Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1901
(1901)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1901-2000]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| |
Levensbericht van D.E. Siegenbeek van Heukelom.Uit mijne langdurige, ambtelijke loopbaan herinner ik mij geen treffender oogenblik dan dien wij, leden der faculteit van geneeskunde te Leiden, in den morgen van den 10den October 1900 beleefden. Wij waren bijeengekomen tot het afnemen van eenige examens; onze ambtgenoot van Heukelom had den vorigen dag die werkzaamheid met ons gedeeld en de hem daarbij aangewezen taak schijnbaar met opgewektheid vervuld, al was het voor mij en anderen duidelijk hoeveel inspanning hem dit kostte. Zijn toestand had ons wel is waar reeds geruimen tijd ernstige zorg ingeboezemd, maar niemand onzer vermoedde den vorigen dag dat wij van Heukelom niet zouden wederzien. Maar wat niemand zoo nabij oordeelde was geschied. Den vorigen avond had de raadselachtige ziekte, waarvan onze ambtgenoot het slachtoffer zou worden, een zeer bedenkelijk karakter aangenomen; zeer hevige en verontrustende verschijnselen hadden zich in den loop van den nacht vertoond. Kort vóór de bijeenkomst, waarop wij verwacht hadden ook van Heukelom te zien, was hij ontslapen. De meesten onzer vernamen de treurmare van zijn overlijden eerst bij het binnentreden. Algemeen was | |
[pagina 19]
| |
onze verslagenheid, diep was onze droefheid over het groote verlies, dat wij geleden hadden door den dood van dezen algemeen geachten, hoogst verdienstelijken man, die op 50-jarigen leeftijd aan zijn gezin, aan zijn wetenschappelijken werkkring, aan de maatschappij werd ontrukt. Op den 13den October was een groote menigte van allerlei rang en stand vereenigd op de begraafplaats, waar van Heukelom's stoffelijk overschot aan de aarde zou worden toevertrouwd. Aan het geopend graf werd, overeenkomstig den wensch der betrekkingen, alleen het woord gevoerd door den Rector Magnificus der Universiteit, den Hoogleeraar Dr. J.E. van Iterson J. Azn., die op treffende wijze en met ernstigen eenvoud de groote verdiensten in herinnering bracht van Daniel Eliza Siegenbeek van Heukelom.
Enkele weken daarna ontving ik van het Bestuur onzer Maatschappij, waarvan de overledene sedert 1890 Lid wasGa naar voetnoot1, het beleefd verzoek tot het schrijven van een beknopt levensbericht voor de ‘Levensberichten der afgestorven medeleden’. Ik voldoe gaarne en met ingenomenheid aan dat verzoek, al ontveins ik mij niet, dat ik daardoor een bij uitstek weemoedige taak op mij neem. Immers er ligt voor mij een diepe ontroering in de gedachte dat ik geroepen word het leven te schetsen van een mijner uitnemendste leerlingen, tot wien ik later, toen hij mijn ambtgenoot geworden was, in de meest | |
[pagina 20]
| |
vriendschappelijke verhouding stond en dien ik om zijne vele uitstekende eigenschappen zeer hoog stelde. Met te meer vrijmoedigheid evenwel heb ik deze taak aanvaard omdat het mij bekend was, dat de naaste betrekkingen van van Heukelom het schrijven van zijn Levensbericht gaarne aan mij zagen opgedragen.
