Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1894
(1894)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 276]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Levensbericht van Willem Jan Knoop.Toen mij vanwege het bestuur van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde de uitnoodiging gewerd om dit levensbericht samen te stellen, was ik ronduit gezegd eenigszins met de zaak verlegen. Na het overlijden immers van ons waardig medelid, den gepensionneerden Luit.-Generaal W.J. Knoop op den 24en Januari j.l. waren er reeds spoedig vele biographieën van hem in tijdschriften en dagbladen verschenen, zoodat mij, zoo als men zegt, het gras wel eenigszins voor de voeten was weggemaaid; maar toch wilde ik deze mij welwillend aangeboden gelegenheid niet laten voorbijgaan, om mijne hulde te brengen aan den hooggeschatten Nestor onzer militaire letterkundigen, in de gedenkboeken dezer maatschappij, waarvan hij een der oudste leden was. Daarbij voegde zich voor mij de overweging, dat in de meest uitvoerige en belangrijkste der reeds verschenen biographieën, die welke door den generaal Booms op uitnoodiging van de Vereeniging ter beoefening van de krijgswetenschap werd geschreven Ga naar voetnoot1 de werken en han- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 277]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
delingen van den overledene voornamelijk uit het militaire oogpunt beschouwd zijn; zoodat ik allen schroom ter zijde stellende, onmiddellijk aan den arbeid begon, met het plan om in dit levensbericht hoofdzakelijk de aandacht te vestigen, op de eigenaardigheden en verdiensten van Knoop als mensch en als beoefenaar der krijgsgeschiedenis. Die taak werd mij zeer verlicht door de welwillende hulp van den kolonel A.L.W. Seijffardt, een oud vertrouwd vriend en executeur-testamentair van den overledene, die mij een schat van gegevens uit Knoop's nagelaten papieren verschafte en veel inlichtingen gaf, waarvoor ik hem hier openlijk mijn oprechten dank betuig. Aan het slot dezer biographie geef ik eene min of meer beredeneerde lijst, van zooveel mogelijk alles wat door Knoop in zijn werkzaam leven geschreven is. Van grooten dienst daarbij, was mij de ‘ Verzameling zijner krijgs- en geschiedkundige geschriften’, van 1861 tot 1867 uitgegeven door den wakkeren uitgever H.A.M. Roelants te Schiedam. Deze uitgave is echter na 1867 niet meer voortgezet en de latere geschriften moesten dus allen uit eene massa jaargangen van verschillende tijdschriften worden uitgezocht, waarbij mij de ijverige hulp van de beambten der uitmuntend ingerichte bibliotheek van het Dept v. Oorlog zeer is te stade gekomen.
Willem Jan Knoop werd den 2den Mei 1811 uit eene deftige protestantsche familie te Deventer geboren. Zijn vader Willem Hendrik, zoon van een wijnkooper tevens schepen van de stad, was in 1784 bij de dragonders der Republiek in dienst getreden en werd in 1787 tijdens den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 278]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
inval der Pruisen bij een gevecht te Amstelveen gekwetst en gevankelijk naar Wezel gevoerd. Na eenige maanden weder uitgeleverd zijnde, bleef hij tot 1795 buiten dienst, doch werd toen aangesteld tot 2en luitenant bij het Regiment Bataafsche dragonders. In verschillende rangen nam hij vervolgens deel aan de veldtochten van 1796 in Duitschland, van 1799 in Noord-Holland, van 1800 tot 1806 in Duitschland en van 1807 en 1808 in Spanje; werd in 1815 tot Luit. kolonel pl. commandant van Lier en in 1818 in dezelfde betrekking te Brugge benoemd, waar hij in Augustus 1830 als kolonel overleed. Tusschen al die lotswisselingen van het actieve krijgsmansleven, in de jaren van 1796 tot 1815, bracht hij echter meestal korteren of langeren tijd in het garnizoen Deventer door en verbond zich daar in het jaar 1800 in den echt met Henrica Willemina Hartkamp, uit welk huwelijk acht kinderen geboren werden, waarvan 4 op zeer jeugdigen leeftijd stierven. Bij den dood van den kolonel W.H. Knoop in 1830, bleef zijne weduwe met 4 kinderen over: Maria Hendrika, de oudste (van 1803), Willem Jan (van 1811), Albertus Theodorus (als kolonel der artillerie in 1873 overleden) en Helena Jeannette. Naar het voorbeeld van zijn krijgshaftigen vader, verkoos W.J. Knoop al op zeer jeugdigen leeftijd de militaire loopbaan en trad hij in 1825 als volontair (later cadet) in dienst bij de 6e Afdeeling Infanterie te Brugge, waar de familie woonde. Reeds den 22en Mei 1829, dus op zijn 18e jaar werd hij aldaar tot 2e luit. benoemd en bij de ontbinding der 6e Afd., ten gevolge van den Belgischen opstand, naar de 13e Afd. te 's-Hertogenbosch overgeplaatst en in 1831 tot 1e luit. bevorderd. De wetenschappelijke bagage die hij als jong officier | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 279]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
medebracht was natuurlijk al zeer gering en bepaalde zich tot hetgeen hij als kind op eene lagere school en als cadet van den een of anderen officier-instructeur bij het korps geleerd had, maar Willem Jan Knoop was intelligent en had een vasten wil om zich te bekwamen; hij was een autodidact in den volsten zin des woords. Toen dan ook in 1837 de gelegenheid werd opengesteld voor 1e luitenants der Inf., om door het afleggen van een voor dien tijd vrij zwaar examen, den kapiteinsrang bij keuze te verwerven, was hij een der weinigen die zich daartoe opgaven en in 1838 werd hij tot kapitein bevorderd, als no. 1 bij het examen Ga naar voetnoot1. Zijne studiën steeds voortzettende, bij voorkeur in taktiek, strategie en krijgsgeschiedenis, werd hij in 1842 aangesteld tot leeraar en hoofd van onderwijs in die vakken aan de Kon. Militaire Academie te Breda. Met den hem eigen ijver aanvaardde hij die taak en wist al spoedig aan het onderwijs in die militaire vakken eene meer wetenschappelijke en doeltreffende richting te geven. De boeiende voordrachten over krijgsgeschiedenis die hij voor de cadetten der beide oudste studiejaren hield en waarvan sommige later als uitmuntende tijdschriftartikelen in druk verschenen, wekten de bewondering en geestdrift zijner leerlingen, die nog nimmer zulke taal van hunne leeraren gehoord hadden. De tevredenheid der autoriteiten, over de wijze waarop hij zich van zijne verplichtingen kweet was zóó groot, dat hem in 1845 het ridderkruis van den Nederlandschen Leeuw werd verleend. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 280]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van 1842 tot 1852 bleef de kapitein Knoop in zijne betrekking aan de K.M.A. werkzaam en die tien jaren behooren tot de belangrijkste van zijn leven, want in dien tijd legde hij door de hierachter op de lijst zijner werken voor die jaren voorkomende geschriften, den grondslag van zijn goeden naam als krijgsgeschiedkundige en van zijn populariteit als zoodanig, in het leger en daarbuiten. Onvermoeid arbeidde hij dagelijks, te midden van zijn rustigen familiekring, bestaande uit zijne moeder en twee zusters; volgens den gen. Booms en kol. Seijffardt, die beide op verschillende tijden in dien intiemen kring verkeerd hebben, leidden die vier opgeruimde, geestige en eenvoudige menschen toen (en nog vele jaren daarna) een ideaal Geschwister-Leben, nu en dan afgewisseld door de bezoeken van den broeder den artillerie-officier en van enkele vrienden. In 1844 was die rustige toestand echter voor korten tijd gestoord geworden, door eene zeer treurige zaak, waaraan ik ter wille van de kennis van Knoop's karakter met enkele woorden moet herinneren. Ik bedoel het noodlottige duel met een jong cavalerie officier, waarin op 14 Febr. 1844 de bekwame en achtingswaardige professor Bolhuis den dood vond en waarbij Knoop, op herhaald en dringend verzoek van dien hoogleeraar - zijn vriend en collega als hoofd van een der takken van onderwijs aan de K.M.A. - als diens secondant optrad. Voor het bewijzen van dien half afgedwongen vriendendienst heeft Knoop geboet met een viertal maanden preventieve gevangenis te 's-Hertogenbosch, en, wat erger was, met een langdurige grievende herinnering aan den dag waarop hij, op het onverwachtst, voor zijn oogen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 281]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een hooggeschat vriend den dood zag vinden, tengevolge van diens overdrevene, maar toch van moed en karakter getuigende opvatting. Opmerkelijk is het - vooral bij iemand die zooveel papieren en aanteekeningen bewaarde als de gen. K. - dat van die geheele duelzaak, het daarop gevolgde rechtsgeding (voor den krijgsraad geëindigd met vrijspraak, voor het H. Mil. Gerechtshof met veroordeeling der getuigen tot 3 jaren detentie) en de spoedige gratieverleening door Koning Willem II, geen enkel document of aanteekening na zijn dood onder zijne papieren is gevonden. Het schijnt dus wel, dat hij alles wat betrekking had op die droevige zaak, voor goed uit zijne geheugenis heeft willen verbannen en ook bij de wereld zooveel mogelijk in vergetelheid heeft willen brengen, vermoedelijk uit een gevoel van medelijden en kieschheid ten opzichte van de achtergebleven treurende familieleden. Zijne meest vertrouwde vrienden, hierover door mij ondervraagd, hebben mij verklaard, dat zij hem nimmer, zelfs met geen enkel woord eenige toespeling daarop hebben hooren maken. Nu echter over dit drama eene halve eeuw is verstreken, waardoor het dus om zoo te zeggen tot de geschiedenis behoort, achtte ik het plichtmatig, ter eere van Knoop's nagedachtenis, te dezer plaatse, er eenige regelen aan te wijden. Het is mij namelijk mogen gelukken door het aandachtig lezen der processtukken Ga naar voetnoot1 tot de overtuiging te komen, dat de brave Knoop zich in deze zaak niets te verwijten had en dat hij den professor slechts op diens | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 282]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
