Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1893
(1893)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Levensbericht van Dr. Gilles Dionysius Jacobus Schotel.Het was een schoone Donderdagmorgen in Juni 1854, toen ik om 8 uur de schreden richtte naar de Plaats Royal, het was nog in mijn studententijd, ik was benoemd in de Maskerade-Commissie voor het lustrum van 1855, en als secretaris had ik de historische bewerking van het gekozene onderwerp op mij genomen: de Intocht van Karel V, als graaf van Holland, te Dordrecht in 1515. Professor de Vries had mij den raad gegeven Dr. Schotel te raadplegen, die beter dan iemand anders te huis was in alles wat zijn eerwaarde geboortestad betreft, en zoo ging ik er dan op uit om dien geleerde op te zoeken, die mij uit Tilburg had geantwoord, dat hij des morgens vóór de jaarlijksche vergadering van Letterkunde mij te woord zou staan. Ik stapte min of meer nieuwsgierig naar Doortje, die mij in haar zijkamer, waar zij zoovelen oudstudenten het ontbijt al had voorgezet, binnen liet bij den dominé. In die jaren adverteerde de heer Bohn in de Oprechte Haarlemmer, dat hij ‘ Becker's Algemeene Geschiedenis door Dr. G.D.J. Schotel bewerkt’ uitgaf; het was mij te verleidelijk geworden een ‘grooten Bec- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ker’ en wel een nieuwe uitgaaf te bezitten, tot nog toe had ik het maar gedaan met den kleinen dien de doopsgezinde dominé Ahasuerus Doyer, onze stadgenoot, had bewerkt; het zakgeld was er voor aangesproken, ik had er op ingeteekend, en daar stond ik nu voor den geleerden bewerker van die 10 groot-octavo deelen. De welwillende indruk, dien de schrale dominé op mij maakte met zijn witte das en gouden bril, met zijn slanke haren slechts over de ooren, met den gouwenaar, die reeds toen tusschen de tanden van den welbespraakten mond zich een plaats vond aangewezen - die indruk, zeg ik is dezelfde geweest en gebleven gedurende de reeks van jaren, die ik met den eerwaardigen man heb omgegaan. Met zijn ietwat platten Dordtschen tongval gaf hij mij een en ander aan de hand, verwees naar zijn werk over Dordt zooals hij ons altijd later naar een zijner geschriften kon verwijzen, als wij hem over de een of andere vaderlandsche bijzonderheid raadpleegden, want welke gewoonte en welk gebruik had de encyclopaedist in Holland's geschiedenis niet beschreven of had de snuffelaar niet te pas gebracht? Met dezelfde achting voor zijn uitgebreide kennis, al ontbrak soms nader verlangde bron of bewijs, heb ik den verdienstelijken schrijver steeds aangestaard, in hem den welwillenden en behulpzamen geleerde gevonden, die mij tot medewerking bewoog. Snuffelaar is Schotel geweest van zijn vroegste jeugd af; met een deugdelijke memorie gezegend, onthield hij wat hij had gelezen of opgeteekend en op eene aangename wijze wist hij het in te vlechten in zijn gesprek of in het geschrift waarmede hij bezig was. Het was geene geleerdheid, doorwrocht en uitgesponnen met de bewijsplaatsen, in pittige noten onder de bladzijde, het was oppervlakkige veelweterij, geheel de ouderwetsche me- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
thode van de vorige eeuw, toen werd geliefhebberd, toen dominé Martinet een boek over natuurkunde schreef, evenals later dominé Pluygers alhier bij afwezigheid van professor Reynwardt, college gaf in botanie, en die geleerdheid ook aan Leidsche dames voordroeg. Van dit standpunt moet Schotel beschouwd worden, en mag hij een verdienstelijk schrijver genoemd worden, als zoodanig wil ik hem schetsen, nu hij op 85-jarigen leeftijd werd weggenomen en ik door zijn zoon daartoe in staat werd gesteld door toezending van de ‘ Herinneringen uit mijn leven voor mijne kinderen en nakomelingen’, in 1883 geschreven. Ik zou kunnen volstaan met dat lijvige stuk van 80 bladzijden hier te laten volgen, maar dat leven van den biograaf bij uitnemendheid is wat breed opgevat, en de in ons oog merkwaardige uitweidingen zijn reeds door Schotel in zijne beschrijvingen b.v. van de vroegere matressen- en andere scholen te vinden, zoodat zij wel kleur zouden geven aan het levensbericht maar toch van elders te goed bekend zijn om er dit opstel mede te verlengen. Aan Schotel's eigen levensbeschrijving ontleen ik het volgende voor zoover ik het uit een veeljarigen omgang niet reeds wist. De titels zijner boekwerken zal ik in deze schets invlechten, en ze daarachter laten volgen doch zonder de getrouw daarbij gevoegde opgaaf der aankondigingen; deze zijn niet van belang ontbloot, maar ik hoop dat deze met zooveel zorg vervaardigde autobiographie een blijvende plaats zal ontvangen in de boekerij van Letterkunde.
Gilles Dionysius Jacobus Schotel werd te Dordrecht op den 9 April 1807 geboren, waar zijn grootvader fabrikant was van garens die hun weg in het buitenland vonden; daar werkte zijn vader Johannes Christianus als zee- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schilder met succes, zijne zeetjes zijn niet zonder blijvende verdiensten; zijne moeder Petronella Elisabeth was dochter van den notaris Johannes Van Steenbergen, kleindochter van Dr. Willem Van Steenbergen, lector in de anatomie te Dordrecht. Op het matressenschooltje van ‘tante Berg’ die ook wafeltjes verkocht, leerde hij evenals de andere kinderen snoepen en wat verder in die dagen op zulk een gebrekkige inrichting in een kelderachtig vertrek aan de kinderen werd ingeprent. Later kwam hij op een school, waar des winters de mindere scholieren bij beurten een turf of een kaars moesten meebrengen, de ouders van de fatsoenlijkere kinderen betaalden wat daarvoor op het maandbriefje; daar troonde de bejaarde meester Schreuders, grootvader van den voortreffelijken paedagoog O. Schreuders van Noordwijk, in een sitsen kamerjapon gehuld, daar werd de plak gezwaaid om orde te houden, en werd geen ontzag maar vrees voor den meester geboren, daar werd een fraai geschreven schrift beloond met een vogeltje, dat de meester, die natuurlijk schoonschrijver was, met een knaphandigen trek op den rand afbeeldde; daar gaf des Zaterdags een stokoude catechiseermeester onderwijs in bijbelsche geschiedenis en overhoorde hij vragen uit de leerboekjes, daar werd des Woensdags middags het zingen van psalmen en gezangen onderwezen en werd een gebed, dat de kinderen niet begrepen, opgedreund vóór den aanvang van de lessen, evenals haastig zonder nadenken God gedankt werd tegen het einde van den schooltijd. Vervolgens kwam Schotel op de school van Rudolf Van der Pijl, uit wiens schoolboekjes jaren lang duizenden kinderen, ook de ondergeteekende, de eerste beginselen van de fransche taal hebben geleerd; zij staan mij nog levendig voor den geest met die blauwe omslagen. Schotel was nog niet op de latijnsche school | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gekomen, of leergierig als hij was, had hij reeds tal van romans en jonge en oude verhalen verslonden, terwijl hij in de vrije uren iets deed aan de moderne talen. Lezen was zijn lust en zijn leven, spookgeschiedenissen vooral en tooververhalen, treur- en blijspelen, de aanteekeningen van zijn grootvader uit de vorige eeuw omtrent Dordt, alles nam hij in zich op en zoodra de gelegenheid er zich voor aanbood, begon hij eene bibliotheek aan te leggen; van die dagen tot in zijn 85e jaar, toen de kortzichtigheid niet meer door een bril kon geholpen worden, gold bij hem als grootste geluk ‘met een boekje in een hoekje.’ Niet dat hij niet speelde en wel op straat, zooals toen in 't ouderwetsche Dordt de gewoonte was, waar de heeren na den middag op de groene bank op de stoep zaten in sitsen kamerjapon of poederjas, de dames in witte pelisses. Bovendien maakte de veelbelovende knaap verzen, navolgingen van Cats, en van zedelijke strekking, maar later heeft hij ze alle in 't volle bewustzijn van hunne gebrekkigheid, vernietigd. Schotel was van jongs af aangewezen om dominé te worden; als knaap preekte hij gaarne des Zaterdagsmiddags voor de huisgenooten en een paar oude tantes, die hem een witpapieren bef voorbonden en een zwart lint op den rug spelden, dat den zoogenaamden mantel moest verbeelden, men bedenke namelijk, dat de breede voorvaderlijke mantel van den predikant door den loop der jaren al smaller en smaller geworden, niet meer dan een zwart lint van een hand breedte was. Vaak bootste hij als jongeling dan de eigenaardige gewoonten van sommige Dordtsche predikanten na, 't geen hem later op den preekstoel nog wel onwillekeurig overkwam. Kortom hij had schik in dat vrome beroep, ging zeer trouw d.i. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zondags driemaal ter kerk en nam ook avondbeurten in de week waar, ook catechiseerde hij ijverig. Daarom ging hij naar de Latijnsche school onder rector G. Fennema, bij wien hij o.a. uit Scheller's lexicon latijnsche woorden van buiten moest leeren en de grammatica van Vossius, meerendeels in rijmpjes, terwijl het grieksch werd geleerd uit het N. Testament en Wyttenbach's Selecta, en dat alles zonder discipline, al deelde de conrector Arnoldus Ross nog zoo veel pensum en bovendien nog klappen uit. En toch werd Schotel, nog geen 4 jaren latijn geleerd hebbende, tot de hoogeschool gepromoveerd na het houden van eene latijnsche oratie over Pieter Paul Rubens, staande in den preekstoel van de fransche kerk, waar hij in het voorlezersbankje vroeger bij de prijsuitdeeling zijne gratiarum actiones had opgezégd. Zijn vader sprak later over die oratie over Rubens, te Brussel zijnde, met baron De Reiffenberg, die hem verkeerd begreep en liet drukken, dat die oratie zou uitgegeven worden. Slechts in de vorige eeuw zijn van enkele latijnsche scholen de oraties van de volleerde discipelen in druk verschenen. Den 14 September 1828 werd Gilles als theologant ingeschreven, maar ondervond in den eersten tijd de gevolgen van de onvoldoende Dordtsche opleiding, zittende op de colleges van Bake en Peerlkamp; van De Gelder's wiskundige bewijzen op het bord in het Hollandsch - zijn voorganger Ekama demonstreerde nog in 't Latijn - kon hij niets opnemen door de erge kortzichtigheid; de lessen van Nieuwenhuis in de logica waren toen al even slecht te volgen als die van zijn voorganger van de Wijnpersse, wiens collegebanken b.v. eens in de Doelengracht kwamen te drijven; de bespiegelende wijsbegeerte scheen het recht aan de studenten te geven tot schandalen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geen wonder dat zij eens het woord van Nieuwenhuis, toen het uur verstreken was, ‘om nu af te breken’ zoo letterlijk opvatteden, dat er geen plank en geen lat van de banken en de ramen heel bleef. Evenmin volgde hij trouw de lessen van Wttewaall in de landhuishoudkunde, die aan de theologen, als toekomstige kool- en erwtenplanters op hun dorp, onderricht voor den moestuin moest geven; even goed zeide Siegenbeek toen, kon men den theologanten onderwijs in de obstetrie geven, dat zou hun ook op sommige dorpen zoo best te pas komen. Genoemden hoogleeraar volgde hij zoowel voor de uiterlijke welsprekendheid en den stijl als voor de geschiedenis des vaderlands; niet minder voor de Oostersche talen Hamaker en Van der Palm, voor wiens talrijke hoorders het auditorium te klein was, zoodat zij op de trappen in den gang zaten. In September 1827 begon hij aan de lessen in de godgeleerdheid van Van Voorst, van Clarisse die ze gaf in een groene of roode japon gewikkeld, van Lucas Suringar, Van Hengel en Kist. Intusschen kweekte hij zijne liefde voor boeken aan, was bij alle aucties tegenwoordig, en bezocht Woendags- en Zaterdagsmiddags de alsdan geopende bibliotheek, waar hij als een echte bibliomaan stond te snuffelen en op goeden voet was met den custos Hazenberg. Daar leende hij boeken zonder tal, die hij doorlas of die hem de gapingen in zijn boekenschat leerden. Met zijn Dordtsche vrienden richtte hij in 1829 het dispuutgezelschap Philomathie op en het leesgezelschap Germania. De ijverige student, ofschoon godgeleerde, beproefde in 1829 de beantwoording eener prijsvraag over de verdiensten van Balthasarus Huijdecoperus in linguam litterasque Belgicas, en wel in de latijnsche taal, iets dat ons waarlijk onmogelijk voorkomt, maar dat toen toch met goed gevolg kon plaats hebben. Intusschen heeft | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schotel in zijn studententijd zich eens overwerkt, ten gevolge van te groote inspanning; zooals mij later verteld is door een zijner tijdgenooten, is er een poos ernstig gevaar geweest voor zijn hoofd; gelukkig is hij toen door zijne Dordtsche boezemvrienden Timmers Verhoeven, later predikant te 's Hage, Hoog, later dijkgraaf van Rijnland, J.S. Lotsy, later o.a. minister van oorlog, wiens huwelijk hij ook inzegende, H. Van der Sande, later lid van den hoogen raad, zijn neef Schultz van Haegen, F. Domela Nieuwenhuis, later Lutersch hoogleeraar te Amsterdam, Jeronimus de Vries, later kantonrechter aldaar, door rust en afleiding mogen herstellen en is de veelzijdige geleerde voor kerk en maatschappij behouden gebleven. In 1829 dacht Schotel er ernstig over om na het succès met zijn prijsvraag tot de letteren over te gaan en was hij al bezig met eene dissertatie over Jacoba van Beieren, blijkbaar met het oog op een professoraat in