| |
| |
| |
| |
Levensbericht van
Joannes Josephus Habets.
Het is zeer moeilijk om voor hen, die niet bekend zijn met de
eigenaardige verhouding, waarin zich het tegenwoordig hertogdom
Limburg ten opzichte van de politieke
indeeling vóór 1794 bevindt, onbekend ook met de lotgevallen, die de archieven
van dit gewest gedurende de laatste honderd jaren, vooral in het veel bewogen
tijdvak 1794-1815 hebben ondergaan, de verdiensten van den overleden
Rijksarchivaris Joannes Josephus Habets in het licht te
stellen. Want juist in de overwinning van de bezwaren daaruit ontstaan,
zooverre ze zijn taak bemoeielijkten, ligt zijn hoofdverdienste als archivaris.
Hij toch heeft wat heinde en ver was verspreid, en waarvan niemand dan hij soms
de bewaarplaats kende, bijeengebracht en door zijne geschriften een leiddraad
verstrekt, zonder welken het in vele gevallen uiterst moeilijk, zoo niet bijna
onmogelijk was, zelfs maar aan een plan tot ordening en betere regeling onzer
archieven te denken. Geen provincie in ons land, noch ook in België, is zoo
nieuwerwetsch in die hoedanigheid als Limburg, wanneer men haar als een geheel
beschouwt; geen provincie bestaat uit zulke heterogene bestanddee- | |
| |
len, zoowel uit het oogpunt van een vorige politieke indeeling van haar
grondgebied, als ook wat gewoonten, in den uitgebreidsten zin des woords -
daaronder ook rechtsgewoonten, costuimen, niet op de minste plaats - betreft.
Zelfs de naam, waarmede in 1814 of in 1815 ons gewest werd gedoopt, was
fonkelnieuw voor elk der onderdeelen waaruit het toen bestond, geen gehuchtje
zelfs, nòch van Nederlandsch, nòch van Belgisch Limburg heeft ooit deel
uitgemaakt van het oude hertogdom van dien naam. Meer dan de helft van het
grondgebied onzer tegenwoordige provincie behoorde tot de hertogdommen Gulick,
Cleve, Gelder - 't overkwartier van Roermond, sinds 1580 een afzonderlijk
hertogdom onder den Koning van Spanje en in 1713-1715 versnipperd tusschen
Pruisen, Oostenrijk, de Staten-Generaal en den hertog van Gulick. - Het overige
deel onzer provincie was verdeeld tusschen den Prins-bisschop van Luik, de
Staten-Generaal als hertog van Braband en heer van een deel van Valkenburg,
Daelhem en 's Hertogenrade, drie landen in de 13de en 14de eeuw bij Braband gevoegd en waarvan de Koning van Spanje,
krachtens het partagetractaat in 1661, later de keizer van Duitschland, de
andere helft bezat. Voegt daar nog bij, of liever voegt er hier en daar
tusschen eenige vrije-Rijksheerlijkheden en men heeft een klein denkbeeld van
den ingewikkelden politieken toestand vóór 1794. Wat de leenen betreft was ons
grondgebied nog meer verbrokkeld: Loonsche, Hornsche, Brabantsche, Geldersche,
Keur-Keulsche, Valkenburgsche en nog andere soorten van leenen of achterleenen
trof men er aan en tal van aanzienlijke abdijen in de Rijnprovincie of in het
tegenwoordige Belgisch Limburg hadden er haar leen- of laathof. Nog grooter
moeilijkheden voor een grondige regeling berokkent de | |
| |
algeheele
verspreiding der archieven tijdens de Fransche heerschappij van 1794 tot 1814.
Verschillende bezitters der vrije-Rijksheerlijkheden toch, namen ze als hun
eigendom mede bij hun vlucht naar Duitschland; soms ook kwamen die archieven in
handen van hun rentmeesters en ontvangers; de overigen werden door de Franschen
verdeeld in historische archieven (Pauselijke-, Bisschopsen Keizersdiplomen en
cartularia!) die naar Parijs werden gevoerd; domaniale archieven die den
directeur der domeinen werden toegewezen, om er geld uit te slaan voor den
Staat, door ze dienstbaar te maken aan het ontdekken van goederen, kapitalen en
renten, en in rechterlijke, leen-heerlijke en notariëele archieven, die naar de
arrondissements-rechtbanken moesten overgebracht worden, doch
voor een groot deel in 1883 nog op de raadhuizen in een hopelooze wanorde met
de gemeentearchieven dooreen lagen, terwijl onder het Fransch bestuur van tijd
tot tijd nog aanzienlijke hoeveelheden documenten als scheurpapier werden
verkocht, waardoor natuurlijk, daar dit op de verantwoording van onkundige
‘préposés au triage’ geschiedde, aanzienlijke leemten in alle mogelijke
categorieën van archieven ontstonden. Dat er nog van al die archieven zooveel
terecht kwam in ons dépôt, dat onze verzamelingen, die in 1883 in een zevental
kasten waren geborgen, thans, met inbegrip van de archieven van het Fransch
departementaal bestuur en de Préfecture meer dan 70 kasten kunnen vullen is
grootendeels het werk van Pastoor
Habets. Hij kende zoo
goed de afstammelingen der oude archiefbezitters: hier een kleinzoon van een
rentmeester, ginds van een leengriffier of een secretaris, een neef van een der
laatste capitularissen of kloosterlingen; hier wist hij nog archieven te liggen
op een ouden kerktoren, raad- | |
| |
huis- of pastoriezolder, daar in een
schoolgebouw of in een oud kasteel. Het was alsof hij de geëmigreerde
geestelijken en heerlijkheids-bezitters, met hunne archieven vluchtend, tot in
hun laatste schuilhoeken over den Rijn, in Brabant of elders gevolgd was.
