| |
| |
| |
| |
Levensbericht van Jan Jacob Lodewijk ten Kate.
Het was op den 23sten December 1819, dat het te 's-Gravenhage woonachtige echtpaar, Jan Herman Ten Kate, hoofdcommies bij het Ministerie van Marine, en Johanna Henriëtta Adriana de Witte van Haemstede, zich dankbaar verheugde in de geboorte van den zoon, van wien hier een kort levensbericht wordt gegeven.
Die zoon ontving de namen Jan Jacob Lodewijk.
Hij werd opgevoed met twee broeders, de later zoo bekend geworden schilders Herman (Frederik Carel) en Mari (Henri) Ten Kate, en met ééne zuster, Louise, die gehuwd is met den hoofdingenieur J.A. Waldorp, thans te Buenos Ayres.
Jan Jacob Lodewijk werd leerling van den schoolhouder J. van Renesse en gaf al spoedig blijk van ijver in het werken en vlugheid in 't bevatten en vooral van liefde voor taal en poëzie. Van deze laatstgenoemde neiging had hij zeker een deel te danken èn aan zijn vader, die veel aan dichterlijke voordrachten deed, èn aan zijne moeder, die ook een | |
| |
dichterlijk besnaard gemoed had en nu en dan verzen schreef.
Hij was nog maar 13 jaren oud, toen hij reeds op een kantoor in betrekking kwam, 't kantoor der firma Vriesendorp en Gaade. Hij bleef toen echter nog de avondschool van den heer Van Renesse bezoeken en nam ook in 't Italiaansch boekhouden les.
Maar, te midden van het prozaïsche kantoorwerk toonde zich zijn dichterlijke aanleg al meer, die zoo voorspoedig rijpte, dat hij reeds op 14-jarigen leeftijd aan de Boekzaal der geleerde wereld een dichtstukje inzond, dat niet alleen werd aangenomen, maar als eersteling van een zeker te verwachten gezonden en rijken oogst werd begroet. Hoe schitterend heeft de uitkomst die verwachting bevestigd!
Dat dichtstukje was getiteld: Roosjen. Eene ParabelGa naar voetnoot1, en werd gevolgd, een jaar later, door twee gelegenheidsgedichten, - een op 's Konings verjaardag (24 Augustus 1835), en een Bij de bevalling van H.K.H. Prinses Frederik.
Zoo trok hij de opmerkzaamheid der vrienden van taal- en letterkunde; en het letterkundig Genootschap Oefening kweekt KennisGa naar voetnoot2 nam hem gaarne op, zoo jong, als hij was, onder zijn werkende leden. In de jaren 1843-1845 was Ten Kate Onder-Voorzitter. Ook heeft hij de bundels poëzie geredigeerd, die van wege 't Genootschap uitkwamen, eerst onder den titel Ochtendschemering, later onder den titel Morgenrood.
| |
| |
Zijne eerste voordracht in Oefening hield hij, toen hij pas 15 jaar oud was, althans, nog geen half jaar daarover; - 't was den 4den Mei 1835. En sedert heeft hij in dien kring, op onderscheidene tijden, in een reeks van jaren, zijn steeds talrijk gehoor met zijne zangen geboeidGa naar voetnoot1. Den 22sten Januari 1877 ruischte daar het lied zijner stem voor het laatst. Wat een merkwaardige vlucht had dat lied genomen, in den tijd, tusschen die eerste en die laatste voordracht gelegen! Wat een bewonderenswaardige toeneming in breedte, in diepte, in hoogte!
Maar wij keeren terug tot den jongeling op de kantoorbank. Die bank werd hem allengs harder en ongemakkelijker. Zijn dichterlijke ziel gevoelde zich al minder en al minder in kantoorwerk te huis. En daar zij inzonderheid bij Bilderdijk en Da Costa haar voedsel had gezocht en gevonden, is 't niet onnatuurlijk, dat de lust tot het predikambt zich in hem ontwikkelde, - een ambt, dat zoowel aan zijne dichterlijke, als aan zijne godsdienstige adspiraties beantwoorden kon.