Daniel van HeukelomGa naar voetnoot1 werd den 4den Juni 1850 te Pouderoyen in Gelderland geboren. Zijn vader was Jan van Heukelom Jr.Ga naar voetnoot2, zijne moeder Octavie, Charlotte, Adèle Steenlack. De vader was, evenals de grootvader, overgrootvader en betovergrootvaderGa naar voetnoot3 lakenfabrikant te Leiden. In 1849 evenwel werd de lakenfabriek door den vader opgeheven en bracht deze zijne woonplaats over naar Pouderoyen, waar hij als Directeur van een aardappelmeelfabriek werkzaam was. Vijf jaren later, in 1854, | |
[pagina 21]
| |
vestigde hij zich opnieuw te Leiden, alwaar hij intusschen een wolspinnerij had opgerichtGa naar voetnoot1. Daniel van Heukelom bezocht te Leiden de school van den heer Vermeulen en werd in September 1863 toegelaten tot de 1ste klasse van het Gymnasium aldaar. Niet langer dan één jaar volgde hij daar de lessen; dat dit evenwel niet zonder vrucht geschied was blijkt hieruit, dat hij, na in Juli 1864 tot de 2de klasse bevorderd te zijn, in September daaraanvolgende bij de openbare Promotie en prijsuitdeeling, als primus zijner klasse, de dankbetuiging in de Hollandsche taal heeft uitgesproken. De verdere gymnasiale opleiding strookte echter niet met de plannen des vaders, die wenschte dat zijn zoon Daniel in zijne fabriek werkzaam zoude zijn en hem daarin zoude opvolgen. Met het oog daarop vertrok van Heukelom in 1864 naar Enschedé om op de Twentsche Industrie- en Handelschool voor zijn lateren werkkring opgeleid te worden. Mijn ambtgenoot, Prof. Dr. Th. H. Mac Gillavry, destijds Leeraar in de Wiskunde enz. aan genoemde school, deelde mij mede, dat van Heukelom aldaar de aandacht van hem en zijne mede-leeraren trok door de gemakkelijkheid en vlugheid, waarmede hij werkte, zoodat hij ver boven zijne mede-leerlingen uitmuntte. Zijne neiging voor abstract-mathematische beschouwingen was niet groot, maar des te meer voelde hij zich aangetrokken door physische en mechanisch-technologische vraagstukken. Vier jaren later verliet van Heukelom de school te | |
[pagina 22]
| |
Enschedé. In een hem door Curatoren en Directeur dier inrichting uitgereikt getuigschrift wordt vermeld, dat hij zich ‘steeds door volhardenden ijver, uitmuntend gedrag en goede vorderingen de achting en genegenheid van al zijne leeraren ruimschoots verworven heeft.’ Zeer kort daarna (in Juli 1868) werd te Zwolle het Eindexamen voor de Hoogere Burgerscholen met 5-jarigen cursus afgelegd. De op het diploma vermelde qualificatiën voor de verschillende vakken toonen aan, dat het onderwijs te Enschedé zeer rijke vruchten gedragen had. Met het begin van den cursus 1868-1869 werd van Heukelom als aanstaand technoloog ingeschreven aan de Polytechnische School te Delft. Zijn verblijf aldaar duurde slechts één jaar. Ten einde later met meer vrucht in de fabriek zijns vaders werkzaam te kunnen zijn, werd van den beginne af aan eene meer praktische opleiding de voorkeur gegeven. Daarom vertrok van Heukelom naar het buitenland. Van 1869 tot 1872 was hij te Eupen en te Montjoie in verschillende fabrieken werkzaam. Hij sprak later gaarne over zijn verblijf in den vreemde en over de menschen, met wie hij daar in kennis gekomen was en onder wie hij gewerkt had. Het leven aldaar was in zijne herinnering een aangenaam gedeelte van zijne jonge jaren. In 1872 in zijne vaderstad teruggekeerd aanvaardde hij weldra zijne taak in de fabriek zijns vaders en gedurende drie jaren was hij daarin met grooten ijver werkzaam. De vader besloot evenwel in 1875 uit zaken te gaan en de fabriekszaak te liquideeren. Hierdoor was van Heukelom, die zich inmiddels verloofd had met Mejuffrouw Agatha Abrahamina Pijnappel, dochter van den Hoogleeraar Dr. Jan Pijnappel Gzn. en van Theodora Magdalena des Amorie van der Hoeven, genoodzaakt | |
[pagina 23]
| |