Behalve tal van Limburgsche gemeenten, bezocht hij, om onze oude archieven
terug te bekomen of copieën regesten, minstens een inventaris er van in ons
archief te kunnen neerleggen: Keulen, Aken, Dusseldorp, Essen, Parijs,
Brussel,
Hasselt,
Luik en
Mechelen.
Hij deed meer dan verzamelen wat verspreid was, en zoo er ooit een
orde komt in dien vreeselijken chaos van losse stukken, zooals hij gekscherend
met die vage uitdrukking, ze noemde, dan is het gedeeltelijk nog aan hem te
danken, aan zijn geschriften, aan zijn zoo helder en bondig overzicht,
bijvoorbeeld, van de politieke indeeling van Limburg (in dl. I zijner
Geschiedenis van het bisdom Roermond), zijn werk over de Loonsche leenen in
Limburg, over de leenen van Valkenburg, over de gouverneurs van Limburg, en
over tal van Limburgsche heerlijkheden, abdijen en kloosters (meestal
verschenen in de Publications du Limbourg), zijne verzameling van Limburgsche
wijsdommen enz. Voor vele dier werken heeft hij ook gebruik gemaakt van
archieven elders berustende, die leemten in onze verzamelingen aanvullen, van
mondelinge overleveringen en van zijne inderdaad bewonderenswaardige
topographische kennis van dit gewest. Van
Eysden tot
Weert kende hij nauwkeurig alle wegen,
kasteelen en merkwaardige gebouwen. Van deze kennis gaf hij vooral bewijzen bij
zijne talrijke opgravingen van Romeinsche, Germaansche of Frankische oudheden,
beschreven grootendeels in de ‘Publications du Limbourg’, ‘Bulletins de la
Commission Royale d'hist. | |
| |
et d'archéologie de Belgique’ en de
‘Verslagen der Nederlandsche Koninklijke Akademie’ van 1881 tot 1892. Het zou
mij echter te ver voeren Pastoor Habets in zijn
oudheidkundige onderzoekingen en bemoeiingen te volgen, ik beschouw hier vooral
den archivaris en wijs liever nog op wat hij deed voor de kennis van de zoo
ingewikkelde kerkelijke toestanden van dit gewest, een kennis voor den
archivaris zoo onmisbaar. Het archief van het bisdom
Roermond werd door hem geordend en verstrekte
hem stof voor zijne uitgebreide geschiedenis van dit bisdom, welke kostbare
inlichtingen behelst, die, behalve het groote nut dat zij hebben voor de
wetenschap, rechtstreeks kunnen dienen bij de ordening onzer archieven van
kerkelijken aard. Bij al dat werk en zijne zeer omvangrijke correspondentie,
vond hij nog den tijd om bijna twee lijvige octavo-deelen van den inventaris
der archieven van de abdij Thorn uit te geven. Al mogen sommige critici eenige,
deels ongegronde, aanmerkingen op zijn appreciatiën van sommige charters hebben
gemaakt, zoo blijft zijn werk nochtans ontegenzeggelijk allerverdienstelijkst
voor de wetenschap. Ik wil van de mij toegestane ruimte geen misbruik maken en
spreek dan ook niet van wat hij deed voor de oudheidkunde en de kunst van zijn
dierbaar Limburg, van zijne talrijke opgravingen te
Meerssen,
Heer,
Valkenburg,
Hoensbroek en, nog eenige maanden geleden, te
Voerendael; slechts den mensch zij het mij
veroorloofd hier nog eenige regels te wijden. Een zijner vrienden, hij had er
zeer vele, noemde hem l'abbé Constantin; die naam is verdiend: hij was voor
ieder goed, zelfs al te goed en volkomen onbaatzuchtig. Reeds zijn nederige
kapellaanswoning te
Bergh-en-ter-Blijt (bij
Maastricht), meer nog zijn pastorie te
Wilre in den Vroenhof was een gastvrije
rustplaats | |
| |
voor tal van Nederlandsche, Duitsche en Belgische
geleerden en oudheidkundigen; sinds hij archivaris was ging er bijna geen dag
voorbij of hij ontving gasten.
Voor ieder was hij minzaam, zelfs voor de vele familiegenealogen en
heraldici, die het ongeluk wil dat den naam dragen van een Limburgsche gemeente
voorafgegaan door van, de of von en die
beweren van adel te zijn. Dikwijls heb ik zijn onuitputtelijk geduld bewonderd.
En toch kon hij heftig en geweldig zijn, zoodat men in hem moeielijk den
bedaarden archivaris terug zou kennen: het was als hij Limburgs oudheden,
kunstschatten, monumenten bedreigd zag of meende bedreigd te zien met
vernieling, verkoop of verkwanseling, en hij achtte zich dan in geweten
verplicht iedereen die zich op dat punt vergreep te bestraffen, ja publiek aan
de kaak te stellen. Geen hooge rang of waardigheid vrijwaarde dan voor zijn
geweldige bestraffing en in zijn ‘Publications’ hield hij er zelf een
afzonderlijken schandpaal op na, met den titel ‘vandalisme’.
Zoo heb ik hem tien jaren gekend en met hem gewerkt; hij was in mijn
oog onafscheidelijk verbonden aan ons archief, een eerbiedwaardige gothieke
kloosterkerk, die pastoor-archivaris met zijne groote gestalte, forsch
geteekende gelaatstrekken, dat breede voorhoofd; in zijn zwarte toga scheen hij
mij een figuur uit lang vervlogen tijden, uit de middeleeuwen.
