| |
| |
| |
| |
Levensbericht van H. Bouman.
Den 20sten October brachten wij hem op Zorgvlied ten grave. Het was eene aandoenlijke en tegelijk verheffende plechtigheid. Hier geen stil verterende smart noch radeloos handen wringen, zelfs niet bij de beide kinderen, die hem zoo zielslief hadden; maar wel bij de meesten van die om de groeve heenstonden een gevoel van innige droefheid over 't verlies van dien trouwen vriend, dien hoogvereerden leermeester, steun en sieraad te gelijk van school en maatschappij, - een gevoel van droefheid nochtans, getemperd door het dankbaar besef, dat hij zijn lange leven vol en rijk had uitgeleefd, ten zegen van zichzelf, de zijnen en zijn land. Onwillekeurig drong zich de gedachte op, en een der sprekers die iets zeiden, zinspeelde er op, naar ik meen, dat het was, alsof de vriendelijke herfstzon die de baar kuste het meest passende symbool was van den zonnigen grijsaard, die ons had verlaten. Inderdaad, evenals zij had hij licht en warmte om zich verspreid en heerlijke vruchten doen rijpen. En als hij, die het uitsprak, hem in zijnen zomer gekend had, zou hij de vergelijking nog verder hebben kunnen voortzetten. Hij zou er dan misschien op gewezen
| |
| |
hebben, hoe weinig van zijn licht geleend was, hoe groot zijne kracht zou geweest zijn, indien hij - wat den man van 't lager onderwijs is ontzegd - zijne stralen op één punt had mogen concentreeren, en bovenal, hoe hij als alle groote opvoeders wellicht nog het meest heeft gewerkt door zijne warmte. Er zou daarmee niets te veel gezegd zijn. Want waarlijk, om op het bescheiden gebied van het lager onderwijs nieuwe wegen te vinden en daar de leider van duizenden te worden, om de eer te verdienen van een onbekend boerendorp in een uithoek des lands tot het eervolle maar lastigste directoraat in de hoofdstad te worden geroepen, daartoe zijn meer gaven van hoofd en hart noodig, dan dikwijls in een persoon worden aangetroffen.
Herman Bouman werd den 19en April 1822 te Groningen geboren. Zijn vader, Klaas Harms Bouman, behoorde tot eene onbemiddelde landbouwersfamilie uit de provincie. Zonder veel practischen zin, maar met sterke behoefte aan geestelijke ontwikkeling, heeft hij het nooit tot groote stoffelijke welvaart, maar wel tot eene innerlijke beschaving gebracht, die aan een kalmen, bescheiden Indischen natuurphilosoof deden denken. Met bewonderenden eerbied heb ik dikwijls den ouden man aangestaard, die, ofschoon op school nauwelijks lezen en schrijven geleerd hebbend, door eigen inspanning er toe gekomen was, een paar bundels niet onverdienstelijke verzen uit te geven, vrij gelijkende pastelportretten te maken, zich met entomologische onderzoekingen bezig te houden en zich te verheffen tot de pantheïstische wereldbeschouwing van Leopold Schäfer, met wien hij dweepte. Deze veelzijdige aanleg is in ruime mate het erfdeel geweest van den eerstgeborene, Herman, die bovendien van zijne moeder,
| |
| |
Anna Stuart, haar blijmoedigen zachten aard had meegekregen Misschien ook zijn de traditiën van hare voorname Schotsche afkomst niet geheel zonder invloed gebleven op den zoon (het gekroonde wapen der Stuarts hing in zijne kinderjaren nog in de kerk te Steenwijk, waar hij soms bij zijne grootouders logeerde), en onwillekeurig is men geneigd, zijne aangeboren voorname gemakkelijkheid in den omgang, het gentlemanlike in al zijn doen in verband te brengen met dien oorsprong van moeders zijde.
Weelderig zal intusschen zijne eerste opvoeding niet geweest zijn. Daar de middelen voor academische studie ontbraken (er waren nog twee kinderen, een meisje en een jongen), werd hij voor 't lager onderwijs bestemd. Zoo kwam hij onder de leiding van B. Brugsma, die de door het Departement van 't Nut opgerichte Kweekschool bestuurde en tevens de voornaamste leerkracht vormde. Hier schijnt een jong opgewekt geestelijk leven geheerscht te hebben, en welk eene kracht van dat middelpunt is uitgegaan, daarvan getuigen, buiten Bouman, vele mannen, die in het noorden den roem van de lagere school hebben uitgemaakt. In die dagen begint Groningen, dank zij zeker vooral den directen en indirecten invloed der hoogeschool, voor geruimen tijd de voorgangster te worden van het geheele land op de nieuwe wegen, die het onderwijs inslaat. Het bon-sens, dat de Laveleye beweerde het meest daar te hebben gevonden, openbaart zich thans ook in de onderwijsmethoden der volksschool. Straks zal er een stroom van leerkrachten en leerboeken van Groningen uitgaan naar de andere provinciën, die Bouman naar Amsterdam zal brengen. Van 1835-1844 bleef deze in die intellectueele sfeer, studeerde ijverig, sloeg zich met een lachend gezicht door alle moeilijkheden heen, was onder de bedrijven een poos lang soldaat,
| |
| |
sliep echter - voorspraak en goede vrienden vermochten toen nog meer dan thans - nooit in de kazerne, en besloot zijn leertijd met het examen van schoolonderwijzer van den tweeden rang.
