| |
| |
| |
Levensbericht van Mr. G.D.L Franquinet.
Den eersten Februari van het jaar 1900, werd te Maastricht ter aarde besteld het stoffelijk overschot van Mr. Guillaume Desiré Lambert Franquinet, in leven districtsschoolopziener te Maastricht.
Wij voelden ons vereerd, toen wij eenigen tijd geleden, vanwege de ‘Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde’ te Leiden, waarvan de overledene sedert 1856 lid was, de vleiende opdracht ontvingen, de levensschets te schrijven van dien verdienstelijken stadgenoot.
Wij kwijten ons met des te meer voldoening van die taak, omdat wij zoo doende in de gelegenheid worden gesteld, een wel verdiend en openbaar huldeblijk te brengen aan de nagedachtenis van een man, die jaren lang onze vriend en wetenschappelijke leidsman was, en die ondanks zijn diepen eenvoud en overgroote bescheidenheid, gerust gesteld mag worden in die reeks van beroemde mannen op allerlei gebied, aan wie de stad Maastricht in den loop der tijden het aanzijn gaf.
Guillaume Desiré Lambert Franquinet werd 1 Mei 1826 te Maastricht geboren uit eene aanzienlijke familie, die omstreeks het midden der 18de eeuw van uit Verviers
| |
| |
in België gekomen, zich metterwoon alhier gevestigd had.
Zijne eerste wetenschappelijke opleiding genoot hij aan do openbare lagere school alhier en bezocht vervolgens het ‘Koninklijk Athenaeum illustre’ te dezer stede, alwaar hij na eene 8-jarige studie, (1836-'42) zijne humaniora voltooide.
Dat de jeugdige Franquinet met meer dan gewone talenten was toegerust en tevens met die gaven terdege woekerde, vind ik door een tweevoudig bewijs gestaafd.
Naar mij van goed ingelichte zijde werd verzekerd, vervaardigde de veel belovende student tal van gelegenheidsgedichten en toespraken van litterarische waarde, en hield zelfs enkele malen improvisatiën die de bewondering der toehoorders afdwongen.
Daarenboven in de tabelstaten van het voormalig Athenaeum, die sedert de opheffing van genoemde inrichting in het Gemeente-Archief der stad Maastricht bewaard worden, vind ik den jeugdigen Franquinet om zijn wakkeren studiegeest, zijn onvermoeiden toeleg en zijne verbazende vorderingen, als een der beste élèves van zijn tijd opgeteekend.
Geen wonder dan ook dat hij na afloop zijner humaniora, (September 1842) onmiddellijk het Candidaatsexamen in de Wijsbegeerte en Letteren voor de Staatscommissie te Brussel met glans aflegde.
Begiftigd met die eerste en eervolle onderscheiding op het gebied der letteren, toog hij naar de universiteit van Leuven om zich op de studie der rechtsgeleerdheid toe te leggen.
Te Leuven kwamen de talenten van den toekomstigen geleerde eerst aan het volle daglicht. Met de studie der rechtswetenschap vereenigde hij de beoefening der letteren. Volgens zijn eigen getuigenis was taalstudie en
| |
| |
in het bijzonder die van den Germaanschen taalstam zijn lievelingsvak.
Zijne eerste pennevruchten op het gebied der letterkunde getuigen, dat hij, alhoewel nieuweling in het vak, zich reeds in ruime mate met bronnenstudie en taalbeoordeeling had vertrouwd gemaakt.
Hij opende zijne litterarische loopbaan in de jaren 1845, '46, '47 en '48, met de publicatie eener reeks van geschriften, die niet enkel in België, waar hij toenmaals nog als student vertoefde, maar ook in Nederland door de periodieke pers met warmte werden toegejuicht.
Zijne eerste letterkundige voortbrengselen waren losse gedichten, die hij in de jaren 1846, '47 en '48 publiceerde in de ‘Nederduitsche Jaarboekjes’, die te Gent onder toezicht van den Heer Rens werden uitgegeven. Het valt niet te ontkennen dat de meesten dier eerstelingen, ondanks hunne onmiskenbaar litterarische verdiensten, te zeer blikkeren van het vuur der jeugd. Dit geldt vooral voor zijn ‘Treurdicht op den dood van Baron Gericke van Herwijnen’, in leven Gouverneur van het Hertogdom Limburg. De ontboezemingen waaraan de dichter in genoemd lierdicht zijn hart lucht geeft, vertoonen in weerwil van eene hooge mate van poëtische verhevenheid, een zweem van opgeschroefdheid die aan de waarde van zijn treurzang ietwat afbreuk doet.
Degelijker van gehalte waren zijne ‘Scaldische Liederen’, in Nederlandsche versmaat overgebracht en opgenomen in de ‘Lettervruchten’, een tijdschrift, dat door het studenten-genootschap der Leuvensche universiteit werd uitgegeven. Het ontbreekt in dit gedicht niet aan gloed, kracht en oorspronkelijkheid; doch alle verheffing van toon en stijl is hier ondergeschikt aan ongekunstelden waarheidszin, duidelijkheid en nauwkeurigheid.
| |
| |
Hetzelfde geldt voor twee andere gedichten uit de jaren 1846 en '47, namelijk voor: ‘Grimnis-mâl’, of ‘Grimners-lied’ (Oud-Noordsch dichtstuk, getrokken uit de Edda) en voor ‘Comala’, dramatisch poëem van Ossian. Beide werden door Franquinet in Nederlandsche versmaat belichaamd en in het Antwerpensche tijdschrift ‘Het Taalverbond’ opgenomen. Vooral ‘Grimnis-mâl’, dat voor de eerste maal in Nederlandsche verzen werd vertolkt, genoot een bijzonderen bijval en werd door de pers hoog aangeprezen en warm toegejuicht.