de toch zoo uiteenloopende taal en geschiedenis van Nederland; met Bosscha en Van Lennep heeft hij dan ook daarvoor op de voordracht gestaan, toen eerstgenoemde van de Militaire Academie te Breda naar het Athenaeum te Amsterdam is bevorderd; ook voor het Athenaeum te Deventer kwam hij in aanmerking, en in 1849 stond Schotel naast M. De Vries op de voordracht voor Leiden. Ik veroorloof mij de opmerking, dat hoe groot de kennis van Schotel was, hij niet zou geslaagd zijn als hoogleeraar; door boeken heeft hij geleeraard, maar ik geloof niet dat hij het als professor zou hebben gedaan in die mate. De Belgische omwenteling bracht in zijne vooruitzichten verandering; naar Noord-Nederland kwamen er professoren der Belgische leerstoelen; Schotel legde zich dus met de borst toe op de theologie, hield zijne proefpreeken en werd op 3 Augustus 1831 proponent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar dien titel hadden meer dan tweehonderd godgeleerden in die dagen ook verworven, terwijl het getal vacaturen zeer gering was. Hier en daar preekte hij op beroep maar zonder goed gevolg; de boeren en vooral de boerinnen hadden het tegen een dominé met een bril, zeide hij, maar dit zal beteekend hebben, dat de onbeholpenheid die aan sommige kortzichtigen eigen is, hun niet aanstond, hoe geleerd die proponent ook was. Wilde hij zijn preek voorlezen, dan was zijn onduidelijk handje onbruikbaar, want hij moest zijn schrift vlak onder de oogen houden; later beproefde hij wel zijne preek met zeer groote letters over te schrijven, doch dat kostte hem een heele week werks. Zijne muggepootjes hebben aan de zetters van zijne tallooze geschriften heel wat verdriet veroorzaakt en aan zijne uitgebreide briefwisseling in den weg gestaan. Op gevorderde jaren kon hij er zelf niet meer uitkomen, en zoo verkocht hij met zijne bibliotheek de adversaria die hij reeds als student had aangelegd. Zijne voordracht was door zijn erge bijziendheid niet aangenaam; velen die wat van hem hadden gelezen, viel hij tegen als hij op Fraaie Kunsten optrad; daarom heeft hij weinig lezingen gehouden, in 1869 werd hij Eerelid van die Maatschappij; het was een hulde aan den geleerde. Schotel was naar Dordt teruggekeerd en woonde weder bij zijne ouders, zijn broeder P.J. Schotel was als leeraar in het handteekenen geplaatst aan het Kon. Instituut voor de Marine te Medemblik; hij zette zich aan den arbeid, werd lid van den letterkundigen kring Diversa sed una, welke spreuk boven zijne veelzijdige maar toch geschiedkundige geschriften ook goed zou passen. Hij sloot zich aan bij de oudere Dordtenaren als de heeren van Groningen, Schull, en diens vriend Van der Hoop, Ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoeven, Gebel, J. Smits Jz. en anderen. De heer S.H. Van der Noordaa, wiens leven hij later beschreef, evenals dat van den heer Smits, opende hem zijn voortreffelijk penningkabinet en bracht hem in kennis met Jeronimus De Vries, Van der Chijs enz. Kwamen vreemdelingen Hollands oudste koopstad en zijns vaders atelier bezoeken, de proponent geleidde hen rond in de grijze veste en bij de andere Dordtsche schilders; zoo wandelde hij daar met Grootvorst Constantijn, met Prins Dolgorouki, met Alexandre Dumas, met Casimir Périer, om geene landgenooten te noemen. Nog aan de hoogeschool, toen zijne medestudenten ‘tegen de oproerige Belgen’ waren uitgetrokken, schreef Schotel ‘ Aanteekeningen op het Wilhelmuslied’ en bewees tegen de toen geldende meening, dat niet Coornhert maar Marnix er de dichter van was. Het duodecimootje werd als gelegenheidsgeschrift goed ontvangen; een tweede uitgave in-8o. verscheen er van in 1848 buiten zijn medeweten. In 1834 gaf hij uit zijne ‘ Gedachten over het Wilhelmus van Nassau’ in-8o., geschreven op verzoek van het Kon. Ned. Instituut ter weerlegging van de heeren van Someren en Brugmans. Onvermoeid zat de ijverige proponent te werken, hij beschreef een Polderarchief dat hem ƒ70.- gaf, hij ontcijferde een menigte documenten en perkamenten die bij de verbouwing van het stadhuis van Dordt voor den dag waren gekomen, en naar het Blaauwhuis of Krankzinnigenhuis overgebracht werden. Daarvan was genoemde heer Smits een der regenten, hij las ze alle voor hem en beschreef ze; het bleek dat Van de Wall ze niet had gekend. Zoo rijpte het plan om met den bejaarden heer Smits de geschiedenis hunner vaderstad te schrijven. Van zijn jeugd af had hij verzameld al wat Dordrecht betreft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tal van kerkelijke acten en classicale stukken heeft Schotel toen doorgelezen, en al had hij vrij wat boeken aangeschaft, zijne beide Leidsche vrienden, want de derde Dr. Nauta was reeds overleden, Dr. J.T. Bergman de onderbibliothecaris en Mr. J.T. Bodel Nijenhuis, de verzamelaar van platen en portretten, van kaarten en plaatsbeschrijvingen, stonden hem met raad en daad bij door toezending van boeken, en zoo ontwikkelde zich niet het talent van den predikant, maar dat van den ijverigen en leergierigen geschiedvorscher, reeds toen was Schotel de volslagen kamergeleerde. Reeds verschenen in eenige tijdschriften de vruchten van zijne lectuur en kennis, reeds droeg de burgemeester van Moordrecht, de heer Van Vollenhoven, hem op de in zijn bezit zijnde groote verzameling zoo prachtig geschreven handschriften van het onvermoeide vriendenpaar Cornelis Van Alkemade en Pieter Van der Schelling te beschrijven; hunne ‘ Levens en gedrukte werken met wapens en facsimilés’ zond hij in 1833 in het licht, maar het duurde tot in 1847, eer hij den Catalogus van deze manuscripten voltooid had, en met een ‘Brief van professor Vreede’ op het belang van deze verzameling gewezen; op zijn raad zijn zij te Amsterdam in het Huis met de Hoofden verkocht en hebben ƒ9000 opgebracht. Door de Brabantsche onlusten was dominé J. De Leeuw uit Rozendaal naar Dordt gevlucht, zijn oudste dochter Catharina Leonora Johanna werd Schotels beminde en zag vol verlangen uit naar een beroep, en toen dat maar niet kwam, vroeg de proponent aan den Minister van Eeredienst om een koninklijke collatie, dan was hij onafhankelijk van de boerenkerkeraden. Zijne Excellentie gaf niet veel hoop, er stonden wel honderd en vijftig proponenten op die lijst, en wat betrof het verlangen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van mejuffrouw De Leeuw, de Minister vond het beter dat de dominés van Heidelberg naar Maagdenburg gingen dan omgekeerd. De candidaat tot den H. Dienst wist niet beter te doen, dan den graaf van Palland iets te vertellen over een familiewapen, waarover hij met Z. Exc. had gecorrespondeerd, en dat viel in beter aarde: hieraan schreef Schotel toe, dat hij later een collatie heeft gekregen. De aanstaande schoonvader vestigde zich te Breda, waar Schotel in kennis kwam met den bejaarden latijnschen dichter J.H. Hoeufft, wiens rijke bibliotheek hem ontsloten werd, verder met professor Bosscha, dr. Wap en anderen. Het duurde tot 1835, dat Schotel beroepen werd en wel in de kleine gemeente Lage Zwaluwe, die toen gesplitst was met de Hooge Zwaluwe. Op 8 Maart hield hij er zijne intreerede; hij bracht er zes goede jaren door, zijne vrouw schonk hem twee dochters, maar de preeken, die hij op een schets al sprekende uitwerkte, evenals de andere herderlijke plichten roofden hem heel wat tijd, dien hij gewoon was aan zijne liefhebberij te geven. Hij was toen en later een verdraagzaam hervormd predikant, bleef gelukkig buiten de moeielijkheden, die de onverdraagzame rechtzinnigen in de dagen van de opkomst der Afgescheidenen aan meenig predikant bezorgden. Schotel bleef buiten de dogmatiek, was een man des vredes, en heeft zich steeds verdraagzaam tegenover de Catholieken in Brabant betoond, zelfs plaatste hij in Catholieke jaarboekjes meer dan eene pennevrucht uit de dagen vóór de hervorming. Reeds in 1834 was hij benoemd tot lid onzer Maatschappij, in 1837 werd hij lid van het Zeeuwsche Genootschap en correspondeerend lid van de Tweede Klasse | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van het Koninklijk Instituut, waarvan hij later gewoon lid is geworden; in het volgende jaar benoemde hem het Provinciaal Utrechtsch Genootschap tot lid, toen hij door de Leidsche Hoogeschool tot doctor honoris causa in de letteren was bevorderd. Hij kreeg te Zwaluwe een Koninklijk beroep voor Chaam, Alphen en Baarle-Nassau, maar sloeg dit af, want hij had het op zijn eerste plaats vrij goed; de tijdschriftartikelen leverden wat bij het schamele tractement, toen en later had hij jongelui aan huis, wien hij les gaf. Een halfdozijn tafelzilver vereerden hem zijne gemeentenaren, toen hij zich opnieuw aan Lage Zwaluwe verbond. Maar daarna stierven zijne ouders en schoonouders, en zijne tantes, en toen hem nogmaals ditzelfde beroep werd aangeboden, durfde hij niet weder weigeren; immers eene verplaatsing was het middel om verder te komen. Intusschen had hij in 1838 in 2 deelen uitgegeven zijn ‘ Kerkelijk Dordrecht’, een gewaardeerd boek, dat eigenlijk een stuk was van zijne niet geheel geslaagde ‘ Beschrijving van Dordrecht met platen en kaarten’ met den heer Smits wat breed opgezet in 4 deelen, en waarvan slechts het 1e in 1840 het licht zag en 3 afleveringen van het 2e deel in 1841. Er waren geen inteekenaars voor te vinden, en de verwachting op een stedelijke ondersteuning, gelijk weleer Beverwijck, Oudenhoven en Balen hadden genoten, kon niet verwezenlijkt worden; gelukkig vond hij elders wel gelegenheid om wat hij al vast had verzameld over Dordt, te plaatsen. Toen zijn vader overleden was, schreef hij in 1839 het ‘ Leven van den zeeschilder J.C. Schotel met portret’, waarvan een tweede druk is verschenen bij den Catalogus van diens nagelaten schetsen en teekeningen. In 1840 zagen het licht zijne ‘ Geschied-, letter- en oudheid- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kundige Uitspanningen’ met de afbeelding van Develstein door zijne zuster C.P. Schotel geteekend. Bij de meeste werken van Schotel is een vignet of plaatje, een facsimile of zoo iets gevoegd, meestal door een zijner familieleden vervaardigd, die de gave van de kunst bezaten; daardoor kregen zijne boeken meestal een aangenamer oog; hij zelf kon door zijne kortzichtigheid met den besten wil niet aan kunst doen of daarover met gezag spreken. Overigens had deze bundel iets ouderwetsch reeds door den titel, maar in de dagen van weleer verplaatste de schrijver zich gaarne, hij leefde er zoo geheel in. Hetzelfde geldt van een tweeden bundel van dergelijke opstellen, zijne ‘ Geschied- en letterkundige Avondstonden’ in 1841 verschenen, die zoo aan den lang overleden van Wyn doen denken. Maar Schotel was nu eenmaal een ouderwetsch man, en hij had zooveel uit den ouden tijd gelezen, dat hij in een nieuweren vorm overgoot; hij schreef zooals hij zat te praten, laag bij den weg, het waren geene gewrochten van studie of diepgaande kritiek met tal van bewijsplaatsen aan den voet der bladzijden; een en ander vond een goed onthaal bij het groote publiek. In 1841 was zijn vriend dr. H. Van Bolhuis overleden, en zijn goed hart gaf hem een ‘Levensbericht’ in de pen, dat hij vooraf liet gaan aan den herdruk van diens ‘ Verspreide Letterarbeid’ Op 15 April 1841 deed hij te Chaam zijne intrede, om de maand predikte hij te Alphen en te Baarle-Nassau voor zeer weinige hoorders; de Catholieken smeten er onder de preek de glazen in, maar Schotel maakte door krachtig optreden daar een eind aan. Hij kon niet zoo ver loopen daarheen door zand en hei, hij kocht een paard en rijtuig. Te Chaam, waar des zomers door de families | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de buitens een goed gehoor was, kwamen des winters de boeren haast niet ter kerke; dit verbeterde, toen hij hun kerkgang met koffie en brood en wat tabak in de kerkekamer beloonde. Maar met den burgemeester had hij moeielijkheden en met de voogden en families van eenige zwakhoofdigen en verdoolden, die te Chaam besteed waren; men hield den dominé voor toeziener van die personen, en daarvoor was de brave kamergeleerde niet in de wieg gelegd. Er was geen geneeskundige hulp op dat dorp, zijne dochtertjes werden ziek en stierven. Tusschen al die verdrietelijkheden vatte hij telkens de pen op, en in 1843 gaf hij een bundel in 't licht ‘ Epistolae ineditae N. Heinsii, Graevii, Reiskii ad Adrianum Blyenburgum’ in 4o met grieksche en latijnsche gedichten van den ouden heer Hoeufft en J. van den Brandeler, en met gesteendrukte facsimilés; het boek werd goed opgenomen. Zijne standplaats schetste hij in de Evangelische Kerkbode van 1844 No 9. De kerk was bouwvallig, maar Willem I stelde den predikant in staat die te doen herstellen; ik stip hier aan dat de Catholieken tegen eene kleine vergoeding de klokken van den protestantschen kerktoren lieten luiden. Over Jean Diodati's optreden in de Synode te Dordt in 1618-19 had hij onuitgegeven en onbekende bescheiden gevonden, hij vatte ze te samen in zijn ‘ Jean Diodati’, dat hij opdroeg in 1844 aan Mevrouw Diodati, geb. Nolthenius te Delft en aan professor Diodati te Genève. Veel wat later E. de Budé te Lausanne schreef in zijn ‘ Vie de Diodati, théologien génevois’, is aan Schotels werk ontleend. In nadere kennis gekomen met dominé