| |
| |
| |
Levensbericht van
Johan Philip Koelman.
Toen in 1869
D. Thieme's bekende Guldenseditie ‘
In Rome, 1846-51 door J. Ph. Koelman’ het licht deed zien,
schonk dit verhaal zeer velen eene buitengewone verrassing. Men kende den
begaafden schilder-beeldhouwer Koelman, den veelzijdig ontwikkelden kunstenaar,
die zich met penseel en beitel een goeden naam verworven had; maar wie had in
den aangenamen prater en boeienden verteller zulk een degelijken,
voortreffelijken historieschrijver vermoed?
In Rome was eene openbaring, eene gebeurtenis in de
vaderlandsche fraaie letteren, en de Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde
bood, kort na de uitgave, den schrijver van zulk een merkwaardig boek een zetel
in haren kring aan. In Rome was hoofdzakelijk het dagboek van
een scherpzinnig man, wiens nauwlettend oog weinig ontgaat, en wiens hand
telkens naar het schetsboekje grijpt, hetzij om met eenige lijnen het zich voor
hem ontrollend tafereel te teekenen, hetzij in enkele regelen al het gehoorde
en geziene neer te schrijven. Waar de scherpe opmerker en aandachtige
toeschouwer geen stof vindt, heeft de kunstenaar dikwerf de handen vol, om een
| |
| |
groep, een lichteffect, een schilderachtig tooneel met vlugge
hand in het schetsboek over te brengen; waar de artist zijn potlood laat
rusten, spant de opmerker, de kroniekschrijver zich in, om den loop der dingen
juist te vatten en uitvoerig weer te geven. Zoo werken allerlei eigenschappen
te samen, om Koelman's boek eene eigenaardige bekoorlijkheid te geven.
In de jaren 1848 en 1849 woonde
Koelman, die toen reeds vier jaren in de
Eeuwige Stad gevestigd was, er de belegering van Rome door de Franschen bij en
werd door de omstandigheden, door zijne liefde voor Italië en de vrijheid
meegevoerd, om aan de verdediging werkzaam deel te nemen. Van al hetgeen toen
door hem bijgewoond is, heeft hij het merkwaardige boek saamgesteld, dat, eerst
in
De Nederlandsche Spectator verschenen,
later in twee deelen door Thieme uitgegeven is.
Koelman kon zoo goed en zoo aanschouwelijk vertellen, hij had zijn
vrienden zoo menigmaal met zijne vaak humoristisch getinte verhalen geboeid,
dat herhaaldelijk bij hem was aangedrongen, dat alles eens op het papier te
brengen. Zijne uitvoerige, nauwkeurige aanteekeningen kwamen hem daarbij in het
bijzonder te stade, terwijl zijn verbazend geheugen kon aanvullen wat aan de
kostbare dagboekjes ontbrak. Zoo werd hij schrijver, en kwam zijn groot talent
om menschen en gebeurtenissen te beschrijven voor den dag. Later vertelde hij
menigmaal, dat de gemakkelijkheid, waarmede hij de kroniek van den dag in zijne
boekjes neerschreef, hem zeker niet zijn schrijversaanleg zoude hebben doen
ontdekken, indien de vrienden het hem niet geopenbaard hadden.
Het boek teekent hoofdzakelijk den kunstenaar zelven, den krachtigen,
onversaagden man, zoowel voor de kunst en Italië als voor de vrijheid
gloeiende, maar tevens doet | |
| |
het zijn vastberaden, kloek karakter
en zijne omvangrijke kennis uitkomen. Het schildert het leven in Rome en de
kunstenaarskringen, maar voornamelijk geeft het eene zeer uitvoerige
beschrijving van het gansche beleg. Als een drama ontwikkelt zich de loop der
gebeurtenissen waarin de heldengestalte van
Garibaldi, welke
Koelman met groote ingenomenheid teekent, op
den voorgrond treedt.