herhaalden aandrang als vriend heeft bijgestaan, nadat hij vruchteloos alle pogingen had in het werk gesteld om hem van het tweegevecht te doen afzien: ‘hem zelfs’ - zooals in de sententie van het Hoog. Mil. Gerechtshof van 3 Juni 1844 vermeld staat - ‘aanbiedende de zaak voor hem op zich te nemen’. Ik geloof dus niet te overdrijven door te zeggen dat Knoop's houding in deze zaak vriendschappelijk, onberispelijk en loyaal was; ware dit trouwens niet het geval geweest, dan zou hij niet gecontinueerd zijn gebleven in de gewichtige betrekking die hij aan de K.M.A. vervulde, onder chefs met zulk eene ernstige levensopvatting als de kolonel Seelig en de luit. kol. Delprat, en dan zou hij niet, slechts één jaar later, met den Nederlandschen Leeuw zijn begiftigd geworden! Reeds spoedig na die catastrophe kreeg Knoop eene groote en heilzame afwisseling in zijn somberen gedachtengang, met den door hem aangebonden hevigen pennestrijd over eene belangrijke historische quaestie, waarbij de Nederlandsche wapeneer betrokken was. In 1844 namelijk verscheen te Londen een werk van den kapitein W. Siborne ‘ History of the war in France and Belgium in 1815’, bevattende uitvoerige beschrijvingen der veldslagen van Quatre-Bras en Waterloo, waarin op de meest partijdige en onjuiste wijze het aandeel der Nederlandsche troepen in die overwinningen verkleind en hun gedrag zelfs als lafhartig voorgesteld wordt. Dit was den eerlijken en vaderlandslievenden Knoop te veel en hij toog aan den arbeid om den Britschen grootspreker te wederleggen. Nog vóór het einde van 1845 had hij een scherpzinnig gedacht en scherp gestileerd geschrift in gereedheid, dat in het begin van 1846 te Breda het licht zag en waarin hij, voor een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 283]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
groot deel uit de tegenstrijdigheden en onmogelijke voorstellingen in Siborne's eigen boek, met toelichtingen uit een tal van officieele documenten en getuigenissen, het onwederlegbaar bewijs leverde, dat Siborne's lastertaal een gevolg was van diens onwetenheid op sommige punten en van diens partijdig streven, om den in 1815 tegen Napoleon behaalden roem alléén aan Wellington en de Engelsche troepen te wijten. Groot was de indruk dien dit geschrift niet alleen in ons leger, maar in geheel Nederland maakte; ‘het deed’, zooals de gen. Booms terecht in zijne levensschets zegt, ‘onder het jongere geslacht de vaderlandsche snaar geweldig trillen en het leger begroette in kapitein Knoop zijn eeretribuun; zijne reputatie was op slag gevestigd, zijn roeping beslist’. In vele tijdschriften en dagbladen werd zijn werk toegejuicht; in sommige steden vormden zich Comités van officieren om K. als den kampioen voor onze nationale wapeneer hulde en dank te betuigen Ga naar voetnoot1. Zijne brochure, in het Fransch en Duitsch vertaald door de luit. P.G. Booms en den heer H. Weiffenbach, beide leeraren aan de K.M.A., werd in Frankrijk en Duitschland met belangstelling en sympathie begroet, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 284]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
doch in Engeland zweeg men, alhoewel exemplaren dier vertalingen aan kap. Siborne en aan de redactie van de United Service Magazine waren toegezonden. De generaal Booms zegt in zijne hierboven aangehaalde levensschets. ‘Nu vaderlandsliefde eenmaal had gezegevierd over de bescheidenheid die hem tot nu toe weêrhouden had in het openbaar op te treden en de ontvangst aan zijn eersten arbeid ten deel gevallen eene publieke aanmoediging was, begon hij die reeks van merkwaardige opstellen over krijgs- en geschiedkundige onderwerpen te schrijven die wij kennen en waartoe hij door jaren van stille en nauwgezette studie was voorbereid’. De eigenlijke Krijgskunst stond aanvankelijk, uit den aard van zijn specialen werkkring aan de K.M.A., bij hem op den voorgrond en zoo deed hij in 1847 in het licht verschijnen een Kort begrip der Tactiek; een uitmuntende beknopte leiddraad bij het onderwijs, geheel afwijkende van de langdradige dikke boeken met aanééngeregen vertalingen uit het Duitsch, die vroeger daarvoor gebruikt werden. Het tweede gedeelte van dien leercursus, handelende over de Strategie, werd eerst veel later (in 1854) uitgegeven en kort daarop door den Min. v. Oorlog aan de circulatie onttrokken, omdat de daarin voorkomende beschouwingen over ons verdedigingsstelsel te veel in strijd waren met de beginselen van de Regeering. Al kort na Knoop's komst te Breda waren vertrouwelijke relatiën ontstaan tusschen hem en den toenmaligen 2en luit. der Artillerie T.J. Stieltjes Ga naar voetnoot1, die - reeds in 1843 opgetreden als schrijver van ‘ Denkbeelden over een doelmatiger legerinrichting’ onder het pseudoniem | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 285]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘een Oud-Soldaat’ - in 1847 een nieuw militair tijdschrift oprichtte, onder den titel van ‘ de Nieuwe (later Nieuwe Militaire) Spectator, als tegenhanger van den bestaanden, meer behoudenden, Militaire Spectator’. In dit nieuwe tijdschrift schreef K. al spoedig een paar artikels, daar hij het met Stieltjes in diens streven tot het afschaffen der vele toen bestaande nuttelooze of schadelijke vestingen en tot het verkrijgen eener betere legerorganisatie, in hoofdzaak destijds ééns was Ga naar voetnoot1 en in 1849 trad Knoop zelve, anoniem, als hoofdredacteur van den Nieuwe Militaire Spectator op. Bij het aanvaarden dier redactie richtte hij eene met geestdrift gestelde circulaire tot zijne lezers, waarin hij de beginselen kenbaar maakt, welke hem tot richtsnoer zouden strekken; dit stuk (zie hierachter de lijst zijner werken) is merkwaardig, omdat men er uit kan zien, dat hij steeds in al zijne geschriften trouw is gebleven aan het daarin ontvouwde loyale en eerlijke programma. Knoop bleef hoofdredacteur van den N.M. Spect., met medewerking van de heeren Stieltjes, Booms en de Roo van Alderwerelt, en soms ook met eenige medehulp van zijn broeder den artillerie-officier, tot aan het begin van de tweede serie van dit tijdschrift in 1867 Ga naar voetnoot2. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 286]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gedurende 25 à 30 jaren gaf hij in den N.M. Spect. een zeer groot aantal belangrijke krijgshistorische studiën en beschouwingen, terwijl hij tevens, - niet altijd tot genoegen der hoogere militaire autoriteiten - op kloeke maar nimmer ongepaste of brutale wijze, de publieke aandacht bleef vestigen op de naar zijne opvatting verkeerde of verouderde bepalingen betreffende onze legerinrichting en landsdefensie. Lodewijk Mulder, in zijn geestig artikel over Knoop in den Nederl. Spectator van 1894 no 7, zegt hierover ‘de kracht van zijn woord, zijne heldere logische redeneering sleepten al zeer spoedig allen mede, die nog niet in de voortaan onhoudbare beginselen waren vastgeroest. Les casseurs de vitres sont les bienvenus dans un salon où l'on étouffe, en Knoop, hoewel volstrekt geen opposant quand-même, heeft menige ruit stuk geslagen’. Het is opmerkelijk hoe de meeste misstanden en gebreken in ons krijgswezen, waartegen Knoop in navolging van Stieltjes te velde trok, in den loop der tijden veranderd en verbeterd zijn en hoe zelfs het denkbeeld van het geconcentreerd en beperkt vestingstelsel, al sedert lang op veel uitgebreider wijze wordt besproken en in toepassing gebracht, dan Knoop en Stieltjes ooit hebben gedacht of gewenscht. Niet tevreden met het verkondigen zijner denkbeelden onder de nagenoeg uitsluitend militaire lezers van een militair tijdschrift, was hij reeds in 1847 in verbinding getreden tot het tijdschrift ‘ de Gids’, om zoodoende ook door het groote publiek gelezen te worden en hij bleef van 1847 tot 1882 een der getrouwe medewerkers aan dat tijdschrift; gedurende die 35 jaren verscheen er geen jaargang zonder een of meer artikels van zijne hand. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 287]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Intusschen was de kapitein Knoop in 1852 tot majoor bevorderd en verliet hij dus de K.M.A. om een actief Bataljons-commando in het leger te gaan voeren. Vier jaren later tot luit. kolonel en Regimentscommandant benoemd, volgden daarop respectievelijk in 1858, 1861 en 1867 zijne bevorderingen tot kolonel, generaal-majoor en luit.-generaal bevelhebber eener Militaire Afdeeling des Rijks. In al die hooge betrekkingen, welke hij onberispelijk vervulde, wist hij zich steeds door zijn minzaam en rechtvaardig karakter, - menschlievend in de hoogste mate en afkeerig van gunstbejag of intrige, - niet alleen de genegenheid en eerbied zijner ondergeschikten, maar ook de achting van alle militaire en burgerautoriteiten te verwerven, in de verschillende plaatsen zijner inwoning: Leeuwarden, Groningen, Haarlem, Breda, Maastricht en 's-Hertogenbosch. Altijd vond hij daarbij nog gelegenheid, om met volhardende vlijt te blijven werken aan het levensdoel dat hij zich gesteld had, namelijk, mede te werken tot de verbetering der gebreken in onze militaire toestanden en voorts ‘de krijgskennis bij onze natie meer populair te maken en door te verwijzen op de roemrijke oorlogsfeiten door onze voorouders onder de leiding van de groote mannen uit het Huis van Oranje verricht, onzen volksgeest te verheffen, onze volkskracht te vermeerderen’ Ga naar voetnoot1. Hij streefde naar dit doel niet slechts met ijver doch ook met groot succès, en weldra had zijne opinie zóó groot gezag in het leger verkregen dat enkele ministers hem soms particulier om advies vroegen in belangrijke militaire quaestiën Ga naar voetnoot2. Langzamerhand was alom in den lande | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 288]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn naam met eere bekend geraakt en al sedert geruimen tijd stroomden de bewijzen