naar een anderen werkkring uit te zien. Hij besloot tot het oprichten eener stoombleekerij te Almelo en na zijn huwelijk, op den 3lsten Augustus 1876 te Leiden geslotenGa naar voetnoot1 vestigde hij zich metterwoon aldaar. Niettegenstaande hij van den beginne af zijne groote werkkracht heeft ten beste gegeven om de geheel nieuwe, door hem gecreëerde zaak tot vollen bloei te brengen, is dit hem niet in allen deele mogen gelukken. De voorname reden hiervan is te zoeken in eene ernstige ziekte, waardoor zijne jeugdige echtgenoote nauwelijks twee jaren na het huwelijk werd aangetast en waarvoor zij gedurende eenigen tijd te Leiden in het ouderlijk huis verpleegd werd. Daardoor kon van Heukelom, die destijds ook vaak te Leiden vertoefde, niet altijd al zijne krachten aan zijne zaak wijden. De hoop op herstel zijner jeugdige gade werd teleurgesteld; in Almelo teruggekeerd overleed zij, na een langdurig en smartelijk ziekbed, op den 24sten December 1879. Reeds spoedig daarna werd het plan opgevat om Almelo te verlaten; maar welke betrekking dan te kiezen? Voor van Heukelom was die keus niet moeilijk; zijne neiging tot studie en wetenschappelijken arbeid gaf hierbij den doorslag. Hij deelde die neiging met zijn vader; deze, zijne voorvaderen als fabrikant opgevolgd, besteedde al zijn vrijen tijd aan wetenschappelijke studie en voelde zich daarin, na de liquideering zijner fabriekszaak, zeer gelukkig. Bij voorkeur beoefende hij Geschiedenis en Staathuishoudkunde. De vriendschappelijke verhouding, waarin hij tot de Hoogleeraren Fruin en Vissering stond, vond hierin haren grond. De vader was in hooge mate | |
[pagina 24]
| |
ingenomen met het voornemen van zijn zoon Daniel om zich voortaan aan de studie te wijden. In Januari 1880 werd dan ook het besluit daartoe genomen en de keuze op de geneeskunde bepaald. Weldra werd met de voorbereidende studiën een aanvang gemaakt. Omstreeks dien tijd kwam van Heukelom, dien ik als knaap had zien opgroeien, tot mij, deelde mij zijne plannen mede en vroeg mij om raad en voorlichting. Hoewel ik veel sympathie koesterde voor zijn voornemen mocht ik niet nalaten hem ook te wijzen op de groote bezwaren, bij de volvoering daarvan te verwachten. Van Heukelom, destijds een man van bijna 30 jaren, door levenservaring gerijpt, ontveinsde zich zulks niet, maar voelde in zich de kracht om die bezwaren te overwinnen. En dat hij zijne gaven niet had overschat heeft de uitkomst op schitterende wijze bewezen. Weldra - in September 1880 - zag ik hem op mijne collegebanken te midden van zijne veel jongere medestudentenGa naar voetnoot1. Ik had vroeger reeds meermalen opgemerkt hoe gunstig het voorbeeld van een of meer ijverige en bekwame studenten op de overigen, zelfs op de zeer | |
[pagina 25]
| |
middelmatigen, kan werken. Dit vond ik ook in van Heukelom bevestigd. Door zijn ernstig streven en door zijn verstandigen ijver wist hij zijne commilitones tot meerdere werkzaamheid aan te zetten. Van den aanvang af bleken zijn lust in wetenschappelijk onderzoek en zijn geschiktheid voor anatomischen arbeid, waarvan de vruchten in onze verzameling met de meeste zorg bewaard worden. Na het Candidaats-examen werd de beoefening der eigenlijk geneeskundige vakken eveneens met grooten ijver aangevangen en met volharding doorgezet. Inmiddels was van Heukelom op den 5den Juli 1883 te Rotterdam in het huwelijk getreden met Mejuffrouw Anna Jacoba Mees, dochter van wijlen Rudolf Mees en Clazina Catharina MeesGa naar voetnoot1. Zij mocht zich verheugen in het succes van haren echtgenoot, die na welgeslaagde examens in Juli 1884 en in Januari 1885 tot arts bevorderd werd. Nog zie ik haar van innige vreugde stralend gelaat toen wij op den 18den December 1885 den jeugdigen doctor en haar, die aan zijne zijde stond, kwamen geluk wenschen met zijne promotie, waarbij hem de hoogste graad was toegekend. Doch ook zij zou weldra van zijne zijde weggenomen worden; na eene slepende ziekte overleed zij te Leiden op den 6den September 1887. Eenige maanden vóór de promotie had van Heukelom reeds een kleine verhandeling in het licht gegeven, getiteld: ‘Een geval van dubbelzijdige tubairzwangerschap’; hij bestreed hierin de meening van zijn lateren ambtgenoot en vriend Prof. Dr. J. Veit, die het betrekkelijk | |
[pagina 26]
| |