Hasebroek, toen deze nog met zijne zuster te Breda woonde, en de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘ Imitatio van Thomas a Kempis’ vertaalde, schreef Schotel een Voorrede voor dat boek, welke afzonderlijk verscheen als ‘ Iets over de Navolging van Jezus Christus’ in 1845 en in 't Instituut is voorgelezen. Dit geschrift bracht hem in aanraking met den Leuvenschen bibliothecaris, Monseigneur Malou, toen bisschop van Brugge. Als godgeleerde bewoog hij zich op kerkhistorisch terrein, in het Archief van Kist en Royaards; in almanakken en jaarboekjes, in tijdschriften en couranten verschenen zijne opstellen van geschiedkundigen aard en zijne recensiën. In 1846 kwam uit zijn ‘ Floris I en II van Pallandt met portret en facsimilé’; welk geschrift hij opdroeg aan Willem II, waardoor hij een groote medaille verwierf met 's Konings beeldtenis te paard; de baron van Palland teekende in voor 150 exemplaren, d.i. voor ƒ800. Aan dit werk ontleende later Mevrouw Bosboom Toussaint haar geschrift ‘ Een Leidsch student’ en Jhr. van de Poll een novelle in ‘ Vergeet mij niet’. ‘ De genealogie van de familie van Palland’ werd als vervolg hierop in 't zelfde jaar door hem in 4o ter perse gelegd, maar zij werd niet in den handel gebracht. In 1846 kwam er gelukkig verbetering in Schotels lot, hij werd beroepen naar Tilburg, waar hij 16 jaren den predikdienst heeft waargenomen en door zijne geschriften nog meer bekend is geworden; zijn naam is voor goed aan Tilburg verbonden waar hij in Juni zijn intreerede hield. Daar zijnde breidde hij zijne briefwisseling uit met de toongevers onzer letterkunde, met Tollens en Beets, met de professoren Vreede en Visscher, met de heeren W.J.C. van Hasselt en Nepveu, met de baronnen van Palland en van Zuylen van Nyevelt, met Hooft Graafland en Schuller tot Peursum, en met de mevrouwen van Calcar en Bosboom Toussaint. Met deze kwam hij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in kennis door een vignet, dat zijn broeder voor een harer romans had ontworpen, met gene nog Elise Sciotling geheeten, toen zij op het buiten van de familie Van der Borch op den Hondsdonk woonde; hare ‘ Hermine’ werd op Schotels raad uitgegeven en met een Voorrede van zijne hand voorzien; later schetste zij Schotel in haar ‘ Dertiende’ in den persoon van Textius en in hare latere bespiegelingen ‘ Op de grenzen van twee werelden’ sprak zij ook over Schotel. De gevolgen van deze kennismakingen bleven niet uit, wederkeerig droegen zij geschriften aan elkaar op, doch deze beleefdheidsvormen kan ik niet alle meedeelen. Te Tilburg bezocht hem de abt Dom Pitra, de Benedictijn van Solesmes welke Fransche abdij toen uit het puin was herrezen; de geleerde monnik bereisde ons land, evenals in 1892 Belgische ordebroeders van Maresous hier waren om bouwstoffen voor de geschiedenis der Benedictijnen in Nederland te verzamelen. Zeer veel vertelde de dominé aan den langen eerwaarden katholiek, over Nederlands tegenwoordige en vroegere kerkelijke toestanden; dat begreep deze òf verkeerd wegens het met latijn afgewisselde fransche gesprek òf teekende hij met den franschen slag op, want toen diens boekje ‘ La Hollande Catholique’ in 1850 verscheen, ontstond er een storm van verontwaardiging in de protestantsche couranten en tijdschriften wegens de vele onwaarheden daarin op hoogen toon verkondigd. Ik beweer, dat beide genoemde redenen daaraan schuld hadden, want de ijverige abt, dien ik later meer dan eens te Parijs ontmoette op de bibliotheek, toenmaals nog Bibliothèque Impériale, en te Rome op de Vaticana, is niet onfeilbaar gebleken; ik bedoel niet zijne ongelukkige houding tegen Leo XIII, toen hij later tot kardinaal was verheven en bibliothecaris was geworden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der Pauselijke Bibliotheek; dit is met volkomen onderwerping geëindigd, maar ik heb 't oog op zijne manier van aanteekeningen te maken; die was niet goed, zooals mij meer dan eens is gebleken. Hij had zeer vele handschriften op de Leidsche en andere bibliotheken geraadpleegd en daaruit onuitgegeven stukken afgeschreven, die in het Spicilegium Solesmense verschenen of later zouden opgenomen worden, en nu hebben zijne broeders, die zijne nasprokkelingen moesten bewerken voor de uitgave, mij herhaaldelijk vruchteloos laten zoeken naar hetgeen hij uit Leidsche codices heette te hebben opgeteekend. Pitra schreef voor zijn vertrek uit Tilburg op een albumblad de woorden van Thomas a Kempis: ‘ama nesciri’, welke les de eenvoudige predikant, de nederige geleerde waarlijk niet noodig had, want aan reclame bezondigde hij zich niet, en menig uitgever kon hem een goed honorarium, iets dat in de dagen van dien Thomas niet zoo voorkwam, aanbieden, wetende dat de naam van Schotel een waarborg was voor goeden aftrek van een grooter of kleiner boekwerk. Zelfs was allengs een voorrede van dominé Schotel voldoende om een boek van een ander onbekend schrijver ingang te doen vinden. De predikant vereerde aan Dom Pitra bij zijn afscheid een Russisch reliek, een Byzantijnsch plaatje dat hij in de Letterbode uitvoerig beschreef. Te Tilburg bezocht hem de docteur-ès-lettres et en droits M. Antonin Le Fèvre Pontalis, auditeur au conseil d'état, later député en diplomaat. Deze verzamelde op verzoek van Guizot, die met eene jonkvrouwe De Witt gehuwd was, bouwstoffen voor een werk over Jan en Cornelis De Witt, en in hun vaderland gekomen, werd hij verwezen naar den geleerden dominé van Tilburg, die om- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
trent alle Dordtenaren alles wist. Met zijne vrouw vertoefde later herhaaldelijk Le Fèvre Pontalis hier te lande voor dat doel, maar of dat echtpaar de gegevens van Schotel omtrent dat Dordtsche broedrenpaar goed heeft begrepen en verwerkt, kan ik nu niet nagaan. Mevrouw beweerde de Hollandsche taal al heel aardig te verstaan, omdat zij heel wat voor haren echtvriend had afgeschreven, maar toen ik haren gemaal bij de onthulling van Van der Werfs standbeeld ontmoette, bleek mij uit een enkele vraag van hem, dat hij van de rede van professor De Vries zich slechts verbeeldde iets te hebben begrepen. Hoe het zij, in 1884 heeft Le Fèvre Pontalis een exemplaar van zijn ‘ Johan De Witt, grandpensionaire de Hollande’ aan Schotel gezonden als ‘hommage reconnaissant à un des plus infatigables érudits dont s'honorent les Pays-Bas’, waarop deze de pen opvatte en nog iets schreef in ‘Europa’ over ‘Le Fèvre Pontalis bij diens portret.’ Toen James Geddes over Jan De Witt wilde schrijven, was voor dezen Amerikaan ook de geleerde Dordtenaar de vraagbaak. Hetzelfde was het geval met professor Löher uit Munchen, toen deze over Jacoba van Beieren zou schrijven; Schotel toch had over Jacoba geschreven in Van Kampens Magazijn en lager een boekje uitgegeven over de ‘Jacobakannetjes’, opgehelderd met afbeeldingen, die zijn zoon Jan had geteekend. Mevrouw Van Calcar schetste in hare ‘ Tilburgsche Mijmeringen’, hoe zij bij Schotel aan huis werd ontvangen en daar de bijeenkomsten opsierde; de novellist Van der Bilt la Mothe, gast bij Schotel, vertelde hoe het in dat stadje toeging in zijn opstel ‘ Een kerkgang te Tilburg’, evenals deze veelschrijver eene novelle vervaardigde: ‘ De laatste vrouwe van Develsteyn’ naar aanleiding van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schotels geschrift over dat kasteel. Zoo heeft ook de heer Bondam met Schotel voor het tijdschrift ‘ Europa’ in 1888 daaruit saamgesteld ‘ Een huwelijk in 't laatst der 18e eeuw.’ Met dat al nam hij zijne herderlijke plichten behoorlijk waar, Tilburg was de eerste plaats in Nederland, waar het H. Avondmaal op Goeden Vrijdag werd bediend, hetgeen men aan Schotel verplicht is. Hij hielp daar nuttige en protestantsche instellingen bevorderen, stichtte te Tilburg een protestantsch Instituut voor jonge heeren, dat hij schetste in zijn geschrift ‘ Mijne gemeente’ in 1855, doch hij beleefde daar ook verdriet van. Te Tilburg voltooide hij in 1847 den ‘ Catalogus der Handschriften van Van Alkemade en Van der Schelling’, en bewees hij zijne liefde voor de groote Dordtenaren door zijn ‘ Iets over H. van Beverningh en Bruno van der Dussen, met wapen en genealogie’, dat in hetzelfde jaar verscheen. Geen wonder dat zulk een verdienstelijk schrijver toen benoemd werd tot Ridder van den Nederlandschen Leeuw. Maar hetgeen Schotel geweest is te Tilburg, zou ik niet in alle deelen hebben geschetst, hadde ik niet zijne verhouding tot Koning Willem II vermeld; doch daarover wil ik hem liever zelven laten spreken en druk ik dit hoofdstuk af uit zijne autobiographie.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De volgende bijdrage, die ik indertijd uit Schotels mond opving, vinde ook nog eene plaats. Toen het vorstelijk lijk in parade in het paleis lag, verspreidde zich te Tilburg en elders het gerucht, dat de Koning niet dood was; gelukkig werd dit praatje terstond door Schotel tegengesproken; want wat was het geval? Het koninklijke huis was zoo luchtig gebouwd, welk bedrag er ook aan den bouwmeester voor is betaald, dat de ramen trilden en de meubelen schudden, wanneer er een geladen Brabantsche kar voorbij stapte, en zoo had men den Koning na zijn dood zien beven. Wat had in vroeger eeuwen van zulk een kleinigheid een misbruik gemaakt kunnen worden! Jammer is het, dat Schotel niet naar Tilburg kon komen in 1869, toen er het standbeeld van Willem II onthuld werd ofschoon door de stedelijke regeering uitgenoodigd; ik gis dat hij gevoelde daarbij niet te kunnen spreken, maar dat hij 't wel had willen doen; hoe 't zij Prins Hendrik betuigde hem later zijn leedwezen over die afwezigheid. De titel van zijn in 1850 verschenen bundel ‘ Tilburgsche Avondstonden’ maakt zijn naam onafscheldelijk van zijne standplaats, hoe ouderwetsch die naam ook klinke; daarin gaf hij o.a. ‘het leven van St. Maarten’, het verhaal van ‘Pater Godewijck over het Heilige Hout’ een hoofdstuk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
over de ‘Rederijkers’ enz. alle geschiedkundige pennevruchten. Aangetrokken door kloosters en abdijen, wilde hij de geschiedenis van de abdij van Rijnsburg bewerken, waarvoor hij vele stukken had gevonden in de verzameling van Van Alkemade; hij trok naar den Haag en schreef op het Rijks Archief heel wat documenten af, met behulp waarvan hij in 1850 uitgaf ‘ de Abtdij van Rijnsburg, met platen’, door zijne zuster P.E. Schotel geteekend. Zijn verblijf op het Rijks Archief en de kennis, die hij door den chartermeester Swaan toen maakte met die schatkamer van getuigen uit den voortijd, deed hem de pen opvatten voor ‘ een Brief aan Mr. J. de Wal over het Rijks Archief’ 1850, die ook in 't fransch is verschenen. Onwillekeurig waag ik de gissing dat de oudheidkenner, die zoo vele charters en papieren onder den gouden bril had gehouden, toen aan het Rijks Archief wilde geplaatst worden. Ik geloof echter, dat de ijverige lezer van alles wat hij onder oogen kreeg, al te goed de perkamenten en registers zou hebben gelezen, dat is hij had er geen inventaris van gemaakt, zooals de archivaris zou verlangd hebben, maar den inhoud der documenten tot tijdschriftartikelen omgewerkt, want schrijven was zijn lust en leven; dit hielp ook in de huishouding in kommervolle dagen, toen hij drie zoontjes zag opgroeien en lief en leed zich afwisselde, omdat hij te veel op de studeerkamer zat en geen open oog had voor huishoudelijke en maatschappelijke plichten en belangen, gebogen over de schrijftafel en met een boekje in een hoekje. Men bedenke ook, dat hij die laatstgenoemde studiën uitgaf, terwijl hij let wel, de tien deelen van ‘ K.F. Bec- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ker's Algemeene Geschiedenis’ bewerkte, al was 't alleen voor den duidelijken maar compressen druk, voorwaar een tijdroovende bezigheid; hij had ook geen lust om dat handboek tot den laatsten tijd voort te zetten; geen wonder, Schotel was minder tehuis in de algemeene geschiedenis, hij had reeds volop werk aan de vaderlandsche geschiedenis en oudheidkunde. Schotels verdiensten werden met dat al steeds erkend, in 1848 was hij lid van het Noord-Brabantsch Genootschap geworden, in 1853 werd hij lid van het Limburgsche Genootschap te Maastricht en in 1863 van de Société de Limbourg en van den Elberfelder Historischer Verein, als ook eerelid van het Friesch Genootschap, alle welke eerbewijzen zijne ijdelheid streelden. Zijn Schotels Tilburgsche Avondstonden zeer bekend geworden, minder bekend is, dat de uitgever Noordendorp in den Haag hem wist te vinden om den tekst voor een prachtwerk voor de Londensche Wereldtentoonstelling te leveren. Schotel koos daarvoor het ‘ Engelsche Journaal van het buitengewoon gezantschap van den graaf van Portland naar Frankrijk’. Slechts 15 exemplaren zijn van dezen foliant gedrukt en in wit fluweel gebonden met de wapens van Portland in kleuren; elk exemplaar kostte ƒ 80.