daarvan hem van alle zijden toe. Reeds in 1846 was hij benoemd tot lid van het Historisch Genootschap te Utrecht; in 1850 nam de Maatsch. der Nederl. Letterkunde te Leiden en in 1852 het Prov. Utr. Gen. v.K. en W. hem onder hunne leden op; doch de kroon was hierop gezet door zijne benoeming tot lid der Kon. Academie v. Wetenschappen (Afdeeling: Taal-, Letter-, Geschiedkundige en Wijsgeerige Wetenschappen) te Amsterdam, in 1857. Kort nadat hij als lid van dat geleerde lichaam zitting nam deed hij, in Maart 1858, een voorstel aan het bestuur daarvan, om te 's-Gravenhage een of meer deskundigen uit te noodigen om in 's Rijks Archief en andere instellingen een onderzoek in te stellen naar alle belangrijke stukken of oorkonden tot onze krijgsgeschiedenis betrekking hebbende en die stukken, voor zooverre de Academie ze van genoegzaam belang zou vinden, in druk uit te geven. De voorsteller verwees hierbij naar het loffelijk voorbeeld van het Friesche Genootschap, dat kort te voren de zoo belangrijke Mémoires uitgaf van Goslinga, onzen beroemden gedeputeerde te velde gedurende een gedeelte van den Spaanschen successie-oorlog. De Kon. Academie besloot onmiddellijk, dit voorstel in handen te stellen van eene commissie bestaande uit twee harer leden, prof. J. Bosscha en Dr. R.C. Bakhuizen van den Brink, Rijksarchivaris, en reeds in Juni d.a.v. bracht deze commissie een uitstekend rapport uit (blijkbaar het werk van Bakhuizen), van onschatbare waarde voor ieder die zich met Nederl. krijgsgeschiedenis bezig houdt, uithoofde van de duidelijke aanwijzing van hetgeen in verschillende onzer archieven dienaangaande te vinden is. In hare vergadering van 14 Juni 1858 vereenigde de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 289]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kon. Academie zich met de conclusiën van dit rapport en deelde dienovereenkomstig o.m. aan de Ministers v. Binnenl. Zaken en van Oorlog mede, dat het haar wenschelijk voorkwam ‘dat aan het Dept. v. Oorlog eene historische afdeeling worde ingericht, zooals die te Parijs bij het Depot de la Guerre bestaat’. Toen hierop niet spoedig iets volgde, richtte de kolonel Knoop den 6en Febr. 1859 een voorstel aan den M.v.O., om tot het boven omschreven doel te 's-Gravenhage een vaste commissie van 3 daartoe geschikte officieren, onder presidium van den Rijksarchivaris, te benoemen Ga naar voetnoot1. Aan dien dubbelen aandrang gehoor gevende, werd door den inmiddels opgetreden en op geschiedkundig gebied zeer ontwikkelden Min. v. Oorlog, den generaal Jhr. E.A.O. de Casembroot, althans voor een gedeelte uitvoering aan Knoop's denkbeeld gegeven, door het in Mei 1860 speciaal voor dat doel te werk stellen van den kapitein Lodewijk Mulder; wij daaraan hebben te danken diens uitmuntend bewerkte en van 1862 tot 1866 uitgegeven ‘ Journaal van Antonis Duyck 1591-1602’. Dit journaal is van groote waarde voor de kennis van eenige der oorlogen van Prins Maurits, daar Duyck als advocaat fiscaal van den Raad van State en secretaris van den Prins, volkomen op de hoogte was van de juiste toedracht der gebeurtenissen. Na 1866 is die arbeid van den heer Mulder voor het M.v.O. gestaakt, doch ik bemerkte onlangs tot mijn genoegen, dat het legerbestuur op nieuw in die door Knoop aangegeven richting werkzaam wil zijn, zooals mij bleek uit de verschijning van een werk van den kap. v.d. gen. staf F.H.A. Sabron, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 290]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
getiteld ‘De oorlog van 1794/1795 op het grondgebied van de Republiek der Vereenigde Nederlanden’. Deze belangrijke arbeid, gebaseerd op gegevens van het Rijksarchief, is geschied onder toezicht van den chef v.d. gen. staf en op last van den M.v.O. aan de K.M.A. uitgegeven. Ook is sedert eenige jaren een post van ƒ 1000 op het budget van Oorlog uitgetrokken voor het doen van nasporingen op krijgsgeschiedkundig gebied, waarmede de luit.-kol. F. de Bas, reeds zoo gunstig bekend op literarisch gebied, is belast … dit alles is waarschijnlijk een indirect gevolg en althans eene verwezenlijking der dringende aansporingen en voorstellen van Knoop in 1858 en 1859. Behalve van de hierboven genoemde geleerde genootschappen, werd Knoop ook nog tot lid verkozen van het Noord-Brabantsch gen. v.K. en W. (1857), van het Zeeuwsch gen. der W. (1863), van het Oudheidk. gen. v.h. Hertogdom Limburg (1864), van het Friesche gen. v. gesch.- oudh.- en taalkunde en van de Vereeniging voor Staathuishoudkunde en Statistiek. Ook werd hij in 1867 benoemd tot Eerelid der ‘Nederl. Vereen. tot het verleenen v. hulp aan zieke en gewonde krijgslieden in tijd van oorlog’, en zulks als erkenning voor de diensten die hij aan de zaak van het Roode Kruis had bewezen, door de wijze waarop hij die zaak in sommige zijner geschriften besproken had.
Het is niet te verwonderen, dat bij de talrijke omwisselingen van titularissen der Ministersportefeuilles sedert 1848, ook de aandacht wel eens gevallen was op Knoop, dien onvermoeiden schrijver over militaire belangen, en werkelijk was hem dan ook in 1862, korten tijd na zijne bevordering tot generaal-majoor, bij eene kabinets- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
formatie door Thorbecke, de portefeuille van oorlog aangeboden. De generaal Booms zegt daarvan in Knoop's levensschets ongeveer het volgende: ‘Knoop paste in een ministerie Thorbecke, wiens politieke geestverwant hij was; maar hij bedankte. Hoewel een beslist historisch aanhanger van het Stamhuis, die de groote Oranjevorsten uit de 16e en 17e eeuw steeds verheerlijkte; die den held van Quatre-Bras en Waterloo lauweren vlocht, die, weinig bemiddeld, menig bankbiljet ten beste gaf om 's Konings jaardag bij het korps onder zijn bevel feestelijk te doen vieren, was hij toch bij Willem III geen persona grata Ga naar voetnoot1. Wáárom dit zoo was moet waarschijnlijk worden toegeschreven aan K.'s liberale en vrijmoedige wijze van spreken en schrijven en wellicht ook aan zijn weinig krijgshaftig en militair voorkomen; maar genoeg, hij wist het; hij voorzag dus slechts een onvruchtbaren strijd en wilde zich daar niet aan wagen. ‘Toch waren velen destijds van meening dat Knoop zich niet had moeten onthouden, daar hij met zijn prestige en met Thorbecke aan het hoofd veel goeds had kunnen tot stand brengen’. Ook ik heb er toen en gedurende nog vele jaren daarna zóó over gedacht, maar na later getuige te zijn geweest van de opgedane ondervindingen door sommige andere Ministers van Oorlog, die evenmin als K. persona grata van Willem III waren, ben ik tot geheel andere overtuiging gekomen. Deze vorst, alhoewel in den regel constutioneel handelend tegenover zijne ministers van de civiele | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 292]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
departementen, beschouwde zich tot den M.v.O. in eene geheel andere verhouding, niet alleen krachtens zijne waardigheid als Opperbevelhebber van het leger, maar ook omdat Z.M. voor zich zelve de overtuiging had, speciale kennis van militaire zaken en personen te bezitten. - Ik geloof dat Knoop als Minister van Oorlog weinig nuttigs zou hebben kunnen uitrichten en dus wijs deed met te bedanken. ‘Daarbij was hij,’ zooals gen. Booms verder van hem zegt, ‘geen hoveling en in zijn eenvoudigen burgerlijken zin wars van de officieele wereld. Hij was meer een man van bespiegeling dan van de daad en hij was afkeerig van den persoonlijken strijd, die hem bij Koning en parlement wachtte, wanneer hij doortastende hervormingen had willen invoeren’. Hij zou, naar ik overtuigd ben, niet de koele wilskracht van een Thorbecke hebben gehad, om tegen een dagelijks betoonde onwelwillendheid van het Hoofd van den Staat op te zeilen, zelfs al had hij de gave bezeten om geheel en al meester te worden van de stemming in de 2e Kamer. Ook dit laatste ontbrak hem echter en toen hij eenige jaren later, van Sept. 1869 tot Juli 1870, als afgevaardigde voor Alkmaar zitting had in 's lands vergaderzaal, baarde zijn weinig praktisch en minder doeltreffend optreden aldaar, wel eenige teleurstelling bij zijne vrienden en bewonderaars in en buiten het leger en leed zijn prestige als legerhervormer hierdoor veel. Die parlementaire loopbaan werd al zeer spoedig afgebroken door de mobilisatie van ons leger in Juli 1870, toen K. weder als luit. generaal in actieven dienst hersteld en met het commando eener Divisie te Arnhem belast werd. Dit was echter van korten duur, want in 1871 werd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 293]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hij op nonactiviteit gesteld en den 7en Mei 1872 gepensionneerd ‘onder dankbetuiging voor de vele en hoogst gewichtige diensten gedurende zijne lange militaire loopbaan aan het leger en den lande bewezen’. Deze soms met eenige woorden gewijzigde beleefdheidsformule, waarmede steeds aan generaals en hooge ambtenaren bij hunne pensionneering het vaarwel wordt gezegd, werd ook natuurlijk op den verdienstelijken Knoop toegepast. Overigens bezat hij bij het einde zijner militaire carrière behalve het ridderkruis van den Nederl. Leeuw hem in 1845 door Willem II geschonken, slechts het Metalen Kruis en het onderscheidingsteeken voor langdurigen dienst als officier, welke beiden hem niet konden onthouden worden, maar Eikenkronen, Gouden Leeuwen, Adjudantsnestels of andere bewijzen van Koninklijke gunst, destijds soms zoo kwistig door Willem III aan andere hooggeplaatste officieren verleend, mochten nimmer aan Knoop ten deel vallen. Wel had hij, als militaire Bevelhebber te Maastricht, in 1864 van den Koning der Belgen het commandeurskruis der Leopoldsorde en in 1865 van den Koning van Pruisen dat van de Kroonorde met de Ster ontvangen, maar hij hechtte aan die beide decoratiën natuurlijk niet meer waarde dan dergelijke internationale beleefdsgeschenken, de bon voisinage, verdienen.