Bij 't verlaten der Kweekschool gaven èn Brugsma èn de schoolopziener Prof. Th. van Swinderen de gunstigste getuigenissen van zijn gedrag, zijne kundigheden, zijn gunstigen aanleg om de opgedane kundigheden ‘op eene bevattelijke en bevallige wijze aan kinderen mee te deelen,’ alsmede ‘van de beroepstrouw en den bestendigen lust,’ waarmee hij twee jaren lang de betrekking van ‘eersten ondermeester in die Kweekschool’ had vervuld.
Nu begon de periode der vergelijkende examens, die hem tot eene gevestigde positie moesten voeren. Zoo vaak hij daaraan deelgenomen heeft, behaalde hij no. 1. Nog geen 23 jaar oud, werd hij te Sellingen benoemd. In 't voorjaar van '45 trok hij met zijn 4 jaar jongere zuster naar dit primitieve oud-Saksische dorpje in 't zuiden van het schilderachtige Westerwolde, uren gaans van de beschaafde wereld. Doch jeugdige levensmoed, het sterkend gevoel van zelfstandigheid, zin voor het komische en de bekoring van de ontwakende, eenigszins woeste natuur hielpen over alle bezwaren en onaangenaamheden der ongecultiveerde omgeving heen, waar men zijn eigen turf stak, zelf schapen moest houden om melk voor de koffie te hebben, broederlijk uit één schotel at en uit één glas dronk. Met ingenomenheid sprak hij later van dien idyllischen tijd in Sellingen, dat hij een paar keeren nog weer bezocht, het laatst eenige jaren voor zijn dood in gezelschap zijner kinderen, en - onveranderd vond. Onveranderd ook de genegenheid en vereering, die de eenvoudige bewoners voor hun ‘meester’ hadden opgevat.
| |
| |
Gelukkig voor hem bleef hij niet lang in hun midden, waar hij gevaar zou geloopen hebben, te vervenen en uit te drogen; want de verre tochten naar het kasteel te Wedde, waar Mr. J.S.G. Koning hem gaarne gastvrij ontving en zijne uitgelezen boekerij te zijner beschikking stelde, konden niet iedere week ondernomen worden. In October 1845 werd hij, trots de tegenwerking van de partij van zijn overleden voorganger aldaar, aan de Hoofdschool te Beerta benoemd. In December aanvaardde hij zijne betrekking en begon voor hem een leven van groote werkzaamheid. De gevreesde tegenwerking bleek al spoedig machteloos te zijn, maar de onderwijstoestanden lieten - naar hij aan prof. Van Swinderen schreef, aan wien hij zich om verschillende redenen verplicht achtte - veel te wenschen over: slechte schoollokalen, weinig leermiddelen en geringe belangstelling bij gemeentebestuur en bevolking. Van eene installatie was geen sprake, enkel de burgemeester woonde de eerste les bij. Dankbaar vermeldt hij echter in bovengenoemden brief, dat Ds. Sikkes den eersten Zondag in de kerk eene toespraak had gehouden, om de gemeente warm te maken voor het onderwijs en den nieuwen meester aan haar voor te stellen. Er was dus veel te doen, en er is veel gedaan.
In de dertig jaren, die Bouman in Beerta doorbracht, heeft hij zijne steeds toenemende krachten aangewend ten bate van zijne school, van het onderwijs in het algemeen en van de maatschappij. Hoe hij er steeds op uit was, om aan zijne eigen ontwikkeling te arbeiden en daardoor in ruimer kring nuttig te zijn, bewijzen de welgeslaagde examens, die hij nog achtereenvolgens aflegde: in 1856 verwierf hij de bevoegdheid voor 't onderwijs in de Wisen Zeevaartkunde; in 1857 den eeretitel van ‘onderwijzer van den eersten rang,’ waartoe slechts weinigen het
| |
| |
brachten; in 1858 de akten voor de Fransche en de Hoogduitsche taal en in 1859, toen hij de Normaallessen zou leiden, die voor het Handteekenen.
Ik zal straks gelegenheid hebben, in 't licht te stellen, hoe studie en praktijk hem tot betere methodische inzichten brachten; voorloopig zij er slechts aan herinnerd, dat hij voor een 40 jaar reeds onderwijs gaf volgens beginselen, die eerst later gemeengoed geworden zijn, en zulks met een tact en handigheid, waarin ik nooit iemand hem heb zien evenaren. Terwijl hij zoo in de eerste plaats de belangen der lagere school behartigde, gaf hij aan de gegoede kinderen vóór of na schooltijd onderwijs in vreemde talen en hielp 's winters de jonge stuurlieden uit den omtrek aan de oplossingen van hunne zeevaartkundige vraagstukken.
Vermeerdering van dien drukken schoolarbeid, maar tevens een nieuwen prikkel om over paedagogische vraagstukken na te denken vond hij in de vereerende opdracht, om de oprichting en leiding van de eerste Normaalschool voor zijne rekening te nemen (1859). Van dit oogenblik af begint B's grootste krachtsontwikkeling; de gewone onderwijzer vormt zich tot docent in den ruimsten zin. Hij geeft met het meeste gemak les in bijna alle vakken; zonder noemenswaardige hulp vervult hij alleen de taak, die tegenwoordig aan een korps van leeraren is opgedragen. Tegelijkertijd werkt hij bevruchtend naar buiten door getrouw de onderwijzersvergaderingen te bezoeken en als gelijke met den minsten zijner broeders om te gaan, door artikelen in onderwijskundige tijdschriften en door verschillende zelfstandige geschriften. In 1858, een jaar na de invoering der nieuwe schoolwet, leidt hij met de uitgave van ‘De Vormleer in de lagere school’ de zonderling uiteenloopende meeningen over dit
| |
| |
leervak in het sedert als juist erkende spoor, dat nl. van eene bruikbare meetkunde voor kinderen. Daarna komt hij met zijne Aanschouwingsoefeningen door Platen, zijne Leesboekjes en de bij beiden behoorende Handleiding ‘De(n) eerste(n) Trap van het Leesonderwijs’ hervormen. Eindelijk richt hij met Prof. Salverda, den lateren inspecteur eerst van 't Lager, daarna van 't Middelbaar Onderwijs, het opvoedkundig tijdschrift ‘De Schoolbode’ (1869) op, dat verscheiden jaren het orgaan van het nieuwe leven in de onderwijswereld is geweest.