Nog in enkele regels eene korte biografie:
Joannes Josephus Habets
werd 27 November 1829 te
Oirsbeek, waar zijn vader hoofdonderwijzer
was, geboren, uit eene familie, die tal van geleerde en verdienstelijke mannen
heeft voortgebracht, onder anderen den Akenschen geschiedschrijver Christiaan
Quix, H.J. Beugels, hersteller der abdij van Postel, en den Luikschen kanonik
Habets, die de lijdende menschheid door de stichting eener
| |
| |
uitgebreide vereeniging van liefdezusters groote diensten
bewees.
In 1843 begon Josef Habets de humaniora te
Rolduc, in 1856 werd hij priester, was tot
1878 achtereenvolgens te
Hunsel,
Bunde en
Bergh-en-ter-Blijt kapelaan, van 1878 tot 1881
pastoor te
Wilre-Oudvroenhoven, tot dat hij in November
1881 tot Rijksarchivaris werd benoemd; den 14 Juni 1880 was hij reeds lid
geworden der Koninklijke Akademie te
Amsterdam en werd daarna nog door
verschillende geleerde genootschappen tot lid benoemd, onder meer tot
buitenlandsch lid der Koninklijke Vlaamsche Akademie; van het Oudheidkundig
Genootschap in Limburg was hij president, in welke hoedanigheid hij de
‘Publications du Limbourg’ redigeerde, die hij grootendeels met eigen bijdragen
vulde.
Met den schrijver dezes gaf hij nog het tijdschrift ‘
de Maasgouw’ uit, aan Limburgsche oudheden, taal en
letterkunde gewijd, dat twee keer per maand verschijnt.
Een hartkwaal, die zich de laatste jaren steeds heviger openbaarde,
was de oorzaak van zijn dood, die voorafgegaan door een allersmartelijkst
lijden, den 22 Juni 1893 hem uit zijn werkzaam leven wegrukte.
Maastricht.
A.J. Flament.
(Overgenomen uit het ‘Nederl. Archivenblad’).
| |
| |
| |
Lijst van de voornaamste werken en verhandelingen van Dr.
J.J. Habets.
A. Werken en bijdragen verschenen buiten de Publications
etc. du Limbourg.
In ‘Verslagen en mededeelingen der Koninklijke Akademie van
Wetenschappen. Afdeeling Letterkunde.’ Amsterdam, J. Muller:
Over de ligging der post-statiën op de Romeinsche heerbaan van Tongeren
naar Nijmegen. 2e Reeks Dl. XI (1881).
Twee Romeinsche gedenksteenen te Horne bij Roermond (1881) 2e Reeks Dl. XI.
Over twee fragmenten van een Romeinsch opschrift, gevonden te
Odiliënberg bij Roermond. 2e Reeks Dl. XII (1882).
Over heelkundige instrumenten uit den Romeinschen tijd, onlangs te
Maastricht en omstreken gevonden. 3e Reeks Dl. I
(1883).
Over Romeinsche voorwerpen in eene begraafplaats te Gronsveld gevonden
en over eene Romeinsche ara te Odiliënberg bij Roermond. 3e
Reeks Dl. II. (1884).
Over de vraag of de Limburgsche mergelsteen door Plinius wordt
besproken. 3e Reeks Dl. IV. (1887).
De overblijfsels van Romeinsche gebouwen met bad- en verwarmingstoestel
te Hoensbroeck. 3e Reeks Dl. IV. (1887).
Twee voorhistorische doodenakkers in de nabijheid der stad Weert, in
Limburg. 3e Reeks Dl. VII (1891).
Over oude (Romeinsche) mergelputten te Meerssen. 3e
Reeks Dl. IX (1892).
Fragment van een Registrum beneficiorum van het land-dekenaat
Hilvarenbeek in Noord-Brabant, uit het jaar 1430. 3e Reeks
Dl. III. (1886). | |
| |
Over de echtheid van den stichtingsbrief der abdij Thorn uit het jaar
992. 3e Reeks. Dl. III. (1886).
In ‘Bulletin de la Société d'art et de d'histoire du
diocèse de Liége.’
Note sur un Monument Romain, trouvé à Berg près de Tongres. Tome V.
(1889).
In ‘Bulletin de la Commission royale d'art et
d'archéologie’:
Une colonie Belgo-Romaine au Ravensbosch près de Fauquemont.
Une colonie Belgo-Romaine au Ravensbosch près de Fauquemont (2e article). Exploration de la villa de Billich.
Une colonie Belgo-Romaine du Ravensbosch (près de Fauquemont). I. Les
substructions de Brummenkoul (Commune de Schimmert). II. Substructions du
Steenland.
Lettre à M.M. les membres du comité du Bulletin de la Commission d'art
et d'archéologie (1871). (Over Romeinsche inscripties).
Notice archéologique sur un cachet d'oculiste Romain, trouvé à Heerlen,
entre Aix-la-Chapelle et Maestricht (1867).
In ‘Bulletin du Cercle archéologique de Mons.’
Notice sur quelques marques de poterie trouvées à Meerssen près de
Maestricht.
In ‘Études archéologiques, linguistiques et historiques,
dediées à M. le Dr. C. Leemans, à l'occasion du cinquantième anniversaire de sa
nomination aux fonctions de Directeur du Musée archéologique des
Pays-Bas.’ Leide, E.J. Brill 1888. 4o p. 233:
L'historien Ammien Marcellin et la station Romaine de Coriovallum.
In ‘de Dietsche Warande’:
De ligging der vesting Harburgum. Dl. VIII, p. 68.
In ‘Nederlandsche Kunstbode, Beeldende kunst en
oudheidkunde, kunstnijverheid, onder leiding van Dr. Jan ten Brink’:
De kerken van Rotterdam en Venray. Dl. I, 193.
Opdelving van Romeinsche oudheden te Heer bij Maastricht. Dl. I,
261.