-, alle werden door Koningin Victoria gekocht, die ze voor geschenken heeft gebruikt. Van geheel anderen aard was het duodecimoboekje dat hij in 1852 uitgaf: ‘ Iets over de uitwendige gedaante van Jezus Christus’, dat hij opdroeg aan Mevrouw de Gravin van Bylandt, geb. van Hogendorp, wier huwelijk hij had ingezegend. Het werd goed opgenomen, en Wap schreef een gepast artikel in Astrea over ‘Schotels Christuskop’. Tot de door Schotel geliefde levensbeschrijvingen behoort zijne ‘ Anna Maria van Schurman’ met portret | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en facsimile, die in 1853 verscheen. Dit geschrift droeg hij op aan de Kroonprinses van Zweden, die den eerwaarden schrijver een diamanten ring toezond; men zou kunnen zeggen, dat Schotel sedert met de biografie was ‘getrouwd’, want dit vak heeft hij met voorliefde en ik zou durven zeggen met het beste gevolg beoefend. 1o. Was hij inderdaad medewerker aan het ‘ Conversations Lexicon’ voor de levens der Dordtsche schilders; 2o. onder letter S werkte hij mee aan ‘ van der Aa's Nieuw Biographisch Woordenboek van Nederlandsche Dichters, 1864’; 3o. aan de eerste deelen sedert 1852 van diens ‘ Biographisch Woordenboek der Nederlanden’; 4o. aan ‘ Oettinger, biographie bibliographique ou dictionnaire de 26.000 ouvrages relatifs à l'histoire de la vie des hommes célèbres de toutes les nations, 1850, Paris gr. 4o’; 5o. aan de ‘ Levens der Nederlandsche schilders van Immerzeel’, Amst. 1857-63 en aan ‘die van Kramm’, Amst. 1842 en 43. In 1853 werd de latijnsche weleer illustre school van Dordt verheven tot een gymnasium, Schotel gevoelde zich opgewekt tot het schrijven van ‘ de Illustre school te Dordrecht’, welk werk echter eerst in 1857 het licht zag, maar hij heeft er ook heel wat uit vroeger en later eeuwen in opgenomen, dat hij wist over de scholarchen van Dordrecht. Intusschen had hij ook nog een paar andere deelen geschreven; er was namelijk een beweging ontstaan over de kleeding der predikanten; sommigen hadden aanstoot aan den gekleeden rok met korte broek, aan den driekanten hoed en den zoogenaamden mantel; men wilde de toga weder op den preekstoel zien zooals die bij de Waalsche gemeente steeds in zwang was; daartegen verzetteden zich vele, Schotel gaf dus in 1857 in 2 deelen zijne ‘ Bijdragen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tot de Geschiedenis der wereldlijke en geestelijke kleeding’, en hij was een der eersten die met dat eerwaardig en geleerde ambtsgewaad den kansel betrad, en al werd hij toen door sommigen vereerd met den titel van ‘Modeldominé’, hij heeft door dat boek en zijn optreden zeer veel bijgedragen tot de invoering van dat kleedingstuk. In 1858 verscheen van Schotel zijn ‘ Dordrecht met het wapen van der Myle’; daarvoor had hij de familiepapieren gebruikt van Mevrouw de Douairière van der Borch van Verwolde, die des zomers te Chaam in zijne buurt woonde; hij vond er stukken onder over het aan haar door de Wassenaars verwante geslacht van der Myle, en beschreef die papieren, welke M. Nyhoff in 1855 te 's Hage onder den hamer bracht, maar later gaf hij onder genoemden titel die genealogie uit. Steeds dacht hij aan zijne vaderstad, nauw had Koning Willem III Dordrecht en de groote kerk bezocht, of er verscheen van zijn hand in 1859 ‘ Een Keizerlijk Stadhouderlijk en Koninklijk bezoek aan de Groote Kerk te Dordrecht’ met zijn portret en de afbeelding van de van Beverens. Het bewerken van Anna Maria Schurmans leven bracht Schotel in nadere kennis met Elizabeth van Bohemen en hare familie, die zich hier heeft opgehouden aan het hof van Frederik Hendrik en Willem II; na eenige bronnen te hebben geraadpleegd werd een octavodeel over den ‘ Winterkoning en zijn gezin’ in het licht gegeven, dat gunstig werd ontvangen, in 1859. In hetzelfde jaar verschenen ‘ de Brieven van Maria van Reigersberg’ met Mr. H. van Vollenhoven, den Referendaris van Onderwijs, bewerkt, terwijl de Aanteekeningen en haar Leven uit Schotels pen waren gevloeid. Buiten zijn voorkennis en niet vrij van fouten herdrukte | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
toen ook Lagerwey onder den titel van ‘ Oude zeden en gewoonten’ eenige bijdragen van dien aard door hem in het tijdschrift Europa geplaatst. In 1860 verscheen zijn ‘ Tollens en zijn tijd met portret’, welk geschrift in 1866 een tweede uitgave beleefde. In 1861 gaf hij nog een kerkhistorische bijdrage in ‘ Het Klooster, het Hof en de Kerk der Augustijnen te Dordrecht’, in zeker opzicht tot aanvulling van zijn Kerkelijk Dordrecht, evenals zijn tijdschriftartikel over de ‘Nieuwe Kerk’ aldaar, en dat over ‘het goud der Groote Kerk’. Het tooneel, in jonger jaren druk door hem bezocht, behoorde ook tot het terrein dat Schotel bearbeid heeft; twee deelen over ‘ de Rederijkers in Nederland’ zagen in 1862 het licht, en in vermeerderde uitgaaf in 1871, terwijl hij in 1869 reeds geschetst had ‘ de Invloed der rederijkers op de Hervorming’. In 1863 zou het 300-jarig bestaan van den Heidelbergschen Catechismus gevierd worden, en Schotel werd door prof. Van Oosterzee aangezocht voor het gedenkboek daarvan, dat dr. Schaff in Amerika in 't engelsch en 't duitsch zou uitgeven, de geschiedenis daarvan in Nederland te bewerken. Zijne bijdrage werd geschreven maar helaas met vrij wat fouten in beide talen gedrukt in ‘the Monument in Commemoration of the 300th anniversary of the Heidelberg Catechism.’ Maar deze ‘ Geschiedenis van den oorsprong, de invoering en de lotgevallen van den Heidelberger Catechismus’ verscheen ook hier te lande met een opdracht aan Prins Frederik, die den onvermoeiden schrijver met een gouden medaille met zijne beeldtenis en toepasselijke inscriptie vereerde; ongelukkig geraakte de goedmoedige theoloog door dat geschrift in conflict met ‘ de Bazuin’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het voorjaar van 1862 is Schotel naar Leiden verhuisd, om het Biografisch Woordenboek van van der Aa te vervolgen; eerst was deze groote biograaf overleden en nu was zijn opvolger K.J.R. van Harderwijk op dat werk bezweken, de uitgever wilde zijne talrijke inteekenaren tevreden stellen en behoefde niet lang rond te zoeken. Dominé Schotel, die jaren achtereen zoo vele bewijzen had gegeven hoe hij kon schrijven over geschied- en oudheidkunde, die vooral zijne ervarenheid in het maken van levensbeschrijvingen had getoond, zooals wij reeds zagen, was de aangewezen man voor dat werk. En zoo werd de ijverige navorscher in staat gesteld de toga en bef aan den kapstok te hangen en zich met zijnen grooten boekenschat te Leiden te vestigen. Men had hem de medewerking van meer dan 20 vakgeleerden toegezegd, maar hij vond slechts van den heer Bodel krachtige hulp en wel slechts tot 1870, deze en anderen vielen af door dood of ouderdom of andere bezigheden, maar hij vond op de academische bibliotheek de onmisbare boeken, die als ‘apparaat van dominé Schotel’ op eene voor den ijverigen man geschikte plaats altijd klaar stonden en hem in staat stelden de vele levens van onze voorvaderen te vervaardigen, een ontzettende arbeid, vooral als men bedenkt, dat de bijziende man alleen aan twee letters te gelijk bezig was en de proeven van twee drukkerijen altijd door had na te zien. Dagelijks zag ik hem en aangenaam was het ons hem in dien veel omvattenden arbeid te gemoet te komen. En toch zijn er nog tal van zelfs omvangrijke geschriften te midden van de bewerking van zijn woordenboek uit zijne pen gevloeid, wel een duidelijk bewijs voor zijn verbazende kennis en kracht. In 1863 reeds gaf hij om de wille zijner nieuwe woon- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
plaats: ‘ De Burg van Leiden. Eene feestgave’ waarin niet veel nieuws stond; voor eene verbeterde uitgave bracht hij later de stof bijeen. ‘ De Bibliotheek der Leidsche Hoogeschool’ was de titel van een geschriftje, waarin de trouwste bezoeker dier inrichting een geschiedkundig overzicht gaf van hare lotgevallen. Het werd door dr. Lucian Muller, die toen te Leiden zeer veel op de bibliotheek vertoefde en nu professor te St. Petersburg is, in het duitsch vertaald voor ‘Jahn's Jahrbücher’. In dit jaar overleed zijn broeder, P.J. Schotel, dien men wel eens den tweeden zeeschilder heeft genoemd; natuurlijk werd zijn Leven door broeder Gilles geschreven en met den ‘Catalogus’ zijner kunstwerken uitgegeven. Geheel voor Schotel geknipt was een onderzoek, dat hij in 1868 in het licht zond ‘ Letterkundige Geschiedenis van de tabak, koffie en thee’, welk werk de oude boekjes over deze onderwerpen zeer goed verving. Hij leefde geheel in den ouden tijd en wist er zeer veel van, dat hij in 2 deelen in 1867-68 opdischte in zijn ‘ Oud Hollands Huisgezin, met platen van Rochussen en van der Kellen’; in aangenamen vorm vindt de lezer daarin tal van vaderlandsche eigenaardigheden geschetst, die Schotel aldus aan de vergetelheid ontrukte. Met een gouden snuifdoos werd de emeritus dominé daarvoor vereerd door Koningin Sophie. Een beschrijving van ‘ het Huis Honselaersdijk’ van 1868 in kl. 4o is niet in den handel gebracht; hiervan herinner ik mij de reden niet meer. Evenmin is dit het geval met de toespraak bij het huwelijk van J.G.T. Lancelle met mej. Smits door hem in den Dom te Utrecht ingezegend. In deze jaren betrad Schotel ook elders den kansel, meest om een vriendendienst in de vacantie te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bewijzen, als voor ds. Sepp te Leiden, van wien hij ook vele gewaardeerde bewijzen van vriendschap heeft ondervonden. Te Leiden woonde hij met zijne talrijke boeken op de zoogenaamde Broedertjesgracht sedert gedempt en Kaiserstraat genoemd, in een groot huis, waar weleer professor Kaiser de sterren bespiedde, en de comeet van Halley voorspelde, en waar nu de drukkerij van Van Nifterik gevestigd is. Die woning was een deel geweest van het Cellebroedersklooster, dat voor behoeftige theologanten na de stichting der Leidsche Hoogeschool was ingericht als Staten-Collegie. Geen wonder, dat Schotel, die de Notulen van Curatoren en van Senaat had doorsnuffeld, lust kreeg om - een gebeurtenis, die daar gespeeld had, te beschrijven in ‘ Een Studenten Oproer in 1594’ in gr. 8o, 1869, waarvoor zijn zoon, J.C.L.W. Schotel, die toen te Leiden vertoefde, platen leverde. Het was een belangrijk feit dat hij uitvoerig beschreef; met evenveel zorg schetste hij - en dat alles tusschen de bedrijven van het biographisch woordenboek - ‘ Het maatschappelijk leven onzer Vaderen, met platen van Rochussen en van der Kellen’, 1868 in 2 deelen 8o, evenzoo de bovengenoemde ‘ Dordtsche Augustijnen’ in 1869, en dan nog liet hij herdrukken ‘ Pater van Godewijck's Wittebroodskinderen met voorbericht en aanteekeningen’ 1869, in 1870 ‘ de Openbare Eeredienst der Nederduitsch Hervormde Kerk’ in 2 deelen met platen. Wat Schotel nog niet had aangeroerd in al zijne oudheidkundige stukken ‘de Hollandsche keuken, kelder enz.’ beschreef hij in een boek dat hij aan Mej. M. Smits opdroeg. In 1871 zag nog van Schotel het licht ‘ Dordrecht vóór de hervorming’, denkelijk met eenige reeds vroeger uit die tijden beschreven voorvallen en toestanden, en hielp hij aan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een geschrift ‘ De boom der Schrifture’ dat te Utrecht verscheen. Ik heb niet te veel gezegd, toen ik zeide, dat Schotel in het verleden leefde; toen 1872 daar was, schreef hij ‘ Hoe vierden onze vaderen in 1772 den gedenkdag van Nederlands verlossing uit de kluisters van Spanje’. Ook verscheen nog in dit jaar van hem ‘ De Evangeliepredikant’ en ‘ Dordrechts afval’. Vele schoolen volksboeken bezittende en er nog meer op de boekerij van onze Maatschappij gevonden hebbende, schreef hij nog 2 deelen met houtsneden over ‘ Vaderlandsche Volksboeken’, alles in denzelfden gemoedelijken vaderlijken toon, zooals wij hem hoorden vertellen op de vergaderingen van Letterkunde en vooral op die van de Historische Commissie, waarvan hij eenige jaren de penvoerder is geweest, en dus het Jaarverslag van 1864, 1865 en 1866 opstelde. Zijne medewerking aan ons Repertorium van bijdragen over onze geschiedenis voor het Supplement 1860-70 was niet zeer belangrijk, want ik durfde van den man, die met werk overladen was, niet veel vergen en nam zijne taak over, al prijkt zijn naam op den titel. Te Leiden was hij ook lid geworden van het ‘Historisch Genootschap’ en vergaderde elke maand met prof. Cock, dr. Beima, steunpilaren der kerk in onveranderlijke richting, dr. Hirschig, dr. Te Winkel, mr. S. Le Poole, dominé Sepp en anderen; menigen avond heeft Schotel daar onder een gouwenaar en een glas wijn gesproken over hetgeen hij weder op touw had gezet. Daartoe behoorde de vereering van Leidens burgemeester van 1574; in 1872 schreef hij als uiting van een Leidschen wensch ‘Een standbeeld voor P.A. van der Werff.’ Buiten zijn voorkennis verscheen het nog eens onder den titel: ‘ Leven van Van der Werff.’ Dit was iets naar het hart van een groep kerksche Leidenaren die niets | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