Doch na de school gaf hij ook de maatschappij hare eischen - en waar hij den tijd er toe vond, weet ik niet - maar hij vond tijd. Goethe's uitspraak: der Mensch ist berufen, in der Gegenwart zu wirken, schijnt wel zijne levensovertuiging te zijn geweest. Hij deed letterlijk wat hij kon, om geestelijk leven te brengen in zijne plutocratische zelfgenoegzame omgeving, hoe ondankbaar de taak ook was. Niet alleen gaf hij, bijgestaan door zijne opgewekte en schrandere zuster, menig kostbaren avond aan de dikwijls taaie conversatie met zijne dorpsgenooten, maar een stapel cahiers met redevoeringen over allerlei onderwerpen, uitgesproken op Nuts- en Nijverheidsvergaderingen overal in den omtrek, getuigen van zijne onvermoeide toewijding aan het gemeene best. Hij dirigeerde zangkoren en zorgde zoo noodig voor een passenden tekst, zette feestelijkheden op het touw of wist er zijn lui voor te spannen, organiseerde landbouwcongressen mee, gaf met behulp van een paar docenten uit Winschoten een scheikundigen landbouwcursus voor de jonge boeren, verklaarde voor eene vergadering met dames de pas uitgevonden wonderbaarlijke naaimachine en liet ze in werking zien. En zoo voort. Indien men zich niet troosten kon met de gedachte, dat eene impul- | |
| |
sie nog niet verloren is, als haar uitwerking onzichtbaar blijft, zou men het haast willen bejammeren, dat zooveel energie aan zulk eene inerte omgeving werd verspild. Eén zichtbaar teeken nochtans van zijn arbeid is ginds nog overgebleven: het is het schoone gedenkteeken te Heiligerlee, ontworpen door Egenberger en uitgevoerd door Geefs. Ik weet niet met zekerheid, of het denkbeeld het allereerst bij hem is opgekomen, doch heb alle reden om het te vermoeden, nu voor mij ligt zijne ‘Opwekking tot het stichten van een nationaal gedenkteeken te Heiligerlee. - Bijdrage ter feestelijke Vergadering der Afdeeling Beerta van het Genootschap ter bevordering van Nijverheid gevestigd te Onderdendam, gehouden te Winschoten op den 14den Juni 1867.’ Het is eene korte toespraak, waarin hij de leden der wijdvertakte en machtige vereeniging oproept, om eene waardige herdenking van het begin der nationale bevrijding voor te bereiden, gevolgd door een half lyrisch, half bespiegelend patriottisch-warm gedicht Herinnering, dat eindigt in eene verwijzing naar ‘het recht, den plicht, 't genot, op d'overdierbren grond Door 't schoonste kunstgewrocht, gesticht uit milde gaven, De plek te sieren, waar der Vrijheid wieg eens stond.’
Het kunstgewrocht kwam er, dank zij de medewerking van eenige anderen, vooral van den Groningschen gedeputeerde, den invloedrijken en schranderen Jhr. Mr. J.D. Lewe Quintus. Z.M. de Koning erkende B's verdienste in dezen door hem tot Ridder in de Orde van de Eikenkroon te benoemen (1873) en verhoogde de waarde dezer onderscheiding door in het brevet te laten verklaren, dat hij tevens den verdienstelijken Directeur der Normaallessen wilde eeren.
Die openlijke waardeering zal hem wel goed gedaan hebben, te meer, daar hij ze in zijne onmiddellijke omgeving
| |
| |
niet altijd vond. Het Oldambt is, of laat mij veiligheidshalve liever zeggen was, eene geheel eigenaardige streek. De bevolking bestond uit boeren en uit menschen, die van hen afhankelijk waren. Dank zij het merkwaardige beklemrecht, 'twelk boer en landheer synoniem maakte, koningen op hun eigen erf en daarbij in de eerste helft dezer eeuw slapende rijk geworden, waren de eersten gewoon geraakt, elken niet-boer als hun mindere en dienaar te beschouwen, de waarde hunner medemenschen naar de zwaarte van den geldbuidel af te wegen, en hadden zij - enkele loffelijke uitzonderingen daargelaten - niet geleerd, kennis, geestelijke ontwikkeling en zieleadel als begeerlijke goederen te beschouwen. Van hunnen kant waren de kansen op waardeering en medewerking natuurlijk niet groot. Dat hij zich niet geheel aan hen gaf en dikwijls meer gevierd werd, dan zij zelf, kweekte stille jalousie. Daarbij wekte het bij sommigen ontevredenheid, dat hij in de laatste jaren, vaker dan hun lief was, even uitvloog om voeling te houden met het rijkere leven der steden. Zij beseften niet, dat hij noch had kunnen worden, noch had kunnen blijven de man die hij was, als hij niet voortdurend door boeken en persoonlijke aanraking met de intellectueele wereld nieuw voedsel voor zijn geest en nieuwe prikkels voor zijn streven had opgedaan; zij begrepen niet, dat hij telkens met versche kracht en lust terugkeerde, die hun zelf en hun kinderen ten goede kwamen. Want waar is, wat ik eens een zijner leerlingen op eene dergelijke beschuldiging hoorde antwoorden: zoodra hij in de school was, werkte hij voor drie.