Na zijne pensionneering bleef de generaal Knoop te 's-Gravenhage het huis in de Nieuwe Schoolstraat 3 bewonen, dat hij in 1869 bij zijne optreding als lid van de 2e Kamer betrokken had, met zijne beide zusters (Jufvr. Mietje en Jufvr. Leentje), die hem steeds overal gevolgd waren; zijne moeder was in 1857 te Haarlem overleden en gehuwd is hij nooit geweest. Tusschen 1871 en 1874 moest hij kort na elkander | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn eenigen broeder den kolonel der Artillerie en zijn beide geliefde zusters door den dood verliezen, doch hij bleef uit piëteit voor hare nagedachtenis, dit huis geheel onveranderd tot aan zijn dood bewonen, alhoewel het voor zijne behoeften en voor zijne middelen eigenlijk te groot was; maar hij leefde er stil en tevreden op zijne eenvoudige en sobere wijze, zonder ooit gezelschappen te zien of in de wereld uit te gaan. Had Knoop gedurende al de jaren van zijn actieve militaire leven steeds tijd weten te vinden om de schatten zijner krijgshistorische studiën te verzamelen en publiek te maken, thans - nu hij zijn otium cum dignitate verkregen had en zijn familiekring vernietigd was - bleef dagelijksche arbeid zijn éénig genot en de vruchten daarvan zijn nog aanmerkelijk geweest. Onder de belangrijkste daarvan mogen wel gerekend worden de historische studiën, voor het meerendeel over de oorlogen en het staatkundig antagonisme tusschen Willem III en Lodewijk XIV, door hem in de Kon. Acad. v. Wetensch. medegedeeld en opgenomen in de Verslagen en Mededeelingen dier Academie, tusschen 1873 en 1881. Bijzonder merkwaardig is vooral zijn stuk in die Verslagen van 1876/77, getiteld: ‘ Willem III en de slag bij St. Denis 1678’, waarin hij om der waarheid hulde te doen, à son corps défendant, meende te moeten constateeren, dat Willem III, dien hij zoo hoog vereerde, dien bloedigen veldslag had geleverd, alhoewel hij, wel niet officieel maar toch officieus, wist dat de vrede te Nijmegen reeds een paar dagen te voren gesloten was. Prof. R. Fruin, zijn medelid in de Academie, ook een groot bewonderaar van Willem III, kwam hiertegen het volgende jaar in verzet, waarop een antwoord van Knoop | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 295]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en een wederantwoord van Fruin volgde. Deze polemiek, van beide zijden blijkbaar na raadpleging van bronnen uit het Rijksarchief gevoerd, en waarbij laatstgenoemde zich ten slotte op loyale wijze met Knoop's zienswijze vereenigde, alhoewel daarvoor geene volstrekte zekerheid was verkregen, is in 1881 afzonderlijk uitgegeven (zie de lijst hierachter). De lectuur daarvan is een waar genot voor alle beoefenaars van geschiedenis; het is een duel à armes courtoises, een waar model van kritiek en antikritiek, in gekuischte taal en zonder eenige hevigheid gevoerd tusschen twee hoogstaande historiekenners, wier eenige streven was: de waarheid te ontdekken. Eene gewichtige taak, welke de generaal Knoop mede onmiddellijk na zijne pensionneering in 1872 op zich had genomen, was het voorzitterschap der Vereeniging ter beoefening van de krijgswetenschap te 's-Gravenhage, van welke vereeniging hij lid was sedert hare oprichting in 1865 en bestuurslid sedert 1869. Gedurende tien jaren heeft hij dien werkkring van president met zijne gewone toewijding op uitmuntende wijze vervuld en éénmaal zelfs eene belangrijke voordracht geheel impromptu gehouden, bij onverwachte ontstentenis van den lezer die oorspronkelijk voor de vergadering bestemd was. Toen hij in 1882 wegens zijn vergevorderden leeftijd meende te moeten aftreden, werd hem als blijk van hulde en erkentelijkheid, het Eerelidmaatschap der Vereeniging aangeboden, waarvoor hij zeer gevoelig was. Nog in eene andere vereeniging tot behartiging der practische belangen van het leger, wist Knoop zich verdienstelijk te maken, namelijk als bestuurslid van den Antidienstvervangings-Bond, welker beginselen hij, in strijd met zijne vroegere opvatting dienaangaande, in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 296]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de latere jaren zijner militaire carrière van ganscher harte was gaan aankleven.
Wanneer men de hierachter volgende lange lijst van Knoop's werken nagaat, dan ziet men dat hij zijne geschiedkundige studiën heeft uitgestrekt over al de ook maar eenigszins belangrijke krijgsgebeurtenissen, waaraan sedert drie eeuwen Nederlandsche troepen een werkzaam deel namen. De oorlogen en belegeringen onder Prins Maurits en Frederik Hendrik, de langdurige worstelstrijd tusschen Willem III en Lodewijk XIV, de Spaansche Successie-oorlog, de veldtocht van 1799 in N. Holland, de oorlog van 1815, de tiendaagsche veldtocht in 1831, de Citadel van Antwerpen in 1832 en eenige van de latere expeditiën in onze O.I. bezittingen - dit alles en nog veel meer, zien wij op die lijst in bonte verscheidenheid, als voortbrengselen zijner ongelooflijke werkkracht voor onze oogen getooverd. Over twee dier tijdvakken heeft hij, zooals men zien kan, herhaaldelijk en met bijzondere voorliefde het publiek voorgelicht; in de eerste plaats over den veldtocht van 1815 met Quatre-Bras en Waterloo, waarmede hij in 1846 zijne schoone carrière als militair geschiedschrijver begon en waarover hij in 1850, 1858, 1864, 1867 en 1870 op nieuw kritische beschouwingen en toelichtingen gaf, naar aanleiding van de werken die over dien veldtocht in die jaren door Löben Sels, Charras, Thiers, Pertz en Chesney geschreven werden. In de tweede plaats heeft hij zeer veel arbeid besteed aan alles wat betrekking heeft op de oorlogen tusschen onze Republiek en den Roi-Soleil. Het eerste stuk dat hij daarover schreef in de Gids van 1851 en dat algemeene belangstelling inboezemde, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 297]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
was een kritisch overzicht van het in 1850 verschenen werk van de H.H.J.W.v. Sypesteyn en de Bordes ‘ Over de verdediging van Nederland in 1672-1673’; welke beoordeeling in 1854 door den toenmaligen 1en luit. P.G. Booms in het Fransch vertaald werd, ten einde den schrijver en zijn werk ook in het buitenland meer bekend te maken. Dit stuk werd zeer gunstig besproken in verschillende Fransche tijdschriften, waar men zulks om den aard van het onderwerp minder had durven verwachten, maar in Engeland was dit anders. In het Engelsche Athenaeum van 17 Febr. 1855 kwam althans naar aanleiding daarvan een stuk voor, waarin den Hollanders verweten wordt: eene verregaande ijdelheid waar het hunne geschiedenis betreft en eene gewoonte, om de daden hunner voorouders hoog op te vijzelen, en waarin eenige zeer bitse woorden worden gezegd over den majoor Knoop ‘who acquired his first reputation by an angry and dashing attack on Capt. Siborne’. Hier kwam dus de aap uit de mouw: de gevoelige kastijding in 1846 door Knoop aan Siborne toegediend had doel getroffen; men had er wel is waar niet op geantwoord, maar men had het niet vergeven en ook niet vergeten; nu was er eene aanleiding om eenige onaangenaamheden te zeggen over Knoop en de Hollanders in het algemeen en men maakte gretig van die gelegenheid gebruik. In mijne verontwaardiging schreef ik in den Alg. Konsten Letterbode van 10 Maart 1855, in repliek op die Engelsche hatelijkheden, een artikel waarin ik o.m. opmerkzaam maakte, dat die nationaliteitstrots bij de Engelschen zeker in nog grootere mate dan bij ons bestaat (de splinter en de balk!). Ik zond van dit stuk eene Engelsche vertaling aan het Athenaeum, maar de re- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 298]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dactie liet zulks weder onbeantwoord; eene houding van dit overigens hoogstaand tijdschrift die te meer afkeuring verdient, daar het hier een eerlijk en waarheidlievend schrijver gold. Knoop toch verzekerde zelve op blz. 1 van zijn geincrimineerd stuk Ga naar voetnoot1 ‘dat het zijn streven was geweest, om alles wat tot die tijden betrekking heeft zooveel mogelijk te onderzoeken en in een helder en waar daglicht te stellen’; hij voegt daarbij: ‘een prijzen op goed geloof, een onbepaald en blindelings bewonderen is een verstandig volk onwaardig en kan niets dan onheil stichten’, en Knoop heeft zich steeds in al zijn geschriften strikt aan die schoone stelregels gehouden. Er zijn weinig Nederlandsche geschiedkundigen, die de oorlogen van Willem III zoo grondig bestudeerd en er zoo dikwijls over geschreven hebben als hij en toch had hij bij zijn leven nog niet alles medegedeeld wat hij over zijn idealen staatsman en legerhoofd, den Koning-Stadhouder te zeggen had. In zijne nalatenschap is nog een volumineus handschrift over dit onderwerp gevonden, gereed voor den druk, dat weldra door de zorg van den kolonel Seijffardt en met welwillende medewerking van den uitgever H.A.M. Roelants te Schiedam in het licht zal verschijnen en waarvan de opbrengst zal komen ten behoeve van het fonds voor weduwen en weezen van onderofficieren en mindere militairen. Dikke boekwerken schreef Knoop anders niet, want met zijne bijna overdreven nederigheid wilde hij van zijne lezers eene zoo langdurige aandacht niet vergen. Hij hield zich ook liefst