Hetzelfde jaar publiceerde de geniale schrijver nog twee litterarische werken, die zijnen naam van man van talent voorgoed vestigden. Bij Buschman te Antwerpen verscheen in 1846 van Franquinet's hand een werkje, over Noordsche litteratuur, getiteld ‘Verhandeling over de Völo-spa’, - begeleid met aanteekeningen over de mythologie en de taalvorming der Noordsche volkeren. Dit mythologisch gedicht, waarvan ook Franquinet de eerste Nederlandsche overzetting bezorgde, werd door de geleerden in Nederland en Duitschland allergunstigst beoordeeld. Dezelfde onderscheiding viel ten deel aan zijne ‘Verhandeling over de Gothische litteratuer, gevolgd van eene vormenleer, eene keus van stukken en een woordenboek’. Leuven Ickx en Geets, 1846, 8o. Een bij uitstek vleiend oordeel over dit belangrijk werkje verscheen nog hetzelfde jaar in het bekende Nederlandsche tijdschrift ‘De Gids’.
Ook zijne ‘Proeven van Woordafleidingen’, die te Gent in 1846 in het ‘Belgisch Museum’ verschenen, vonden algemeene waardeering en vestigden in geleerde kringen de vaste overtuiging, dat met het optreden van den Heer Franquinet op de baan der letteren, de wetenschap een verdienstelijk beoefenaar gewonnen had.
Althans in België, met name te Leuven, had hij op
| |
| |
litterarisch gebied bereids naam gemaakt. Het Leuvensch genootschap ‘Met Tijd en Vlijt’ koos hem tot zijn secretaris en belastte hem met het opmaken der jaarverslagen over de werkzaamheden van genoemde vereeniging. Verder werd hij 28 Febr. 1847, als correspondeerend lid van het ‘Nederduitsch Taal- en Letterkundig genootschap’ te Brussel aangenomen.
Zijne studiejaren liepen inmiddels ten einde. In de maand October 1847 promoveerde hij te Brussel als Meester in de Rechten, en vestigde zich andermaal te Maastricht, alwaar hij met bijzondere vergunning van Z.M. den Koning, 18 Sept. 1850, de toestemming ontving, de rechtspraktijk in Nederland uit te oefenen.
Deze bleef echter bijzaak, de studie daarentegen van taal en letteren, alsmede de beoefening der historische wetenschappen werd bij mr. Franquinet hoofdzaak.
Nauwelijks was hij teruggekeerd in zijne geboortestad, of hij stichtte de ‘Maatschappij van Landbouw in Limburg’. Den 12den April 1849 werd hij tot bestuurslid en secretaris dier vereeniging gekozen. In Sept. 1874 vierde hij zijn 25-jarig jubilee als dusdanig. Hij behartigde de belangen der Maatschappij met ijver en volharding tot aan zijnen dood. Hij belastte zich tevens met de redactie van het ‘Maandblad van Landbouw’, en bewees aan de gewestelijke landbouw-industrie zulke uitstekende diensten, dat Z.M. de Koning-Groothertog hem in 1857 tot ridder in de Orde der Eikenkroon verhief.
In de maand April van het jaar 1849 ontdekte Franquinet in een tot bergplaats bestemd lokaal van het Stadhuis te Maastricht, een ordeloozen hoop papieren, registers en perkamenten, die bij nader onderzoek bleken te zijn de verwaarloosde overblijfselen van het voormalig belangrijk Oud Gemeente-Archief der Stad Maastricht.
| |
| |
Hij bracht verslag uit van zijne bevinding aan het Gemeentebestuur en drong aan bij den Raad der stad tot het oprichten van een Historisch Gemeente-Archief. Bij Raadsbesluit van 30 Nov. 1849 werd aan zijn voorstel gevolg gegeven, en ter belooning zijner bewezen diensten werd mr. Franquinet het jaar daarop volgend tot Gemeente-archivaris benoemd. Bij het jaarverslag over den toestand van het gemeente-archief in 1852 voegde hij bij wijze van bijlage een beredeneerden inventaris van het gemeente-archief. Door schenking en aankoop deed voorts het Archief-depôt onder Franquinet's bestuur rijke aanwinsten, ja met recht mag de verdienstelijke man beschouwd worden als de redder en herschepper van ons bij uitstek kostbaar Gemeente-Archief.
Hoe zeer Franquinet's talenten als Gemeente-archivaris op prijs werden gesteld, blijkt nog o.a. uit het feit, dat hij bij Besluit der Provinciale Staten van Limburg d.d. 23 Febr. 1866 tevens tot archivaris der Provincie werd aangesteld. Deze periode van zijn openbaar leven kenmerkt zich, behalve door de uitgave van tal van geschriften, nog door menige eervolle onderscheiding, die den begaafden man werd toegekend. Hij werd 4 Nov, 1852 gekozen tot lid van het ‘Geschied- en Oudheidkundig Genootschap’ te Maastricht, en werd na den dood van Pastoor Habets in 1893 tot Voorzitter van het genootschap benoemd. Eene andere tweevoudige onderscheiding wachtte hem in het jaar 1854. Den 13den Mei werd hij tot correspondeerend lid aangenomen der ‘Maatschappij van Schoone Kunsten en Letterkunde’ te Gent. Ook de ‘Académie d'Archéologie de Belgique’, te Antwerpen, bleef niet in gebreke den genialen oudheidvorscher den 4 Nov. van laatstgenoemd jaar in haar midden op te nemen. -
| |
| |
Aan tal van geschriften gaf Franquinet's pen in de jaren 1849-'66 het aanzijn. Zoo verschenen achtereenvolgens:
Proeve over 't Taaleigen der stad Maastricht. (Opgenomen in het Archief van de Jager).