Even uitvoerig en nauwkeurig als de schilder en beeldhouwer zich in
zijne plastische kunst toonde, was ook de pen van den schrijver. De kleinste
bijzonderheden werden door hem waargenomen, en als men het voorrecht heeft
gehad, in Koelman's kunstenaarsnalatenschap te snuffelen, vindt men de
verklaring van vele zijner groote hoedanigheden als schilder en schrijver.
Alles wat zijn oog treft, wat hij hoort of waarneemt, wordt door hem
opgeteekend. Tal van kleine schetsboekjes bevatten met zijn scherp, duidelijk
handschrift uitvoerige, tot in de kleinste bijzonderheden uitgewerkte
aanteekeningen. Het minst beteekenend uitstapje geeft aanleiding tot
opmerkingen, tot omschrijvingen van kunstwerken, tot het omlijnen van figuren.
Hier en daar voltooit de teekenstift, wat de schrijfpen niet zoo plastisch
vermocht te beschrijven. Menigmaal ontgloeit de schilder bij het aanschouwen
van tafereelen, die hem naar het penseel zouden doen grijpen, en roept hij vol
geestdrift uit: ‘O!
Philip Wouwerman! Indien gij die groepen van
door elkander woelende soldaten en burgers, op zoo verschillende wijzen gekleed
en gewapend, gezien hadt! die hoofdgroep, voorstellende den generaal met zijn
staf, bijna geheel in roode uniformen en witte mantels - dien moor en dien
priester - die door matrassen bedekte stadspoort, waar hier en daar een
ornament of een gebeeldhouwde engel der versieringen uitstak - dien an-
| |
| |
tieken muur met torens en crénaux vol gewapende burgers ..... En
meer op den achtergrond, die heuvelen met villa's en pijnboomen bedekt, waar
het kanon buldert en het geweervuur ratelt - en dat alles verlicht door
Italie's schitterende zon ..... Welk een onderwerp ware dit voor u
geweest!’
Tal van treffende, in het hart grijpende tooneelen worden door
Koelman geschilderd. Zijn eerste vuurdoop
schijnt mij een meesterstukje van ontleding; het bezoek van
Garibaldi in het hospitaal; de schildering
van de mokkende Romeinsche bevolking na
Oudinot's intocht; de gevechten om Rome; het
is alles gezien, gevoeld en doorstaan.
Tusschen al die zware, diepe schaduwen vonkelt hier en daar een
lichtstraal van het vroolijke, dartele schildersleven. Als de schilder de
groote stad ontvlucht, om in de Sabijnsche en Albaansche omstreken studies naar
de natuur te maken, wijdt hij ons in het Italiaansche landleven in, en genieten
wij evenzeer van de schilderingen der natuur als van de ontmoetingen die onze
artist met allerlei slag van lieden heeft.
***
Koelman had zijn achttiende jaar reeds
bereikt, toen hij nog aan de Zuidwal te
's-Gravenhage bij zijn vader aan de schaafbank
stond en des morgens vroeg en des avonds laat met de hem karig toegemeten
uurtjes moest woekeren, om zich in de door hem boven alles geliefde kunst te
oefenen. Zijn broeder Jan had den prijs van Rome behaald en zou spoedig naar
Italië trekken, en ook Philip zou heel gaarne hamer en beitel er aan gegeven
hebben, om de kunst geheel en al te dienen. Als hij dan bij den destijds
beroemden schilder
Kees Kruseman tim- | |
| |
merwerk
verrichtte, ging zijn hart open bij het aanschouwen dier kunstproducten.
Verwonderlijk, dat in het huishouden van een eenvoudigen timmerman drie zonen
zulk een grooten aanleg voor de schilderkunst toonden.