Over dit plan werd de bekende Otto Gerhard Heldring, destijds predikant te Hemmen, geraadpleegd, die er instemming meê betuigde en steun aan gaf en den jongen Ten Kate in zijne stille pastorie een kamertje aanbood, waar hij, eenigermate onder zijne leiding, zich voor de Academische studie zou kunnen bekwamen.
Zijne verplichting aan Heldring heeft hij erkend, | |
| |
o.a. door hem zijn Bundel Bladeren en Bloemen op te dragen, als blijk van ‘de hartelijkste vriendschap, hoogschatting en dankbaarheid’.
Die bundel verscheen in 1839. Toen was Ten Kate reeds Utrechtsch student. Hij werd dat in 1838 en bleef het tot 1843. Hij woonde de lessen bij van Schröder, Van Heusde, Van Goudoever, Visscher, Swijghuisen Groenewoud en Ackersdijck, en had daarna, bij zijne theologische studiën, Royaards, Vinke en Bouman tot leermeesters. Ook trok hij op dat gebied veel vrucht uit de samenkomsten van het Theologisch Gezelschap .
Ondertusschen bleef hij voor en na de dichterlijke lier hanteeren. Behalve de vermelde Bladeren en Bloemen gaf hij, als student, ook nog Rozen en Nieuwe Rozen, alsmede eene vertaling van Byron's The Giaour.
Dat hij onder de commilitones een goeden naam had, blijkt uit zijne benoeming tot Voorzitter van het Collegium praesidiale der Studenten en tot Rector van den Senatus Theologorum. Natuurlijk kon een student, als Ten Kate, ook niet buiten de Redactie van den Almanak blijven. Hij werd er lid van, daarna haar Secretaris, en plaatste, in die betrekking, in den Almanak van 1843 een Oprecht Verhaal van de Lotgevallen der Hooghe Schole, in welk stuk hij eene zeer gelukkig geslaagde navolging gaf van den stijl en de vormen van Coornhert en Hooft.
In 't najaar van 1842 kreeg Ten Kate op zijne kamerGa naar voetnoot1 een bezoek van A. Winkler Prins, die in November des vorigen jaars predikant der Doopsgezinde Gemeente te Tjalleberd was geworden en hem | |
| |
nu kwam noodigen om mede te werken aan de uitvoering van een letterkundig plan. En dat plan was: de uitgave van een tijdschrift in dichtmaat, dat ten doel zou hebben: ‘verwaande persoonlijkheden te kielhalen, en nu eens de romantiek, dan weder de melk- en waterpoëzie, en eindelijk ook de recensenten, af te ranselen’. De samenspreking liep uit in beslissing en - weldra was Braga in leven, ‘een tijdschrift, heel op rijm’, geestig en scherp alles kritiseerend en parodieerend, wat, met meer of minder recht, geoordeeld werd ongegrond, laf of leelijk te zijn. Groot is het aandeel, èn naar den omvang, èn naar 't gehalte, dat daarin Ten Kate hadGa naar voetnoot1.
Het guitige, ondeugende element, dat vereischte was, zou men in Braga kunnen schrijven, heeft hij nooit geheel en al verloren. Menigmaal kwam ook nog in latere jaren, onder 't spreken en schrijven, zoo eens iets voor den dag, dat ‘een Bragiaantje’ kon heeten. Maar toch, blijkbaar trok het ernstige en verhevene 't krachtigst hem aan.
In Mei 1844 werd de student proponent. In Januari 1845 werd hij als predikant naar Marken beroepen, waar hij dan ook heen ging, met zijne jonge vrouw, Johanna Sophia, dochter van den bekenden zeeschilder Waldorp. Den 4den Mei hield hij daar zijne intrede. Gedurende zijn verblijf op Marken heeft hij niets in 't licht gegeven. Den tijd, dien zijn ambtswerk hem vrij liet, besteedde hij aan theologische en letterkun- | |
| |
dige studie. En veelal zat hij op het kille noordereiland in den zonnegloed van 't zuiden en 't oosten, door zich met voorliefde te verdiepen in Dante en Tasso.