De St. Servatius-legenden. (Dietsche Warande.)
Dichtstukken in het Maastrichtsch Taaleigen.
Recherches historiques sur les Seigneuries d'Agimont. (Bulletin de l'institut archéologique Liégeois.)
Notice biographique d'Adrien Louis Pélérin.
Notice sur la dernière enceinte de la ville de Maestricht.
Etudes sur quelques noms de lieux, situés dans le duché de Limbourg, (composés avec: ‘holt-hout-bosch-witu-forst-vorst-horst-stok-hart-herck-hagen-lo-loo,- et sur les Eburons.
Histoire des Couvents de l' Ordre de St. Dominique, dans le Limbourg.
Les Sièges de Maestricht en 1407 et 1408, avec annexes.
In het jaar 1851 begon hij de stuksgewijze uitgave zijner ‘Analectes Limbourgeois’, bevattende:
Deux anciens voyageurs dans l'Afrique méridionale, nés à Maestricht.
Proverbes et dictons populaires.
La Bibliothèque de l'abbaye de Rolduc, au commencement du xii siècle.
Les Bohémiens ou Zigeunes, aux environs de Maestricht, et particulièrement à St. Pierre, dans le xvi et xvii siècle.
Coutumes de Fauquemont.
Notes sur Heerlen.
Visite du czar Pierre-le-Grand, à Maestricht en 1717.
De la Jurisdiction à Grathem.
Siège de Maestricht en 1748, journeaux de siège et autres documents.
Fondation de la maison des orphelins pauvres à Maestricht.
Les appels des seigneuries et justices du Limbourg, à la cour impériale d'Aix-la Chapelle.
Les Schoonvorst, documents inédits.
Supplément à la notice sur les Schoonvorst.
Glanes historiques à Maestricht, Wilre, Venlo et Ruremunde.
Notice historique sur la commanderie des Vieux-Joncs.
François Roman, bouwmeester uit de 17de eeuw.
Maastrichtsche Legenden.
In het jaar 1864 koos de Societeit ‘Momus’ te Maastricht den populairen man tot haar bestuurslid, welke functie hij 26 jaar lang onafgebroken bekleedde, doch
| |
| |
waaruit hij op zijn verzoek, 18 Sept. 1880 eervol werd ontslagen, met toekenning van den titel van eere-commissaris. Hij maakte zich als lid van ‘Momus’ in hooge mate verdienstelijk door de vervaardiging van eenige komieke operetten, tintelende van humor en geest, die achtereenvolgens op ‘Momus'’ theater werden opgevoerd, en nog ten huidigen dage bij het Maastrichtsche publiek voor juweeltjes in haar soort gehouden worden. Die operetten zijn de volgende:
Jonk bij jonk, en auwt bij auwt, opera komiek in twie akten. Veur der ierste kier gespeuld op ‘Momus’ theater, den 10 Meert, 1861.
't Kindermaogske. (Kindermeisje.)
De politieke Tinnegieter.
De Bloodzuugers.
Eindelijk schreef hij nog de bekende ‘Momus’ klanken, of losse gedichten, die bij verschillende gelegenheden door hem werden opgesteld.
Alhoewel de beoefening der litterarisch-historische studiën het grootste deel van zijnen tijd in beslag nam, wist hij evenwel nog tijd te vinden om op burgerlijk, maatschappelijk en administratief gebied van dienst te zijn. Hij werd bij Kon. Besluit van 31 Dec. 1851 benoemd tot plaatsvervangend kantonrechter in het kanton Maastricht. Hij werd tot genoemde betrekking verschillende malen herbenoemd, totdat hij 25 Febr. 1881, op zijne aanvrage eervol uit dat ambt werd ontslagen.
Hij was verder in de jaren 1854-'56 secretaris van het collegie van Regenten van het Burgerlijk Armbestuur, vroeg 1 Aug. 1856 als dusdanig eervol ontslag, doch bleef in functie als lid van dat collegie tot aan zijnen dood.
Den 17den Juli 1867 werd hij door het Maastrichtsche kiezerscorps naar den Gemeenteraad afgevaardigd en vroeg dienvolgens zijn ontslag als gemeente-achivaris. Den
| |
| |
27sten Nov. 1868 benoemd tot wethouder der gemeente, nam hij bereids het volgende jaar zijn ontslag uit dat ambt. Hij werd evenwel in 1873 tot raadslid herkozen en nog hetzelfde jaar tot wethouder herbenoemd.
In het jaar 1867 organiseerde hij op verzoek der Societeit ‘Momus’ een historischen optocht te Maastricht, die om zijne indeeling en groepeering, om den rijkdom en luister der kostumen, en niet het minst om de aanschouwelijke voorstelling der feiten onzer locale geschiedenis, tot een der schoonste ‘cortèges historiques’ mag gerekend worden, die ooit te Maastricht werden opgevoerd. Het prachtig album, hem door ‘Momus’ als aandenken ten geschenke gegeven, bevattende de in kleurendruk vervaardigde afbeelding van genoemden optocht, zoowel in zijn geheel als in zijne deelen, vertoont het blijvend bewijs, hoe doorkneed mr. Franquinet was in de kennis onzer locale historie. - Ter herinnering aan die feestelijkheid gaf Franquinet in 1867 een werkje in het licht, getiteld: ‘Notice historique sur la ville de Maestricht. Explication détaillée du cortège historique, des 13 et 19 Mai 1867’. - Maestricht, Leiter-Nypels. 8o 28-vii bln.