Maar 31 jaren in zoo'n omgeving is een lange tijd en men moet zich verbazen, dat zijne veerkracht het zoo lang heeft uitgehouden. Doch kwam ook al de wensch
| |
| |
naar eene andere atmosfeer bij hem op, eerst na de verplaatsing besefte hij, in welke lucht hij zijn halve leven doorgebracht en wat hij had gemist. Toen heb ik hem, den tevredene van hart, wel eens de mismoedige verzuchting hooren slaken: ik ben 20 jaar te lang daarginder geweest! Blijkbaar zag hij het zelf wel in, dat onder andere omstandigheden hij nog een geheel ander man had kunnen worden en oneindig meer had kunnen presteeren.
Intusschen was het verkeer in den kleinen kring der ontwikkelden op het dorp zoo aangenaam en gezellig mogelijk. Bouman was overal welkom, omdat hij lach en leven in 't gezelschap bracht. Slechts met den tamelijk geïsoleerden predikant, een wijsgeerig ontwikkeld en geleerd man, bleven wrijvingen niet uit; wist men elkander over en weer naar waarde te schatten, de rechte sympathie ontbrak, en de een kon moeilijk vergeten, dat de ander door de kerkelijke bedieningen van koster, organist enz. dan toch in zekeren zin zijn ondergeschikte was. Nochtans was hij in veelzijdigheid en aangename levensvormen zijn meerdere. Men kan zich dan ook eenigszins de verbazing voorstellen van den Parijzenaar Henry Havard, toen hij op zijne reis door de noordelijke provinciën, na zich herhaaldelijk over de stugheid der bevolking geërgerd te hebben, te Beerta bij Bouman kwam en zoowel school als onderwijzer zoo geheel anders vindt, dan hij verwachtte. ‘Si l'instituteur de Beerta est un vrai gentleman, on peut dire que son établissement est un petit institut.’
In zijn eigen huis was het zeer lang stilletjes en ontbrak het rechte leven, waaraan een jonge man behoefte heeft. Eene groote voldoening was het voor hem, dat hij niet lang na zijne benoeming zijne ouders kon laten overkomen en hun in eene afzonderlijke woning een
| |
| |
onbekommerden ouden dag kon bezorgen. Noch zijne lieve moeder, noch zijn eerst op hoogen leeftijd gestorven vader mochten echter 't geluk beleven, den zoon, op wien ze trotsch mochten wezen, als echtgenoot en vader te zien. Bouman was al 48 jaar, eer zijne wakkere zuster het huisbestuur aan andere handen overgaf. Eerst toen ging een lang, maar stil gekoesterde wensch in vervulling en werd zijne oud-leerlinge, Mej. Wiepke Geertsema, zijne vrouw. Ofschoon 20 jaren jonger, was zij door haar ernstigen aard, haar rijp verstand, haar aesthetischen zin en buitengewone goedheid alleszins geschikt voor de taak om hem volop de lang ontbeerde innigheid van het huiselijk geluk te schenken en ook geestelijk zijn aanvullende wederhelft te zijn.
Zes jaren na zijn huwelijk brak eindelijk de dag aan, die hem de openlijke erkenning zijner verdienste brengen en een voor zijne krachten passend arbeidsveld zou wijzen. Vooral op initiatief van haar toenmaligen wethouder, den energieken rijksadvocaat Mr. J.C. de Koning, had Amsterdam besloten in hare behoefte aan onderwijzers en onderwijzeressen zelf op degelijke wijze te voorzien door de oprichting eener Kweekschool. Bouman, in de eerste plaats voorgedragen, werd tot directeur der nieuwe instelling benoemd, eene overwinning, die voor veel kleine teleurstellingen schadeloos stelde. Uit het geheele land stroomden de felicitaties en blijken van instemming toe; een van de eerste telegrammen kwam zelfs van hoofden van scholen, die door de Kweekschool finantieel zouden benadeeld worden.
Voor het vertrek uit Beerta had daar eerst nog een reuniefeest van de leerlingen der Normaalschool plaats. Van uit alle oorden kwamen zij op om den vereerden en beminden leermeester hunne hulde en blijdschap te
| |
| |
betuigen en tegelijk om elkander weer te zien. Alle burgers van het feestelijk versierde uitgestrekte dorp deelden in de opgewonden stemming, maar velen begonnen tegelijk te beseffen, dat uit hunne omgeving een levenselement stond te verdwijnen, dat vooreerst niet te vervangen zou zijn.