De bronzen drievoet in de villa te Backerbosch onder Heer bij
Maastricht. Dl. II, p. 57-59. Met afb.
In ‘Almanak voor het arrondissement Roermond’:
Lijst der uitstekendste mannen die te Roermond zijn geboren of aldaar
geleefd hebben. (Jaarg. 1856).
De veldmarschalk Godfried Huyn, graaf van Geleen en Amstenrade (Jaarg.
1857).
Jan Weert (een volkslegende uit 1636). Gedrukt (Jaarg. 1858).
Het voormalig Karthuizers-klooster Bethleëm te Roermond. (Jaarg.
1858).
Het voormalig domstift van Roermond. (Jaarg. 1860). | |
| |
De inhuldiging van een Leuvenschen primus. (Gijsb. Jos. Al. van der
Vrecken). (Jaarg. 1861).
Eenige bijzonderheden vooral betrekkelijk het gewezen
Annuntiatenklooster te Venlo, letterlijk overgenomen uit een Hs.: oorspronk,
begin en bouwing der religieusen Annuntiaten van het klooster genoemd: Trans
Cedron te Venlo. (Jaarg. 1862).
De voormalige abdij Kloosterraedt (Rolduc). (Jaarg. 1863).
Een inboorling van Grathem (de oudheidkundige Philip Houben). (Jaarg.
1866).
De voormalige kloosters van Roermond. (Jaarg. 1869 en 1871).
In ‘de Godsdienstvriend’ van Le Sage ten Broek,
Arnhem, Josué Witz:
Het voormalig Karthuizer-klooster Bethleëm te Roermond. Dl. 83 (1858) p.
170.
Lijst der kanonikken van het voormalig domstift Roermond. Dl. 84.
(1859), p. 145 en 307; Dl. 85, p. 90 en 262; Dl. 86, p. 40, 187 en 235; Dl. 87,
p. 162.
De voormalige abdij Kloosterraadt (Rolduc.) (Dl. 91, p. 267).
Beknopte levensschets van den kanonik Herman Joseph Beugels. (Dl. 85, p.
283-298).
In ‘Archief voor de geschiedenis van het aartsbisdom
Utrecht’:
Was de Gorkumsche martelaar Govert van Mervel afkomstig uit Nederweert?
(Jaarg. 1860).
In ‘de Amstelbode’:
Een strijdwoord over de geboorteplaats van den Gorkumschen martelaar
Govert van Mervel. (30 April 1881).
In ‘Tijdschrift voor Noordbrabandsche geschiedenis, taal-
en letterkunde’ van Aug. Sassen:
Over de rechten van het vorstelijk stift Thorn te Ginniken en over de
novaaltiende te Ypelaar. 2e Jaarg. 1884, kol. 80-84,
95-101.
In ‘de levensberichten van de Maatschappij der
Nederlandsche letterkunde te Leiden’ 8o:
Levensbericht van Martin Joseph Jansen (levensb. 1882-1883) Leiden E.J.
Brill 1883.
Levensschets van Egidius Slanghen (levensb. 1882-1883) Leiden, E.J.
Brill 1883.
In ‘Werken der vereeniging tot uitgave der bronnen van het
oude Vaderlandsche recht, gevestigd te Utrecht’ 8o:
Limburgsche wijsdommen, dorpscostumen en gewoonten, bevattende
voornamelijk bank- laat- en boschrechten. (Eerste Reeks No.
12). 's Gravenhage, M. Nijhoff.
| |
| |
| |
B. Afzonderlijk verschenen:
Jan van Weert, generaal der Beijersche en Keizerlijke kavallerie; en Jan
van der Croon, gouverneur van Praag en onderkoning van Bohemen; eene bijdrage
tot de geschiedenis van den dertigjarigen oorlog. Roermond, J.J. Romen 1862
8o. Met 2 portretten.
De archiven van het kapittel der hoogadellijke Rijksabdij Thorn. Eerste
deel charters en andere bescheiden van 966 tot 1550 te 's Gravenhage, Algemeene
Landsdrukkerij, 1889. 8o.
(Het 2e onuitgegeven deel bevat de charters en
bescheiden tot 1794, ook betreffende kapellanen en beneficianten, bestuur en
kerkelijke aangelegenheden der dorpen, algemeen bestuur des lands en
muntwezen).
Geschiedenis van het bisdom Roermond en van de bisdommen die het in deze
gewesten zijn voorafgegaan. Roermond, J.J. Romen. 3 bdn. 8o
Dl. I. 1875. Het oude bisdom Tongeren-Maastricht-Luik tot op het einde
der XVIIe eeuw. Historische schets van het aartsbisdom
Keulen.
Dl. II. 1891. Het oude bisdom Roermond 1559-1801.
Dl. III. 1892. Het oude bisdom Roermond 1559-1801.
De genaderijke kapel van Onze Lieve Vrouw aan de Linden bij Thorn,
beschreven in haren oorsprong, bloei en voortgang. Tweede verbeterde en
merkelijk vermeerderde uitgave. Roermond, J.J. Romen. (1874) kl. 8o. (De eerste editie verscheen in 1869).
De studiebeurzen in Nederlandsch Limburg. Een historisch overzicht der
privaatstichtingen van onderwijs. Venlo, Wed. H.H. Uijttenbroeck 1881. 8o.
Verder verschillende artikelen in het tijdschrift ‘de Maasgouw’ (zie
hiervoor) Jaarg. 1882-1893.
| |
C. Werken en bijdragen verschenen in de Publications du
Limbourg.
Over de studie der oudheidkunde in verband met de Geschiedenis des
Vaderlands. Lezing gehouden in de algemeene vergadering van 3 Jan. 1864, I, p.
7-18.
Chronijk van Maastricht en omstreken, van 1266-1517, I, 70-93.