menigvuldig voorkomen van tubairzwangerschap bepleit had. De dissertatie onder den titel van ‘Pathologisch bindweefsel’ trok dadelijk en terecht zeer de aandacht. Grooter lof kan aan een beginnend onderzoeker en schrijver wel nauwlijks toegekend worden dan van Heukelom ontving van Prof. Dr. W. Koster te Utrecht, die de aankondiging en beoordeeling van zijn Akademisch Proefschrift aldus aanving: ‘Wanneer men, zonder op den titel te letten, het geschrift van den Heer van Heukelom had gelezen, zou stellig de indruk ontstaan zijn, dat het onderwerp slechts zóó kon behandeld worden door iemand van langdurige ervaring en oefening op pathologisch gebied; opgewassen, door veelzijdig ontwikkelde kracht, tegen zulke lastige vraagstukken als de genesis van het bindweefsel in gezonden, maar vooral in zieken toestand’ en verder: ‘uiteengezet ..... in eene taal en stijl, welke, als overal in het boek door duidelijkheid en zuiverheid zich onderscheidende, de waarde van het geschrift verhoogende’Ga naar voetnoot1. De hoogst gunstige indruk, dien dit Proefschrift gemaakt had, zal wel in hoofdzaak de aanleiding geweest zijn tot de pogingen, die namens en door de autoriteiten van de Rijks-Universiteit te Utrecht in 1886 tot twee malen toe zijn aangewend om van Heukelom te bewegen tot het aannemen van een Lectoraat in de faculteit van geneeskunde aldaar. De eerste maal, in het begin van 1886, gold het een Lectoraat in de ontleedkunde; doch reeds vóór de officiëele aanbieding daarvan had van Heukelom te kennen gegeven dat deze betrekking door hem niet begeerd werd. In September van hetzelfde jaar ontving hij officiëel de vraag of en zoo ja op welke voor- | |
[pagina 27]
| |
waarden hij bereid zou zijn om tijdelijk, voor slechts één jaar, als Lector het onderwijs op zich te nemen in pathologische anatomie en algemeene pathologie en zulks ter vervanging van den Hoogleeraar Dr. C.A. Pekelharing, aan wien met Dr. C. Winkler de bekende berri-berrizending naar Oost-Indië was opgedragen. In de meest hoffelijke bewoordingen, doch met groote beslistheid, werd deze voorslag, hoe vleiend ook voor den jongen doctor, van de hand gewezen. Tot juist begrip van het bovenstaande dient vermeld te worden dat van Heukelom reeds op den 24sten October 1883, dus ruim twee jaren vóór de promotie, benoemd was tot assistent voor de pathologische anatomie te Leiden. In die betrekking was hij met grooten ijver en, blijkens zijn Proefschrift, met zeer gelukkig gevolg werkzaam; hij kon haar, daar hij telken jare herbenoemd werd, als een vasten werkkring beschouwen, terwijl hem in Utrecht slechts een tijdelijk lectoraat voor één jaar werd aangeboden. Hij was bovendien aan Leiden, als de stad zijner voorvaderen, zeer gehecht. Een en ander maakt van Heukelom's besluit om in het Boerhaave-Laboratorium zijne taak te blijven vervullen, begrijpelijk. Wij verheugden ons destijds in hooge mate over deze beslissing, waardoor een man, van wien men terecht groote verwachtingen koesterde, althans voorloopig, voor Leiden behouden bleef. Maar de band, die tusschen van Heukelom en Leiden bestond, zou weldra nog vaster worden geknoopt. De Hoogleeraar Mac Gillavry, met leervakken overladen, wenschte van het onderwijs in de ziektekundige ontleedkunde ontslagen te worden. Die wensch, door de faculteit van geneeskunde gesteund, vond weerklank bij den toenmaligen Minister van Binnenlandsche Zaken Heemskerk. | |
[pagina 28]
| |
Nadat de noodige gelden op de Staatsbegrooting voor 1888 waren gebracht en door de Vertegenwoordiging toegestaan kon de keus voor eene aanbeveling tot bezetting van den nieuwen leerstoel der faculteit niet moeilijk vallen. Bij K. Besluit van den 28sten Februari 1888 werd Dr. D.E. Siegenbeek van Heukelom benoemd tot Hoogleeraar in de faculteit der geneeskunde aan de Rijks-Universiteit te Leiden tot het geven van onderwijs in de ziektekundige ontleedkunde en in de gerechtelijke geneeskunde; laatstgenoemd vak was tot dusver door den Hoogleeraar van Iterson onderwezen. Den 21sten Maart 1888 werd het Hoogleeraarsambt aanvaard met het houden van eene redevoering over: ‘De oorzaak der aangeboren sterfelijkheid.’ Het ligt buiten het bestek van dit Levensbericht den inhoud van deze Redevoering en van de talrijke geschriften van van Heukelom te bespreken. De hierachter geplaatste lijst bevat, voorzoover ik heb kunnen nagaan, alles wat door hem in het licht gegeven is. Ik acht mij evenwel gerechtigd tot het aanhalen van enkele regels uit de toespraak, bij de ambtsaanvaarding door den jongen ambtgenoot gehouden tot zijn leermeester uit Enschedé, den Hoogleeraar Mac Gillavry, onder wien hij gedurende vier jaren als assistent voor de pathologische anatomie werkzaam was geweest. ‘Met en onder U heb ik Uw lang gekoesterden wensch om een goed ingericht laboratorium te krijgen, vervuld zien worden. Van Uw streven daarnaar en Uwe zorg daarvoor, daarvan zal ik nu een gedeelte der vruchten mogen plukken. Met al mijne macht zal ik beproeven die vruchten te doen gedijen en mede te helpen aan het door Uwe zorg zoo voortreffelijk ingerichte Boerhaave-Laboratorium een goeden klank ook naar buiten te verschaffen.’ - In het vervolg van dit | |
