusschen 's-Gravenhage en Scheveningen, opgenomen in de notulen van het Koninklijk Instituut van ingenieurs van 8 November 1864. |
15. | Het centraaltelegraafbureau te Parijs, opgenomen in het Tijdschrift voor telegrafie 1864. |
16. | Verslag der Commissie uit het Indisch genootschap over den aanleg van een spoorwegnet op Java door J. Millard, P.I. Bachiene en J.J. van Kerkwijk. 's-Hage 1864. |
17. | Herinnering aan L.J.A. van der Kun, geplaatst in het Jaarboekje voor spoorwegambtenaren. 's-Hage bij P.J. Kraft, 1865. |
18. | Is de leening van 2 1/2 millioen gulden uit 's Rijks schatkist aan de Maatschappij tot exploitatie van staatsspoorwegen in het belang van het algemeen en van de aandeelhouders? 's-Hage bij Gebr. van Langenhuyzen, 1866 (zonder den naam van den Schrijver uitgegeven). |
19. | Een woord over buurtspoorwegen, opgenomen in de notulen van het Koninklijk Instituut van ingenieurs van 13 April 1869. |
20. | De Vereeniging van den Rijkstelegraaf met de Posterijen, 's-Hage bij Gebr. Belinfante, 1868. |
21. | De telegrafie op de internationale tentoonstelling te Parijs, opgenomen in het Tijdschrift voor telegrafie, 1868. |
22. | Het Koninklijk besluit van 26 December 1869, No. 9, tot nadere regeling van het beheer van den Rijkstelegraaf. 's-Hage bij Gebr. Belinfante 1870. |
23. | Geschiedenis van de invoering der electro-magnetische telegrafie in Nederland, bekroond met de gouden medalje door het Bataafsch genootschap van proefondervindelijke wijsbegeerte te Rotterdam, 1870. |
24. | Overzigt van de exploitatie van den Rijkstelegraaf, opgenomen in de opvolgende jaargangen van de Economist van 1870 tot 1887. |
25. | De kwestie van de kleine telegraafkantoren, opgenomen in de Economist van 1870. |
26. | Aperçu sur l'exploitation des télégraphes de l'Etat, opgenomen in No. 14 en 15 van het Journal télégraphique de 25 Decembre 1870 et 25 Janvier 1871. |
27. | Het verzenden van dringende telegrammen in Nederland, in de Economist van 1874. |
28. | Beschreibung einer auf den Linien des Electric-Telegraph-Company |
| |
| |
| angewendeten neuen Art Isolatoren, opgenomen in Zeitschrift des Deutsch-Oesterreichisen Telegraph-Verein. |
29. | De exploitatie van den Hollandschen ijzeren spoorweg, opgenomen in de verschillende jaargangen van de Economist, te beginnen met 1871 tot 1887. |
30. | Het Weduwenfonds voor de geëmployeerden tot het Algemeen bestuur behoorende, en de zoogenaamde kanselarij-leges, opgenomen in de Economist van 1872. |
31. | Eenige opmerkingen over den toestand van het lager onderwijs op ultimo December 1869, vergeleken met dien op ultimo December 1857, opgenomen in de Tijdspiegel van 1872. |
32. | Eenige opmerkingen over belastinghervorming, opgenomen in de Economist van 1873. |
33, | Levensberigt van Eduard Wenckebach in de Nederlandsche Spectator van 9 Mei 1874, in het Maandblad voor Telegrafie 1874, in de notulen van het Koninklijk Instituut van ingenieurs van 11 Juni 1874 en het Journal télégraphique de 25 Septembre 1874. |
34. | De tollen op de Rijkswegen, opgenomen in de Economist van 1876. |
35. | De Nederlandsche Staat en de particuliere spoorwegmaatschappijen, opgenomen in de Nieuwe Rotterdamsche courant van 17 Januari 1877. |
36. | Een en ander over onze staatsspoorwegen, opgenomen in de Economist van 1878. |
37. | Kort overzigt van de geschiedenis der telegrafie in Nederland, opgenomen in het Staatkundig en Staathuishoudkundig jaarboekje 1878. |
38. | De Conventie van Neura tusschen Nederland en België den 31 October 1879 gesloten. 's-Hage bij Giunti d'Albani 1880 (zonder den naam van den Schrijver). |
39. | Het aftreden van het Ministerie Kappeyne, opgenomen in de Vragen des Tijds, 7e jaargang, 1881. |
40. | Volksvertegenwoordigers ambtenaren, opgenomen in de Vragen des Tijds, 7e jaargang 1881. |
41. | Tegen stroom, in Nieuwe Rotterdamsche courant, 3e blad, van 5 Februari 1882. |
42. | Ter Herinnering (Willem I), in het Vaderland van 11 Februari 1884. |
43. | 12 Mei 1849-1884, Zierikzeesche Nieuwsbode van 13 Mei 1884. |
44. | De Nationale maatschappij tot aanleg en exploitatie van lokaalspoorwegen in België, opgenomen in de notulen van het Koninklijk Instituut van ingenieurs van 13 November 1884. |
45. | Een woord over de exploitatie der Staatsspoorwegen, opgenomen in de Economist van 1886. |
46. | Het Costuum van de leden der Staten Generaal, opgenomen in de Vragen des Tijds, Mei 1887. |
47. | Over het optreden van afgevaardigden in vergaderingen van hunne kiezers, Nieuwe Rotterdamsche courant van 15 en 17 Januari 1888. |
| |
| |
48. | Eene vergissing van den Minister van Oorlog, Nieuwe Rotterdamsche courant van 1 Februari 1888, Derde blad. |
49. | Ter Herinnering. Het Gedenkteeken gewijd aan den Volksgeest in 1830 en 1831, op den Dam te Amsterdam, Nieuwe Rotterdamsche courant van 7 Juli 1891, Tweede blad. |
50. | De Eerste Kamer der Staten Generaal en het platteland, Nieuwe Rotterdamsche courant van 14 Februari 1892, Tweede blad B. |
|
|