In 1847 verwisselde hij Marken met het Noord-Brabantsche dorp Almkerk. Daar schreef hij o.a.: Het Juni-oproer te Parijs, De Cholera in Nederland en De Durgerdamsche Visschers.
In 1850 werd Middelburg zijne standplaats, waar hij Hasebroek als ambtgenoot vond, dien hij later, te Amsterdam, andermaal tot ambtgenoot kreeg, en met wien hij tot zijn dood bevriend is geblevenGa naar voetnoot1. Daar, te Middelburg, heeft hij zijne meesterlijke vertaling van Tasso's Gerusalemme liberata bewerkt.
Tien jaren daarna, in April 1860, werd hij predikant in de hoofdstadGa naar voetnoot2.
Als prediker werd Ten Kate doorgaans door eene talrijke schare gehoord. Zijne richting was de orthodoxe; maar 't was die oudere orthodoxie, die, meer mystisch gedoezeld, dan dogmatisch omlijnd, - vreedzaam en verdraagzaam was, althans aan leerstellige en kerkrechtelijke schermutselingen en gevechten niet meêdeed, maar liever zich daarbuiten hield. Zelfs had Ten Kate's onbekendheid met kerkelijke twistvragen wel eens iets naiefs. Hij was te veel man des vredes, om deel te nemen aan den strijd | |
| |
der partijen, en te veel dichter, om met eenigen ernst kennis te nemen van reglementen en wetten. Voor den kerkeraad, als zoodanig, was hij dan ook geen lid van beteekenis. Zelden woonde hij een vergadering bij.
Maar op den kansel getuigde hij met warmte voor den Christus, die hem dierbaar was, en drong hij zijne hoorders, om aan diens hand tot den Vader te gaan en des Vaders eere en eigen zielsrust te zoeken in het leven des geloofs en der hoop en der liefde. De kern en de ziel zijner prediking is te omschrijven met de woorden, die hij aan 't hoofd zijner feestrede zette, uitgesproken ter herdenking van zijne 25-jarige ambtsbedieningGa naar voetnoot1: De liefde tot Jezus, de kracht, de vreugd, de hoop der zijnen. En in die richting was hij werkzaam evenzeer met het geschrevene, als met het gesprokene woord. Denkt aan zijn: De Middelaar Gods en der menschen, - Onze kinderen in den hemel, - Wij zullen elkander wederzien, - Van de krib tot de kroon, - Bij brood en beker, - Sticht elkander! enz. Denkt aan zijn van 1875 af jaarlijks verschenen Scheurkalender en aan de groote menigte zijner Bijbelsche en Stichtelijke zangenGa naar voetnoot2. En bedenkt bovendien, in hoevele stukken zijner werken, die in hun opschrift niets van ‘Bijbelsch’ of ‘Stichtelijk’ melden, toch telkens weêr het Christusbeeld verschijnt en het Vaderhuis in 't gezicht komt.
In den omgang was Ten Kate een goedhartig en vriendelijk man. Al had hij niet die vroolijke, lachende, | |
| |
u tegemoet komende, u tegemoet huppelende vriendelijkheid, die men toeschietelijkheid noemt, al had hij blijkbaar niet veel behoefte of begeerte, om zich aan anderen bepaald te hechten, goedhartig en vriendelijk was hij toch en in hooge mate dienstvaardig. Ook had hij niets van die deftige voornaamheid, van dat ‘niet te dicht!’ waardoor menig groot man zijne grootheid verkleint. Veel sprak ik met hem op letterkundig gebied, maar al stond hij daarop zooveel hooger dan ik, nooit kwam wat hij met mij besprak ‘uit de hoogte’.