Den 8sten Juli 1876 aanvaardde Bouman zijn directoraat te Amsterdam. Een schoolgebouw was er nog niet. Een paar jaar lang moest men zich in afwachting daarvan behelpen met een paar ongezellige lokalen in het werkhuis; daarna werd het keurige gebouw aan de Nieuwe Prinsengracht betrokken, naar B's aanwijzingen ingericht. Verschillende uitstekende leerkrachten, waaronder een van Boumans oud-leerlingen en de thans reeds gestorven Delfos en Terwey, waren aan de inrichting verbonden. Voor den directeur kwam het er nu op aan, zijn organiseerend talent te toonen. Was het reeds geen kleinigheid, eene kweekschool met een dubbel stel klassen saam te stellen en te zorgen, dat de door onze wet noodzakelijk gemaakte vereeniging van theoretische voorbereiding en practijk, zonder te veel schade aan deze of gene zijde niet verbroken werd, eene in veler oog gewaagde onderneming was het, jongelieden van beiderlei kunne tot aan hun 20ste jaar samen te onderwijzen. Doch de ervaring heeft geleerd, dat de getroffen regelingen doelmatig waren en de co-educatie zedelijk heilzaam en intellectueel misschien ook nuttig kan werken. Met betrekking tot dit laatste punt, druk ik mij met opzet voorzichtig uit, omdat de proef niet zuiver was, aangezien de meisjes dooreen genomen uit een gansch anderen stand kwamen en een hooger peil van beschaving meebrachten dan de jongens. Doch hoe dit zij, de verhouding der beide geslachten was onberispelijk, de toon van het geheel welwillend en waar- | |
| |
deerend. En hoe zeer de directeur bij allen geacht en bemind werd, bleek herhaalde malen bij verjaarfeesten en andere gelegenheden.
Natuurlijk kostte de school veel tijd, vooral toen daaraan avondlessen ten behoeve van onderwijzers uit de stad verbonden werden, doch Bouman waakte er voor, dat hij er niet in op ging. Voor iemand als hij, die behoefte had om menschen te zien en zich gemakkelijk in allerlei kringen bewoog, die tegelijk historischen en aesthetischen zin bezat, was Amsterdam eene ideale woonplaats, die de geestelijke armoede te Beerta des te sterker deed uitkomen. Spoedig kende hij er ieder merkwaardig hoekje, alle kunstmusea; een groot kunstgenot of interessante plechtigheid ontging hem zelden. Dit opgewekte leven gaf hem nieuwe kracht en lust, om ook buiten zijne studeerkamer en de school nuttig werkzaam te wezen. Had hij indertijd in Beerta reeds pogingen aangewend, om de huiselijke nijverheid onder de kleine burgers aan te moedigen, door de propaganda van Clauson Kaas werd zijne belangstelling opnieuw daarvoor gewekt, en gaarne aanvaardde hij de opdracht van het hoofdbestuur van Volksonderwijs, om zich door eigen waarneming op de hoogte te gaan stellen van het Deensche huisvlijt- en het Zweedsche slöjd-onderwijs. In een hoogst belangrijk rapport gaf hij verslag van zijne bevindingen en drong met kracht aan op het nemen van proeven naar 't voorbeeld van Zweden. In 1879, het jaar waarin hij tot lid van de Maatschappij der Ned. Letterkunde werd gekozen, nam hij zitting in het Hoofdbestuur van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. Nadat de wet op het lager onderwijs van Kappeyne was aangenomen, bij welker voorbereiding ook zijn advies was ingewonnen, werd hij door de regeering benoemd als lid van de Commissie
| |
| |
die eene regeling voor den schoolbouw moest ontwerpen.
Zoo ging menig jaar in arbeid en stil geluk voorbij, tot ook hij ervaren moest, dat des levens onvermengd genot geen sterveling ten deel valt. Zijn jongste zoontje werd door diphtherie aangetast; optimist als hij was, zag hij het gevaar eerst, toen het hem bereikt had. Binnen eene week stond hij twee malen op het kerkhof, eerst om zijn kind, toen om zijne beste vrouw te begraven, die als slachtoffer harer moederliefde gevallen was.
Gebogen, niet gebroken, ging hij zijnen weg verder. Veel deed hij nog voor het Schoolmuseum, van welks bestuur hij langen tijd voorzitter was en waarvoor zijn invloed vooral den steun der regeering verwierf. In de Paedagogische Vereeniging, die hij verscheiden jaren presideerde, was hij een ijverig en gewaardeerd medewerker. Het Ned. Onderwijzersgenootschap huldigde zijne verdiensten door hem tot eerelid te benoemen. Aan de Kweekschool, die onder zijn bestuur tot bloei was gekomen en haar leeraarspersoneel had zien uitbreiden, bleef hij zijn beste krachten geven - tot eindelijk de oude dag zich deed gevoelen en hij om verschillende redenen naar rust verlangde. De hulde die zijne Amsterdamsche leerlingen en oud-leerlingen hem na zijn aftreden brachten, was warm, aandoenlijk, onstuimig zelfs. In hun hart waren ze overtuigd van 't geen zij hem toezongen ‘dat hij het recht had een naamgenoot te zijn van zijn beroemden landgenoot Agricola’.
Er volgden nog drie jaren van gelukkig samenleven met zijn beide, thans volwassen kinderen en van stillen studiearbeid. Den 17den October 1899, een paar dagen nadat hij opgewekt aan eene bestuursvergadering der Paedagogische Vereeniging had deelgenomen, bezweek hij plotseling: een benijdenswaardig einde van een benijdenswaardig leven.
| |
| |
Met Bouman is een der waardigste en beminnelijkste vertegenwoordigers van ons lager onderwijs heengegaan. Kunstenaar noch geleerde, is er niettemin eene groote kracht van hem uitgegaan; door eene zeldzame vereeniging van gelukkige gaven en eene merkwaardige algemeene ontwikkeling heeft hij, direct en indirect, als onderwijzer en als schrijver, een onberekenbaren invloed op den vooruitgang van ons volksonderwijs gehad.