[pagina 29]
| |
opstel zal blijken op welke wijze van Heukelom de door hem afgelegde belofte heeft gestand gedaan. Met de intrede in het Hoogleeraarsambt opent zich voor van Heukelom een tijdperk van onafgebroken, inspannenden en zeer vruchtbaren arbeid. Door zijn onverdroten werkzaamheid wist hij den ijver te prikkelen van zijne leerlingen, terwijl hij de gave bezat hen door zijne heldere en smaakvolle voordracht te boeien en door zijne imposante persoonlijkheid grooten invloed op hen uitoefende. Zijne geschriften, de vrucht vaak van langdurige nasporingen, dragen niet zelden de blijken van een niet geringe mate van scherpzinnigheid. Met meer dan gewonen takt wist hij zijne leerlingen tot eigen arbeid en zelfstandig onderzoek te brengen door voor hen onderwerpen ter bewerking te kiezen, die hunne krachten niet te boven gingen. Menige verdienstelijke arbeid is het resultaat geweest van deze gelukkige samenwerking van leermeester en leerling. Terwijl van Heukelom zich reeds door zijne dissertatie als een uitmuntend mikroskopist en een gelukkig beoefenaar der pathologische anatomie had doen kennen, bepaalde hij zich evenwel geenszins uitsluitend tot dit zijn hoofdstudievak. De gerechtelijke geneeskunde werd met voorliefde door hem beoefend; van heinde en ver werd zijn oordeel over belangrijke medisch-forensische questiën gevraagd; de rechterlijke autoriteiten roemden als om strijd de helderheid zijner adviezen. Verder werden déontologie, tératologie en embryologie in den kring zijner studiën opgenomen. Ik vermeld hierbij afzonderlijk zijn hoogstverdienstelijk onderzoek over de placentatie bij den mensch; deze studie behoort tot het beste, wat over dit moeilijk onderwerp is gepubliceerd en heeft o.a. zijn naam tot ver over de grenzen van ons land bekend gemaakt. | |
[pagina 30]
| |
De wetenschappelijke werkzaamheid van van Heukelom heeft zich evenwel niet tot het bovenstaande bepaald. Uit alle deelen van ons land werden door zijne vroegere leerlingen en andere geneeskundigen pathologisch-anatomische producten tot onderzoek aan het Boerhaave-Laboratorium gezonden. Hij wenschte zooveel mogelijk werk tot zich te trekken en dit moest zoo snel als een grondig onderzoek toeliet afgedaan worden; gewoonlijk kreeg de afzender van het product binnen enkele dagen een uitvoerig afdoend antwoord, vergezeld van een mikroskopisch praeparaat. Tal van geneeskundigen en van lijders zijn hem daarvoor grooten dank verschuldigd. - Verder behoorde hij als lid van de Vereeniging van Geneeskundigen, door welke het Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde wordt uitgegeven, herhaalde malen tot de Redactie van dit Tijdschrift; ook was hij medeuitgever van Ziegler's Beiträge zur pathologischen Anatomie und zur allgemeinen Pathologie en medewerker aan Roux's Archiv für Entwickelungsmechanik der Organismen. Ruim vijf jaren was van Heukelom als Hoogleeraar werkzaam toen zijn huiselijk geluk verhoogd werd door zijn huwelijk met Mejuffrouw Christina, Adriana Lamme, dat op den 21sten Juli 1893 te Groesbeek gesloten werdGa naar voetnoot1. Zonder onbescheiden te zijn meen ik hierbij te mogen vermelden, dat onze ambtgenoot in haar een krachtigen steun heeft gevonden bij zijne vele werkzaamheden en dat zij zooveel mogelijk tot verlichting zijner veelomvattende taak heeft bijgedragen. Van Heukelom toch beperkte zich allerminst tot de werkzaamheden, aan het Hoogleeraarsambt verbonden. | |
[pagina 31]
| |