Geschiedkundige aanmerkingen nopens de opkomst en den voortgang der stad
Maastricht, I, 154-179; item, 225-261; II, 3-98; III, 3-40.
Nécrologie du poète Auguste Clavereau, I, 207-208.
Note sur la bulle d'or donnée à l'Eglise de St. Servais à Maestricht,
par l'empereur Charles IV, I 213.
Manuscrits ayant rapport à l'histoire du Limbourg I, 214-219; 347-352;
II, 263-267.
Een woord over Antoon Haeseck als pastoor te Geul, I, 337-346.
Compte-rendu de l'ouvrage de M. Nettesheim intitulé: Geschichte der
Stadt und des Amtes Geldern, I, 352-356.
Compte-rendu d'une tragédie de Johan Carsten Hauch intitulé: Die
Belagerung Mastrichts in 1579, I, p. 367-368. | |
| |
Een woord over Wynand van Elsloo en diens wonderbare reis naar
Jerusalem, II, 145-159.
Notice sur quelques découvertes d'antiquités dans le duché du Limb., II,
202-259.
Nécrologie de Adam Jean Bernard de Roye de Wichen, numismate né à Heel,
II, 267-268.
Kronijkje der stad Roermond van 1781 tot 1830, II, 370-412.
Chronique Limbourgeoise de 1129 à 1397, II, 435-437.
Nécrologie de Pierre Kersten publiciste à Liége, II, 444.
Codex diplomaticus Mosae-Trajectensis, III, 41-51; V, 22-78.
Exploration d'un cimetière Belgo-romain à Bergh-Terblijt, III,
185-215.
Over den wijnbouw in Nederlandsch en Belgisch Limburg gedurende vroegere
eeuwen, III, 380-394.
Chronique du Limbourg de 1386 à 1477, III, 431-433.
Notice sur le retable en bois sculpté de Venray, qui se trouve
actuellement à Tongres, III, 443-446.
Notice sur un cemitière Belgo-Romain situé à Broekhem près de
Fauquemont, IV, 12-24.
De oude grensscheiding der dorpen Meerssen, Bergh, Heer en Bemelen, IV,
25-51.
Tot de geschiedenis van Jan van der Croon, IV, 154-158.
Het vrijdorp Neeritter, als eigendom der domkerk van Luik, gevolgd door
aanteekeningen op Molenbeersel, Heel, Poll en Panheel, IV, 217-368.
Notes sur quelques objets funéraires, d'origine franque, trouvés à
Heerlen, IV, 471-480.
Godfried Henschenius als medestichter der Acta Sanctorum, V,
197-250.
Bijdrage tot de geschiedenis der Heksen-processen in het land van
Valkenburg, V, 250-262.
Middeleeuwsche klokken en klok-inschriften in het tegenwoordig bisdom
Roermond, V, 313-346.
Exploration d'une villa Belgo-romaine au Rondenbosch à
Houthem-St.-Gerlach, V, 347-393.
Terres allodiales du pays de Fauquemont, V, 446-447.
Trois documents sur Wittem au sujet des prêches réformées, V,
448-452.
Compte-rendu du livre intitulé: Historia provinciae Flandro-Belgicae
Societatis Jesu, V, 452-453.
Note concernant les anciens régistres de l'état civile dans les communes
du Limbourg, V, 455-458.
Vandalisme V, 459.
Houthem-Sint-Gerlach en het adellijk klooster aldaar, VI, 3-253.
Drie Chronijkjes van Ste-Agnetenklooster te Maeseyck, VI, 383-440.
Bijdragen tot de geschiedenis van de voormalige stad Susteren en van de
adelijke vrouwen-abdij St-Salvator aldaar, VI, 441-567. | |
| |
Manuscrits à la Bibliothèque de la Haye concernant le duché de Limbourg,
IV, 575-576.
Liste de ceux qui ont renié le duc de Bavière (1376), VI, 576.
Antoine Haeseck a-t-il été curé à Gouvy? VI, 578-579.
Mirage dans les airs à Sittard et à Fouron St-Pierre, VI, 579-580.
La procession de Wyck-Maestricht, dite de Cologne, VI, 580-581.
Vandalisme, VI, 582-583.
Chronijk der landen van Overmaas en der aangrenzende gewesten door een
inwoner van Beek bij Maastricht (1275-1507), VII, 3-231.
Kluizen en kluizenaars in Limburg, VII, 351-362.
Notice archéologique sur un cachet d'oculiste romain trouvé à Heerlen,
VII, 363-386.
Découverte d'un autel romain à Kessel près de Ruremonde, VII,
387-397.
Twee vorstinnen uit Stevensweert, VII, 413-428.
Analectes concernant le siége de Maestricht et le séjour des Français
dans le pays d'Outre-Meuse (1672-1679), VII, 488-498.
Vandalisme, VII, 498-502.
Encore un mot concernant le monument romain de Kessel, VII, 503-506.
Démolissement de l'ancienne tour près de l'église de St-Martin à
Wyck-Maestricht, VII, 506-507.
Analectes concernant le siége de Maastricht en 1748, VII, 507-508 et
511-512.
Note biographique de M. Meyer, président du tribunal à Maestricht, VII,
508-509.
De Loonsche leenen in het tegenwoordig hertogdom Limburg; Opbicht,
Borne, Horne, Limbricht, Meerssenhoven, Steyn en Urmond, VIII, 4-160.
Geschiedkundige aanteekeningen over Simpelveldt (1155-1598), VIII
161-180.
De oude landrechten en andere gerechtelijke documenten van het voormalig
sticht en Rijksvorstendom Thorn, VIII, 195-297.
Exploration d'une villa Belgo-romaine au Herkenbergh à Meerssen, VIII,
379-428.