Had Ten Kate veel hoorders, die kwamen, omdat ze bij hem bevrediging vonden voor hunne godsdienstige behoeften, hij had er ook velen, die kwamen, doordien zij werden aangetrokken door den vloeienden, zangerigen en beeldrijken vorm van zijn woord. Zijn spreken was als zingen; ook zijn proza was poëzie.
In de poëzie lag zijn kracht; door de taal was hij toovenaar. Onze vaderlandsche letterkunde heeft daaraan een schat van schoonheden te danken. Als Neêrland's Muze hare koffers opendoet, om op hare paarlen en juweelen te wijzen, dan heeft zij gedurig te zeggen: ‘dit en dat, en ook dat, en ook dit, heb ik gekregen van Ten Kate’. En welk een ontzaglijke vruchtbaarheid van geest en gemoed! De achter dit Levensbericht geplaatste lijst zijner werkenGa naar voetnoot1 is er de veelstemmige getuigenis van. Het overzicht van die lijst kan tot aanvulling dienen, in betrekking tot het vele, dat in dit Levensbericht niet voorkomt, | |
| |
of slechts ter loops is aangeraakt. Van wege den ongemeenen omvang der stof besloot ik, mij van iedere aanhaling te onthouden. Uit zulk een rijkdom, toch, kan men niet iets kiezen, of er is plaats voor de vraag: ‘waarom bij dit ook niet dat?’ Er is zóóveel schoons in die duizenden en duizenden regels, dat ik voelde: als ik voorbeelden ga geven, dan zet ik als 't ware eene kraan open, die ik niet meer weet te sluiten; dus, dat zal ik niet doen; ieder kieze zelf voor zich en - geniete!
Eigenaardig en zeldzaam was Ten Kate's gemakkelijkheid en bedrevenheid in 't vertalen. Men heeft van Delille, als vertolker van Virgilius, gezegd:
De Virgile élégant traducteur,
Delille a quelquefois surpassé son auteur;
maar soortgelijke lof komt ook toe aan Ten Kate.
En wat zijn het vele en velerlei gewrochten, uit den vreemde, die hij in onze moedertaal weêrgaf, hier zoo zacht en zoetvloeiend, daar zoo forsch en gespierd! - De dichter der Jobeïde en de zangers der Psalmen; Shakespeare en Milton; Goethe en Schiller; Dante en Tasso; La Fontaine en Victor Hugo; Tègner en Andersen, - die allen heeft hij beluisterd, van die allen heeft hij de spraak verstaan, van die allen heeft hij den geest gevoeld, van die allen heeft hij het woord teruggegeven, in een taal, die muziek is.
En dan, zijn eigen werk. Ik noem hier slechts de groote stukken: De Schepping, - De Planeten, - De Nieuwe Kerk, - alle drie rijk aan prachtige gedachten en schitterende beelden, alle drie een meesterschap over de taal openbarend, waardoor Ten Kate staat niet onder Bilderdijk en veelal naast Vondel.