Vosmaer zegt in zijne studie over Koelman in
‘
Onze hedendaagsche schilders’: ‘De
vraag der erfelijkheid van talent of bizondere gaven wordt duizendmalen door de
ervaring weersproken, maar zeer dikwijls blijkt zij eene waarheid. Wij zien
geslachten waarin de kunst leeft en voortleeft, wij zien er waarin de kunstgaaf
door verscheiden kinderen uit éénen huize gedeeld wordt. Dit laatste vond ook
bij de Koelmans plaats. Bij hen kunnen wij ook hooger opklimmen, want hun
moeder, die eene Kaemmerer was, was eene vrouw van meer dan gewone
ontwikkeling, en bij de Kaemmerers leefde ook de zin voor kunst. Onder de
Koelmans vinden wij drie broeders, in wie de kunstgaaf bloeide: Johan Philip,
Johan Hendrik en Jan Daniël.’
Menigmaal heeft
Koelman het als eene merkwaardigheid
verteld, dat zijne moeder, overigens eene hoogst eenvoudige burgervrouw, haar
grootste genoegen in het lezen van
Hooft's
Tacitus vond. De zonen van zulk eene schrandere,
buitengewone vrouw konden geene alledaagsche wezens zijn.
Toen nu Philip eindelijk van zijne ouders toestemming kreeg, om zich
geheel en al aan de schoone kunsten te wijden, toefde hij niet lang, om zich
bij zijn broeder Jan, die reeds te Rome gevestigd was, te voegen. Door dat
timmeren en bouwkundig teekenen had Philip reeds die ervaring en zekerheid
verkregen, welke hem later als beeldhouwer en bij het ontwerpen van monumenten
zeer te stade zouden komen.
Zoo trok hij in 1844 naar Italië. Op zulk een alles | |
| |
onderzoekenden, rijken geest, die op zijne oorspronkelijke manier de dingen en
menschen bezag, moest het goddelijk Italië met zijn grootsch verleden, zijne
heerlijke kunstschatten en verrukkelijke natuur eene zeldzame
aantrekkingskracht uitoefenen. Daar ontlook eerst terdege zijn kunstenaarshart,
daar leerde hij de antieken in al hun schoonheid en verhevenheid kennen en
doorgronden. In de kunstenaarsvereenigingen en in de Campagna oefende hij zich
met de hem kenschetsende volharding in het teekenen, schilderen en boetseeren,
werd er door den omgang met velerlei kunstenaars en lieden van allerlei rang en
stand ontwikkeld, en studeerde er te midden van de tallooze schatten, die de
Oudheid en Renaissance in monumenten, musea en galerijen hebben nagelaten.
Als men in zijne kunstenaarsnalatenschap de talrijke portefeuilles met
teekeningen, schetsen en geschilderde studies uit dien tijd doorbladert, leert
men Koelman's groot talent het beste kennen. Niets werd onbelangrijk voor zijn
schetsboek geacht. Nu eens zijn het studies van landschappen, aardige buurtjes,
interieurs, figuurtjes in Subiaco of Genazzano, dan weder mooie aquarellen van
Pifferari en Zampognari, bonte kleederdrachten van vrouwen en meisjes, schetsen
op grauw papier met potlood en wit krijt, die de grootsche lijnen der Campagna,
de bochtige steegjes van Aricia of Genazzano afbeelden. Uiterste nauwkeurigheid
en fijne uitvoerigheid zijn van dat alles de hoofddeugden.
Met zijn broeder Jan, een wijsgeer in de kunst, dien
Vosmaer in zijne ‘
Inwijding’ zoo karakteristiek geteekend
heeft, nam Philip ook de geschiedenis en wetenschap der schoone kunsten ter
harte. Hij drong in alles door, want voor het kennen van een gebouw was hem de
studie der fundamenten onmisbaar. Zijn onderzoekende | |
| |
geest
strekte zich tot verscheidene takken van wetenschap uit, en ik herinner mij nog
steeds, hoe hij eens op heldere en duidelijke wijze met een stuk krijt en
papier eene beschrijving van den sterrehemel gaf.