liever wenschten dan eindelijk op te richten een beeld van den burgemeester in wiens naam de vaderlandsche zin voor vrijheid van geweten, in wien de 3de October is verpersoonlijkt. Een gedenkteeken voor de krachtige verdediging en het gelukkig ontzet onzer stad te laten verrijzen bij het derde eeuwfeest van Leiden's Ontzet werd veler wensch. Dit boekje van Schotel vond weerklank vooral bij de burgerij, maar onder de geleerden was de vraag geopperd of, blijkens de nauwkeuriger kennis van onze geschiedenis, Van der Werff wel de man was, aan wien de eer toekwam, daar aan den geleerden en verdienstelijken Jonkheer Johan van der Does den aanvoerder der schutterij (dus van de eigenlijke verdedigers), of aan Jan van Hout, den voortreffelijken secretaris der stad, veeleer hulde moest gebracht worden. Maar Van der Werff, wiens naam, bij ieder Leidenaar jong of oud, gering of aanzienlijk op de lippen, kreeg de voorkeur ook na het betoog, dat Schotel in de Stads-Gehoorzaal in eene publieke bijeenkomst, in volle deftigheid en met waardige overtuiging heeft uitgesproken. De Van der Werff-Commissie werd benoemd, Schotel werd tot voorzitter gekozen, maar hij stond wijselijk die plaats met de vele daaraan verbonden zorgen af aan professor M. De Vries, die zich door woord en daad betoond heeft de juiste man voor die betrekking te zijn; deze heeft die groote Commissie van Van der Werffvrienden geleid en gepresideerd; deze heeft de Commissie voor het beeld, waarvan het voetstuk het monument zou worden voor de verdediging en het ontzet, gekozen en met haren Eere-Voorzitter, Prins Alexander, die toen te Leiden studeerde, de vele en moeielijke vragen beslist. In laatstgenoemde Commissie, waarvan schrijver dezes penvoerder en Schotel medelid was, mochten wij na eenige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geduldoefening het schamele bedrag, dat burgerij en aanzienlijken, de leden van het Vorstenhuis en de oudstudenten afgezonderd hadden en dat door een verloting, waarvoor Mevrouw Schotel zeer hard heeft geijverd, nauw was vermeerderd, zien toenemen door de intresten in 10 jaren, terwijl J. Ph. Koelman het beeld en de vier reliefs modeleerde voor het voetstuk dat de architect P. Vogel had ontworpen; zoo mocht dan Schotel nog op 3 October 1884 de onthulling beleven van een monument, waarvoor hij onwillekeurig het eerste balletje had opgegooid. Toen er geen denken aan was op 3 October 1874 dat beeld te zien verrijzen, zond Schotel in het licht ‘ Het edele driemanschap’, gr.-8o. met de portretten van Douza, Van der Werff en Van Hout op 't omslag, en was het strooibillet op oranjepapier, gedrukt in plano ‘P.A. Van der Werff sprekende na zijn dood’, zijn pennevrucht. Intusschen was te Zaandam een tentoonstelling geweest van plaatselijke herinneringen, en had hij nog in dit jaar de ‘ Zaanlandsche zeden en gebruiken’ geschetst. Een bezoek aan familieleden te Dresden gaf hem de gelegenheid in het grootsche theater aldaar een Wagneropera te hooren opvoeren, waarvan zijn ‘ Lohengrin’ de vrucht was, in hetzelfde jaar. Maar 1875, dat voor Leiden's hoogeschool een jubeljaar zou wezen, liet hem schetsen ‘ De Akademie te Leiden’ in 2 deelen met platen; wel lazen wij daarin vele reeds bekende feiten en bijzonderheden, maar voor zeer velen waren zij en blijven zij een leerzame bron voor de lotgevallen onzer Universiteit. Schotel werd bij het Eeuwfeest der Hoogeschool vereerd met een exemplaar der toen geslagen bronzen medaille. Bovendien zond hij toen nog in het licht ‘ Een schoon | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
liedt op 't Belegh der Stadt Leyden’ waarvan de dichter mij onbekend is. Het is gedrukt met gothische letter op oud-Hollandsch papier en verscheen in ouderwetschen omslag, evenals de in 1875 ook door hem uitgegeven ‘ Legende van der Geuzen-troubelen in Zeelant in 1572 en 1573 door een R.C. tijdgenoot.’ Een derde pennevrucht van een ander, die hij in dit jaar nog liet drukken, is ‘ Dirck Adriaensz. Valcoog's Regel der Duytsche Schoolmeesters.’ Aan de voorbereiding onzer studentenfeesten had Schotel meer dan eens een werkzaam deel genomen; ik begon dit opstel met de vermelding hoe hij mij had den weg gewezen. Maar nog meer heeft hij de hand gehad in de maskerade van 1870; het laatste hoofdstuk in het ‘ Bezoek van Dudley, Graaf van Leicester’ door Jhr. Bosch van Drakesteyn, was van hem; in de Leidsche Courant van 26 Maart kondigde hij dit boek aan, in die van 11 Mei beschreef hij de ‘Monstering op den Burght’ van de heeren gecostumeerden, en hij ontwierp het in ouderwetsche taal met gothische letters in plano gedrukt ‘Plakaet’, houdende uitnoodiging om bij den Graaf voor het feestgebouw op het ruïneplein ten hove te komen; hetgeen sedert geregeld bij zulke gelegenheden is nagevolgd. In 1873 schreef hij, doch zonder naam, voor de Delftsche studenten de ‘Intocht van Karel van Egmond binnen Arnhem in 1492’, deed verslag in de N. Rotterdamsche Courant van ‘Het Delftsche Studentenfeest’, en schreef een ‘Brief van den graaf aan Burgemeesteren’, die, prachtig geïllustreerd door zijn zoon J.C. Schotel, op perkament gedrukt, evenals het ‘Aanplakbiljet’ op oud papier, met gothische letter, furore maakte, om van den brief aan Burgemeesteren en poorters en dien van den hertog, ‘Over mijn bezoek’ niet te spreken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Evenzoo is door hem bezorgd het ‘Plakkaet bij het Leidsche Studentenfeest in 1875’, ‘de Brief van Willem I’ en ‘de Brief van Arnoldus Cornelis.’ Aan het bewerken van de Maskerade zelve van dit jaar nam hij ook zulk een deel, dat de Commissie aan Schotel een prachtigen stoel als bewijs van haren dank aanbood. Aan de lange reeks van afzonderlijke geschriften voegde hij nog toe ‘ Letterkundige bijdragen tot de geschiedenis van de tabak’ in 1878, waarschijnlijk een omwerking van het in 1868 verschenen boekje. In 1879 werd Schotel lid van de Commissie voor het Stedelijk Museum in de Lakenhal, en voerde daar op verzoek van zijn ouden Dordtschen vriend, den burgemeester Dr. W.C. van den Brandeler, den Keizer en de Keizerin van Brazilië rond in 1877, alsook den President Burgers en Prins Hendrik. Intusschen was hij verhuisd naar de Breestraat op den hoek van de Diefsteeg, waar hij zijne vrouw verloor op 3 April 1877. Toen gevoelde de 70-jarige zich verlaten, hij liet zijne geliefde bibliotheek door M. Nijhoff met al zijne aanteekeningen en curiosa verkoopen, nadat hij een Voorrede voor zijn eigen catalogus had geschreven. Baron B.T. Van Heemstra, die te Leiden woonde en sympathie voor Schotel had, heeft veel daarvan gekocht; in 1879 gaf Schotel het Levensbericht van Van Heemstra bij den catalogus zijner oudheden, bij Van Doorn & Zoon verkocht, alsook in den bundel van Letterkunde. De bejaarde schrijver gevoelde zich in 1877 afgeleefd en wilde de pen neerleggen. Trouwens een deel van zijn levenstaak was afgedaan, hij had waarlijk alleen het Biographisch Woordenboek voltooid, en zoowaar nog in een Supplement de levens beschreven van de Nederlanders, die onder het verschijnen van die 31 deelen overleden waren; Schotel begon met Grotius en Dan. Heinsius en schreef 24 dicht | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ineengedrongen deelen van dien legger, want in weerwil van de vele tekortkomingen, waarvoor hij zelf niet blind was, noemde hij zijn lijfwerk aldus, hij meende dat het een vraagbaak zou zijn. En hierin heeft de nederige man volkomen gelijk; een gegrond woord van hulde en eerbied voor Schotel's Woordenboek vinde hier eene plaats. Ik weet dat meer dan ééne vergissing door kundiger biographen is gevonden; het is mij bekend dat Schotel de beschrijving van denzelfden geleerde met zijne latijnsche benaming zoo wat herhaalde bij diens hollandschen naam, maar één mensch, zelfs de geleerdste, weet niet alles, en waar in andere landen eene vereeniging van geleerden nauwelijks klaar komt met een biographisch lexicon, dat op zulk een uitgebreide schaal is aangelegd, heeft Schotel aanspraak op onze bewondering voor die 24 deelen. Bovendien, en dit is geen geringe verdienste in den aanleg van dit geheele werk, alle bronnen zijn met voorbeeldige getrouwheid onder elke biographie opgegeven, iets dat Schotel in zijne populaire geschriften niet heeft gedaan. Ieder kan dus zelf aanvullen en verbeteren waar Schotel niet kritisch genoeg te werk is gegaan. Moge eene vereeniging zich aangorden om aanvullingen en verbeteringen te verzamelen! Schotel huurde kamers bij de pedelsweduwe Haremaker op het Rapenburg, doch hij voelde zich daar te eenzaam, en trok naar zijn geboortestad, waar hij bij zijn overgebleven broeder nog enkele jaren leefde, maar in gedachten geheel in de dagen van voorheen, bewust dat hij oud en afgeleefd was geworden; zijn gang en gezicht waren nog meer achteruitgegaan. Daar hielp hij nog aan het opstellen van ‘ Twee wandelingen door Dordrecht’, Sliedrecht 1879, daar schreef hij in 1883 de autobiographie, waaruit ik veel van het bovenstaande heb geput, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daar zond hij nog in 1884 in het licht de ‘Resolutie der Regeering te Dordrecht na den moord van Willem I in 1684, met een woord vooraf’; zijn hart klopte nog zoo warm voor zijne geboorteplaats, dat hij de houding der Dordtsche burgemeesteren in die angstvolle dagen nog even wilde bekend maken. In het door prof. Acquoy herboren Kerkhistorisch Archief schreef hij een stukje over de ‘ Aflaten te Dordrecht’, terwijl de Dordrechtsche Courant, Eigen Haard en de Spectator nog pennevruchten opnamen, al onderteekende hij ze niet allen.
Hiermede is de lange rij van afzonderlijke geschriften van Schotel afgesloten, waaronder er enkelen kunnen zijn, die eerst in een tijdschrift verschenen waren, zoodat de schrijver in later jaren evenals menige bibliograaph een overdruk aanzag voor een afzonderlijk verschenen geschrift; ik heb ze geen van allen bij de hand en kan dus die vergissingen niet herstellen. Ik ga over tot eenige omvangrijke bijdragen, door hem met of zonder naam geleverd voor andere werken behalve de bovengenoemde levens. 1o hielp hij aan Mr. Schull voor Dierijk en Dorothea van S. van Hoogstraten (1833), 2o aan het Bijbelsch Woordenboek van Moll, Veth en Nieuwenhuis; onder letter S-L. schreef hij alle artikelen over Romeinsche en Joodsche oudheden (Amst. 1852-59), 3o aan den 2n druk van het Woordenboek van Zamenleving van Nieuwenhuis (Leid. 1855-68), 4o aan de uitgave van Bilderdijk's Vaderlandsche Geschiedenis door H.W. Tydeman, (Amst. 1832-53), om nog 30 andere door hem opgeteekende geleerden, voor wier werk hij nog eenige hulp verschafte, niet met name te noemen, behalve dr. Adam Ruytenschild, predikant te Oestgeest, aan wien Schotel de stof leverde voor diens ‘Graven onzer vorsten’ 1873. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De lijst zijner boekbeoordeelingen en artikelen in periodica verschenen is ontzettend lang, en wekt eerbied voor de werkkracht van den veelzijdig ontwikkelden oudheidkenner, vooral als men nagaat over welke onderwerpen de onvermoeide lezer van duizenden boeken wat heeft weten mee te deelen, in grooter of kleiner stukken. Hierachter volgt de lijst van al die stukken met opgaaf van zijne boekwerken, zooveel mogelijk naar tijdsorde, nu noem ik slechts de uiteenloopende onderwerpen door hem behandeld, ten einde eensdeels de buitengewone vaardigheid van zijne encyclopaedische pen in het licht te stellen, anderdeels om te laten zien, hoe verbazend veel de duizenden lezers van al die tijdschriften, couranten of almanakken aan Schotel te danken hebben, want onwillekeurig hebben zij ontzettend veel van den onvermoeiden man geleerd; Schotel mag veel hebben nageschreven, maar de folianten en duodecimo's waaruit hij het putte en in smakelijker vorm te voorschijn bracht, zouden nooit door de lezers en lezeressen van de tegenwoordige leesgezelschappen zijn opgeslagen. In tijdschriften tel ik behalve 5 genealogieën van Schotel, zoowat 70 levensbeschrijvingen van beroemde mannen en vrouwen uit verschillende tijden, van 12 belangrijke personen gaf hij brieven met aanteekeningen; op letterkundig gebied tel ik 14 artikels, eigenlijk betreffende boekbeschrijving, want een taalkundige is Schotel niet geweest, de beoefening van het Gothisch en de vergelijkende taalstudie valt na zijn studententijd; over de Zigeuners te Katwijk, over een Zondagschool in de 16e eeuw, over het bedwelmen van patienten (chloroformeeren) in de 12e eeuw, over een aardbeving te Amsterdam in 1755, over de veepest in de vorige eeuw, over de charlatans op het tooneel, schreef hij artikelen, maar ook over het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geboortejaar van Jezus, over een passiespel bij Eisenach, over aflaten, over kerkmuziek en het orgel in de Luthersche kerk te Leiden, over het Vaandel van de Armada, dat toen nog hing in de Pieterskerk, later een belangrijk stuk werd voor het Stedelijk Museum alhier; hij schreef over kaartspel en koffiehuizen, schaakspel en valkenjacht, papegaaischieten en pekelharing, over een kleerenkast van een oude Hollandsche dame en van een aanzienlijk heer, over vrijen en trouwen, en wat daar verder op volgt tot pillegiften toe, over bijgeloof en naamsafleidingen, over Koppermaandag en Pinksterbloemen, over asylrecht en pijnbank, over fooien en vereeringen, over lorenzodoozen en opvoeding. Het laatste schijnt de goedaardige vader slechts theoretisch behandeld te hebben, want anders hadden de twee zoons, die hij moest overleven, hem niet zoo ontzettend veel leed berokkend. De oudste J.C.L.W. overleed in Noord-Amerika na een avontuurlijk leven, de ander, Leonard, aan de Kaap, waar hij o.a. aan couranten heeft geschreven en kaarten voor het Engelsch gouvernement vervaardigde.