niet bezig met het minitieus opsporen van kleine bijzonderheden betreffende de door hem behandelde historische personen of feiten en noemde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 299]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het nasnuffelen van die kleinigheden ‘een klip die de geschiedschrijver moet vermijden, ten einde bij zijn verhaal niet te vervallen in het kleine en onbeduidende’ Ga naar voetnoot1. Het zij mij vergund op te merken, dat Knoop wellicht wel wat te veel toegaf aan deze in het algemeen anders zoo juiste opvatting; men kan ook een juist denkbeeld in de toepassing overdrijven en ik geloof, dat wat meer raadpleging van de archieven en gebruikmaking van de authentieke bijzonderheden die alleen daarin te vinden zijn, aan zijne historische schetsen ongetwijfeld zouden zijn ten goede gekomen. Zij zouden daardoor voor lateren tijd eene grootere geschiedkundige waarde hebben verkregen, in den geest der werken van Bakhuizen, Fruin, de Jonge, Jorissen en andere geschiedvorschers, die de bronnenstudie meer op den voorgrond gesteld hebben. Knoop's werken hebben echter eene andere en niet gering te achten verdienste; hij schreef zijne krijgshistorische overzichten meest als aankondiging en naar aanleiding van het een of ander pas verschenen werk, en had dan het talent, om in breede opvatting, met terzijdelating van veel overbodige details en data, in kernachtige, voor een ieder duidelijke en vloeiende taal, een afgerond beeld der werkelijkheid te geven van het behandelde onderwerp. Hij deed dit op de wijze waarop in de Revue des deux Mondes en sommige andere Fransche en Engelsche tijdschriften, zoo menig ernstig stuk zoo genietbaar aan het publiek wordt voorgezet, zoo geheel verschillend van de methodieke en droge manier der Duitschers. In die overzichten vindt men tal van menschkundige en humoristische opmerkingen en uitvallen, vol leven en gloed, getuigende niet alleen van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 300]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
des schrijvers groote belezenheid, stalen geheugen en bijzondere scherpzinnigheid, maar ook van zijne vurige vaderlandsliefde, van zijn afkeer voor onrecht en verdrukking, van zijn bewondering van al wat edel en goed was. Zijne geschriften waren boeiend om te lezen; zij hebben veel meer lezers gevonden en dus meer algemeen nut gesticht, dan vele der oorspronkelijke boeken naar aanleiding waarvan zij geschreven waren. In zijne kritiek over de door hem besproken werken of regeerings-maatregelen was Knoop nimmer afbrekend of bits, maar steeds, ook bij ongunstige beoordeeling, opbouwend en hoffelijk, met eerbiediging der opinie van andersdenkenden; de persoon van den gekritiseerde bleef altijd ongemoeid en slechts de zaak werd door hem behandeld. Hij was daarbij zeer onpartijdig en ontzag wanneer het noodig was de opinie zijner beste vrienden niet, zooals blijkt uit den pennestrijd dien hij soms gevoerd heeft tegen Stieltjes en de Roo, en uit de positief afkeurende recensiën van sommige hunner geschriften. Voor het algemeen lezend publiek in Nederland waren het vooral de Gids en later de Tijdspiegel, voor de meer uitsluitend militaire lezers de Nieuwe Militaire Spectator, het Vaandel en later ook enkele malen de Militaire Gids en de (oude) Militaire Spectator, die zijne bijdragen ontvingen. Ook voor de jongeren echter en voor de minder wetenschappelijk ontwikkelden, verspreidde hij gaarne de lichtvonken van zijn geest, in verschillende jaarboekjes, dagbladen en voordrachten, zooals voor een deel kan blijken uit de hieronder volgende opgave zijner werken. Daarin zijn evenwel de dagbladartikelen niet speciaal vermeld, ofschoon ik grond heb om te gelooven, dat hij ook nu en dan in die richting werkzaam is geweest. Een der nuttigste gevolgen van Knoop's vruchtbaar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 301]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
talent was, dat hij eerst door zijn 10 jarig doceeren aan de K.M.A. en later door het bezielend voorbeeld als auteur gegeven, zoovele jongere officieren tot den arbeid heeft aangespoord. Beklaagde hij er zich in 1850 nog over (in zijn stuk over Quatre-Bras en Waterloo), dat er bij ons ten gevolge van onverschilligheid zoo weinig goed geschreven Hollandsche werken over Nederlandsche krijgsgeschiedenis bestonden - reeds in de aanteekeningen van een der herdrukken, weinige jaren later, kon hij op een vijftal Nederlandsche officieren wijzen die zijn voorbeeld volgden en in lateren tijd is dit getal aanmerkelijk toegenomen. Steeds was hij willig en bereid, om anderen in hunnen literarischen arbeid te steunen en hij zag er niet tegen op, in weerwil zijner dienstbezigheden en drukken arbeid voor de pers, nog een zeer uitgebreide correspondentie met jongere officieren als Booms, Mulder, Kempees, de Roo van Alderwerelt en anderen te onderhouden, vooral vóórdat hij in 1869 te 's-Gravenhage kwam wonen. Ook ik had de eer eenigermate tot die correspondenten te behooren en ik heb nu nog een achttal brieven bewaard, van degenen die ik op verschillende tijden van hem mocht ontvangen. In elk van die brieven komen oorspronkelijke gedachten of juiste opmerkingen voor, over de gebeurtenissen van den dag en telkens wordt men bij de lectuur getroffen, door zijne philosophische en echt liberale beoordeelingen over personen en zaken, zijn groote nederigheid en zijn deugd, om - zich zelven hooge eischen stellende - toch altijd toegevend te zijn voor anderen. Twee dier brieven ontving ik in West-Indië en in Oost-Indië en zij zijn vol van schrandere vragen naar de toestanden aldaar, waaruit blijkt hoezeer Knoop geen gelegenheid liet voorbijgaan, om | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 302]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ook op koloniaal gebied zijn kennis te vermeerderen. Gedurende de laatste jaren van Knoop's leven nam natuurlijk zijn werkkracht langzamerhand af, maar ik wil toch nog de aandacht vestigen op een artikel van hem uit die latere periode, in den Tijdspiegel van 1887 Deel II. Ik bedoel zijn ‘ Causerie over de Geschiedenis’, een wel wat lang uitgesponnen en hier en daar ook wel voor tegenspraak vatbaar, maar toch zeer belangrijk stuk, naar aanleiding van een nieuw verschenen ‘Tijdschrift voor Geschiedenis van A.M. Kollewijn’. In dit artikel geeft de oude en ervaren historicus eene reeks van origineele en soms zeer merkwaardige beschouwingen over de geschiedenis als wetenschap en de eigenaardigheden en vereischten van geschiedschrijvers, - wel waard om door alle beoefenaren der historie en docenten in dat vak gelezen en overwogen te worden. Zijn laatste en nog zeer uitgebreide stuk, in den Tijdspiegel van 1890 en 1891, over Daendels (zie hierachter), alhoewel nog hier en daar de meesterhand verradende en belangrijk voor wat den veldtocht van 1799 in N.-Holland betreft, droeg toch reeds vrij duidelijk het kenmerk van zijn verzwakten geest. Kort daarna werd hij herhaaldelijk door kleine beroerten getroffen en werd hij nog alleen nu en dan door enkele oude vrienden bezocht, die met deernis in die eenzame en kille woning het langzaam uitgaand licht aanschouwden van zijn eenmaal zoo wakkeren en scherpzinnigen geest. - Den 18en Januari dezes jaars mocht ik hem voor het laatst de hand drukken en den 24en d.a.v. ontsliep hij kalm en zacht, bijna onbewust en zonder smartelijk lijden, in den ouderdom van bijna 83 jaar.
Zijne stem heeft nu voor goed gezwegen, na gedurende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 303]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bijna eene halve eeuw met zooveel belangstelling en sympathie door geheel Nederland te zijn aangehoord. Het hoofddoel zijns levens is geweest, uit de krijgsgeschiedenis van ons land lessen te putten tot leering van zijn landgenooten en den militairen stand bij ons meer bekend en daardoor ook meer geëerd te maken bij de burgerij. Hij heeft dat doel volkomen bereikt, en alle die het voorrecht hebben gehad hem van nabij te kennen, zullen hem evenals ik met eerbied en erkentelijkheid herdenken. Terecht zegt de heer Snijders in den Militairen Spect. 1894 no 2, aan het slot zijner hierboven vermelde necrologie van Knoop. ‘Hij heeft dus niet voor niet geleefd! Zijn werken liggen daar als een onvergankelijk gedenkteeken, dat - zoolang eene Nederlandsche taal zal bestaan - zijne jongeren zal opwekken, om hem na te streven op het pad der krijgsmansdeugd en vaderlandsliefde’. Ik wil er aan toevoegen, onze Maatschappij verliest in hem een begaafd, edel en werkzaam lid, wiens naam steeds met eere zal genoemd worden.
's-Gravenhage, Juni 1894. Generaal-Maj. P.M. Netscher. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 304]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geschriften van W.J. Knoop.
|
1846 | ‘Beschouwingen over Siborne's =Geschiedenis van den oorlog van 1815’ en wederlegging van de in dat werk voorkomende beschuldigingen tegen het Nederlandsche leger. Breda 1846; 2e dr. 1847. - Later opgenomen in deel I der verzameling van Knoop's Krijgs- en geschiedkundige geschriften; uitgegeven door H.A.M. Roelants te Schiedam, in 8 deelen 1861-1867 Ga naar voetnoot1. |