De jaren, die mr. Franquinet ten Raadhuize zetelde, (1867-1879) waren juist niet de vruchtbaarste van zijn litterarisch leven. Maar weinig geschriften leverde in genoemd tijdsbestek zijne vlugge overigens en onvermoeide pen. Ledig evenwel bleef hij niet. Den 2den Jan. 1871 werd hij aangezocht zijne medewerking te verleenen aan het veertiendaagsche tijdschrift ‘Onze Eeuw’, welke medewerking hij toezegde en in vervulling bracht.
Verder bezorgde hij aan verschillende tijdschriften eene reeks van korte opstellen. Zoo verschenen in de Jaarboekjes voor Limburg zijne:
Geschiedkundige aanteekeningen van Maastricht. (1395-'96).
| |
| |
Eene episode uit de Geschiedenis van Maastricht (1395-'94).
De nieuwe plaats te Wijk en de triumf van St. Servaas.
De Geldersche Successie-oorlog en de slag van den Kollenberg bij Sittard.
De oude Stadhuizen van Maastricht.
Ook gaf hij in het licht:
‘Maastricht. Geschiedenis, Merkwaardigheden en Omstreken. - Gids van Maastricht’.
Verder publiceerde hij nog eenige kleine gedichten, in Maastrichtsch dialect, waaronder ‘De Legenden van St. Servaas’ den hoofdrang bekleeden.
Van lieverlede breidde zich de werkkring uit van den verdienstelijken geleerde. De schranderheid van geest en het tactvol beleid dat mr. Franquinet op administratief gebied ontplooide waren oorzaak, dat hij alras tot het bekleeden eener reeks van nieuwe functiën geroepen werd.
Zoo werd mr. Franquinet bij Koninklijk Besluit van 19 Jan. 1868 benoemd tot lid van den Militieraad in het eerste militie-district van dit gewest, voor de lichting van het loopende jaar.
Verder werd hij, 30 Mei 1872, aangesteld tot lid van den Raad van Toezicht en Discipline voor de Orde van advocaten alhier. Dit ambt bekleedde hij tot 16 Febr. 1878.
In Aug. 1875 leidde hij als voorzitter de vergadering van het algemeen Taal- en Letterkundig Congres in Nederland, te Maastricht gehouden.
Den 4den Dec. 1876 viel hem de hooge onderscheiding ten deel, door Z.M. den Koning der Belgen benoemd te worden tot consul van België, te Maastricht.
Den 8sten Mei 1878 ontving hij van wijlen Z.K.H. Prins Hendrik der Nederlanden, Voorzitter van het Nederlandsch-Afrikaansch comité, de uitnoodiging, om zitting te nemen in het onder praesidium van Jhr. Van Der
| |
| |
Maesen de Sombreff te vormen Provinciaal Comité voor Limburg, aan welk verzoek hij bereidwillig gehoor gaf.
Den 23sten Mei 1878 koos de ‘Maatschappij van Landbouw’ hem tot haar afgevaardigde, ter bijwoning van het ‘Congrès International d'Agriculture’, te Parijs.
Den 11den Juni 1879 ontving hij van de ‘Société des Gens de Lettres’ te Maastricht de opdracht haar te vertegenwoordigen op het ‘Congrès International Littéraire’ te Parijs.
In de maand Juli 1879 werd hij ontheven van zijn mandaat als Raadslid en Wethouder, en daarmede brak voor den talentvollen man een tijdperk aan, waarin hij andermaal met onverpoosden ijver als navorscher het onmetelijk gebied der Historisch-Archeologische wetenschap kon betreden.
In het jaar 1879 richtte hij in vereening met wijlen den Heer Sivré, Rijks-archivaris te Roermond en nog eenige andere geleerden ‘De Maasgouw’ op, aanvankelijk een weekblad voor Limburgsche Geschiedenis, Taalen Letterkunde. In dit tijdschrift publiceerde hij van toen af de meeste zijner historisch-archeologische pennevruchten. Achtereenvolgens verschenen:
De Lotharingers hier te lande. 1650-'51.
Geldspeciën in omloop in 1616.
De Abdij van Munsterbilsen.
Eerherstelling van een spion.
Zinspreuken.
Straatnamen te Maastricht.
Een beroemd prediker in 1681.
Doopen, trouwen, begraven.
Het Pastoraat te Beek.
Heiligschennis en Kerkroof te Maastricht, in 1713.
Kinderliedjes.
De Processie te Venlo en het beeld van Valuas.
Testamenten in 't Land van Valkenburg.
Het Deelwoord in den Maastrichtschen tongval.
| |
| |
Molenrecht te Kessenich.
Hooge Waterstand der Maas.
Aanteekeningen van den pastoor van Schuelen. 1719.
Eene reis van Maastricht naar 's Hage, in 1645.
Atiack.
De Vrijheid van St. Servaasfeest.
Over het Departement der Nedermaas (Meuse Inférieure).
Limburgsche Tongvallen, Sagen en Legenden.
Statistiek.
Het recht op de klokken bij de verovering eener plaats.
De Makelarij te Venlo.
Een Oranjefeest te Maastricht, in 1747.
Een tweede Oranjefeest te Maastricht, in 1749.
Schromelijke Moord te Maastricht, in 1747.
De Kloosters Transcedron te Venlo.
Klachten tegen den Heer van Well. 1594.
Rantsoen van een Maastrichtenaar, in 1579.
De Lindeboom op de openbare plaats te Nedercanne.
Dood van Prins Willem IV van Oranje, in 1751.
De latijnsche School te Maeseijck.
Weergeld te Nedercanne, in 1493.
Het Zegel te Thorn.
Bankzegels.
De Laathof van Heijthuysen.