Getrouw aan de traditiën van zijn geslacht was hij bovendien in tal van betrekkingen werkzaam; in vele daarvan was hij zijn vader opgevolgd. Zoo was hij gedurende korteren of langeren tijd: Commissaris der Leidsche Spaarbank, opgericht door het Departement Leiden der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen den 16den October 1818; Lid van den Kerkeraad der Doopsgezinde Gemeente te Leiden; Lid van het Hoofdbestuur der Leidsche Maatschappij van Weldadigheid ter voorkoming van verval tot armoede en als zoodanig Stichter van het aan genoemde Maatschappij verbonden ‘Informatie-bureau;’; Voorzitter van de Afdeeling ‘Arbeid’ van genoemde Maatschappij; Lid van de subcommissie voor Leiden der Vereeniging tot oprichting en exploitatie van Volks-sanatoria; Regent-rentmeester der stichting ‘Meermans-hof’; Bestuurder der stedelijke Werkinrichting; Lid van de Commissie van administratie over de gevangenis, later de Rijkswerkinrichting voor Vrouwen, nabij Leiden; Lid van den Gemeenteraad en als zoodanig Lid van de Commissie van beheer van het Krankzinnigengesticht Endegeest; Correspondent te Leiden van de Inrichting voor Doofstommen-onderwijs te Rotterdam; Voorzitter der Commissie van den Leidschen Schouwburg; Commissaris van de Leidsche Broodfabriek; Commissaris van de Koninklijke Nederlandsche Grofsmederij te Leiden. | |
[pagina 32]
| |
Voor dat alles wist van Heukelom tijd te vinden en hij was er de man niet naar om in dergelijke bijbetrekkingen een ondergeschikte rol te spelen. Integendeel. Een paar voorbeelden slechts. Als Lid van den Gemeenteraad was hij de steller van een zeer zaakrijk en uitgebreid rapport in zake den bouw van eene nieuwe GehoorzaalGa naar voetnoot1 Uit persoonlijke ervaring is het mij bekend welk belangrijk aandeel door van Heukelom genomen is in de voorbereiding tot de stichting en inrichting van het Krankzinnigengesticht Endegeest. Hoe kon - dit heeft men zich wel eens afgevraagd - van Heukelom den tijd voor dat alles vinden? Voor wie hem kenden was het antwoord op die vraag niet moeilijk te geven. Hij was boven alles een man van orde en van groote accuratesse. Een blik in zijne werkkamer en in zijn laboratorium was voldoende om hen, die daar een bezoek brachten, hiervan te overtuigen. Zij, die de met fijnen smaak ingerichte studeerkamers met den keurigen boekenschat binnentraden, waren ras getroffen door de stipte orde, die in alles heerschte. In deze neiging tot orde en nauwkeurigheid, gepaard aan een groot talent van organisatie, lag voor een niet gering deel het geheim van zijne veelvuldige werkzaamheden. Zoo heeft van Heukelom nog enkele jaren geleefd, hoogst gelukkig in zijn gezin, zeer in aanzien in maatschappelijke en wetenschappelijke kringen, werkende met en onder zijne studenten. De resultaten van de onderzoekingen zijner leerlingen werden, om algemeen bekende redenen, niet zelden in buitenlandsche proefschriften bekend gemaakt. Het hinderde van Heukelom dat de onder | |
[pagina 33]
| |
zijne leiding verrichte onderzoekingen aldus als elders bewerkt te boek stonden. Daarom meende hij dat het nuttig zoude zijn de pathologisch-anatomische studiën, die in de eerste jaren van het bestaan van het Boerhaave-Laboratorium door den druk bekend gemaakt waren, gezamenlijk uit te geven en wel met het oog op het te verwachten gering aantal hollandsche lezers in de fransche taal. - Het besluit, eenmaal daartoe genomen, werd met volharding ten uitvoer gelegd; talrijke en niet geringe bezwaren, ook van finantiëelen aard, moesten daarbij overwonnen worden. De redactie van deze uitgaaf heeft aan van Heukelom gedurende geruimen tijd zware inspanning geëischt. In Maart 1899 verschenen Deel I en II van den ‘Recueil de travaux du Laboratoire Boerhaave, publié par D.E. Siegenbeek van Heukelom, Docteur en médecine, Professeur à l'Université (de Leide); 2 statige boeken, gezamenlijk inhoudende 1158 bladzijden en 38 platen. Zeker een monument voor van Heukelom's ijver, werkkracht en talent! Van alle zijden werd hem door de meest bevoegde mannen lof toegezwaaid over dezen arbeid. Aan het slot eener zeer waardeerende aankondiging van dit werk drukt Th. Husemann zich aldus uit: ‘Nicht in den verschiedenen Unica, deren wir oben gedachten, liegt der Hauptwert, sondern in der gründlichen Durcharbeitung des verschiedensten Materials, durch welche manche schwebende Frage gelöst, manche wenigstens ihrer Lösung nahegebracht werden, während andererseits wiederum neue Gesichtspunkte uns entgegentreten, deren Erforschung neue wissenschaftliche Arbeit erheischt. So darf sich denn in der That die Wissenschaft zu dieser hervorragenden Leistung Glück wünschen’Ga naar voetnoot1. Op | |
[pagina 34]
| |
schitterende wijze heeft van Heukelom door deze uitgaaf getoond dat de belofte, bij de aanvaarding van het Hoogleeraarsambt afgelegd, voor hem geen ijdele klank was geweest!