Ailbert d'Antoing, chanoine de Tournay et fondateur de l'abbaye de
Rolduc, a-t-il été architecte? VIII, 429-430.
La Messe de Bolsena et la légende de Ste-Vilgifortis, VIII, 431-432.
Livres dont l'enseignement fut permis dans les écoles du Pays
d'Outre-Meuse en 1736, VIII, 433-434.
Mariage des catholiques devant les ministres protestants du pays
d'Outre-Meuse, VIII, 434-435.
Vandalisme, VIII, 435-436.
Le manoir de Spyker à Asselt, près de Ruremonde, VIII, 436-438.
Notes sur Limbricht, Steyn et Meerssenhoven, VIII, 438-440.
Notes sur Simpelveldt et Bocholtz, VIII, 440-441. | |
| |
Investiture du château et de la Seigneurie d'Obbicht en 1717, VIII,
442-443.
Les échevins de Hoensbroeck prononcent une condamnation à l'amende
honorable en chemise en 1629, VIII, 443.
Nécrologie du curé-doyen Jean-Léonard Reinartz., VIII 444.
De laatste vorstin-abdis van het Keizerlijk stift Thorn, IX,
157-180.
Over den oorsprong, de rechten en den toestand van de abdij en het
vorstendom Thorn, IX, 181-204.
Eene pelgrimsreis van Limburgsche edelen naar het heilig Land in 1450,
IX, 205-216.
Memorieboek van het klooster van den H. Hieronymus te Roermond, der
reguliere Kanoniken van den H. Augustinus, IX, 311-342.
Anciens règlements sur les routes, ponts, chaussées et sentiers dans le
Brabant et le Pays d'Outre-Meuse, IX, 343-345.
Prêches d'un ministre calviniste à Sittard, Gangelt et Millen en 1609 et
1610, IX, 346-349.
La main de justice et le sabre de bois comme symboles d'une foire
franche, IX, 349-350.
Notes sur quelques numismates du Limbourg, IX, 350-353.
Notes sur Jean de Pollart, chanoine d'Aix-la-Chapelle, IX, 353.
De voormalige Heerlijkheid Borgharen, eene bijdrage tot de geschiedenis
van het land Valkenburg, X, 391-549.
Le monument funèbre de Fréderic Maurice, duc de Bouillon, gouverneur de
Maestricht dans l'église de Cluny, X, 550-552.
Une ancienne peinture du ci-devant château de Fauquemont, X,
553-554.
La famille de Verdugo dans les Pays-Bas et à Ruremonde, X, 554-555.
Compte-rendu du livre intitulé: Bijdrage tot de kennis van den vroegeren
Regeeringsvorm der stad Maastricht, par L. Suringar, X, 557-560.
Compte-rendu du livre intitulé: Antiquités sacrées conservées dans les
églises de Maestricht, par Bock et Willemsen, X, 561-563.
Oud-Nederlandsche psalmen, door Dr. P.J. Cosyn, X, 563.
De Protestantsche beroerten te Maastricht in 1566 en 1567, verhaald door
een tijdgenoot, XI, 347-378.
De echtverbintenis van Maria; een Limburgsch mysteriespel, XII,
127-144.
Een vijftal stukken betrekkelijk de hervorming te Weert in 1583-1584,
XII, 225-248.
Een viertal rechts-documenten uit het tegenwoordig hertogdom Limburg,
XII, 387-457.
Découverte d'un monte testaccio à Bronshem, XII, 491.
Acte d'union entre plusieurs bancs de justice dans le pays d'Entre-Meuse
et Rhin en 1420, XII, 492-494.
Un remède de l'an 1639 contre la suette, XII, 500-501,
Nécrologie de Martin Pascal Hubert Strens, XII, 502-503. | |
| |
Compte-rendu du livre intitulé: Limburgsche Legenden en Sagen door H.
Welters, XII, 506-507.
Notice sur la ci-devant seigneurie de Cadier et le château de
Blankenberg, XIII, 133-169.
De voormalige Heerlijkheid en vesting Stevensweert, XIII, 281-310.
Refrain politique contre le comte de Bruay, gouverneur du Limbourg,
XIII, 550-552.
Notes concernant la ci-devant Seigneurie de Cadier, XIII, 553-555
Compte-rendu de l'ouvrage, intitulé: Wandelingen door Nederland met pen
en potlood, XIII, 558-559.
Compte-rendu de l'ouvrage de M. Crahay, intitulé: Les coûtumes de
Maestricht, XIII, 559-566.
Les gouverneurs des duchés de Limbourg et de Gueldre, XIV, 181-228.
Notice biographique de Godefroid Stas, conseiller à la Cour de cassation
à Bruxelles, XIV, 229-236.
Généalogie de la famille Stas, XIV, 236-243.
Oudheidkundige verzamelingen te Roermond, Venloo en Maastricht in 1848,
XIV, 323-336.
Chronogrammes politiques de 1525 à 1543, XIV 456-458.
Une satyre contre Luther en vogue à Maestricht vers 1527-1531, XIV,
458-459.
Notice historique sur l'introduction de la brique comme élément
d'architecture à Maestricht et dans le sud du Limbourg, XIV, 460-462.
Nécrologie du général Mathieu Bernard Meyers, XIV, 463-465.
Compte-rendu d'un ouvrage de M. Charles Ruelens, intitulé: La légende de
St-Servais, XIV, 465-467.
De Wederdoopers te Maastricht tijdens de regeering van Keizer Karel V,
XV, 3-190.
Aanteekeningen over de opkomst der hervorming te Susteren en omstreken
in 1527-1545, XV, 191-236.
Uittreksels uit het journaal van den Hopman Splinter Helmich
betrekkelijk het Overkwartier van Gelderland van 1580-1587, XV, 237-288.