Almanak van 1511.
Heksenprocessen te Pietersheim.
Gebusaem, Gebusem.
Huisopschriften te Maastricht.
Steenkolen- Ter Scolen te Maestricht.
Paepenvastenavond, - Raesende Maandag.
Het Zegel van Nieuwstad.
Laer.
Jaar en Dag.
Hoe het volk spreekt te Maastricht. - Een verzameling van Maastrichtsche zegswijzen en spreekwoorden, 3192 in getal, - in alphabetische orde gerangschikt, en uitgegeven.
Ter verklaring en verduidelijking, voegt de schrijver bij tal van spreekwoorden aanteekeningen, meestal van taal- en geschiedkundigen aard, die de waarde van het geschrift merkelijk verhoogen en tevens het bewijs leveren, hoe diep de geniale schrijver in de studie der verschillende taal-dialecten is ingewijd.
| |
| |
Verschenen nog in de ‘Maasgouw’:
‘Suletheim, Ascalan en Curnelo.
Helta, of Elta.
Historische Wandelingen om Maastricht.
Almanakken te Maastricht in de 18de eeuw.
Gerecht te Venloo. Richters uit de 14, 15 en 16 eeuw.
Plundering van Echt in 1636.
Van Amstel.
St. Pietersberg.
Het Oud-Provinciaal Archief in Limburg.
Het Handboogschuttersgilde te Maastricht.
Kosten van 't Bestuur der stad Maastricht in de vorige eeuw.
Biseltoren te St. Pieter bij Maastricht.
Eene gift aan 't klooster ‘Maagdendries’ te Maastricht.
Sinds het jaar 1882 begonnen de bijdragen, die mr. Franquinet aan de ‘Maasgouw’ leverde, van lieverlede te verminderen. Ook in het uitgeven van meer omvangrijke geschriften ontstond, alhoewel geen volkomen stilstand, toch eene merkbare verslapping. De reden daarvan ligt voor de hand. Niet de rijke stof waarover hij kon beschikken, noch de milde bronnen waaruit hij schepte, waren uitgeput. Evenmin was de studieijver en de hem aangeboren zucht voor taalvorsching en historie-onderzoek verflauwd. Altoos daarentegen flikkerde in zijn hart de gloed der dichterlijke verbeelding; maar ondanks dat alles zag hij zich genoodzaakt, den ruimen tijd, dien hij tot dusverre zoo kwistig had besteed aan het opstellen van geschriften en het uitgeven van geleerde werken, terdege te beperken. Arbeid van een andere soort wachtte hem.
Met ingang van 1 Nov. 1880 werd hij bij Koninklijk Besluit benoemd tot districts-schoolopziener, welke betrekking hij waarnam tot aan zijn dood. Tot 31 Oct. 1880 was hij als Provinciaal Archivaris werkzaam geweest, doch legde nu bij het aanvaarden zijner nieuwe betrekking, het archivarisambt neder, na gedurende ruim
| |
| |
14 jaren aan het Bestuur der Provincie, op het gebied der archiefwetenschap groote en belangrijke diensten bewezen te hebben. Wij noemden hierboven den Heer Franquinet den redder en herschepper van ons Gemeente-Archief. Ook als Provinciaal Archivaris heeft hij ontzaglijk veel tot stand gebracht. Hij publiceerde o.a. in 1872, op last der Gedeputeerde Staten van het hertogdom Limburg zijn werk over het ‘Archiefwezen in Nederland’, waarin hij een overzicht gaf, en waarbij hij een beredeneerden inventaris voegde der oorkonden en bescheiden van de gemeenten Sittard en Venlo. Verder nog bewerkte en gaf hij uit:
‘Beredeneerde inventaris der oorkonden en bescheiden, berustende op het Provinciaal Archief van Limburg’.
Deze inventaris, uitgegeven op last der Provinciale Staten, is vervat in vier deelen en behelst:
De Archiefstukken der abdij Kloosterrade en der adellijke vrouwenkloosters Marienthal en Sinnich.
Charters en bescheiden van het Kappittel van O.L. Vr. Kerk te Maastricht. - Statuten, protocollen, kalendaria's, cijns- en pacht-boeken van het Kapittel van O.L. Vr. Kerk te Maastricht.
Charters en bescheiden van het adellijk klooster van St. Gerlach.
Idem, van het klooster der Predikheeren te Maastricht.
Beredeneerde inventaris en bescheiden van de adellijke abdij Thorn, berustende op het Provinciaal Archief van Limburg’. 1869-'81.
Niet slechts door het uitgeven van genoemde geschriften, maar ook door het opsporen van documenten in andere archief-depôts, zoo mede door den aankoop van tal van archivalia en het aanschaffen van talrijke boekwerken, heeft mr. Franquinet aan het voormalig Provinciaal Archief uitstekende diensten bewezen.
Bij de aanvaarding zijner nieuwe taak van districts-schoolopziener, betrad mr. Franquinet het laatste stadium van zijn leven.
| |
| |
Al aanstonds toonde hij op school- en onderwijsgebied geen nieuweling te zijn. Zijne diepe taalkennis, zijne groote bedrevenheid in de historische wetenschap en bovenal zijne rijpe ervaring kwamen hem in zijne nieuwe bediening uitnemend te stade. De Hooge Regeering had met de benoeming van den Heer Franquinet eene voortreffelijke keuze gedaan. Ook bij zijne ondergeschikten, voornamelijk bij het onderwijzend personeel stond de nieuwe schoolopziener hoog aangeschreven. Geen zweem van aanmatiging en pedanterie vertoonde zich in zijnen omgang. Altijd en overal traden zijne overgroote bescheidenheid, zijn ongekunstelde eenvoud aan den dag. Wars van alle hoofsche vormen en manieren, afkeerig van loftuiting en vleibetoon, deed mr. Franquinet op paedagogisch gebied zich kennen als een man, die van zijne ondergeschikten geen slaafsch ontzag zocht af te dwingen, maar die er naar streefde hun onbeperkt vertrouwen te winnen. Nu, het vertrouwen niet alleen, maar tevens de hoogachting en genegenheid der onderwijzers won de gemoedelijke en joviale man in de hoogste mate en behield die tot aan zijnen dood.