Niet lang na de verschijning van dit werk vernamen wij dat van Heukelom klaagde over vermoeidheid, waarvan zijn uiterlijk de duidelijke kenmerken droeg; aanvankelijk meende men de oorzaak daarvan te moeten zoeken in zijne talrijke werkzaamheden, nog vermeerderd door de vele beslommeringen, aan de uitgaaf van zijn Recueil verbonden. Spoedig evenwel rees de vrees dat aan de vermindering zijner werkkracht eene meer ernstige oorzaak ten grondslag lag. Van een verblijf in Berg en Dal, in Wiesbaden, in Zwitserland werd telkens volledig herstel verwacht en vooral gehoopt. Toen van Heukelom in September van het vorige jaar uit Berg en Dal tot ons terugkwam, scheen de hoop op herstel iets meer gewettigd dan te voren. Maar, helaas! ook ditmaal bleek zij ijdel te zijn. De geheimnisvolle ziekte, waaraan Addison's naam verbonden is, eischte op den 10den October 1900 een nieuw offer!
De Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden verlangt - het wordt aan den schrijver van een Levensbericht met nadruk herinnerd - van hare afgestorvene Leden slechts een kort Levensbericht. In het beoordeelen van het karakter, de handelingen en de geschriften van de overledenen worden beknoptheid en onpartijdigheid aanbevolen. Ik hoop en meen dienovereenkomstig gehandeld te hebben. Het zij mij evenwel vergund ten slotte hier enkele regelen aan te halen uit de | |
[pagina 35]
| |
toespraak, die ik, naar aanleiding van van Heukelom's dood op 15 October 1900, bij de opening der Colleges, tot mijne studenten hield. Na zijne verdiensten als leeraar en als zelfstandig onderzoeker in het licht gesteld te hebben sprak ik aldus: ‘Maar van Heukelom stond ook hoog als mensch! Een indrukwekkende persoonlijkheid, eene aristokratische verschijning in den besten zin van het woord; fijn beschaafd in vormen en taal; zich niet beperkende tot den hem aangewezen werkkring, maar steeds bereid om ook daar buiten zijne krachten te wijden ten goede; vertrouwen wekkende door de overtuiging, waarmede hij sprak; wars van ijdel vertoon; een man uit één stuk; ‘vir bonus et sapiens!’ Mijne taak om voor onze Maatschappij het leven te schetsen van een mijner meest begaafde leerlingen is hiermede ten einde.