Wat hij als onderwijzer beteekende, daarvan kunnen zijne honderden leerlingen en onder dezen misschien het best die van de Normaalschool te Beerta getuigen, waar hij alles in allen was. Vraagt gij de besten onder hen, zij zullen u waarschijnlijk antwoorden: wij hebben na Bouman nog andere leermeesters gehad, leeraren en professoren, die van hun speciaal vak stellig meer wisten, doch wij hebben onder hen geen aangetroffen, die gelijk hij bijzaken van hoofdzaken wist te scheiden en zoo snel het essentieele der dingen zag; geen ook die het ingewikkeldste zoo helder en eenvoudig wist voor te stellen, dat wij het snapten, eens voor al.
Dergelijke uitlatingen althans heb ik meer dan eens vernomen en ik kan niet anders doen dan ze bevestigen. Door aanleg en studie stond hij hoog genoeg om een ruimen blik, om kijk op de dingen te hebben, en daar hem de nieuwste wetenschappelijke en paedagogische werken uit buiten- en binnenland geregeld werden toegezonden, was hij in staat, om snel datgene op te sporen, wat hem dienen kon. Begaafd met een verbazend assimilatievermogen, had hij in een oogenblik de nieuwe denkbeelden verwerkt, de stof in zich opgenomen en was hij gereed, zijne kennis - onverschillig waarover - uiteen te zetten, met eene helderheid, welke menigmaal die van het boek overtrof.
| |
| |
Welke lessen de beste waren, zou ik niet weten te zeggen. Nog staat mij bv. levendig voor den geest zijne schildering van 't ontstaan en 't verloop der Fransche revolutie, en van den vruchteloozen strijd van Julianus den Apostaat voor de verzinkende Helleensche beschaving en wereldbeschouwing. Maar even blijvend zijn de indrukken van zijne natuur- en scheikundige lessen, waar nooit een proef mislukte en bv. eene Morse-telegraaf ineengezet en in werking gebracht werd met een gemak en eene zekerheid, of hij telegrafist van beroep was geweest; en van de botanische excursies en van de telescopische waarnemingen van de Maan en Jupiter.
Het spreekt van zelf, dat hem de tijd ontbrak, om van een of andere wetenschap meer dan enkele interessante hoofdstukken te geven; voor examens africhten wou en kon hij niet. Doch dit was voor de begaafden onder zijne leerlingen eerder een voor- dan een nadeel: zij moesten naar zijne methode zelf leeren studeeren, alleen de ‘anregung’ kwam van hem. Wie met en onder hem een gedeelte van ‘De Geuzen’ of van ‘De Ziekte der Geleerden’ of wel van den ‘Wallenstein’ gelezen had - uit kwam zoo'n langademig stuk nooit - die las licht verder en wist althans, hoe hij zoo'n kunstwerk aanpakken moest.
Die academische wijze van doceeren, als ik ze zoo noemen mag, had nog eene andere lichtzijde: zij liet de persoonlijkheid van den leerling ongeschonden en verlaagde hem niet tot eene phonograaf, die men op een examen kan laten afloopen. Dat Bouman zich hiervan wel bewust was, kan hieruit blijken, dat hij, die aan boeken zooveel te danken had, zijn zwakken discipelen meermalen den raad gaf, hun boeken op 't vuur te gooien. Eenmaal aan 't hoofd geplaatst van de Amsterdamsche
| |
| |
Kweekschool, van eene fabriek in 't groot van onderwijspersoneel uit niet altijd even geschikte grondstoffen, kon en mocht hij in menig opzicht van den vroegeren weg afwijken, doch steeds bleef hij het slaafs volgen en het peuterachtig behandelen van handboekjes afkeuren: geen dood materiaal van feitjes, maar de logische samenhang der dingen en hunne groote lijnen. Hij moest zich echter wel voegen, hoe noode ook, naar zijne lastgevers, die gediplomeerde jongelui vroegen, naar de examen-commissies wier leden het examineeren aan anderen overlaten, die deskundigen heeten zonder het altijd te zijn, en dus wel toelaten, dat al zijne kweekelingen gelijkelijk lepelsgewijze gevoed werden uit al de afgemeten fleschjes tot deze leeg en gene examenvol waren. Geen lepel te veel, geen lepel te min, en geen fleschje vergeten. Ongetwijfeld zou bij grooter vrijheid van beweging Boumans talent veel meer tot zijn recht gekomen zijn en grooter nut gesticht hebben.
Boumans invloed als onderwijzer berustte evenwel niet enkel op zijn ongewoon intellect en algemeene kennis; paedagoog door aanleg en oefening, werkte hij door zijne geheele persoonlijkheid. Wat Duitsche wijsgeeren in eene nevelachtige formule als het doel der opvoeding aanwijzen: de harmonische ontwikkeling van al het goede in den mensch, was in hem verwezenlijkt. Altijd gezond, van een gelijkmatig, steeds opgewekt humeur, vol belangstelling voor alles en zichzelven steeds meester, vertoonde hij het benijdenswaardig voorbeeld van een bijna onverbreekbaar evenwicht. In de meer dan 40 jaren, dat ik vertrouwelijk met hem heb omgegaan, heb ik hem bij alle drukte nooit gejaagd gezien, zelden driftig. Zoo zeer beheerschte hij zich zelf, dat hij meermalen op prikkelbaarder gemoederen den indruk maakte van
| |
| |
niet diep te voelen, tot straks de tijd het tegendeel leerde. Toen de dood hem in ééne week een veelbelovend zoontje en zijne vrouw ontrukte, scheen het, of hij aan die vreeselijke scheurwond zou doodbloeden; maar nooit ontsnapte hem een kreet van schrijnende pijn. Langzaam herstelde hij. Hij nam het instrument, waarvan twee kostbare snaren gesprongen waren, weer op en leerde verder spelen, opgeruimd nog nu en dan, tot het lied uit en de hand verstijfd was. Heeft eenig kerkelijk geloof hem geschraagd, dat hij niet ineenzonk in de ure der beproeving? Ik betwijfel het. Ofschoon hij een voor godsdienstige indrukken ontvankelijk gemoed had, was hij geloof ik, langzamerhand vrij geworden van alle protestantsche dogma's en aangeland op het standpunt der agnostici: hij wist het niet, en boog voor het onoplosbare levensraadsel vol deemoed en vertrouwen het hoofd. Vandaar zeker ook, dat hij over religieuse vraagstukken zelden sprak en de godsdienstige overtuigingen van anderen eerbiedig ontzag.