Ondanks de vele en drukke bezigheden aan zijn ambt verbonden, wist mr. Franquinet nu en dan nog wel een uurtje te vinden, om zich met litterarischen en historischen arbeid onledig te houden. Enkele malen verscheen nog in de ‘Maasgouw’ een of ander opstel van mr. Franquinet's hand, als zijnde de pennevrucht zijner snipperuren. In den jaargang 1885 van zooeven genoemd tijdschrift publiceerde hij een opstel, getiteld: ‘Over het gebruik van hop in het bier te Maastricht’. In dien van 1886: ‘Valkenburg, 1568’.
Meer in het bijzonder hield mr. Franquinet in zijne vrije uren zich bezig met het opstellen van losse gedichten
| |
| |
en gelegenheidsverzen. Het valt niet te ontkennen dat de veelzijdig ontwikkelde man met een meer dan gewonen dichterlijken aanleg bedeeld was. Zijne gave lag in het bevallige, aangename, gevoelige, met wendingen van luim, trekken van geest en koddige scherts. Door onverdroten oefening was hij den vorm zoogoed als meester. Hij beperkte zich niet tot eene bepaalde soort van gedichten, zijne dichterlijke voortbrengselen vormen een soort van mengelpoëzie. Nimmer is hij er toe overgegaan zijne gedichten in een bundel te vereenigen en uit te geven. Verreweg het grootste gedeelte bleef onuitgegeven; slechts zijne classieke gedichten, zijne zoogenaamde gelegenheidsverzen en een zeker getal gedichten in den Maastrichtschen tongval, werden gedrukt.
Uitgenoodigd door den Heer Edmond Franquinet bij de inventarisatie van de bibliotheek en de ordening der autographische geschriften van zijn onvergetelijken vader de behulpzame hand te willen bieden, rekende ik het mij ten plicht, in het belang der wetenschap aanteekening te houden èn van de gedichten, door mr. Franquinet opgesteld, èn van de voltooide, bijgewerkte en onvoltooide historische geschriften, door hem nagelaten.
Mijne bevindingen daaromtrent verloof ik mij hier aan te stippen. Vooreerst laat ik volgen eene reeks van gedichten, opgedragen aan vorstelijke personen, waarvoor de schrijver met eene dankbetuiging werd vereerd.
Twee gelegenheidsgedichten op het overlijden van den broeder van Prins Frederik der Nederlanden, waarvoor hij van genoemden Prins, den 18 April 1849 eene hartelijke dankbetuiging ontving.
Evenzoo eene dankbetuiging den 26 Oct. 1840 van Z.M. den Koning der Nederlanden, voor de aanbieding van een gedicht.
| |
| |
Item, van H.M. de Koningin der Nederlanden, 24 April 1849, voor een gedicht op den dood van haren Koninklijken Gemaal.
Van Z.M. Willem III Koning der Nederlanden, voor de aanbieding van een gedicht, 3 Mei 1849, bij gelegenheid van het overlijden van zijnen Doorluchtigen Vader en zijne eigen troonsbestijging.
Den 22sten Mei 1849 ontving nog de dichter een vereerend dankschrijven van H.K.H. Prinses Albert van Pruisen, voor de aanbieding van twee gedichten.
Verder laat ik hier volgen eene andere reeks van gedichten, in de nalatenschap van den Heer Franquinet gevonden, en deels wel, deels niet, door den druk openbaar gemaakt.
Nievel. - Blommen. - Aon Clara. - Jaan en Greet. - En Roes in den Haor. - Zonder Kinder. (Sonnet). - En Reis door de Locht. - Aon Freule Sophie ..... - Ave Maria. - De Breda'sche Commissie - 25 December 1886. - St. Pieter en St. Paulus. - 1871. - Zaoterdag. - Cantate op ‘Momus’ 55 jaorig Jubilei. - Aon De Mastreechter Vroúkes. - En Woerheid. - Maond van Mei. - Veer zien us weer. - Wie gelukkig. - En Ruusken in den Haor. (Romance). - Zaatmansklap. - Ontboezeming-Antwoord. - Het Vögelke. - Geld. - Plaogen. - Alderleeste Meidske. - Kos et toch altiid zoo bliven! - Naojaor. - Vivat Maastreecht. - Onschuld. - Et Haóntje. - Drinkleedje. - Et regent. - Gedachten. - Hypocriten. - Twie Staren. - Gelukkig. - In de Hei. - Et Kameneerke. - Lacrimosa. - Ze sleep. - Et Onweer. - Touverkrans. - Nao et Veld. - Aon men Lezers. - Vergeet mich neet. (Romance). - Aon Nicolaas Beets. - Wintertiid. - De Meizon. - In de Ketel. - Blom en Mins. - Aon de Lui van de Kritiek. - Aon è jonk Meidske. (Op heuren album). - Schoen Ougen.- Aon Conscience. - De Kermis. - St. Pietersberg. - Et Hundje. - Wisten ze 't. - Oppen Hengemer Weeg. - Eus Duts. - Op en Schaolinspectie. - Leefde, Zaank en Wiin. - Op e Kerkhof. - Kinderspeulkes. - De Legende van Valkenburg. - Es ich zing. - Mastreechter Klanken. - Op en Krenkde van men Zeuntje. - Heijen ze nog tiid. - In de Mei. - Laot klinken de Glazer. - Bij der Haand. - 't Is nog tiid. - Aon V. en H. - En Oostersche Spreuk. - E Christelijk Woord. - Traonen. - Treeske. - November. - Riik en Erm. - Chariteit. - Grummelen. - Leefde-nuits. - Mastreechter Taal. - De
| |
| |
woer Wiisheid. - De Wiin. - Vrundschap. - In de Maoneschiin. - Boerenleefde. - De Boer en den Aptieker. - De Wonderdokter of Charlatang. - Losse Gedachten. - Kinderjaore. - Wie de blajer van ne boum; verweit de vreugd. - ‘Momus’ cantate op 't 3 × 11 jaorig Jubilei van de Momezij, in 1872. - Neu ‘Momus’ leedje op 't 2 × 11 jaorig Jubilei van de Momezij, in 1861. - Oppe Terukkomst van de tooneelafdeiling van ‘Kunst en Vermaak’, wie ze heur drei ierste prijzen van Gend had aofgehaold.