Schilderende en teekenende, studeerende en zich veelzijdig
ontwikkelende, bleef
Philip Koelman bijna veertien jaren te Rome,
en keerde toen naar zijn geboortestad
's Gravenhage terug. Voor het eerst na zijne
terugkomst, trad hij in het openbaar met eene schoone vrucht van zijn gerijpt
talent op, ter Haagsche Tentoonstelling van 1859. Het was een genre-tafereel,
eenige Italiaansche straatjongens voorstellende, die op en om een der bazalten
leeuwen aan de trap van het Capitool zitten, spelend den waterstraal uit zijn
bek opvangend; op den achtergrond de hooge trap van Ara Coeli, met een monnik
en een paar bedelaars. Met de grootste uitvoerigheid was dit stukje
geschilderd. Aan elk onderdeel was de uiterste zorg besteed. Doch reeds bij dat
eerste optreden kon de uit Italië teruggekeerde kunstenaar zich overtuigen, dat
hij met zijne kunst hier geïsoleerd stond tusschen de meeste zijner
bentgenooten, die eene geheel andere richting uit wilden.
Koelman was van geheel andere denkbeelden
vervuld, dan men hier liefkoosde en trachtte in te halen; de wetenschap der
kunst, die bij de jongeren op den achtergrond bleef en door een later geslacht
eenvoudig over boord geworpen zou worden, stond bij hem boven alles. Tusschen
Koelman's opvatting en die der Nederlandsche schilders ontstond dus reeds
dadelijk eene klove, die nooit overbrugd zoude worden.
Door den dood van den hoofdleeraar
van den Berg, een man die in de theorie en
wetenschap der kunst hoogst ervaren was, dreven lust en zelfkennis
Philip Koelman naar de Haagsche
Teeken-Academie waar hij met zijne | |
| |
omvangrijke bekwaamheden de
rechte man op de rechte plaats werd. Al was en bleef hij ook een voortbrengend
kunstenaar, die beurtelings met penseel, beitel of pen op den voorgrond trad,
en die tot in de laatste dagen zijns levens vol ijver en jeugdige illusiën
voortarbeidde, toch was hij door aanleg en ontwikkeling en door zijne
bijzondere gave van mededeelen bovenal een leermeester.
Hier vond hij een terrein, waar zijne groote kennis en wetenschap ten
bate van het algemeen konden strekken. De Haagsche Teeken-Academie werd zijne
bruid, zijne hooge, trouwe liefde. Aan haar wijdde hij eene kwart eeuw lang al
zijne krachten, al zijne genegenheid; geen offer was hem te groot, om haar
bloei te doen stijgen. Geldelijk voordeel was voor hem nimmer een lokaas, want
de celibatarius had weinig stoffelijke behoeften en bleef te veel wijsgeer om
overvloed te begeeren. Zelfs ging zijne belangeloosheid zóó ver, dat hij de
kostbaarste boeken uit zijne rijke bibliotheek gaarne ter beschikking van het
onderwijs stelde en er niet aan dacht, dat zijn karig jaargeld geenszins in
evenredigheid stond tot zijn uitgebreid arbeidsveld, hetwelk hij steeds
vrijwillig meer en meer vergrootte.
Met hart en ziel vervulde hij de hem opgedragen taak, en toen in 1863
de wet op het Middelbaar Onderwijs ook het diploma voor het leeraarschap in
hand- en rechtlijnig teekenen en boetseeren schiep, en in den aanvang niemand
wist waar men al de daarvoor vereischte kundigheden zoude verkrijgen,
verklaarde Koelman zich op de hem eigene, eenvoudige en praktische wijze
bereid, de leerlingen die zich daartoe aanmeldden, voort te helpen. Met
gebrekkige middelen, zoo goed en kwaad als 't kon, wees
Koelman hun aanvankelijk den weg, en legde
aldus de grondslagen voor den nu alom bekenden | |
| |
cursus voor M.O.,
waar ruim de helft onzer tegenwoordige leeraren en leeraressen is gekweekt.