Uit dit weinige laat zich reeds afleiden, hoe eene dergelijke persoonlijkheid door zijn voorbeeld alleen opvoedend moet gewerkt hebben, hoe bemind hij moet geweest zijn, bij allen die hem intiemer kenden. Maar opvoedend niet alleen, ook weldadig. Zelf sympathiek voor iedereen, schonk hij zijne sympathie aan allen en, merkwaardig, steeds was hij gereed zijn heusch woord met de daad te dekken. Zelden klopte een heele of halve kennis te vergeefs om hulp bij hem aan; menigmaal brak hij eene reis af om een vermoeienden, vervelenden tocht te ondernemen naar een afgelegen dorp, waar een eenvoudig oud-collega of oud-leerling zich vergeten waande.
Zoo was er dan ook harmonie tusschen het innerlijk en het innemende eerbiedwekkende voorkomen van den
| |
| |
man, wiens prachtige grijze kop steeds bewonderende blikken trok.
Een zegen voor ons onderwijs mag het geacht worden, dat Bouman niet enkel in den engeren kring zijner leerlingen door het gesproken woord gewerkt heeft, maar ook door zijne geschriften gezonde denkbeelden over het onderwijs heeft verbreid en anderen tot nadenken geprikkeld. Kritische beschouwingen zouden hier niet op hare plaats zijn, doch wij mogen niet verzuimen op enkele uitstekende punten te wijzen. Reeds werd er aan herinnerd, dat Bouman door de uitgaaf zijner Vormleer eene vaststaande beteekenis gaf aan dit nieuwe leervak in de Wet 1857 en duidelijk liet zien, hoe eene eenvoudige meetkunde aan kinderen kan worden onderwezen. Het onderwijs in de aardrijkskunde, bij diezelfde wet verplicht gesteld, gaf hem aanleiding om een interessant artikel te schrijven, niet tegen het kaarten teekenen, maar tegen de wijze waarop men dat de kinderen liet doen - en soms nog laat doen. Terecht inziende, dat het op de hoofdzaak aankomt en de bijzaken haar afbreuk doen, wenschte hij de vormen van provinciën en landen door enkele groote lijnen aan te geven en tot wiskundige figuren met gemakkelijk te onthouden verhoudingen te herleiden.
De Schoolbode bracht vooral in zijn eerste jaargangen tal van opstellen, waarin Bouman nieuwe of toen althans voor de meesten nieuwe gezichtspunten opende, of wel oude, haast vergeten denkbeelden van vroegere paedagogen in een warm licht stelde. Hij schreef over het leesboek, welks toenmalig zuiver bellettristisch karakter hem te eenzijdig voorkwam, daar hij aansluiting bij het overige onderwijs wenschelijk achtte; over schoolinrichting
| |
| |
en klassenverdeeling; over de macht der moederlijke opvoeding; over de muze der kinderkamer en over de wenschelijkheid om met eene voorbereidingsklasse den overgang te vormen van huis naar de school, om dus tusschen spel en les het spelend leeren en het leerend spel als bindende schakel in te voegen. Edoch, de lijst van onderwerpen zou te lang worden, als ik volledigheid wilde betrachten. Zijn breed opgezet, maar slechts voor een klein deel voltooid ‘Opvoeding en Onderwijs, gegrond op des menschen lichamelijke en geestelijke ontwikkeling’, kan men hier als te weinig karakteristiek laten rusten.