Notice sur la vie et les travaux de M. le chanoine Ubaghs, professeur à
Louvain, XV, 331-342.
Chanson sur le siége de Maestricht en 1632 XV, 543-552.
Explosion d'un magasin à poudre à Maestricht en 1761, XV, 553-555.
Een woord over het boek der wrake van Bernard Rothman, XV, 555-557.
Gedenk- en grafschriften in Limburg, XVI, 251-344.
Chroniek van het vrouwenklooster in de Oode, later Trans-Cedron, te
Venloo, XVI, 427-505.
Notice sur Mathieu Neven, de Maestricht, XVI, 506.
Notice sur Joseph Bovy, de Ruremonde, XVI, 507-510.
Notice sur Mgr. Pierre Vrancken, de Vroenhoven, XVI, 510.
| |
| |
Notice sur Louis Charles Gallot, de Venlo, XVI, 511.
Notice sur le père Antoine Maas, de Maestricht, XVI, 512-516.
Levensbericht van Pieter Ecrevisse van Obbicht, XVI, 516-520.
Levensbericht van Jan Andries Kallen van Sittard, XVI, 521-523.
Eenige bescheiden over het klooster Ste-Elisabeth bij Heijthuijsen XVII,
58-65.
Het portret der laatste vorstin-abdis vau Thorn, XVII, 66-68.
De voormalige Heerlijkheid Nuth; eene bijdrage tot de geschiedenis van
het land van Valkenburg, XVII, 69-185.
Manuscrits de la bibliothèque des pères Franciscains à Reckheim, XVII,
358-360.
Armoiries et portraits de Henri van Veldeken, poète Limbourgeois du
XIIme siècle, XVII, 361-362.
Vandalisme, XVII, 362-363.
Simon de Beaumont, auteur de la première carte topographique publiée de
la ville de Maastricht, XVII, 363-364.
Een liedje op de abdij Binderen, bij Helmond, uit het jaar 1658, XVII,
369-372.
Notice biographique de Charles Antoine baron de Bieberstein, natif de
Tongres, XVII, 373-375.
Découverte d'antiquités dans le duché de Limbourg; l'âge de la pierre
travaillée et du bronze. Routes romaines, Antiquités romaines et franques,
XVIII, 3-300.
Fondation d'une bourse d'étude à l'université de Douay par Gisbert
Nybelen de Bingelrade, XVIII, 415-417.
Note sur Henri Werpens, doyen du concile de Susteren et curé de Borne,
XVIII, 417.
Notice biographique de Hubert Guillaume Blonden, natif de Gronsfeld,
XVIII, 423-427.
Compte-rendu du livre intitulé: Thomas de Mahy marquis de Favras, XVIII,
427-429.
Compte-rendu d'un livre intitulé: Eupen und Umgegend, XVIII, 429.
Compte-rendu d'un livre de feu M. le Docteur Willems de Schimmert,
intitulé: Bijdragen tot de geneeskundige plaatsbeschrijving van Nederland
(Limburg), XVIII, 429.
Compte-rendu du livre, intitulé: Geschichte der ehemaligen Herrschaft
Odenkirchen von R. Wiedeman, XVIII, 429-430.
Compte-rendu du livre intitulé: Joannes Murmellius, sein Leben und seine
Werke, XVIII, 430.
Compte-rendu du livre intitulé: Papiers de Jean Remie de Chestret, pour
servir à l'histoire de la Révolution de Liége XVIII, 431-432.
Compte-rendu du livre intitulé: Beiträge und Material zur Geschichte der
Aachener Patrizier-Familiën, XVIII, 432-434.
Nécrologie de Martin Joseph Jansen, de Sittard, XVIII, 435-437.
Nécrologie de Jean André Haakman, XVIII, 437-438.
Nécrologie de Fé lix Titus Courtat, natif de Maestricht, XVIII,
438-439. | |
| |
Nécrologie de Guillaume baron de Crassier, de Maestricht, XVIII,
439-440.
Nécrologie de Jean Ernest Henri Hooft van Iddekinge, natif de
Maestricht, XVIII, 440-441.
Nécrologie de Joseph Fréderic Nettesheim, XVIII, 441-442.
Nécrologie de François Vincent Henry Antoine de Stuers, natif de
Ruremonde, XVIII, 442-445.
De legende, het leven en de wonderwerken van den H. Servatius, bisschop
van Maastricht, XIX, 3-84.
Costumen der vrije heerlijkheid Wittem, XIX, 144-178.
Lettres de Sophie de la Marck, née de Baexem, XIX, 178-208).
Fragment généalogique de la noble famille Van der Marck, XIX,
209-214.
Aanteekeningen op de Maastrichter familie Dolmans, XIX, 230-249.
Deux lettres de feu M. le curé Stiels au sujet du sort qu'ont eu les
archives et le trésor de St.-Servais à Maestricht, après la suppression du
chapitre, XIX, 463-468.
Lettre d'indulgence, accordée en l'an du jubilé universel de 1300 à
l'église de Neukerk près Venlo, XIX, 468-470.
Sur un temple payen ayant existé jadis à Maestricht, XIX, 471-473.
Levensbericht van Egidius Slanghen, XX, 484-490.
Notice sur Joseph Lebens, XX, 490-491.
Notice sur Oscar comte d'Ansembourg, XX, 491-492.
Notice sur François Emile Lebens, XX, 492-493.
Levensbericht van Herman Eversen, XX, 493-496.
Levensbericht van Petrus Van de Loo, XX, 496-500.
Levensbericht van Theodorus Schaepkens, XX, 500-503.
De Leenen van Valkenburg, t. XXI, 156-440.