Voor zijne Academie stelde
Koelman die prachtige, levensgroote
anatomie-figuren samen, waarvan nergens de wedergave bestaat en die bij het
onderwijs zulke groote diensten bewijzen. Hij verdiepte zich in de leer der
proportie van het menschelijk lichaam en stelde een menschbeeld te samen, van
welks evenredigheden de wiskunde de grondslag is. Jaren lang heeft de
scherpzinnige denker zich bezig gehouden met het samenstellen van een canon,
d.i. van een goed meetkunstig vastgesteld plan der verhoudingen en
evenredigheden van het menschbeeld. Pythagoras heeft eenmaal gezegd: In de
natuur is alles geregeld door meetkunstige wetten en overeenkomstige getallen.
Dit tot grondslag nemende, leeraarde Koelman: ‘De mensch is even goed als al
wat op aarde groeit, een voortbrengsel der natuur, en deze gaat niet
willekeurig te werk, maar naar vaste wetten, die allen beantwoorden aan die der
beschrijvende meetkunde. Men denke slechts een oogenblik na over de vormen,
niet alleen in het heelal, maar ook op onzen aardbol. Boom en plant, bladeren
en bloemen, kristallisatiën van welken aard of karakter ook, bewijzen dat die
stelling niets gewaagds heeft. Al wat door menschenhanden vervaardigd wordt, is
naar regelen der meetkunde vervaardigd. Alle bewegingen welke de deelen van het
menschelijk lichaam kunnen maken, zijn zonder uitzondering
cirkelbeschrijvingen, die, door de verschillende middelpunten waarvan zij
uitgaan, tot een groot aantal samengestelde bewegingen medewerken. De
uitwendige vormen eindelijk van het menschbeeld bestaan insgelijks uit eene
aaneenschakeling van cirkeldeelen, uit verschillende middelpunten
getrokken’. | |
| |
Aldus ontstond Koelman's passer-stelsel. Het resultaat van een
tweejarig onophoudelijk werken was een handschrift van 179 groot folio-bladen
schrift, uitvoerig stap voor stap meetkunstig den voortgang van dat
cirkel-stelsel volgend, waaruit als van zelf het beeld van een man, eene vrouw
en een kind te voorschijn kwam.
De uitgaaf van het handschrift met eene reeks platen was te kostbaar,
zoodat de vernuftige denker zijn stelsel slechts in beginsel uiteenzette in een
beknopt boekje, dat door de Haagsche Teeken-Academie bij de firma H.L. Smits
('s Gravenhage, 1888) is verkrijgbaar gesteld.
Zoo leefde en werkte
Koelman voor zijne leerlingen die hem met
warme genegenheid aanhingen, want als hij slechts aanleg bij hen bespeurde en
het hun niet aan ijver ontbrak, vonden zij in hem een vriend en helper, wiens
bijstand nooit te vergeefs werd ingeroepen.
Koelman's gaven waren veelzijdig en die aanleg was natuurlijk in
Italië nog zeer ontwikkeld. Door zijne grondige wetenschappelijke studiën,
zijne omvangrijke kennis van ontleedkunde en proportie, lag hem het boetseeren
even na als het teekenen of schilderen. Reeds had hij blijken van zijne
bekwaamheid in het eerste gegeven door het boetseeren van een groot borstbeeld
van wijlen den hertog Bernhard van Saksen-Weimar en van eene wapentropee voor
het gedenkteeken, dat ter nagedachtenis van dezen veldheer in 1864 is opgericht
in het Lange Voorhout te 's Gravenhage.