Alvorens de pen neer te leggen nog even stilgestaan bij werken, die Schotel niet geschreven heeft, dat is waarvan hij slechts het Prospectus stelde. 1o. ‘Het Kerkelijk Brabant’ dat hij met Palier uit den Bosch zou geven, 2o. ‘Het Leven van Jan De Witt’, dat hij met Jonkhr. C.A. van Sypesteyn zou geschreven hebben, ware deze niet door zijn benoeming tot Gouverneur van de West-Indiën daarin verhinderd, 3o. eene ‘Beschrijving van Leiden’, die hij met den archivaris Jhr. Rammelman Elsevier toezegde; beiden waren te ver op leeftijd in 1868, wij teekenden er op in, al wisten wij, dat het er niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meer toe komen kon; met den uitgever geraakte hij helaas in moeielijkheden. Toen de dagbladpers had aangekondigd, dat Schotel op 9 April 1887 zijn tachtigsten verjaardag zou beleven, ontbrak het den waardigen grijsaard niet aan tal van bewijzen van hartelijke deelneming in dat feest; behalve kaartjes, telegrammen en brieven, ontving hij een officieelen gelukwensch van de Historische Commissie van onze Maatschappij, al hetgeen den ouden geleerde zeer veel genoegen deed evenals de bij die gelegenheid door dr. H.C. Rogge in ‘Eigen Haard’ uitgegeven biographie met portret op bl. 176; het waren zonnestralen op zijn ouden dag. In April 1889, toen zijn Dordtsche familie nog meer was ingekrompen door den dood en vele zijner tijdgenooten waren bezweken, verplaatste hij zich naar Oestgeest, en betrok een buitentje met zijn zoon P.E. Schotel, die na een verblijf in Indië van 12 jaar, waar hij ambtenaar was geweest, wegens leverziekte terugkwam met zijne vrouw, eene dochter van den doopsgezinden predikant van Aardenburg, C. Broese van Groenou en hunne kinderen. Daar bleef de familie niet lang, men betrok een huis op de Hoogewoerd te Leiden, waar de kinderen school gingen, doch waar de oude grootvader maar al te veel tijdgenooten en kennissen miste, en dientengevolge zoo wat vergeten leefde; hij was te slecht ter been om bezoeken af te leggen, een enkele maal strompelde hij nog naar de Bibliotheek om ons te ontmoeten, hij was te slecht van gezicht om iemand te herkennen of om te schrijven of te lezen. Maar de geest was wakker, en noode moest hij het voorstel van zijn tijd- en stadgenoot, den 82-jarigen oud-rector W.H.D. Suringar, afslaan om te zamen een boek over de schooldrama's te vervaardigen. Een kleinigheid als ‘Iets over Rembrand’ werd nog in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1889 in de Spectator van hem gedrukt, en toen zijn zoon gelukkig hersteld naar Indië kon terugkeeren, waar hij betaalmeester van Palembang werd, las de beminnelijke schoondochter met prijzenswaardig geduld den ouden man des morgens de courant voor, al dommelde hij er bij in, en schreef zij 's avonds wat hij haar uit zijn studententijd dicteerde, welk geschrift hij wilde betitelen ‘Bilderdijk en zijn tijd’; doch ook in dit opzicht moest hij ondervinden dat de geest, die zoo lang vaardig over hem geweest was, afnam, dat hij 's morgens frisch ontwaakt beter kon stellen dan wanneer hij op den dag naast zijn dochter was gezeten. Behalve dit onvoltooide geschrift liet hij nog na een stuk over ‘den geneeskundige in de 17e eeuw. De laatste maanden bracht de familie door in eene woning op den Zijlsingel, daar ontviel haar de 85-jarige onverwacht op 9 December 1892; hij is dus gespaard geweest voor een afscheid waar hij tegen opzag. Zijn eenig overgebleven zoon was nog onder weg naar het vaderland wegens ziekte; hij mocht den vader niet meer in de armen drukken. Ongesteldheid belette mij de laatste eer te bewijzen aan dr. Schotel; met zijn leven te schetsen heb ik getracht een blijvend aandenken te geven aan zijn uitgebreide kennis en voorbeeldige werkkracht, aan zijn onvermoeide pen en zijn eigenaardig talent.
Wildbad (Wurtemberg) Augustus 1893. Dr. W.N. du Rieu. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geschriften van Dr. G.D.J. Schotel.
|
1830. | Oratio Scholaris de Petro Paulo Rubensio. Ms. |
1830. | Het Oude Volkslied Wilhelmus van Nassouwen. Leid. 12o. |
1830. | Beoord. van den Roman Willem Baerland. Vriend d. Vaderl. |
1831. | Commentatio de meritis Baltazaris Huydecoperi in linguam literasque Belgicas. L.B. 4o. |
1831. | Iets over het schaakspel. Vad. Lett. |
1831. | Beoord. van Gebels Scheveningsche visschers, m. vignet van J.C. Schotel. Vriend d. Vaderl. |
1832. | Het Slot Teijlingen en de bezigheden van Jacoba van Beieren op hetzelve. v. Kampen, Mag. |
1833. | Leven en gedrukte werken van Cornelis Van Alkemade en P, van der Schelling, met wapens en fac-similes. Breda. 8o. |
1833. | Iets over de Arcadia's van Van Heemskerk en Van den Bos. Schull en v.d. Hoop, Bijdr. |
1833. | Iets over de Arcadia's van Claes Bruin. Brief van S. aan Mr. Schull. Ald. |
1833. | Arcadia van W. den Elger. Ald. |
1833. | Vervolg der Arcadia's van Claes Bruin. Ald. |
1833. | Iets over het Schaakspel. Ald. |
1833. | Brief van Mr. Van Hasselt aan S. over de Arcadia's van Claes Bruin. Ald. |
1833. | Brief aan de Redactie. Ald. |
1833. | Aanteekening op de nieuwe uitgaaf van Dierijk en Dorothé van J. van Hoogenstraten door Schull. Ald. |
1833. | Leven P.J. Van Steenbergen. Ald. |
1833. | Brief over het geslacht en slot Teilingen. Ald. |
1833. | Over de pekelharing. Vriend d. Vaderl. |
1834. | Gedachten over het Wilhelmus van Nassouwen. Leid. 8o. |
1834. | De pinksterbloem. Vriend d. Vaderl. |
1834. | Uittreksel uit een oud boekje over het dansen. Vad. Lett. |
1834. | Brief aan Jer. de Vries over de trouwpenning. Ald. |
1835. | Gedicht van J. Zeeuws aan Frans Greenwoude. Schull en v.d. Hoop. Bijdr. |
1835. | De Swarte Galei van Dordrecht. Ald. |
1835. | Iets over den Bijencorf van Marnix van Aldegonde. Ald. |
1835. | De schaal van Van Nispen, met afbeeld. Ald. |
1835. | Nog iets over de Bijencorf van Marnix van Aldegonde. Ald. |
1835. | Iets over Frans Baltensz. en zijn Samaritane. Vad. Lett. |
1835. | De eerste Misse. Kist en Royaards, Arch. |
1836. | Over het geven van fooien. Vriend d. Vaderl. |
1836. | Roomsch-Katholyke herinneringen uit zeven eeuwen. R.C. Jaarboekje. |
1837. | Vervolg. Ald. |
1837. | Iets over het oude strafrecht in België. Nyhoff, Bijdr. |
1838. | Kerkelijk Dordrecht, met fac-similes in afleveringen door Houtrijven te Dordrecht en later te Utrecht door Van der Monde uitgegeven. 2 dln. 8o. |
1838. | Aankondig. van De Jager's Taalk. Magazijn. N. Bijdr. Onderw. |
1838. | Aflaat te Dordrecht. Kist en Royaards, Arch. |
1838. | Biografie van J.C. Schotel. Letterb. |
1838. | De authenticiteit van Baudartius. Ald. |
1838. | Het Martelaarsboek van J. Van Heemstede. Ald. |
1838. | Inneming van Breda door middel van een turfschip. Ald. |
1838. | Testament van Juffr. Helena Lalain. Kist en Royaards, Arch. |
1839. | Biografie der schilders Hofman en Leymond. Letterb. |
1839. | Catalogus der Nagelaten Kunst van J.C. Schotel. Dordr. 8o. |
1839. | De dissertatie van Goethe over de vlooien. Letterb. |
1839. | Iets over de bekroonde verhandeling van Snellaert. Ald. |
1839. | Iets over het geslacht De Laeff. Ald. |
1839. | Matthijs Van de Merwede. Z.-Holl. Volks-Alm. |
1839. | Vereering van glazen aan Kerken en personen. Letterb. |
1839. | Vereering aan geleerden door de stad Dordrecht. Ald. |
1840. | Geschied- Letter- en Oudheidkundige Uitspanningen, met afbeeld. van het slot Develstein (door mej. C.P. Schotel). Dordrecht 8o. |
1840. | Leven van den Zeeschilder J.C. Schotel, met portret. Haarl. 2e dr. Dordr. |
1840. | Het Klooster Eemstein. Letterb. |
1840. | De Van Nispens. Jaarb. v. Dordr. |
1840. | Iets over Jacop van Oudenhoven. Letterb. |
1840. | Het portret van Janus Secundus. Ald. |
1840. | Jacobus Sterremontius. Kist en Royaards, Arch. |
1840. | Leven van den schilder P. Fontein. Lettorb. |
1840. | Manifest tegen dry predicanten. Kist en Royaards, Arch. |
1840. | Proeve van Catechetiek uit de 17e eeuw. Ald. |
1840. | Thomas Morus. Ald. |
1840. | Vereering van glazen aan personen. Letterb. |
1840. | Verouderde Bijbelsche woorden. N. Bijdr. Onderw. |
1841. | Geschied- en Letterk. Avondstonden, met vignet geteekend door C.P. Schotel. Dordr. 8o. |
1841. | (Met J. Smits Jzn.) Beschrijving van Dordrecht, met platen en kaarten. Dord. 8o. |
1841. | Antonius Aemilius. Utr. Volks-Alm. |
1841. | Catalogus der handschriften en oudheden van C. Van Alkemade en P. Van der Schelling. Amst. 8o. |
1841. | Iets over een ms. van Broekhuisen. Visscher, Tijdschr. |
1841. | Nog iets over de Maagd Hroswitha en hare Comoedien. Letterb. |
1841. | Middel tegen de watervrees. Ald. |
1841. | Oudheden van Alphen (N.B.). Visscher, Tijdschr. |
1841. | Onuitgegeven Chronijk van Breda. Ald. |
1841. | Promotie van Willem de Meij in 1687. Utr. Volks-Alm. |
1842. | Abraham van der Mijle. Visscher, Tijdschr. |
1842. | Aelbert Cuyp. Letterb. |
1842. | Brief aan de Redactie, over eene Aanteek. van Prof. Bosscha in Overijss. Almanak. Ald. |
1842. | Brief van Juffr. van Beveren. Utr. Volks-Alm. |
1842. | Clemens Augarte. Letterb. |
1842. | Franciscus Nansius. Ald. |
1842. | Iets over een Byzantijnsch plaatje. Ald. |
1842. | Iets over W. van Zuylen van Nijeveld. Nijhoff, Bijdr. |
1842. | Matthijs Balen. Jaarb. v. Dordr. |
1842. | Over Nolthenius de Man. Bred. Cour. 27 Oct. |
1842. | Verslag der Martelaren van Glasius. Letterb. |
1842. | Verslag van Blommaert's Gesch. d. Rederijkerskamers te Gent. Ald. |
1843. | Epistolae ineditae N. Heinsii, G. Graevii et J. Ryckii ad Adrianum Blijenburgum. Accedit commemoratio gentis Blijenburgicae in patriam literasque meritorum. Hagae Comit., Parisiis et Lipsiae. 4o. Met Gr. en Lat. Gedichten van J.H. Hoeuft en J. van den Brandeler. |
1843. | De laatste Gedichten van Hoeufft. Bred. Cour. April. |
1843. | Declaratie en specificatie van 't ghene dat gheordineert is nopens het servitio dat men geven moet den Spaenschen volke van orloghe die Synder Maj. dienen in dese Syne Nederlanden. V.d. Monde, Tijdschr. 8o. (Ook afzonderlijk uitgegeven). |
1843. | Drie vaderlandsche dichteressen. Letterb. |
1843. | Hermannus Hugo. Ald. |
1843. | Het groote Thuringsche mysterie van de Zehn Jungfrauen. Referent. |
1843. | Iets over Jeronimo Diodati. Letterb. |
1843. | Schonaeus, Screvelius. Ald. |
1843. | Verhael van 't gene is voorgevallen te Utrecht in de maent 1673. v.d. Monde, Tijdschr. |
1843. | Twee aflaten te Dordrecht. Kist en Royaards, Arch. |
1843. | Verzoekschrift der deputaten van het Vorstendom Gelre. Ald. |
1843. | Aanstelling van Valerius Austenberg tot predikant van Rijnsberck. Ald. |
1843. | Biddach ten behoeve van den Hertog van Bourgondië. Ald. |
1843. | Muzijkboeken in de Groote Kerk te Dordrecht. Ald. |
1844. | Jean Diodati. 's Hage. 8o. |
1844. | Brief over Jean Diodati. Letterb. |
1844. | Aankond. van Het Nederl. Zeewezen door J.C. De Jonge, geïllustreerd door P.J. Schotel. Ald. |
1844. | Aankond. van Glasius, Kerkel. geschiedenis van Nederland. Amst. 2 dln. Ald. |
1844. | W.F.E. van den Bosch. Ald. |
1844. | Ludamelia Elizabeth Schwarzburg Rudolstadt. Referent. |
1844. | De hoornen van Mozes. Evangel. Kerkb. |
1844. | De nieuwsgierige Passagier. Letterb. |
1844. | Frans Christiaan de Court. Ald. |
1844. | Het Slot Amerzode. Nijhoff, Bijdr. |
1844. | Iets over Bolhuis. Bred. Cour. 19 Febr. |
1844. | Iets over het kaartspel. N. Brab. Volks-Alm. |
1844. | Iets over de Trappisten en Redemtoristen. Evangel. Kerkb. |
1844. | Koffie en thee. Letterb. |
1844. | Levensbericht von Joh. De Leeuw. Boekz. |
1844. | Tegenwoordige toestand van Chaam, Alphen en Baerle-Nassau. Evangel. Kerkb. |
1844. | Wolfgang Musculus. Referent. |
1845. | Iets over de Navolging van Jezus Christus. Breda. 8o. |
1845. | Aankondig. van P.A. Giltay, Gedachtenisviering. Dordr. Vad. Let. |
1845. | Harde winter van 1608-1609. Bred. Cour. 18 Maart. |
1845. | Harde winter in 1687. Ald. 8 Maart. |
1845. | Philips Sidney. Letterb. |