Na deze reeks gelegenheids- en mengeldichten, die allen zijn geschreven in het Maastrichtsch taaleigen, waarvan Franquinet in het dagelijksch leven en in den vertrouwelijken omgang zich bij voorkeur bediende, waarin hij zich zoo naïef uitdrukte en zijn aangeboren humor en scherts steeds op den voorgrond traden, volgt nog eene reeks klassieke gedichten, in zuiver Nederlandsch geschreven, waarin deftigheid en ernst den boventoon voeren. Deze zijn:
De Elfenheuvel. - Noordsch Lied. - Zang van Mozes. - De Strijd. - Vier Liederen: I Tooverlied. II Militza. III Het jonge Meisje IV Konda. - Hongaarsche Liederen. - Vikingen of de Zeerover. (Vertaald uit het Duitsch). - Het Lot der Ontrouw. - Drie Estnische Volksliederen: I Ehsi, Ehsi. II Jörru. III Lied uit den Oorlog. - Harald's Lied. - De Zang der Valkijriën. - Kozakken Liederen: I Klaaglied op den hetman Jan Swiergowski. II Op een Slagveld. III De Klacht van het Graf. IV Klaaglied op eene nederlaag. - Russische Gezangen: I Geboorte van een held. II Rooverslied. III Liefdezang. IV De Tartaren. V Lied eener Bruid. - Yslandsche Liederen: I Frithiofs-lied. II In den Storm. III Hako's Lied. - Minnaarsklacht. (Uit het Fransch. Lieds Bretons van A. Brizeux). - Armor en Eir-inn. - (Uit het Fransch. Lieds Bretons, van A. Brizeux). - Het Genot des Levens. -
Ten slotte eene reeks Fransche gedichten, van verschillenden vorm en soort:
Chant sur la mort de Darthula. (Ossian). - Sonnet - A.B. Odi Profanum Vulgus. - Au Zéphir. - Sur la tombe de Körner. (Traduit de Ruckert). - Le Voyage du Fiancé. (Ballade allemande). - Le Cosaque chassé. (Ballade de l'ukraine). - Les Fleurs (Sonnet). - Sur la mort de mon frère. - La Neige. - Le lever du Soleil. - A Madame de Montenegro. - A une cantatrice. - Hymne Chrétien. -
| |
| |
A l'Angleterre. - Le Combat d'Oscar et de Dermid: (Poëme gaëlique). I Autrefois. II Maintenant. - Epître d' Olivio. - Chants d'amour. - Dernier Hymne d'Ossian. (Chant de Nina Berrathon). - Les deux Cyprès de Granade. - Sonnet. A.H. - Elias. (Chant biblique). - Le chevalier Olaf. - Pour les pauvres. - A.B. - Mois de Mai. - Feuille d'Album. - La Légende du château de Fauquemont. - Sur un Album. A deux jeunes Epoux, le jour de leur mariage. - A Melle Alice Gr ..... lors de son mariage avec le Docteur J.J. - A. Messieurs F. et G.S. - Tristesse. - Sur la mort de ma petit' fille (8 Avril 1895). -
Franquinet's talent als dichter, zooals men ziet uit den titel zijner stukken, vertoonde zich onder allerlei vormen en ‘nuancen’, als ode, lied, lierdicht, ontboezeming, toespraak, klacht, verzuchting, gebed, enz. In bijna al zijne gedichten is het ‘uit het hart, tot het hart’, voelbaar. Om zijne stof te kneden, te bewerken, had hij maar te putten uit den rijkdom zijner kennis. Hij was diep doordrongen van de noodzakelijkheid voor den dichter van grondige wetenschap, zoo van taal-, oudheid- als menschen- en zakenkennis, en daarin muntte hij uit.
Zijne classieke gedichten behooren bijna geheel tot het eerste tijdvak van zijn wetenschappelijk leven. Zijne coupletten en verzen in het Maastrichtsch dialect schreef hij meerendeels op rijperen leeftijd. Doch ook tal van gelegenheidsgedichten stelde hij op in de laatste periode van zijn leven, tijdens de vrije uren, die zijn ambt van districts-schoolopziener hem bood. De populaire, alom geziene man mocht daarenboven de voldoening smaken aan den vooravond van zijn leven met nog menige eervolle onderscheiding te worden begiftigd.
Den 20sten Sept. 1894 viel hem, in zijne hoedanigheid van consul van België te Maastricht, de hooge eer te beurt, door Z.M. Leopold II, Koning der Belgen, tot Ridder der Leopoldsorde te worden benoemd.