In 1863 werd op de uitgeschreven prijsvraag voor een Gedenkteeken ter
herinnering aan de verlossing van de Fransche overheersching, zijn ontwerp, dat
hij met den Haagschen stadsbouwmeester
Van der Waeyen Pieterszen gezamenlijk had
gemaakt, met den eersten prijs bekroond. De tweede prijs werd door den
bouwmeester
Cuijpers | |
| |
verworven. ‘Hun
ontwerp’, zoo vermeldt
Vosmaer, die in dien tragischen strijd
menige lans voor Ebenhaëzer gebroken heeft, ‘was in modernen
geest, met toepassing van klassieken bouw en motieven opgevat; dat van Cuijpers
in gothischen stijl. In den tusschentijd, vereischt om een klein model aan het
oordeel der Commissie te onderwerpen, werd op allerlei wijze gepoogd aan het
ontwerp
Cuijpers de voorkeur te doen verwerven. Een
hevige pennestrijd volgde; Ebenhaezer behield toch de overhand. Maar de op
grootere schaal geboetseerde beelden van Koelman werden afgekeurd en de kunst
moest voor de industrie wijken; de uitvoering, met gebruikmaking van de
bekroonde ontwerpteekeningen, werd opgedragen aan de firma van Kempen, die, bij
de weigering van
Koelman, zich de medewerking verschafte van
de gebroeders Jacquet te Brussel. In 1869 werd het monument in het Willemspark
onthuld. Ik geloof dat een onpartijdig oordeel niet anders kan zijn, dan dat al
wat er persoonlijks en eigenaardigs in het gedenkteeken was, is verloren
gegaan. Koelman's figuren, zijne voortreffelijke kleinere en groote teekeningen
kunnen het nog getuigen, waren schoon; zij waren in ieder geval, ook bij
verschil van meening, het werk van een kundig artist; die van de heeren Jacquet
zijn niet van techniek ontbloote, maar Academische en niet gevoelde beelden.
Terwijl Koelman er naar streefde de bouwvormen te vereenvoudigen, de profielen
Grieksch te maken, werden zij door
Pieterszen weer Romeinsch, zwakker,
onsamenhangender. Koelman's naam leest men niet op het gedenkteeken, schoon
alle gedachten van hem zijn; doch dit is misschien ook maar gelukkig’.
Van Koelman's verschillende schetsen en teekeningen voor bovengenoemd
gedenkteeken, waarvan
Vosmaer | |
| |
gewaagt, is het
meerendeel nog aanwezig in de Bibliotheek der Haagsche Teeken-Academie, aan
welke instelling zijne artistieke nalatenschap ten deel gevallen is. Eveneens
heeft de nauwkeurige man trouw en uitvoerig aanteekening gehouden van al het
gesprokene en verhandelde in de stormachtige bijeenkomsten, welke hij met
hoofd-commissie en Jury voor het nationaal gedenkteeken gehouden heeft. De
lijdensgeschiedenis van zijn ontwerp komt in die kronieken met groote
uitvoerigheid voor, en geeft kijkjes op menschen en kuiperijen, die den
kloeken, recht door zee gaanden
Koelman met wrevel en gramschap
vervulden.
Een felle, verwoede pennestrijd werd er gevoerd, en Koelman die voor
zijn ontwerp kampte, gelijk een vader met hartstochtelijke liefde de eer van
zijn kind verdedigt, toonde zich daarbij even dapper en onvervaard met de pen
als men hem in andere hoedanigheden had leeren kennen. Hij week geen duimbreed,
vocht met zijn nieuwe wapen even moedig als hij in 1849 onder Garibaldi in Rome
gestreden had, en gaf zijn tegenstanders handen vol werk.
Intusschen leende Koelman zijne medewerking aan een plan van den
bouwmeester
Vogel voor een paleis der Staten-Generaal,
dat men in 1863 wenschte op te richten. Vogel zond een statig ontwerp in,
waarvoor Koelman een fraaie gevelgroep en een perspectivisch gezicht van het
geheel in waterverf teekende en eene zeer uitgebreide compositie, de regeerders
over Nederland, bestemd om de wanden der groote vergaderzaal te versieren. Er
vond geen bekroning plaats, doch het ontwerp dat met twee anderen door de
Regeering werd aangekocht, werd.… in de archieven van het Departement van
Binnenlandsche Zaken geborgen. | |
| |
Nog enkele dagen voor zijn dood, zat hij met grooten ijver de schets
in olieverf af te werken, die hij van deze rijke compositie ontworpen had. Van
Claudius Civilis tot koningin Wilhelmina toe komen daarop in groepen de reeks
regeerders voor, met Prins Willem I in het midden. In een paleis der wetgevende
macht zou een dergelijke afbeelding zeer zeker op hare plaats geweest zijn.