1847 | Alison's Geschiedenis van het Spaansche schiereiland 1807-1814. Kritisch overzicht eener vertaling van Alison's History of Europe voor zooverre dat werk de oorlogen in Spanje behandelt; voornamelijk merkwaardig om Knoop's duidelijk gemotiveerd oordeel over Wellington als Veldheer. - Gids 1847 en R.V. I. |
1847 | ‘Kort begrip der Tactiek’. Leercursus voor de cadetten der Kon. Mil. Akademie. Breda 1847; 2e druk 1848; nogmaals herdrukt onder den titel: ‘Kort begrip der Krijgskunst’ Eerste stuk ‘Tactiek’ 1853 en Tweede stuk ‘Strategie’ 1854. |
1848 | ‘Krijgskundige bespiegelingen’. Over de Infanterie hier te lande en het wenschelijke eener versterking van ons Indische leger. - Nieuwe Spectator Ga naar voetnoot2 en R.V. VII. |
1848 | ‘De tegenwoordige toestand onzer verdedigingsmiddelen en strijdkrachten’. Uitvoerig stuk waarin o.a. met kracht wordt gestreden voor de afschaffing van sommige nuttelooze vestingen. - Gids 1848 I en R.V. I. |
1848 | ‘Over den militairen eed’. Een ernstig pleidooi tegen den toenmaligen wensch van sommige der jonge officieren, om voortaan den Krijgseed op de Grondwet te doen afleggen. - Gids 1848 II en R.V. I. |
1849 | Beoord. van J. van den Bosch ‘Over de mil. administratie’. - Gids 1849 I. |
1849 | ‘Bijdrage tot de kennis van ons krijgswezen te lande’ beschouwd in verband met het verdedigingsstelsel. - Gids 1849 I en R.V. I. |
1849 | ‘Aan de lezers van den Nieuwen Spectator’. Een met waardigheid gesteld programma zijner beginselen, bij de aanvaarding der redactie van dit militaire tijdschrift. - N.M. Sp. 1849 en R.V. VII. |
1849 | ‘Bijdrage tot de kennis der Indische krijgszaken’. - Gids 1849 II en R.V. I. |
1850 | Beoord. van J.v. Swieten's Verdediging van Oost-Indië. - Gids 1850 I. |
1850 | ‘De tweede Balische expeditie’. Kritische beschouwing van deze mislukte expeditie van 1848, naar aanleiding van het daarover door den lt.kol. J. van Swieten geschreven werk. - Gids 1850 I en R.V. I en VII. |
1850 | ‘Iets over onze landsverdediging’. Naar aanleiding van ‘Is Nederland nog te verdedigen? door een Oud-Soldaat’. - Gids 1850 I en R.V. I en VII. |
1850 | ‘1815’. Uitvoerig kritisch overzicht naar aanleiding van een pas verschenen ‘Précis de la Campagne de 1815’ van den maj. von Löben Sels. - Gids 1850 II en N.M. Sp. 1851. - Later afzonderlijk uitgegeven onder den titel van ‘Quatre Bras en Waterloo’ 's Hertogenbosch 1855; 2e druk 1865; 3e druk benevens eene volksuitgave en eene feestuitgave, in 1890 bij Roelants te Schiedam, met tal van belangrijke aanteekeningen; zie ook R.V. II. |
1850 | ‘Iets over den veldtocht van 1845-1846 der Engelschen tegen de Seiks’. Naar aanleiding van het werk van P.A. de Boer over dat onderwerp. - N.M. Sp. 1850 en R.V. VII. |
1850 | ‘Het Comité van Defensie’. Beschouwingen over dit destijds opgericht Comité; waarin de schrijver o.a. afkeurt, dat deszelfs werkzaamheden niet publiek gemaakt werden. - R.V. VII. |
1850 | Beoord. van J.W.v. Sypesteyn's ‘Geschiedenis van het eerst opgerichte regiment Hollandsche huzaren’. - N.M. Sp. 1850 en R.V. VII. |
1851 | ‘De verdediging van Nederland in 1672 en 1673’. Kritisch overzicht van het werk onder denzelfden titel, van Jhr. J.W.v. Sypesteyn en I.P. de Bordes. - Gids 1851 II, R.V. II en afzond. uitg. te 's Hertogenbosch 1851. |
1851 | ‘Over de stedengevechten’. Uitvoerige beoord. van een door G. Kuijper Hz. naar het Duitsch gevolgd werkje, over den Barricadenoorlog. - R.V. VII. |
1851 | Aankond. van een nieuw mil. tijdschrift ‘Het Vaandel’. - Gids 1851 II. |
1851 | ‘De eerste scheepsstrijden der Nederlanders tegen Spanje’. - Jaarb. der Kon. Mil. Academie. 1852 en R.V. I. |
1852 | ‘De Koninkl. Mil. Academie’. Aankond. v.d. 2en Jaarg. v.h. Jaarb. of Cadetten-Almanak. - Gids 1852 I en R.V. II. |
1852 | ‘Het verdedigingsstelsel van ons land’. - R.V. VII. |
1852 | ‘Iets over het vestingstelsel van ons land’. Beoord. en bestrijding eener brochure die het behoud van een tal van nuttelooze vestingen aanbeval. - Gids 1852 II en R.V. II. |
1852 | ‘Levensbericht van den kolonel I.C. van Rijneveld’ oprichter van het tijdschrift de (oude) Mil. Spectator. - Maatsch. Nederl. Letterk. Leiden 1852. |
1853 | ‘Over het tegenwoordige krijgswezen van Frankrijk en over de verdediging van België’. Beschouwingen naar aanleiding van het werk van P.G. Booms ‘Over het Fransche leger en den veldtocht in Klein-Kabylie’ en van ‘Système raisonné de guerre défensive par le Lt. Col. A.M. Eenens’. - Gids 1853 I en R.V. III. |
1853 | ‘Bijdrage tot de Nederl. krijgsgeschiedenis’. Naar aanleiding van de Geschied. v.h. reg. Rijd. Artill. door Jhr. J.W.v. Sypesteyn en de Oorlog op Java 1825-1830 door A.W.P. Weitzel. - Gids 1853 I, N.M. Sp. 1853 en R.V. III. |
1853 | ‘Het Kon. Instituut v.d. Marine in Nederland’. - Gids 1853 I. |
1853 | Beoord. der ‘Levensbeschrijving van Graaf Du Monceau, Oud-Maarschalk van Holland’ door Jhr. J.W. van Sijpesteyn. - Gids 1853 I en R.V. III. |
1853 | ‘Krijgskundige beschouwingen over den veldtocht van 1799 in N.-Holland’. Zeven belangrijke artikels. - N.M. Sp. 1853 en 1854. |
1854 | ‘Iets over de Vaderlandsche geschiedenis’. Uitvoerig gemotiveerde en over het algemeen ongunstige beoordeeling van eene handleiding tot dat onderwerp, geschreven door I.K.H. de Roo van Alderwerelt. - R.V. VII. - Voorts nog een kort stuk over dat boek, Gids 1857 II en R.V. IV. |
1854 | ‘Séneffe 1674’. Krijgskundige beschouwingen over den oorlog van 1672-1678 in de Nederlanden. - Gids 1854 II en R.V. III. - Vroeger reeds een tiental artikelen over hetzelfde onderwerp in den N.M. Sp. 1848 tot 1851. |
1854 | Beoord. van Klijnsma's Geschiedk. herinneringen aangaande de voormalige vestingen Steenwijk, Kuinre en Blokzijl. - Gids 1854 I en R.V. III. |
1854 | ‘Eenige der oorlogsdaden van Prins Frederik Hendrik 1625-1632’. - Acht artikelen in den N.M. Sp. 1854, 1855 en 1856. |
1854 | ‘Verzuimd Braziel’. Beoordeelend overzicht van ‘Les Hollandais au Brésil’ door P.M. Netscher. - N.M. Sp. 1854 en 1855 (vijf artikelen). |
1855 | ‘Juw Juwinga (1396)’. Boeiend verhaal van diens verrichtingen in den oorlog tusschen Friesland en Holland. - Jaarb. K.M.A. 1855 en R.V. I. |
1855 | ‘Twee belegeringen’. 's Hertogenbosch 1629 en Maastricht 1632, door Prins Frederik Hendrik. - Gids 1855 II en R.V. III. |
1855 | ‘De belegering van het kasteel van Burgos in 1812’. - Vaandel 1855. |
1856 | ‘Eekeren (1703)’. Korte studie, waarin op krachtige wijze de militaire roem der Hollandsche troepen in dat ongelukkige gevecht verdedigd wordt, tegenover de valsche voorstellingen van Marlborough. - Jaarb. K.M.A. 1856 en R.V. I. |
1857 | ‘De verdediging van Nederland in 1629’. Uitvoerige studie naar aanleiding van het kort te voren, onder denzelfden titel, verschenen belangrijke werk van I.P. de Bordes. - Gids 1857 I en R.V. IV; zie ook N.M. Sp. 1858. |
1857 | Beoord. van ‘De krijgsstand enz.’ door P.J. Brünings. - Gids 1857 I. |
1857 | ‘1831’. Duidelijk en vloeiend verhaal van den Tiendaagschen veldtocht. - Gids 1857 II en R.V. IV; zie ook N.M. Sp. 1857. |
1857 | Beschouwingen naar aanleiding eener vertaling van Rüstow's werk Over den Oorlog in zijn aard, middelen en doel. - Gids 1857 II en R.V. IV. |
1858 | ‘Voltaire over 1672’. Onderhoudend stuk waarin aangetoond wordt, hoe deze geestige vleier van Lodewijk XIV toch hulde heeft gebracht aan de houding van Nederland in dat gedenkwaardige jaar. - Jaarb. K.M.A. 1858 en R.V. I. |
1858 | ‘Charras over 1815’. Beoord. van Charras ‘Histoire de la campagne de 1815. Brux. 1857’. - Gids 1858 I, R.V. III en N.M. Sp. 1859. |
1858 | ‘Over het bevorderingsstelsel en de dienst der Infanterie in vestingen’ - Gids 1858 II en R.V. III. |
1858 | ‘Bijdrage tot de kennis der Belgische omwenteling van 1830’. - Vijf stukken in de N.M. Sp. 1858 en 1859. |
1859 | ‘Een woord over ons krijgswezen’. Naar aanleiding van H. Hardenberg's werk over de samenstelling en verpleging onzer legers van 1713 tot heden. - Gids 1859 I en R.V. III. |
1859 | ‘Het 7e Regiment Infanterie’. Uitvoerige en gunstige bespreking eener in 1857, door I.K.H. de Roo van Alderwerelt geschreven geschiedenis van dat Regiment; voornamelijk deszelfs verrichtingen in België in 1830 en op de citadel van Antwerpen in 1832. - Gids 1859 II en R.V. IV; reeds vroeger eenige artikels over hetzelfde onderwerp, N.M. Sp. 1858. |
1859 | Beoord. eener brochure ‘Neêrlands Weerbaarheid’, door den Gen. Baron van Coehoorn. - Gids 1859 II en R.V. IV. |
1859 | ‘Limburg’. Over de verkeerde en tweeslachtige verhouding van dit Hertogdom tot ons land en het nadeel van Maastricht en Venlo als vestingen. - N.M. Sp. 1859 en R.V. VII. |
1859 | ‘Nog iets over de Vaderlandsche geschiedenis’. Gunstige beoordeeling van eene handleiding tot dit onderwerp, geschreven in 1858 door Lodewijk Mulder. - N.M. Sp. 1859. |
1859 | ‘De latere held van Oostenrijk’. Bespreking van eene door G. Kuijper Hz. uit het Duitsch vertaalde belangrijke levensschets van den Oostenrijkschen Veldmaarschalk Graaf Radetzky. - N.M. Sp. 1859 en R.V. VII. |
1859 | ‘Antwerpen’. Over het nut der fortificatie van die stad. - R.V. VIII. |
1860 | ‘Een woord over de oude krijgsgeschiedenis’. Bespiegelingen naar aanleiding van een boek over dat onderwerp door J.C.C. den Beer Poortugael. - N.M. Sp. 1860 en R.V. VII. |