1845. | Verslag der Bijdragen tot de Geschiedenis der Luthersche Kerk in Nederland van Prof. Domela Nieuwenhuis en Schultz Jacobi. Ald. |
1845. | IJdelheits Verbod. Kist en Rooyaards, Arch. |
1845. | Brief aan de 2e kl. v.h. Koninkl. Nederl. Instit. over Oudheden te Alphen gevonden. Verhandel. 4o. |
1846. | Floris I en II van Pallant, m. portr. Arnhem. 8o. |
1846. | Genealogie van het geslacht van Pallant, in overeenstemming met de Genealogie van Floris I en II van Pallant. Arnhem. 8o. |
1846. | Aankondig. van Messager des sciences historiques. Vad. Lett. |
1846. | Beoordeeling van de Navolging van Jezus Christus door Hasebroek. Letterl. Maandschr. |
1846. | Uitgave van De Verspreide Letterarbeid van Prof. Van Bolhuis. Met levensbericht. Utrecht. 8o. |
1847. | Brief aan Prof. Vreede over een beroemde verzameling van Handschriften die in Dec. 1847 zal verkocht worden. 's Bosch. 8o. |
1847. | Iets over H. Van Beverningh en Bruno Van der Dussen, met wapen en geneal. 's Bosch. 8o. |
1847. | Aankondig. van Oltman's Description artistique de la Chapelle Caroling. à Nimègue. Vad. Lett. |
1847. | Verslag van Utrecht's Tijdschrift van Vermeulen. Ald. |
1847. | Petrus Scriverius. Letterl. Maandschr. |
1848. | De dood des Konings. Met Brief aan Dr. Timmers Verhoeven. 's Bosch. 8o. |
1848. | Aankondig. van De Haen Hettema's Voorlezing over Eekhoff's Beschrijv. v. Leeuwarden. Vad. Lett. |
1848. | Aankondig. van Michaelis Antiquit. Graecae et Romanae. Ald. |
1848. | Aankondig. van De la Serre, Histoire de l'entrée de la reinemère. Ald. |
1848. | Cornelis van Overstege. Ald. |
1848. | Gerrit Maarseveen. Letterl. Maandschr. |
1848. | Hermannus Neuspitzer. Letterb. |
1848. | Maurice de Castilleios. Ald. |
1849. | Aankond. van Kist en Royaards, Kerkh. Archief. Vad. Lett. |
1849. | Aankond. van Ter Haar's Geschiedenis der Kerkherv. in Nederland. Ald. |
1849. | Aankondig. van J.B. Malou, Recherches hist. et crit. sur le véritable auteur de l'imitation de J.C. Ald. |
1849. | Aankondig. van Messager des Sciences. Ald. |
1849. | Aankondig. van De Zwijndrechtsche waard met kadastr. kaart van Margadant. Ald. |
1849. | Begrafenis van een president-Burgemeester te Dordrecht in de 18e eeuw. Ald. |
1849. | Beoordeeling van Alberdingh Thijm, Gift van Koning Karel. Letterl. Maandschr. |
1849. | Beoordeeling van Diest Lorgion's B. Bekker te Franeker. Boekz. |
1849. | Beoordeeling van Prof. Visscher's Bronnen en Bouwstoffen d. Algem. Geschied. v. Nederl. Letterl. Maandschr. |
1849. | Iets over de beschrijving van Dordrecht. Visscher, Tijdschr. |
1849. | Prospectus van De Graven onzer Vorsten aan Z.M. Willem III opgedragen, welk werk door A.R. Ruitenschild in 1873 is uitgegeven. |
1850. | Brief aan Prof. J. de Wal, over het Rijks Archief te 's Hage. 's Hage. 8o. |
1850. | Tilburgsche Avondstonden. Amst. 8o. |
1850. | Aankondig. van Geschiedk. Aanteekk. omtrent Frederik Hendrik (op verzoek der Commissie). Letterb. |
1850. | Aankondig. van Het Jagtregt onzer Vaderen. Vad. Lett. |
1850. | Goede Vrijdag te Tilburg. Kerkel. Cour. |
1850. | Herinneringen aan J.T. Helmers uit zijne nagelaten papieren. Europa. |
1850. | S.H. van der Noordaa. Letterb. |
1850. | Voorrede voor de Hermine van Elise Van Calcar-Sciötling. |
1850. | Uitgave van de Algemeene Geschiedenis van K.F. Becker. Gedeeltelijk omgewerkt. Opgedragen aan Tollens. Haarl. 1850 vlg. 10 dln. 8o. |
1851. | De abdij van Rijnsburg, met vignet get. door P.E. Schotel en pl. 's Bosch. 8o. |
1851. | Journal of the extraordinary Embassy of his Excellence the Earl of Portland in France, edited by the reverend Dr. Schotel, with the life of the Earl and illustrations by Ch. Rochussen. Printed for the London exhibition. The Hague. H. Noordendorp. fol. |
1851. | Lettre à Mr. de Wal etc. sur les Archives du Royaume à la Haye. La Haye. 8o. |
1851. | Aankondig. van De Christel. Kerk in Tafereelen. Vad. Lett. |
1851. | Genealogie van het geslacht Van Hoogstraten. Ald. |
1851. | Uitnoodiging om Brieven van M. Van Reigersbergh en A.M. Van Schurman. Letterb. |
1851. | Voorrede voor De Openbaringen van Johannes door Prof. Hengstenberg. 's Bosch. |
1852. | Iets over de uitwendige gedaante van Jezus Christus. Opgedragen aan Mevr. de Gravin van Bijlandt geb. v. Hogendorp. 's Bosch. 12o. |
1852. | Aankondig. van A. van Wijck, Geschiedenis van het Ambtsgebed. Vad. Lett. |
1852. | Aankondig. van Glasius' Schetsen en Beelden. Ald. |
1852. | De Lorenzo-doozen. Ald. |
1852. | Valken. Nijhoff, Bijdr. |
1853. | Anna Maria Van Schurman, met portr. en facsimile. 's Bosch. 8o. |
1853. | Aankondig. van Muller, Catalogus van portretten. Vad. Lett. |
1853. | Hendrik Palier. Letterb. |
1853. | Leven van den Baron Van Pallandt van Keppel, minister van Eeredienst. Letterk. Levensb. |
1853. | Leven van Dr. C.W. Stronck. Ald. |
1854. | Aanstelling van een Kapelaan door den Graaf van Holland. Utr. Volks-Alm. |
1854. | Aankondig. van Van Vloten's Marijken van Nijmegen. Vad. Lett. |
1854. | Beoordeel. van Glasius' Synode van Dordrecht, 1618-1619. Handelsbl. |
1854. | Beoordeel. van Van Oosterzee's Niniveh. Ald. |
1854. | Beoordeel. van Van Oosterzee's Op reis. Ald. 3 April. |
1854. | Beoordeel. van Van Oosterzee's Pathmos. Ald. 4 Dec. |
1854. | Beoordeeling van P.J. Schotel, Nederland's Zeewezen. Gids. |
1854. | Bewindhebbers-maaltijd. Zeeuws. Volks-Alm. |
1854. | Cornelis Roey of Roy. Ald. |
1854. | Het recht van Asyl. Magd. |
1854. | Steekvrij- of schootvrijbriefje. Utr. Volks-Alm. |
1855. | Mijne Gemeente. 's Hage. 8o. |
1855. | Aankondig. van Prof. Van Oosterzee's Saurin. Letterb. |
1855. | Het jaar van Jezus' geboorte. Kerkel. Cour. 13 Oct. |
1855. | Leven van J. Smits Jzn. Letterk. Levensb. |
1855. | Papegay-schieten. Zeeuws. Volks-Alm. |
1856. | Aankondig. van Diest Lorgion, Levensschets van invloedrijke Christenen. Vad. Lett. |
1856. | Aankondig. van Heckers' Classisch Woordenb. Ald. |
1856. | Aankondig. van Van Vloten's Paschier de fijne. Kerk. Cour. |
1856. | Brief van den Geschiedschrijver Bockenbergh aan Oldenbarneveld. Utr. Volks-Alm. |
1856. | De Wittiana. Vad. Lett. |
1856. | Des leeraars Doopgroet (gedicht). Geld. Volks-Alm. |
1856. | Twee Zeeuwsche Rectoren. Zeeuws. Volks-Alm. |
1857. | Bijdragen tot de Geschiedenis der wereldlijke en geestelijke Kleeding. 's Hage. 2 dln. 8o. |
1857. | De illustre School te Dordrecht. Utrecht. 8o. |
1857. | (Met Mr. Vollenhove) Brieven van Maria van Reigersbergh. Middelb. 8o. |
1857. | Aankondig. van Jansen en Van Dalen, Bijdr. tot de oudheidk. en geschiedenis, inzonderheid van Vlaanderen. Vad. Lett. |
1857. | Aankondig. van Buddingh, Een paar blaadjes uit de Kerkhervorm. van Nederland. Ald. |
1857. | Beoord. van Hofdijk's Geschied. der Nederlanden. Christ. Mag. |
1857. | Leven van J. Smits Jzn. Letterb. |
1857. | Twee brieven van J. Van Oldenbarneveld. Utr. Volks-Alm. |
1858. | Dordrecht, met het wapen van Van der Myle. Dordr. 8o. |
1858. | Een Keizerlijk, Stadhouderlijk en Koninklijk bezoek in de Groote Kerk te Dordrecht, met portret v.d.S. en plat. Amst. 8o. |
1858. | Aankondig. van den Kalender der predikanten in Nederland. Europa. |
1858. | De Sleutels op de kist, Voor de baar uitgaan, de Pijnbank, Hanekolle, het geven van fooien. Ald. |
1858. | Eenvoudige levenswijs der predikanten in de 17e eeuw. Ald. |
1858. | Het Pluimgraafregt, Eernamen, Titels, Allerkinderenfeest, Pontsen en Nieten, Trouwen onder de huik, Schatten der bruid. Ald. |
1858. | Het Schaakspel, de Kraak, St. Nikolaas-koeien, de Laarzenman, Inlegeren, Groenen, Koppermaandag, Opdragt en overgift van vaste en andere goederen, Boom- en dakroering, St. Pieters stoel, Afscheid van 't gezelschap, de Fandegalyn. Ald. |
1858. | Schoorlokeren, het Halve brood, de Luilak, Op het graf trouwen, Thure-Thurette, Vrou geef je wen, Vrouwtje kom ten hoof, Krommaert, Gapaert, Niezen. Ald. |
1858. | Verslag van Kramm's Levens der Schilders. Amsterd. Cour. |
1858. | Vrijen in Twenthe, Geschenken der Baronnen van Breda, Koetsen, Dansen, Wannen, het Kindermaanstik, Ypocras, Bier, Bereiden der tafel, Salaet van latuwe, het Confijten van pommes d'amour. Europa. |
1859. | De Winterkoning en zijn gezin. Tiel. 8o. |
1859. | Oude Zeden en gewoonten. Dordr. 8o. |
1859. | Bericht nopens Jacoba van Beieren uit een brief van Professor Löher te München. Letterb. |
1859. | Bijdragen tot de Geschiedenis der Nieuwspapieren. Ald. |
1859. | De Nieuwe Kerk te Dordrecht, met pl. van J.C. Schotel. Europa. |
1859. | Een Bruiloftsdag in de 17e eeuw. Alm. v.h. Sch. en Goede. |
1859. | Het Klooster te Eemstein, met afbeeld. door J.C. Schotel. Europa. |
1859. | Verhandeling over het Kaartspel. Tijdstr. |
1859. | Ines de Castro. Ald. |
1860. | Tollens en zijn tijd, met portr. Tiel. 8o. |
1860. | De Kraamkamer. Personeel der Kraamkamer. Bevalling. Klopper. Kindermaanstik. Vannen. Nederl. |
1860. | De Meiboom. Ned. Volks-Alm. |
1860. | Don. Tijdstr. |
1860. | Doopmaal. Pillegift. Kinderspelen. Nederl. |
1860. | Een burgerpot. Nederl. Volks-Alm. |
1860. | Het Huis. Nederl. |
1860. | Iets over Van Oosterzee's Goethe en Schiller. Amst. Cour. 8 Febr. |
1860. | Leven van Dr. J. van Beverwijck. Europa. |
1860. | Nog iets over de gebr. J. en C. de Witt. Ald. |
1860. | Prospectus van Kerkelijk Noord-Brabant met Palier, welk boek niet verscheen, evenmin als Schotels bewerking met Glasius en Van Senden. |
1861. | De Kleerkast eener vrouw, met pl. van J.C. Schotel. Nederl. |
1861. | De Kleerkast van een man. Ald. |
1861. | Het slot Rietveld, met afbeeld. van J.C. Schotel. Europa. |
1861. | Het slot Teilingen, met afbeeld. van J.C. Schotel. Ald. |
1862. | Geschiedenis der Rederijkers in Nederland. Amst. 2 dln. 8o. |
1863. | Geschiedenis van den Heidelbergschen Catechismus. Amst. 8o. |
1863. | Als boven in het Eng. en Duitsch (verkort) in Gedenkboek en 300-jarig Monument: The Heidelb. Catechism in German, Latin and English with histor. introduction. Tweenth edit. New York. 4o. |
1863. | Begrafenis van den Graaf Van Hogendorp te Nieuwkerk. Bred. Cour. 13 Nov. |
1863. | De hutspot. L. Cour. 3 Oct. |
1863. | Iets over het feest der Onafhankelijkheid. Ald. 24 Nov. |
1863. | M. Godewijck. Magd. |
1863. | Snuiven, met pl. van J.C. Schotel. Nederl. |
1864. | Brief van Salomon Duyts. Godgel. Bijdr. |
1864. | Eene Potagie. Nederl. |
1864. | Een Theepartij met afbeeld. van Huisman. Ald. |
1864. | Koppermaandag. L. Cour. 12 Jan. |
1864. | Leven van den Commies Chartermeester De Zwaan. Letterk. Levensb. |
1864. | C. Trigland, leermeester van Willem III. Godgel. Bijdr. |
1864. | Verslag v.d. Histor. en Oudheidk. Commissie. Letterk. Meded. |
1864. | P. Weiland in het Staten-Collegie. Godgel. Bijdr. |
1865. | De Burght te Leiden. Eene feestgave. Leiden. 8o. |
1865. | Aankondig. van de verkooping van schilderijen van P.J. Schotel. L. Cour. 14 Dec. |
1865. | Aankondig. van de Mededeelingen van de Haagsche Vereeniging voor Geschied. en Oudheden. Vad. Lett. |
1865. | Beschuldiging van S. Episcopius, dat de opstanding van Jezus Christus eene resurrectio moralis was. Godgel. Bijdr. |
1865. | Biografie van P.J. Schotel voor den catalogus zijner schilderijen en teekeningen. |
1865. | Brief van Sara Witsen. Sijpesteyn, Gesch. Bijdr. |
1865. | Bijdragen tot de Godsdienstige Zeden der 16e eeuw. Godgel. Bijdr. |
1865. | Bijdragen tot de Geschiedenis der opvoeding in de 16e eeuw. Ald. |
1865. | Koffij. Nederl. |
1865. | Iets over een opschrift op een buiten bij Haarlem. L. Cour. Febr. |
1865. | Het Koffijhuis. Nederl. |
1865. | Recensie van Van der Loeff, Dissert. over G. Brandt. Godgel. Bijdr. |
1865. | Twist tusschen Episcopius en Hommius. Ald. |
1865. | Verkooping der nagelaten kunst van P.J. Schotel. Letterb. |
1865. | Verslag v.d. Histor. en Oudheidk. Commissie. Letterk. Meded. |
1866. | De Bibliotheek der Leidsche Hoogeschool. Leiden. 8o. |
1866. | Leven van den zeeschilder P.J. Schotel, met port. Utr. 8o. |