Achtereenvolgens besteedde hij nu zijne gaven aan het boetseeren eener
vrouwefiguur, het symbool der Waarheid, dat de Haagsche vrijmetselaarsloge
haren grootmeester Prins Frederik bij zijn vijftigjarig jubileum aanbood.
In het zelfde jaar boetseerde
Koelman twee kolossale vrouwefiguren,
Koophandel en Scheepvaart, welke het gevelveld van het gebouw der Nederlandsche
Bank te
Amsterdam versieren. Twee schoone, kloeke
beelden, in liggende houding, de symbolen harer werkzaamheid in de hand
dragende.
In 1873 werd de Brielsche Nymf, door Koelman ontworpen, bij
gelegenheid der Brielsche herinneringsfeesten onthuld. De vrouwefiguur is
voorgesteld als zich met een vlag in de opgeheven hand uit zee verheffend en de
overwinning verkondigend.
Ook uit
Haarlem kwam eene uitnoodiging tot den
bekwamen man, om ter herinnering van Kenau Hasselaar een ontwerp te maken. Het
kwam niet tot eene uitvoering, zoodat alleen het voortreffelijk geteekende
beeld in Koelman's portefeuille bewaard is gebleven, terwijl een klein model in
Haarlem's museum aanwezig is.
In 1875 ontving
Koelman de opdracht van het werk, dat hem de
meeste eer en de grootste voldoening zou brengen, het ontwerpen van een
gedenkteeken van
Leiden's ontzet. Met de grootste toewijding
ondernam hij | |
| |
deze taak, waarvan hij zich uitmuntend kweet. Den
3en October 1884 werd het monument op de Ruïne onthuld. Het
voetstuk in Escausynschen steen was door den bouwmeester
Vogel ontworpen. Aan de zijden draagt het,
met de historische opschriften, vier groote bronzen basreliefs, en van boven
het meer dan levensgroote beeld van
A. van der Werff, den Leidschen burgervader,
in wiens beeltenis de gedachte van Leiden's kloekhartige verdediging en ontzet
is verzinlijkt. Met de ruïnen eener bres achter zich, houdt van der Werff de
linkerhand op het zwaardgevest, de rechter gebald, als bevestiging der
uitdrukking in kop en houding: ‘hier sta ik en wijk niet’. Dat van der Werff
tot het uiterste besloten is, geven stand en gelaatsuitdrukking sprekend te
kennen.
Bij dat alles stond stoffelijk voordeel altijd geheel op den
achtergrond. Zóó weinig had voor hem de Mammon te beteekenen, dat toen
aanvankelijk de benoodigde gelden voor
Leiden's monument niet bijeengebracht konden
worden,
Koelman niettemin zijne kunst en werkkracht
onbaatzuchtig ter beschikking stelde. In dit opzicht was hij geenszins een kind
zijner eeuw. Voor erkenning zijner verdienste was hij gevoelig, en het
riddderkruis van den Nederlandschen Leeuw, dat de Regeering hem voor van der
Werff's monument vereerde, stelde hij op prijs.