Leiden, April 1901. T. Zaaijer. | |
[pagina 36]
| |
Lijst der geschriften van D.E. Siegenbeek van Heukelom.Een geval van dubbelzijdige tubairzwangerschap (Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde, 1885, bl. 757). Pathologisch bindweefsel. Proefschrift, 18 December 1885. Leiden, S.C. van Doesburgh, 1885. Verkort onder den titel van: Sarcome und plastische Entzündung (Virchow's Archiv für pathologische Anatomie und Physiologie und für klinische Medicin, 1887, Bd. 107, S. 393). Een steenkind (Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde, 1886, II, bl. 588). Een dubbelmonster (Ibidem, 1887, I, bl. 225). Een zoogenaamd naveladenoom (Ibidem, 1887, II, bl. 233). Die Genese der Ectopia ventriculi am Nabel (Virchow's Archiv, 1888, Bd. 111, S. 475). De oorzaak der aangeboren sterfelijkheid (Redevoering bij de aanvaarding van het Hoogleeraarsambt uitgesproken den 21sten Maart 1888). Het wezen en de aetiologie der acute leveratrophie (Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde, 1888, I, bl. 133). Een nieuw geval van acute leveratrophie (Ibidem, 1889, I, bl. 129). Dr. van Iterson en Dr. Siegenbeek van Heukelom, Actinomycose bij den mensch (Ibidem, 1889, I, bl. 329). De forensische beteekenis van hypnose en suggestie (Tijdschrift voor Strafrecht, 1889, Deel IV, Afl. 2, bl. 97). De tegenwoordige stand der gezwellenleer. Voordracht gehouden in de Algemeene Vergadering der Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst te Utrecht den 7den Juli 1890 (Ibidem, 1890, II, bl. 53). Intracellulaire zaken bij Carcinomen (Ibidem, 1890, II, bl. 429). Ueber intracellulare Gebilde bei Carcinomen. Vortrag, gehalten auf dem X. internationalen Medicinischen Congress in Berlin (4-9 August 1890). Leiden, E.J. Brill, 1890. Nicht im Handel. De grenzen onzer geneeskundige bevoegdheid (Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde, 1891, II, bl. 277). | |
[pagina 37]
| |
Over gerechtelijke Anthropometrie. Voordracht, gehouden in de vergadering der Sectie voor Natuur- en Geneeskunde van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen op den 15den Juni 1891. (Aanteekeningen van het verhandelde in de Sectievergaderingen, bl. 6). Waarom zweren wij een eed? (Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde, 1891, I, bl. 735). De huisdoctor en de levensverzekering (Ibidem, 1891, II, bl. 341). Rudolf Virchow (Ibidem, 1891, II, bl. 533). Dr. Th. Mac Gillavry en Dr. Siegenbeek van Heukelom, Protest naar aanleiding eener brochure van Dr. H.K. Middendorp, Professor der algemeene en ontleedkundige ziektekunde, getiteld: De waarde van Koch's geneesmiddel tegen tuberculose. Groningen, J.B. Wolters, 1891. (Ibidem, 1891, I, bl. 583). In Memoriam G.D.L. Huet (Algemeen Nederlandsch Studenten-Weekblad Minerva, 1891, No. 19). Brief aan den Redacteur-Gérant naar aanleiding van eene Rede van Dr. Jb. van Geuns, getiteld: De verhouding van den praktizeerenden geneesheer tegenover de levensverzekering-maatschappijen, afgedrukt in: Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde, 1892, I, bl. 162. (Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde, 1892, I, bl. 253). Ontsteking en phagocytose (Ibidem, 1892, II, bl. 897). Een aangeboren halsgezwel (Ibidem, 1894, II, bl. 492). Das Adeno-carcinom der Leber mit Cirrhose (Ziegler's Beiträge zur pathologischen Anatomie und zur allgemeinen Pathologie, 1895, Bd. XVI, S. 341). De aetiologie en de pathogenese der ziekten van de adnexa uteri. Voordracht gehouden in de 3de Sectie van het 5de Natuur- en Geneeskundig Congres den 20sten April 1895. (Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde, 1895, I, bl. 779). De experimenteele cirrhosis hepatis (Geneeskundige Bladen uit Kliniek en Laboratorium voor de praktijk. Derde Reeks, No. VII, 1896). Die experimentelle Cirrhosis hepatis (Ziegler's Beiträge, 1896, Bd. XX, S. 221). Over de encephalocèle (Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde, 1896, II, bl. 369). Ueber die Encephalocele (Roux's Archiv für Entwickelungsmechanik der Organismen, 1896, Bd. IV, S. 211). Over het tubulair en het glandulair hermaphroditisme bij den mensch (Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde, 1897, II, bl. 1085). Ueber den tubulären und glandulären Hermaphroditismus beim Menschen (Ziegler's Beiträge, 1898, Bd. XXIII, S. 144). Ueber die menschliche Placentation (Archiv für Anatomie und Physiologie, Anat. Abth., 1898, S. 1). De placentatie bij den mensch (Nederlandsch Tijdschrift voor Verloskunde en Gynaecologie, 1898, Jaargang 9, bl. 83). | |
[pagina 38]
| |
Université de Leide. Recueil de travaux du laboratoire Boerhaave. Tome I et II. E.J. Brill, Leide 1899. De zelfmoord als peilschaal van het maatschappelijk geluk (de Gids, 1899, No. 1). Verder een groot aantal Boekbeoordeelingen en Referaten in het Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde, Jaarg. 1886-1899. |
|