1866. | Biographie van Ds. Van Spall. L. Cour. 3 Maart. |
1866. | Brief van Floris V. Letterk. Meded. |
1866. | Briefwisseling tusschen Karel II Koning van Engeland en Willem III Prins van Oranje. Nijhoff, Bijdr. |
1866. | Het Orgel in de Luthersche Kerk te Leiden. L. Cour. |
1866. | Over Goethe's Verhandeling over de vlooien. Letterk. Meded. |
1866. | Verslag der nagelaten handschriften van Mr. W. Bilderdijk. Ald. |
1866. | Verslag v.d. Histor. en Oudheidk. Commissie. Letterk. Meded. |
1867. | Een studenten-oproer in 1594, met platen van J.C.L.W. Schotel. gr. 8o. |
1867. | Oud-Hollants Huisgezin, met platen van Rochussen en Van der Kellen. Haarl. 2 dln. 8o. |
1867. | Allerlei. Vad. Lett. |
1867. | Lucian Müller. Ald. |
1867. | Over de Programmata der Latijnsche School. Ald. |
1867. | Over de veepest. L. Cour. |
1867. | Verslag van 's Bisschop Woelingen onder Leicester. Vad. Lett. |
1868. | Het Huis Hondslaersdijk. Leid. kl. fol. |
1868. | Het Maatschappelijk leven onzer Vaderen, met platen van Rochussen en Van der Kellen. Haarl. 2 dln. 8o. |
1868. | Letterkundige geschiedenis van de tabak, koffie en thee. 's Hage. 8o. |
1868. | Aankondig. van Eichman's Magdalena Moons. L. Cour. 30 Sept. |
1868. | Archief voor Dordrecht. Vad. Lett. |
1868. | Verslag v. De Leidsche Patroon door Dr. Bergman. Ald. |
1869. | De invloed der Rederijkers op de Hervorming. Harderwijk. 8o. |
1869. | Het Klooster, het Hof en de Kerk der Augustijnen te Dordrecht. Dordr. 8o. |
1869. | Leerrede, uitgesproken in den Dom te Utrecht, bij gelegenheid van het huwelijk van J.G.T. Lancelle en Mejuffr. Smits. Utrecht. 8o. |
1869. | Aankondig. van den dood van F. Helmers, eenige zoon van den dichter der Hollandsche Natie. L. Cour. 14 Juli. |
1869. | Aankondig. der Boekverkooping van Van der Paauw. Ald. |
1869. | Biografie van Van der Paauw. Ald. |
1869. | De oudste Ridderroman. Vad. Lett. |
1869. | Jacoba-kannetjes. Oude Tijd. |
1869. | Een oud spreekwoord. Ald. |
1869. | Leven van den Baron van Heemstra. Letterk. Levensb. |
1869. | Leven van Gustav Süs te Dusseldorp. Tijdstr. |
1869. | Studenten-leven. Oude Tijd. |
1869. | Uitgave van P. van Godewijck, Wittebroodskinderen met Voorbericht en Aanteek. Utrecht. 12o. |
1869. | Verkiezing van een Burgemeester door een luis. Oude Tijd. |
1869. | Verslag van Jonckbloet's Geschied. d. Nederl. Letterk. Vad. Lett. |
1869. | Willem III en de Keurvorst van Brandenburg. Oude Tijd. |
1869. | Voorrede voor G.A. Vos, het H. Geest- en Pesthuis ter Nieuwer kerk te Dordrecht. |
1870. | De openbare Eeredienst der Nederl. Hervormde Kerk, met plat. Haarl. 2 dln. 8o. |
1870. | De volmaakte Notaris. Jaarb. Notar. |
1870. | Drinkgewoonten onzer Vaderen in de 17e eeuw. Oude Tijd. |
1870. | Over het geslacht Waldeck. Dordtsche Cour. |
1870. | Uitnoodiging tot bijdragen voor mijne Hervormde Eeredienst in Nederland. L. Cour. 9 Jan. |
1870. | Monstering op den Burght van de deelnemers aan de Maskerade. Ald. 11 Mei. |
1870. | Het laatste Hoofdstuk van het Maskeradeboekje ‘Bezoek van Dudley, Graaf van Leicester door Jhr. Bosch van Drakensteyn.’ Leiden. 8o. |
1870. | Recensie van dit Maskeradeboekje. L. Cour. 26 Maart. |
1870. | Plakaat met Oud-Holl. Letters. Uitnoodiging om bij Z.H. den Graaf van Leicester ten hove te komen. Op Oud-Hollandsch papier gedrukt in plano. |
1870. | Verslag v. Bibliotheek v. Middeneeuwsche letterkunde. Vad. Lett. |
1870. | Verslag van Van Vloten's Bloemlezing uit Nederl. dichters uit de 17e eeuw. Ald. |
1871. | De Hollandsche Keuken, Kelder enz. Leiden. 8o. |
1871. | De Psalmen. Harderwijk. 8o. |
1871. | Dordrecht voor de Hervorming. Harderwijk. 8o. |
1871. | Geschiedenis der Rederijkers in Nederland. 2e verm. druk. Rotterdam. 8o. |
1871. | Coolhaes, distillateur. Oude Tijd. |
1871. | Dordrecht in den aanvang der 17e en 19e eeuw. Ald. |
1871. | Ds. Van der Velde en Willem III. Zondagsblad bl. 101. |
1871. | Levenswijs te Dokkum in 't laatst der 18e eeuw. Oude Tijd. |
1871. | Uitgave van De boom der Schrifture. Utrecht. 8o. |
1871. | Twee leermeesters van de kinderen van C. Huyghens. Vad. Lett. |
1871. | Verslag van Heemskerk, Bat. Arcadie (uitg. v. Rogge). Ald. |
1871. | Zonderling Testament van Maarten Van Heemskerk. Ald. |
1872. | Dordrechts afval. Ald. |
1872. | De Evangelieprediker. Ald. |
1872. | Hoe vierden onze Vaderen in 1772 den gedenkdag van Nederlands verlossing uit de kluisters van Spanje. Harderwijk 8o. |
1872. | Aankondig. v.h. gedicht ‘Voorheen en thans’. L. Cour. 19 Febr. |
1872. | De Schedel van Boerhave. Ald. 19 Juni. |
1872. | Bekrooning van Mevr. Van Calcar. Ald. Sept. |
1872. | Aankondig. der Poorters dochter van Dercksen. Ald. 19 Oct. |
1872. | Leven van Dr. Timmers Verhoeven, pred. te 's Hage. Letterk. Levensb. |
1873. | Een standbeeld voor P.A. van der Werff. Leiden 8o. |
1873. | Vaderlandsche Volksboeken. 2 dln. m. houtgravuren. Haarlem 8o. |
1873. | Ds. Abraham Van der Velde. De Zaaijer. |
1873. | Aankondig. van Ruytenschild's Graven onzer Vorsten. L. Cour. 19 Juni. |
1873. | Aankondig. van hetzelfde. Dagbl. van 's Hage 12 September. |
1873. | Een negerpreek (uit mededeeling van J.C.S.). De Zaaijer. |
1873. | Het geheim-gezelschap aan het Hof van Max III Joseph van Beieren. Vad. Lett. |
1873. | De Lohengrin. De Zaaijer. |
1873. | Scholen en Schoolmeesters. Ald. |
1873. | Snuif-tabak en doos. Ald. |
1873. | Het Delftsche Studentenfeest van 1860. N. Rott. Cour. 8 Febr. |
1873. | Intocht van Karel van Egmond binnen Arnhem in 1492 (Delftsche Maskerade) Leiden. 8o. |
1873. | Het Delftsche Studentenfeest. N. Rott. Cour. 6 Juni. |
1873. | Brief van Burgemeesteren (bij het studentenfeest) op perkament gedrukt, geteekend en geïllustreerd door J.C. Schotel. |
1873. | Aanplakbillet van het Studentenfeest op Oud-Hollandsch papier in oude taal en letter. |
1873. | Brief aan Burgemeesters en Poorters van Delft over den intocht in oude taal en letter. |
1873. | Brief van den Hertog over zijn bezoek te Delft. |
1873. | Uit vroeger tijd. Onze Roep. Juni. |
1873. | Verslag van Ruytenschild's Graven onzer Vorsten. Vad. Lett. |
1873. | Verslag van hetzelfde. Amsterd. Cour. |
1873. | Verslag van Brieven van Wtenbogaert (uitg. v. Rogge) Vad. Lett. |
1873. | Verslag der Gedichten van P.O. Hoefman. Ald. |
1874. | Het edele driemanschap (Doesa, Van der Werft, Van Hout), met portretten. Haarlem. gr. 8o. |
1874. | Hetzelfde later uitgegeven met den titel: Leven van Van der Werff gr. 8o. |
1874. | P.A. Van der Werff, sprekende na zijn dood. Leiden, strooiblad op oranjepapier in plano. |
1874. | Zaanlandsche zeden en gebruiken, met pl. Haarlem. 8o. |
1874. | Aankondig. v.h. Supplementum Annotationum in Elogium Hemsterhusii v.J.T. Bergman. L. Cour. 29 Oct. |
1874. | Namen der maanden en dagen en gebruiken ontleend aan de Heidenen. De Zaaijer. |
1875. | De Akademie te Leiden, met platen 2 dln. Haarlem gr. 8o. |
1875. | De Lohengrin Amst. 4o. |
1875. | Aankondig. van Wolters' Laatste oordeel van Lucas van Leiden. L. Cour. 5 Juni. |
1875. | Biografie van Dr. J.T. Bergman. (bij zijn 80sten geboortedag). L. Cour. en L. Dagblad. 24 April. |
1875. | Denkbeelden der Ouden, vooral betreffende de toekomst. De Zaaijer. |
1875. | Uitgave van Dirck Adriaansz. Valcoogh, Regel der schoolmeesters. 's Hage 8o. |
1875. | Namen der dagen, gebruiken van Heidenschen oorsprong met vervolgen. De Zaaijer. |
1875. | Het passiespel te Eisenach. Ald. |
1875. | Plakkaat, in Oud-Hollandsche taal en letter, betreffende het studentenfeest te Leiden. plano. |
1875. | Brief van Willem I, in Oud-Hollandsche taal en letter, op Oud-Holl. papier, betreffende het studenten-feest te Leiden. plano. |
1875. | Brief van Arnoldus Cornelii betreffende het eeuwfeest. |
1875. | Uitgave van Een schoon Liedt op 't belegh der stadt Leijden enz. Leijden. 8o. |
1875. | Uitgave van Legende van der Geuzen troublen door een R.C. tijdgenoot. Leid. 8o. |
1875. | Prospectus voor eene Beschrijving van Leiden met Jonkr Rammelman Elsevier. (Alleen Hoofdst. I werd afgedrukt.) |
1876. | Aankondig. der Twee werelden van Mevr. Van Calcar. L. Cour. |
1876. | Het Tooneel en de geestelijkheid. De Zaaijer. |
1876. | Het Vaandel in de St. Pieterskerk te Leiden (thans in het Museum). L. Cour. |
1877. | Balthazar. De Zaaijer. |
1877. | Hoe de Charlatans op het tooneel kwamen. Euphonia. |
1877. | Inleiding voor den Catalogus der bibliotheek van Dr. Schotel in Nov. 1877 bij Nijhoff te 's Hage verkocht. |
1877. | Petrarca en Sadra. Euphonia. |
1878. | Letterkundige Bijdragen tot de Letterkundige Geschiedenis van den tabak. Kuilenburg. (2e verm. druk). 8o. |
1879. | Brief van J. en C. De Witt. Ned. Spect. |
1879. | Twee wandelingen door Dordrecht. Sliedrecht. 8o. |
1879. | Inleiding voor het Geslacht-register van het Vorstenhuis Waldeck-Pyrmont, door A.A. Vorsterman van Oyen. Utr. fol. |
1879. | Leven van Dr. Van den Brandeler, burgem. van Leiden. Letterk. Levensb. |
1879. | Over het boekje waarin C. De Witt las voor zijn dood. N. Rotterd. Cour. |
1879. | Voorwoord voor de uitgaaf van Jozelyns Oogjes door Labberté. Utr. |
1880. | Dido. Ned. Spect. |
1880. | Leven van J. Van den Noordaa. Letterk. Levensb. |
1881. | Catalogus der boeken en handschriften v. Van Schuijten. Dordr. |
1881. | Dames d'Atour en d'Honneur. Eigen Haard. |
1881. | De Prins van Oranje te Parijs. Ald. |
1881. | Horologiemaker te Delft. Ald. |
1881. | Latijnsche Klucht in een Hollandsch gewaad. Ned. Spect. |
1881. | Milddadigheid van Prins Willem V. Eigen Haard. |
1881. | Narresleden. Ald. |
1881. | Vruchtbaarheid van het Huis van Nassau. Ald. |
1882. | Brief van Prins Maurits over Voetius. Ald. |
1882. | Briefje om een blijspel te komen zien in de schouwburg te Amsterdam, 1746. Ald. |
1882. | De Graven van Wartenburg. Ald. |
1882. | De Kalkhaven te Dordrecht, met pl. Ald. |
1882. | Eene nieuwe Legende betreffende Dordrecht. Ald. |
1882. | Jeanne d'Arc. Ald. |
1882. | Oorsprong van le Couleur de Puce. Ald. |
1882. | Puisje leeft nog. Ald. |
1883. | Brief van J. Krighout over de Aardbeving te Amsterdam in 1755. Ald. |
1883. | Frederik Keurvorst van Brandenburg en Koning Willem III. Ald. |
1883. | Het pony-haar in 1644. Ald. |
1883. | Hugo Grotius als Latijnsch dichter. Dordsche Cour. 15 April. |
1883. | Lotgevallen van het schip, waarmede Willem III in 1688 naar Engeland vertrok. Eigen Haard. |
1883. | Merkwaardigheden te Dordrecht, met pl. Ald. |
1883. | Springen van 's Lands Kruitmagazijn te Dordrecht. Ald. |
1884. | De namen der straten. Dordsche Cour. Maart. |
1884. | Leven van Le Fèvre Pontalis, met portr. Europa. |
1884. | Resolutie der Regeering te Dordrecht na den moord van Willem I, 1584. Met een woord vooraf van G.D.J.S. Dordrecht. 8o. |
1885. | Chloroformatie in de XIIe eeuw. Eigen Haard. |
1885. | De oogen in de handen hebben. Ald. |
1885. | De regeering van Gouda vraagt een scherprechter aan Dordrecht. Ald. |
1885. | Gelukkige en ongelukkige dagen. Ald. |
1885. | Het Schooldrama. Ald. |
1885. | Jan Cornelis De Witt. Ald. |
1885. | Laatste brief van Prins Willem III aan J. De Witt. Ald. |
1885. | Over Schoenaei Hortensius. Europa. |
1885. | Recensie van Hortensius. Ald. |
1885. | Recensie van Wat er van Diepenbeek was. Ald. |
1885. | Reuzen en Reuzinnen. Ald. |
1885. | Zondagsscholen in de 16e eeuw. Eigen Haard. |
1885. | Zware boete te Dordrecht, hun bij wien brand ontstond opgelegd. Ald. |
1885. | Graciën of aflaten, aan de Groote Kerk te Dordrecht verleend. Arch. v. Ned. Kerkgesch. |
1886. | De Armade 1588. Europa. |
1886. | Philemon. Ald. |
1886. | Frans Baltensz. Ald. |
1886. | Der vrouwen recht. Ald. |
1886. | Titels Land van C. Van Alkemade. Ald. |
1886. | Verslag der Serapis van Ebers. Ald. |
1887. | Brief aangaande het gouden avondmaalstel en het koperen koorhek in de Groote Kerk te Dordrecht. Arch. v. Ned. Kerkgesch. |
1887. | Een Zigeunerkind ten doop aangeboden in de kerk te Katwijk aan den Rijn. Ald. |