Een kunstenaar met zulk een wakkeren geest en die in zoo velerlei
dingen belang stelde, vond natuurlijk dikwerf aanleiding om zich met zijne
scherpe, karakteristieke pen in velerlei vraagstukken welke met kunst in
betrekking stonden, te mengen. Werd ons door een geslepen kunstkooper eene
Danaë van
Titiaan ter bewondering aangeboden, - zooals
in 1874 te
's Gravenhage,
Amsterdam en
Rotterdam het geval was, - Koelman gordde zich
onmiddellijk aan om den bedrieger te ont- | |
| |
maskeren. Met zijne
kennis van de Italiaansche schilderijen-fabrieken was het den schranderen en
scherpzienden kunstenaar niet moeilijk, in een allervermakelijkst artikel de
wording van dergelijke valsche diamanten te beschrijven. Herhaaldelijk trad hij
in dagbladen en in
De Nederlandsche Spectator op, om zijn
goed recht te verdedigen of averechtsche beweringen te logenstraffen.
Zijne pen was hem een even welkom middel ter vertolking zijner
denkbeelden als zijn penseel of beitel. Onder zijne nagelaten papieren vindt
men aanteekeningen van allerlei aard: humoristische samenspraken over kunst en
richting, reisavonturen, opmerkingen over schilderijen, kortom van velerlei
slag, maar steeds belangwekkend, frisch en oorspronkelijk.
Toen voor
Koelman het tijdstip aanbrak, waarop de oude
van dagen zich terugtrekt om zijne taak op de schouders van jongeren over te
dragen, ging het met hem als met zoo velen en verloor men den bescheiden
kunstenaar uit het oog. In 1888, op zijn 70e jaar, legde
hij de betrekking van Directeur der Haagsche Teeken-Academie neder en vertoonde
zich weinig meer in het openbaar. Sommige bevoorrechte stervelingen, in kunst,
letteren of wetenschap uitmuntende, voor wie de bescheidenheid niet bestaat en
die geen grooter levensdoel kennen dan steeds de bazuinen der drukpers te
hunner glorie te doen schallen, weten voortdurend de wereld met hun persoon
bezig te houden. Zij verzuimen geene gelegenheid om van zich te doen spreken,
wisselen voortdurend lonkjes met de veelvermogende pers, bewijzen deze allerlei
vriendelijkheidjes en doen al het mogelijke om hun naam en persoon gestadig met
Bengaalsch vuur te verlichten. In dit opzicht was Koelman geen man van zijn
tijd. Hij achtte zich zelven te veel en vond de kunst | |
| |
te hoog en
te eerbiedwaardig, om er zelfs aan te denken, tot zulke kleinzielige middelen
zijne toevlucht te nemen. Kwam men hem te na, bestookte men hem met onedele
middelen, dan trad de forsche, kloeke gestalte te voorschijn en verdedigde zich
onversaagd, als een fiere kruisridder. Maar overigens zou hij geen stap gedaan
hebben om door eene buiging of vleierij, een zoet woord of eene belofte, een of
ander ten bate van een zijner scheppingen te verkrijgen. Een kunstwerk moest
voor zich zelf pleiten en behoefde geen voorspraak; zoo althans meende deze
nederige, trouwe dienaar der kunst.
Zulk eene onbuigzaamheid, die soms den schijn van lompheid krijgt,
leidt zelden tot populariteit; vooral niet, als die eigenaardige koppigheid en
dat hooge gevoel van zelfstandigheid gepaard gaan met zekere neiging tot
afzondering, welke met de jaren toeneemt. Men moest den denkenden en
onderzoekenden kunstenaar soms met geweld uit zijne studie-cel in de wereld
trekken. Vandaar, dat toen hij op 16 Januari 1893 op bijna 75-jarigen leeftijd
stierf - hij was den 11en Maart 1818 te 's Gravenhage
geboren - de bejaarde kunstenaar bij vele jongeren onbekend gebleven was.
Met den oprechten, onbaatzuchtigen
Koelman, den stoeren man uit één stuk, is
een kunstenaar ten grave gedaald, die kunst, letteren en wetenschap warm lief
had en beoefende, zich zelven en anderen hooge eischen stelde, maar die te open
en te rondborstig was, om door allen bemind te kunnen worden.
's Gravenhage, 12 April 1893.
Johan Gram.
|
|