1860 | Beschouwingen over onze Indische krijgsgeschiedenis’. Naar aanleiding van Gerlach's ‘Fastes militaires des Indes Orientales Néerlandaises’. - Gids 1860 II en R.V. IV. |
1860 | ‘Hodson in Britsch Indië’. Beoord. van een door A.C. Lorentz uit het Engelsch vertaald boek ‘Het 12-jarig soldatenleven van maj. Hodson enz.’. - Gids 1860 II en R.V. IV; zie ook N.M. Sp. 1861 een geheel ander en uitvoeriger stuk over hetzelfde onderwerp. |
1860 | ‘Sicco van Goslinga’. Belangrijke krijgshistorische studie naar aanleiding van de Mémoires van Goslinga, loopende van 1706 tot 1711, bewerkt door U.A. Evertsz en G.H.M. Delprat en uitgegeven door Friesch Genootsch. v. Geschied-, Oudheid- en Taalkunde; handelt over dezen Frieschen edelman, onzen beroemden gedeputeerde te velde gedurende den Spaanschen successie-oorlog. - N.M. Sp. 1860 en R.V. VIII. |
1860 | Uitvoerige bestrijding van een in 1859 verschenen en veel opzien barend vlugschrift getiteld ‘Nederland en het leger, wat het is en wat het zijn kan; door l'Homme gris (generaal Nepveu)’ - N.M. Sp. 1861 en R.V. VIII. |
1860 | ‘De veldtocht van 1814 in Frankrijk’. - Jaarb. K.M.A. 1860; zie ook N.M. Sp. 1869 en 1870, eene reeks artikelen over hetzelfde onderwerp. |
1861 | ‘Coehoorn’. Beschouwingen over dezen onovertroffen Nederl. militairen ingenieur, naar aanleiding van twee pas verschenen biographieën. - Gids 1861 I en R.V. IV. |
1861 | Beoord. eener brochure ‘Ons Militiestelsel’ door P.M. Netscher. - Gids 1861 I. |
1861 | ‘Austerlitz 2 Dec. 1805’. - Jaarb. K.M.A. 1861. |
1861 | ‘Het Indische krijgswezen’. Over de al dan niet mogelijkheid eener vereeniging van het leger in Nederland met dat in Indie, naar aanleiding der brochures van Baron de Salis en van Alexander (A. Pompe?). - Gids 1861 I en R.V. IV; zie ook Gids 1862 I. |
1862 | ‘De veldslag bij Bergen in N.-Holland 1799’. - Jaarb. K.M.A. 1862. |
1862 | Beoord. van ‘Het Vaandel’, vernieuwd tijdschrift. - Gids 1862 I. |
1862 | ‘Maastricht in 1748’. Kritische studie over Franquinet's ‘Histoire du siége de Maestricht, etc.’ - Gids 1862 II en R.V. IV. |
1863 | Beoord. van Dunant's ‘Solferino’ (Roode Kruis). - Gids 1863 III |
1863 | ‘Eenig gekeuvel over ons krijgswezen tijdens Prins
Maurits’. Korte waardeerende bespreking van het pas verschenen 1e deel van het ‘Journaal van Anthonis Duyck
(1591-1602), bewerkt door Lod. Mulder. - N.M. Sp. 1863 en R.V. VIII. Na de verschijning van het 3e en laatste deel van dit journaal gaf K. daarover eene reeks van belangrijke artikelen in de jaargangen 1868 en 1869 van het Vaandel, onder den bescheiden titel: ‘Iets over de veldtochten van Prins Maurits’, zonder vermelding van zijn naam als schrijver. |
1863 | ‘Een woord over onze Schutterij’. Bespreking eener brochure over dit onderwerp, geschreven door I.K.H. de Roo van Alderwerelt. - Gids 1863 III en R.V. VIII. |
1864 | ‘Het congres van Genève in October 1863’ (over het Roode Kruis); afzonderlijke uitgave van Roelants te Schiedam, 1864. |
1864 | ‘Levensbericht van Ernst von Löben Sels’. - Maatsch. Nederl. Letterk. Leiden 1864. |
1864 | ‘Thiers over 1815’. Vergelijkende beschouwing over het oordeel van Thiers, een bewonderaar, tegenover dat van Charras, een vijand van Napoleon I. - Afzond. uitg. van Roelants te Schiedam, 1864; ook behandeld in den N.M. Sp. 1864 en 1865. |
1865 | ‘Racine als krijgskundig schrijver’. Vermakelijke mededeelingen betreffende dezen dichter, die als Koninklijk geschiedschrijver, in het gevolg van Lodewijk XIV, eenige veldtochten in de Zuidelijke Nederlanden bijwoonde. - R.V. VIII. |
1865 | ‘Een Engelsch avonturier uit den 80-jarigen oorlog’. Belangrijk stuk naar aanleiding van de Memoriën van dien avonturier (Roger Williams), door Bodel Nyenhuis in de werken van het Historisch genootsch. te Utrecht, in 1864 medegedeeld. - N.M. Sp. 1865 en R.V. VIII. |
1865 | ‘1705. .Een veldtocht uit den Spaanschen successieoorlog’. - Gids 1865 III. Zie ook een reeks belangrijke artikelen over dien oorlog in den N.M. Sp. 1863-1866. |
1866 | ‘Seelig op de citadel van Antwerpen 1830-1832’. - Uitvoerige beschrijving der verdediging van die sterkte, samengesteld uit de nagelaten journalen en papieren van wijlen den Generaal Seelig, die vóór en gedurende het beleg commandant der artillerie in de citadel was. De deelen V en VI van Roelants' Verzameling van Knoop's geschriften zijn geheel gewijd aan dit authentieke verhaal, dat niet afzonderlijk is uitgegeven. |
1866 | ‘Herinneringen aan December 1832’. - Jaarb. K.M.A. 1866. |
1866 | ‘De veldtocht van 1806 in Pruissen’. - Het Vaandel 1866. |
1866 | Beoord. eener biographie van den ‘Generaal de Lamoricière’ door Mgr. Dupanloup bisschop v. Orleans (een clericaal partijschrift). - Gids 1866 III. |
1867 | ‘Toelichtingen betreffende een gedeelte van den veldslag bij Waterloo’. Eene verdediging van het gedrag der Nederl. troepen, tegen de |
onjuiste voorstellingen van den Duitschen geschiedschrijver Pertz. - Versl. en mededeel. der Kon. Ak. v. Wetensch. te Amsterdam, 11e deel 1867. | |
1868 | ‘Een woord over onze Schutterij’. Populair stukje in den Volksalm. 1868 der Maatsch. tot Nut v. 't Algemeen. |
1868 | ‘Iets over den Deenschen oorlog van 1864’. Kritisch verslag, naar aanleiding der werken van Rüstow en F. de Bas over dien oorlog. - Gids 1868 III. |
1868 | Beoord. van ‘De Nederl. hulpcomités onder het Roode Kruis’ door J.H.C. Basting. - Gids 1868 III. |
1869 | ‘Een woord over de plaatsvervanging’, waarin die instelling afgekeurd wordt. - Volksalm. 1869 der Maatsch. tot Nut v. 't Alg. |
1869 | ‘De huzaren van Boreel’. Beoord. van eene door den kol. Bar. v. Tuyll v. Serooskerken geschreven regimentsgeschiedenis. - Gids 1869 II. |
1869 | ‘De slag van Nieuwpoort’. Boeiend verhaal naar aanleiding van het Journaal van Anthonis Duyck. - Gids 1869 IV. |
1870 | ‘De Mênnekens van Daendels’. Populaire mededeeling omtrent de samenstelling van ons leger. - Volksalm. 1870. M.t. Nut v. 't Alg. |
1870 | ‘Een nieuwe bijdrage tot de Waterloo-literatuur’. Gunstige beoord. van een Engelsch werk over 1815, door lt.kol. Chesney, leeraar aan de Krijgsschool te Sandhurst. - Gids 1870 I. |
1871 | ‘Een woord over den militairen toestand van Nederland in 1870’. - Gids 1871 I. |
1871 | ‘Over onze verdediging; Een woord aan mijne landgenooten’. - Bibliotheek van volksvoordrachten. Amsterdam, Funke, 1871. |
1871 | ‘Veldtocht van 1809 in Duitschland’. - N.M. Sp. 1871 en 1872, eene reeks van elf artikels. |
1872 | ‘Eenige beschouwingen over den oorlog van 1870’. - Gids 1872 I. |
1872 | ‘Levensschets van Gen. C.H. Happé’. - N.M. Sp. 1872. |
1872 | ‘Over het bombardement als aanvalsmiddel en over de Fransche volkswapening in 1870’. - Geïmproviseerde voordracht in de Vereen. ter beoef. v. de Krijgswetenschap (zie Verslagen dier Vereenig. 1871-1872). |
1873 | ‘Iets over Willem den Derde als legerhoofd’. - Zie Versl. en Mededeel. der K. Ac. v. Wetensch. 2e Reeks 3e D.; ook opgenomen in den N.M. Sp. 1873 en later meer uitvoerig behandeld bij eene voordracht in de Vereen. t.b.v.d. Krijgsw. (Verslag 1884-1885). |
1873 | ‘Boni 1859-1860’. Beschouwingen naar aanleiding van het werk van Perelaer ‘De Bonische expeditiën enz.’ - Gids 1873 II. |
1874 | ‘1675’. Kritisch-historische bespreking van Rousset's ‘Histoire de Louvois’. - Gids 1874 III. - Zie ook eene lange reeks van artikelen in den N.M. Sp. Jaarg. 1874 tot 1878, naar aanleiding van hetzelfde werk en waarin al de krijgsgebeurtenissen van 1672 tot en met 1677 behandeld worden. |
1874 | ‘Iets over ons krijgswezen’. Beschouwingen in verband met het sedert kort verschijnende militaire weekblad ‘Pro Patria’. - Gids 1874 IV. |
1874 | ‘Oordeel van Lodewijk XIV over 1672’. Bespreking van een ‘Mémoire inédit de Louis XIV’, gevonden in het archief van het Dépot de la guerre te Parijs. - Versl. der K. Ac. v. Wetensch. 2e Reeks 4e deel. |
1875 | ‘Levensschets van prof. J. Bosscha’ (schrijver van Neêrl. Heldend. te land) - Jaarb. 1875 der K. Ac. v. Wetenschappen. |
1875 | ‘George Fred. von Waldeck en zijne verhouding tot Willem III en tot de Republiek’. Beschouwingen over het le deel van het Duitsche werk van Dr. P.L. Muller getiteld: ‘Wilhelm III von Oraniën und George Friedrich von Waldeck, etc.’ Gids 1875 III. |
1876 | ‘Willem III en de slag bij St. Dénis 1678’ -
Versl. der K. Ac. v. Wetensch. 2e Reeks 6e deel; waarop in het 7e deel (1878)
een antwoord van prof. R. Fruin en een wederantwoord van Knoop volgde. Deze drie belangrijke stukken zijn ook gezamenlijk afzonderlijk uitgegeven, in 1881, bij A. van Hoogstraten te 's-Gravenhage en kritisch besproken door prof. P.L. Muller in den Gids 1882 IV. |
1876 | Beoord. van eene brochure ‘De nieuwe Holl. waterlinie’ door Kaïnos. - Gids 1876 I. |
1876 | ‘1787’ Krijgskundig relaas van den veldtocht der Pruissen in Nederland, naar aanleiding van het Duitsche werk over dat onderwerp van den generaal von Troschke. - Gids 1876. II. |
1877 | ‘De Prins van Oranje in 1830 en 1831’. Uitvoerige bespreking van een geschrift van den Baron de Constant Rebecque, getiteld: ‘Le Prince d'Orange et son chef d'état major, pendant la journée du 12 Août 1831.’ - Gids 1877 I. |