Jacques Vrancken, La legende de St. Servais, XXI, 442.
J. Jongeneel, Le dialecte de Heerlen, Essai sur l'idiomatique dans le
sud du Limbourg, XXI, 442.
M.M.L. Rutten, Essai d'une histoire de la patrie, XXI, 443.
Poèsies diverses éditées par quelques membres de la Societé Momus à
Maestricht, XXI, 444.
Joseph Daris, Histoire de la principauté et du diocèse de Liège au
XVIme siècle, XXI, 445.
Emeute des troupes de la garnison de Bois-le-Duc et de Maestricht, XXI,
446.
Notice biographique de l'ingéneur François Alexandre Cavenne, XXI,
450.
De Leenen van Valkenburg, vervolg van XXI, XXII, pag. 3.
Monument sépulcral du chanoine de Baest à l'église de St. Servais à
Maestricht, avec un planche. XXII, 395-397.
Bouclier Romain, trouvé à Blerick, XXII, 539.
Pièce commémorative, trouvée dans les fondations du ci-devant couvent
des frères Prêcheurs à Maestricht, XXII, 539. | |
| |
Donation d'une rente viagère à Anne de Mirbach par son neveu Louis de
Mirbach en 1574, XXII, 543.
Sauf-conduit donné en 1551 par Georges d'Elteren à Gilles de Linchout
pour le Pays de Looz, XXII, 543.
La commune de Wessem désire rester unie à la terre de Weert, 14 Nov.
1795, XXII, 544.
Notice sur Herman Jaminé, architecte à Hasselt, XXII, 545.
Notice sur curé Ferdinand Postmans de Saint Trond, XXII, 546.
Historische beschrijving der kerk van O.L. Vrouw te Maastricht, XXIII,
325.
De Legende van het wonderbaar kruis van Riempst, XXIII, 346.
Alexander Gordon, president der rechtbank te Maastricht, XXIII, 447.
Michiel Smiets, Littérateur, XXIII, 453.
Mr. Ernest De Limpens, XXIII, 456.
Ambtelijke brieven en andere bescheiden over de bokkenrijders in het
Staatsch land van Overmaas 1775-1782, XXIV, 208.
Projet d'une carte géographique du diocèse de Ruremonde en 1780, XXIV,
477.
Cessation du simultaneum dans la province de Limbourg 1835, XXIV,
482.
Notice biographique de Henry Welters, curé de Spaubeek, XXIV, 488.
Notice biographique de Pierre Gérard Peeters, curé de Wynandsrade, XXIV,
489.
Notice biographique du général-major Pel, XXIV, 490.
Notice biographique du chanoine Pierre Schryen, ci-devant directeur du
Séminaire de Rolduc, XXIV, 491.
Beknopte Geschiedenis der Proostdij van Meerssen, XXV, 1.
Eenige bizonderheden omtrent Paulus Chimarrheus, pastoor te Sittard,
XXV, 355.
Chroniek der stad Weert, van 1784 tot 1802, geschreven door den
ooggetuige Lambertus Goofers, XXV, 365.
Gevangeneming van Pierre Jean Joseph Bernard Stuers, Raad en Momboir in
het Souvereine hof van Gelderland door de Weertenaren in 1789, XXV, 411.
Note sur le château de Rimbourg, XXV, 419.
Une carte géographique de l'ancien évêché de Ruremonde, XXV, 421.
Een stuk over het Sendgerecht te Maastricht, XXV, 424.
Jean Nicolas Joseph de Warrimont, XXV, 433.
François van Afferden, XXV, 434.
Martinus Wouters uit Spaubeek, XXV, 437.
Joseph Russel, XXV, 439.
Een Valkenburgsch dorp in 1789, XXVI, 3.
Chroniek der kerk van St. Servaas te Maastricht 1565-1587, XXVI 68.
Liste des engagères des domaines du Limbourg et des trois pays
d'Outremeuse, XXVI, 366.
Jan Baptist Sivré, XXVI, 465.
Ordre des services dans l'église paroissiale d'Oirsbeeck en 1780, XXIV,
477. | |
| |
Ordonnantie der hoofdbank Vleijtingen, XXVII, 369.
De landrechten der vrije Rijksbaronie Petershem in Lanaken, XXVII,
392
De fransche emigranten te Maastricht, op het einde der vorige eeuw,
XXVIII, 134.
Les Musées Episcopaux de la Néerlande, XXVIII, 405.
Notes biographiques sur quelques Pères Franciscains du ci-devant couvent
de Slavante, XXVIII, 405.
Kurze Chronik von Sittard, von 900 bis 1755, nach dem Almanach von
Augustin Dunckel, mit Fortsetzung bis 1891 von A.B. Pothast, Sittard chez
Tholen 1891. In 8o de 132 pages, par Jos. Habets, XXVIII,
409.
Jacobus Kritzraed, par Jos. Habets, XXVIII, 410.
Louis Roersch, recteur de l'université, XXVIII, 424.
Bijzonderheden over de opheffing der Jesuïtenorde te Roermond door
Arnold Leonard van Daell, XXIX, 65.
Twee historische beschrijvingen der parochiekerk van St. Matthias te
Maastricht, XXIX, 375-447.
Titi Livii ab urbe condita libri XXIV-XXVI. Met aanmerkingen en
opmerkingen over taal en stijl van T. Livius voorzien door Dr. J.M.A. van
Oppen, rector van het Gymnasium te Maastricht. XXIX, 460.
Traduction inconnue d'un livre de Lindanus, évêque de Ruremonde, XXIX,
461.
Nécrologie de Adrien Maurissen, XXIX, 463-466.
Nécrologie de Hubert Joachim Brouwers, XXIX, 466.
Nécrologie de Emile de Stuers, XXIX, 467.
|
|