Niet onvermeld mag echter blijven zijne groote verdienste voor de hervorming van het aanvankelijk leesonderwijs. Voortgaande op den door Prinsen en anderen ingeslagen weg en rekening houdend met hetgeen in Duitschland reeds geschiedde, heeft hij het lezen-leeren tot eene even aangename als gemakkelijke taak gemaakt. Zijn gedachtengang is daarbij zoo eenvoudig, dat wij recht zouden hebben, de waarde er van gering te schatten en ons te verbazen, dat niet honderden van jaren vroeger een onderwijzer er op gekomen is, indien wij niet overwogen, dat eene zoo eenvoudige zaak als het letterschrift bv. eerst de vrucht van eeuwenlange beschouwing is geweest. Bedenkende, dat alle lezen een voorafgaand schrijven onderstelt; dat, wie in onze taal met haar voor drie kwart phonetische spelling een woord schrijft, achtereenvolgens de elementaire spraakklanken waarin hij het ontleedt door de conventioneele teekens aanduidt; dat voorts het lezen juist den omgekeerden weg volgt, kwam Bouman gemakkelijk tot het inzicht, dat voor het lezen (en het nauw daarmee samenhangend schrijven) het kind slechts noodig heeft achtereenvolgens de spraakelementen te leeren kennen, wat natuurlijk alleen door
| |
| |
ontbinding van woorden geschieden kan; - daarna de teekens voor de letterklanken en ten slotte de vaardigheid om geziene teekens vlug in klanken om te zetten en deze tot woorden te versmelten. Dit is de kern van De eerste trap van het Leesonderwijs, zooals die is uitgewerkt in de Aanschouwingsoefeningen door Platen, de Handleiding en de Leesboekjes en later evenzeer in ‘De eerste Schooljaren’. Het lezen is hierin terecht als een deel van het taalonderwijs beschouwd en daarom in nauw verband met het spreken gebracht, dat op zijne beurt aanknoopt aan dat omvangrijke gedeelte van het lager onderwijs, waaraan de Duitschers den gevaarlijken naam van Anschauungsunterricht gegeven hebben en dat misschien het best gekenmerkt wordt als de propaedeutiek van het daarop volgend onderwijs in de verschillende leervakken. De beginselen daarbij door Bouman in 't licht gesteld en toegepast, zijn later door vele anderen met geringe wijzigingen ten grondslag gelegd aan nieuwe reeksen van leesboekjes, al of niet als nieuwe leesmethoden aangekondigd; doch de billijkheid eischt de erkenning, dat allen slechts grooter of kleiner afwijkingen vertoonen van den weg, door den voorganger gegaan, en dat, zoo men de nieuwe leesleerwijze der talrijke schoolboekjes met den naam van een persoon wil karakteriseeren, men behoort te spreken van de methode Bouman. Zeer juist werd dat door den Heer C.H. den Hertog ingezien en geformuleerd, toen hij aan de open groeve o.a. dit zei:
‘Op het gebied van de methodiek van het aanvankelijk leesonderwijs zijn misschien nog variaties denkbaar, nieuwe ontdekkingen zijn na hem op dit gebied niet meer te doen’.
Ongetwijfeld verzekert die arbeid hem eene blijvende eereplaats in de geschiedenis van ons lager onderwijs, want hij is zijne meest zichtbare verdienste. Doch om
| |
| |
als Bastiat ook rekening te houden met hetgeen men niet ziet, zij hier ten slotte vermeld, dat Boumans anregende kracht, waarvan hiervoor sprake was, zich niet enkel tot zijne leerlingen beperkte. Zoo wist hij, om een paar voorbeelden te noemen, den bekenden musicus Worp op te wekken, om voor de lagere school een methodisch stel zangoefeningen en een paar liederbundels te maken, waarvoor hij zelf den tekst leverde; zoo wees hij Prof. Salverda op de groote paedagogische verdiensten van August Lüben ook voor het natuurhistorische onderwijs, waarvan de uitgaaf der methodisch geheel nieuwe ‘Dierkunde’ het gevolg was. Wij weten van nog meer gevallen, ofschoon stellig niet van alle. Doch ook als wij ze kenden, zou het ons onmogelijk zijn te bepalen, wat zwaarder is: zijn directe of zijn indirecte invloed op den vooruitgang van ons volksonderwijs. Wel echter kunnen wij verklaren, dat wie de weegschaal daartoe ter hand nam, aan zijn arm zou merken, hoe wichtig de dingen zijn, die hij ging vergelijken. Ware dit in vroeger jaren reeds door de raadgevers der hooge regeering gedaan, zij zouden, lang voor hij met de orde van den Nederlandschen Leeuw werd gedecoreerd, hem hebben aanbevolen voor den adviseerenden post van inspecteur van 't lager onderwijs. Niemand hadde dien met meer waardigheid vervuld dan hij; dat waarborgen ons zijne zaakkennis, toewijding en urbaniteit. De politiek zou er misschien slecht, de volksschool zeker goed bij gevaren zijn. Want in zijn goeden tijd was Bouman op zijn bescheiden arbeidsveld onbetwist een der eersten, zoo niet de eerste: een hoogst verdienstelijk schoolman en een beminlijk man van de wereld te gelijk.
Nijmegen, Mei 1900.
Joh. A. Leopold.
| |
| |
| |
Geschriften van H. Bouman.
1858. | Vormleer in de lagere school, 9de dr. |
1864. | Vormleer in oefeningen en opgaven. |
1872. | Het schoolverbond en de arbeidersvraag. |
1872. | De Nederlandsche landhuishouding. |
1873. | Opvoeding en onderwijs, I, II 1e. |
1876. | Het gulden kinderboek. |
1876. | De eerste schooljaren, 6 stukjes, verschill. drukken. |
1877. | Handleiding tot de kennis van opvoeding en onderwijs. |
1877. | Paedagogiek der lagere school, in korte stellingen. |
1880. | De eerste schooljaren, nieuwe leesmethode, 13 platen. |
1880. | Handleiding bij het eerste leesond. naar aanleiding van 13 platen. |
1886. | De eerste trap van het leesonderwijs in aanschouwingsoefeningen, 12 platen; 3de druk. |
1886. | Eerste leesboekje, 35ste druk, - 5de leesboekje, 11de druk. |
1886. | Handleiding bij het aanschouwelijk leesonderwijs, 6de druk. |
Verschillende artikelen in ‘De Schoolbode’ van 1869-1877, 1880; in ‘De Gids voor den Onderwijzer’ van 1881, 1883, 1884, 1887 en voorts in andere opvoedkundige tijdschriften.
|
|