1878 | ‘Lord Herbert of Cherbury’. Historische studie over de geschiedenis van Engeland onder Henry VIII, naar aanleiding van Herbert's autobiographie en diens krijgsverrichtingen in het leger van Prins Maurits. - Gids 1878 II. |
1878 | ‘Levensschets van den Generaal I.P.C. van Overstraten’. - N.M. Sp. 1878. |
1878 | ‘Over de impopulariteit van ons leger tijdens de Republiek’; waarin eene duidelijke verklaring wordt gegeven, waarom de zeemacht bij ons volk meer gezien was. - Versl. der K. Ak. v. Wetensch. 2e Reeks 7e deel. |
1878 | ‘Over den aanslag van Prins Maurits op Maastricht in 1594. - Versl. v.d.K. Ac. v. Wetensch. 2e reeks 8e deel; eene nadere toelichting over hetzelfde onderwerp in het 9e deel. |
1878 | ‘Eenige beschouwingen over het Oorlogsrecht’ o.a. over volkswapening en franc-tireurs, over het al dan niet geoorloofde van bombardementen en oorlogsschattingen, en over de behandeling van gijzelaars, krijgsgevangenen en spionnen; naar aanleiding van het |
belangrijke Academisch proefschrift van Jr. R.A. Klerck ‘Over de toepassing van het oorlogsrecht in den Fransch-Duitschen oorlog van 1870-71. - Tijdspiegel 1878 III. | |
1879 | ‘Over de krijgsverrichtingen in 1678 vóór den slag bij St. Dénis’. - Versl. der K. Ak. v. Wetensch. 2e Reeks 9e deel. |
1880 | ‘Geschiedk. beschouwingen over Willem III’, en over de verhouding van onze Republiek tot Lodewijk XIV, gedurende het tijdvak van 1678 tot 1688, naar aanleiding van Rousset`s ‘Histoire de Louvois’ en Dr. P.L. Muller's ‘Wilhelm III von Oraniën etc.’ - Versl. K. Ak. v. Wetensch. 2e reeks 10e deel. |
1880 | Levensbericht van ‘G. Kuyper Hz.’ - Maatsch. Nederlandsche Letterk. Leiden 1880. |
1880 | ‘Iets over onze Schutterij’. Beoord. van eene brochure onder dien titel, van J. Scheltema te Leiden. - Tijdspiegel 1880 II. |
1881 | ‘1688 en 1689’. Krijgs- en geschiedk. beschouwingen, naar aanl. van het 2e deel van Dr. P.L. Muller's ‘Wilhelm III von Oraniën’ - Gids 1881 II. |
1881 | Over de krijgsverrichtingen van 1691 in de Nederlanden tot aan den dood van Louvois’. - Versl. K. Ac. v. Wetensch. 2e Reeks 11e deel. |
1881 | Beoord. van Generaal Weitzel's werk ‘Voor vijftig jaar’. - Mil. Spect. 1881. |
1881 | Beoord. van het bibliographisch album van Jhr. P.A. Serraris ‘Over blindenarbeid’. - Gids 1881 III. |
1882 | ‘Brialmont over het Belgische krijgswezen’. Uitvoerige bespreking, ook in verband met de belangen van ons land, van gen. Brialmont's werk ‘Situation militaire de la Belgique et travaux de défense de la Meuse’. - Militaire Gids, 1882 |
1884 | ‘Herinneringen aan de Belgische omwenteling van 1830’. Kritisch verslag van het in 1883 te Brussel uitgegeven werk ‘Souvenirs personnels (1824-1841) et correspondance diplomatique de Joseph Lebeau’, vermeerderd met eenige van Knoop's eigen herinneringen. - Tijdspiegel 1884 III en 1885 II; ook opgenomen in de Guldenseditie 1886. |
1884 | Een boek over de krijgstucht’. Kritische beschouwingen over een in 1882 te Berlijn uitgegeven werk van Fritz Hoenig: ‘Die Mannszucht in ihrer Bedeutung für Staat, Volk und Heer’. - Militaire Gids 1884. |
1884 | ‘School en leger’. Beoordeeling van een onder dien titel door den Kap. Oolgaardt geschreven brochure, uitgegeven door de afd. Gelderland van het Nederlandsch Onderwijzers-Genootsch. - Tijdspiegel 1884 II. |
1887 | ‘Eene causerie over de geschiedenis’. Philosophische beschouwingen en practische wenken, ter gelegenheid der verschijning van een nieuw ‘Tijdschrift voor geschiedenis’, van A.M. Kollewijn. - Tijdspiegel 1887 II. |
1887 | ‘Iets over de Belgische Maasvestingen’; een vervolg op het hierboven onder 1882 vermelde artikel over Brialmont's werk - Militaire Gids 1887. |
1887 | Beoord. van het 1e en 2e deel van ‘Prins Frederik der Nederlanden en zijn tijd’ door den luit. kol. F. de Bas. - Milit. Spect. 1887 en 1891. |
1888 | ‘Een officier van ons Indisch leger’. Eene levensschets van den maj. L.J.H. Timmermans, met aankondiging zijner geschriften. - Tijdspiegel 1888 II. |
1889 | ‘Een nieuw Engelsch schrijver over den Koning-Stadhouder Willem III’. Uitvoerige en vrij gunstige beoordeeling, van een in 1888 te Londen uitgegeven werk, van H.D. Traill ‘William the Third’.- Tijdspiegel 1889 I. |
1889 | ‘Iets over een oud boekje’. Bespreking van een oud notitieboek in M.S. voorhanden op de bibliotheek van het Dep. v. Oorlog, hoofdzakelijk betrekking hebbende op den Spaanschen successieoorlog, met belangrijke toelichtingen. - Tijdspiegel 1889 III. |
1890 | Iets over Herman Willem Daendels’. Zeer uitvoerige historische studie, naar aanleiding van het belangrijke Academische proefschrift over dat onderwerp, van Dr. Isidore Mendels (1890). - Tijdspiegel 1890 III en 1891 II en III. |
N.B. Bovendien zijn in de nalatenschap van den generaal Knoop nog een tal van historische schetsen en studiën gevonden, in zijn duidelijke handschrift geschreven, die voor een deel blijkbaar gediend hebben voor zijne voordrachten in de lessen der Cadetten aan de K.M.A. De belangrijkste en uitvoerigste van die studiën (over Willem III), is echter van veel lateren tijd en zal, zooals reeds hierboven in het levensbericht vermeld is, eerlang bij H.A.M. Roelants te Schiedam worden uitgegeven.
In bovenstaande lijst heb ik alleen die geschriften opgenoemd, welke in druk verschenen zijn en voor zooveel mij mogelijk was alle; maar ik ben overtuigd, dat daaraan nog wel het een en ander zal ontbreken, vooral wat betreft de artikelen die Knoop anoniem schreef in den N. Mil. Spect. en in andere tijdschriften of dagbladen. Daarom voel ik mij dan ook genoopt, om deze bibliographische balans - even als een bankier de rekeningcourant met zijn cliënt - te besluiten met de sacramenteele letters:
S.E. &. O.
- voetnoot1
- Getiteld ‘Eene biographische schets’ uitgegeven in Februari j.l. bij de verslagen dier Vereeniging. Ook verdienen hier nog vermelding de goed geschreven artikels over Knoop, door Lodewijk Mulder in den Nederl. Spect. 1894 no. 7 en door den kapt. C.J. Snijders in den Mil. Spect. 1894 no. 2.
- voetnoot1
- De 3 anderen waren de 1e luits A. van Citters, C.H. Happé en J. Spruyt, allen tegelijkertijd bevorderd.
- voetnoot1
- Door de welwillende vergunning van den kolonel Seijffardt, toen nog Minister, heb ik eenige weken geleden, daarvan op het Dep. van Oorlog voor dit doel inzage mogen nemen.
- voetnoot1
- In de nagelaten papieren van Gen. Knoop vindt
men o.a. een adres in dien zin van 31 Dec. 1846, onderteekend door 50
officieren uit Nijmegen, met een opgewonden gedicht van Lodewijk Mulder er
bij.
Toen kort daarop het later ongegrond gebleken gerucht door de dagbladen verspreid werd, dat kap. Siborne naar Nederland zou komen, om van den kap. Knoop voldoening te vorderen voor de hem toegebrachte scherpe terechtwijzing, wendde eene commissie van 6 kapiteins der Rijd. Artillerie uit Amersfoort zich tot Knoop ‘om hem in alle opzichten hunne kameraadschappelijke diensten aan te bieden’; dit schrijven van 7 Maart 1847 berust mede in de papieren der nalatenschap. Ook in Breda en in sommige andere garuizoenen was de geestdrift en de strijdlust der officieren groot.
- voetnoot1
- Later welbekend als lid van de 2e Kamer.
- voetnoot1
- In lateren tijd zijn hunne meeningen daarover dikwijls met elkander in strijd geweest.
- voetnoot2
- Na dien tijd bleef Knoop wel medewerker van
den N.M. Spect., doch de redactie kwam in andere handen: eerst weder van den
heer Stieltjes, daarna van den heer J.P. Koster en later onder het vroegere
pseudoniem van ‘eenige oud-militairen’, tot aan de geheele staking van dat
tijdschrift, bij den dood van Stieltjes, in 1878.
De uitgevers, de heeren Thieme, aanvankelijk te Nijmegen, daarna te Arnhem en later weder te Nijmegen, hebben steeds, op loffelijke wijze, de namen van den Oud-Soldaat en der redacteurs en medewerkers van den N.M. Spect. trouw geheim gehouden, hetgeen voor de schrijvers, in zooverre zij officieren waren, zeer gewenscht was; het publiek giste die namen later wel, maar zekerheid bestond er toch nooit.
- voetnoot1
- Uit de voorrede der Verzameling zijner geschriften, uitg. Roelants.
- voetnoot2
- Waarvan de minuten in Knoop's nagelaten papieren gevonden zijn.
- voetnoot1
- De minuten van dit voorstel en van het vorige zijn in de nagelaten papieren van Gen. Knoop voorhanden.
- voetnoot1
- Eene beredeneerde doch stellige verklaring van Knoop's Oranjegezindheid, vindt men, door hem in welsprekende taal uitgedrukt, in Deel I blz. 143 en 144 en nog uitvoeriger in Deel II blz. 100, van Roelants' Verzameling zijner geschriften; welk laatste stuk een schoon specimen is van zijn geestdriftvollen stijl.
- voetnoot1
- Zie Gids 1851 Deel II.
- voetnoot1
- Zie zijne ‘Causerie over Geschiedenis’ Tijdspiegel 1887, II.
- voetnoot1
- Bij de vermelding dezer bij Roelants uitgegeven Verzameling van Knoop's geschriften tot 1867, zal ik in deze lijst mij verder alleen van de letters R.V. bedienen, met een romeinsch cijfer ter aanduiding van het deel.
- voetnoot2
- Dit stuk in den Nieuwe (later Nieuwe Militaire) Spectator, verscheen zonder naam des schrijvers, evenals later nagenoeg al de andere hieronder opgenoemde artikelen uit dat tijdschrift, waarvan toch sommige jaargangen voor een groot deel gevuld werden met Knoop's werk. Ik heb evenwel in deze bibliographie alléén die stukken opgenomen, waarvan ik met zekerheid weet dat hij de schrijver is.