Den 18den Maart 1896 ontving hij van de Spaansche
| |
| |
Regeering zijn aanstellings-diploom van vice-consul van Spanje. Ten slotte werd hij bij Koninklijk Besluit van 31 Aug. 1896 door onze Geëerbiedigde Koningin Wilhelmina met het officierskruis in de Orde van Oranje-Nassau begiftigd.
Omstreeks het jaar 1898 vertoonden zich bij den eerbiedwaardigen grijsaard de eerste sporen eener slepende ziekte ter bestrijding waarvan hij bij de knapste geneesheeren om raad en om bijstand vroeg. Zijne kwaal belette hem evenwel niet zijne gewone ambtsbezigheden te verrichten. Hij behield zijne helderheid van geest tot op den laatsten stond van zijn leven. Zijne kwaal was niet van dien aard, dat zij hem hevige smarten baarde, noch hem onbeweeglijk aan het ziekbed kluisterde. En toch zij sloopte op eene alhoewel ongevoelige maar toch besliste wijze, de krachten van den uitgeputten lijder. Een achttal dagen evenwel vóór zijn heengaan traden er symptomen op, die duidelijk verrieden, dat de dagen, ja de uren van den zieke geteld waren. En toch vonden de geneesheeren nog geen onmiddellijk levensgevaar.
Maandag, 29 Jan. 1900, in den vroegen avond, terwijl hij daar kalm en bedaard in zijn leuningstoel gezeten was en zich nog met lectuur bezig hield, werd hij door eene plotselinge duizeling overvallen. Een diep geslaakte zucht ontsnapte aan zijne stervende lippen, en mr. Franquinet was niet meer.
Eene laatste eer en hulde ontving de ontslapene op den dag zijner begrafenis, Donderdag 1 Febr. 1900. Ten sterfhuize waar de familie van den overledene, eene talrijke vriendenschaar en de élite der Maastrichtsche bevolking vergaderd waren, werd het aandenken aan den dierbaren overledene door eene drievoudige toespraak herdacht.
| |
| |
Jhr. mr. L. Michiels van Kessenich, Inspecteur van het Lager Onderwijs voor de provinciën Noordbrabant, Gelderland en Limburg, schetste op gevoelige en welsprekende wijze de verdiensten, welke de overledene zich had verworven op het gebied van Onderwijs.
De Heer J.M. Nuyts, Gemeente-Archivaris en vriend van den overledene, bracht op zijne beurt hulde aan de nagedachtenis van dien verdienstelijken Maastrichtenaar, die als begaafd taalvorscher, de eigenaardigheden en ‘finessen’ van ons plaatselijk taaleigen op zulke schrandere wijze wist te doen uitkomen en als historicus voor den opbouw onzer locale historiebeschrijving zoo menigen kostbaren steen heeft aangebracht.
De Hooggeboren Heer R.J.M.M.A. Graaf de Geloes, Voorzitter der Maatschappij van Landbouw in Limburg, bracht in herinnering het vele goede door mr. Franquinet op het gebied van Landbouw tot stand gebracht.
De Heer E. Franquinet, zoon van den overledene, dankte aan de opene groeve, in weinige maar treffende woorden het talrijk publiek voor de betoonde deelname en de sprekers voor de eer en hulde aan de nagedachtenis van zijn diep betreurden vader gebracht.
Nog een enkel woord over de wetenschappelijke nalatenschap van den overledene.
Wijlen mr. Franquinet bezat eene ruim voorziene en rijke bibliotheek van kostbare en zeldzame werken vooral op litterarisch en historisch gebied. Slechts ééne zaak valt te betreuren, namelijk dat zoo menig werk incompleet werd bevonden. Deze omstandigheid doet werkelijk afbreuk aan de waarde van het geheel. Verder constateerde ik de aanwezigheid van tal van merkwaardige incunabelen en eenige kostbare handschriften.
Wat zijne nagelaten autographische geschriften be- | |
| |
treft, deze bestaan deels uit losse, verspreide aanteekeningen, over verschillende, meestal historische onderwerpen, deels uit aanvullingen van reeds vroeger beknopt uitgegeven verhandelingen. Tot deze laatstgenoemde categorie mag gerekend worden een bundel papieren met aanteekeningen over de Pastoors van Sittard, over Sittardsche familiën, over het Kapittel, de klokken, de ambachten, de Heeren, de Archieven en de Pastorale registers van Sittard. In dien bundel bevonden zich nog bovendien bescheiden betreffende Roosteren, Susteren, Arcen, Gronsveld, Limbricht, de abdij van Born, enz.
Verder een bundel, bevattende de oorkonden der stad Venlo, met aanteekeningen.
Nog: Histoire et Notices sur Fauquemont. La famille Schoonvorst, - Eynatten Beelen, enz.
Eindelijk nog eene reeks van geschriften, die onderwerpen bevatten, welke zoo goed als nieuw en oorspronkelijk, - volledig nog niet uitgegeven en voor den druk volkomen gereed zijn. Daartoe kunnen gerekend worden:
Woordenboek van het Maastrichtsch Taaleigen (5 lijvige bundels, 12o.
Maastrichtsche Familiën.
Beschrijving der straten van Maastricht.
Het ware te wenschen, dat laatstgenoemde geschriften binnen een niet al te ver verwijderd tijdsbestek werden uitgegeven. Die publicatie zou niet weinig er toe bijdragen, het prestige van den genialen schrijver nog te verhoogen en zijn naam in blijvend aandenken te houden.
J.M. Nuyts.
Gemeente-Archiv. Bibliothec.
Maastricht, April 1901.
|
|