| |
| |
Maar, ongetwijfeld, de Schepping spant hier de kroon. Die ten aanzien van dit dichtstuk aanmerkingen maken, raken daarmeê niet, of weinig, het dichtstuk, als zoodanig, maar stooten zich aan de naar hun inzien niet geslaagde poging tot vereffening van den strijd tusschen de Wetenschap en Genesis I. Ik wensch hierop geen uitvoerig vertoog te gaan geven; 'k wil alleen dit zeggen, dat die strijd tusschen de Wetenschap en Genesis I mij wel eens voorkomt, grootendeels een eigengemaakte te zijn, hieruit voortkomende, dat men naast elkander legt de anatomie van de nieuwere Westersche Wetenschap en de poëzie van het oude Morgenland, en dan die twee in vergelijking brengt, zóó, alsof dat gelijkslachtige grootheden waren. Een schilder teekent een huis anders, dan een architect; die twee teekeningen zijn inderdaad twee, en moeten niet beschouwd en behandeld worden, als waren ze één, of, als moesten ze één zijn. Die Genesis I beschouwt en behandelt, als wetenschap der oudheid en er dan de wetenschap van heden nevens legt, zal, ja, gedurig stuiten, maar - doet ook verkeerd. Maar die in Genesis I eene schildering ziet, gemaald door stoute phantasie en heilige poëzie, in verbond, zal bij de uitspraken der wetenschap geen hinder gevoelen, maar veeleer erkennen, dat het oude Genesis I in zijn grondlijnen en hoofdtrekken vertolking is van eene verwonderlijk juiste en schoone intuïtie. Maar, nag eens, dit daargelaten, dan kunnen en moeten, dunkt mij, allen het hierover eens zijn, dat de Schepping een gedicht is, aan de hoogste schoonheden rijk. Iedere beschrijving er in is een schildering; in iedere beschrijving laten maat en taalvorm u, naar gelang van het onderwerp, het | |
| |
beschrevene zien, hooren, ruiken, smaken, voelen. De gazige vervormingen in de drijvende wolken, de zwelling van het koeltje tot wind en tot storm, de dwarrelende dans van de donzige sneeuw, het kletterend geklak van den korreligen hagel, het roerig geritsel van den ruischenden regen, het flonkerend geflits van den flikkerenden bliksem, het ratelend gerommel van den rollenden donder, - wie zal opstaan, om dat alles weêr te geven, schooner, dan 't door Ten Kate gedaan is? En dezelfde vraag mag ik doen, als ik aan de beschrijvingen denk van het woud en de mijnschacht, van de tallooze levensvormen in planten en dieren, en van den hoogsten vorm des levens, in 't bestaan van den mensch. Lees en herlees al die regelen, waar zooveel schokken in dreunen, waar zooveel lichten in glinsteren, waar zooveel bloemen in geuren, waar zooveel vogelen in zingen, - en dan vraag ik u weder: wien noemt gij mij, die zeggen zal: ik zal wat schooners u leveren, - die dat zeggen zal en - 't dan ook doen zal?
Heeft de dichter in zijn naschrift gezegd:
Dat was mijn bede, - of vóór mijn dood
Een leste en beste lied mocht trillen,
dat beste is waarheid geworden, al is de Schepping zijn leste lied niet geweest. Haast zou ik zeggen: 't had in zichzelf de bestemming, om het leste te zijn, juist door het beste te wezen. Toen de zanger op deze sport den voet had gezet, was hooger klimmen niet meer mogelijk.
De Planeten dan ook, en De Nieuwe Kerk zijn niet hooger, ook niet even hoog, te schatten, al bevatten ook deze stukken veel prachtige deelen, en al bewijzen zij, - gelijk trouwens ook alle andere verzen | |
| |
van Ten Kate, bewijzen, - dat het niet waar is, wat vaak de een den ander napraat, dat onze moedertaal hard is en stroef. Voor hem, althans, was zij niet hard en stroef, neen! maar wonderbaar kneedbaar, of liever, vloeibaar. Gelijk de vloeistof naar den vorm van het vat, zoo schikt zich bij hem de taal naar de omtrekken en de maat der gedachten. Alles, wat hij wil zeggen, kan hij zeggen. En dat zeggen wordt zingen. En dat zingen is zilver.
Dat kwam ook treffend uit, wanneer gij hem hoordet als improvisator. Een oogenblik van inkeering in zichzelven, en dan, - daar rolden de woorden, daar golfden de klanken, daar schuimden de tonen, en uit dien stroom sprongen telkens verhevene gedachten op, - droppelen met regenbogen. Zoo was Ten Kate. En dit kon hij.
Nu, aan erkenning van zijne verdiensten heeft het hem niet ontbroken. Onderscheidene letterkundige en wetenschappelijke Genootschappen benoemden hem tot lid en tot eerelidGa naar voetnoot1 en onderscheidene vorsten sierden zijne borst met een ordeteekenGa naar voetnoot2.
Intusschen zijn er ook lieden in onzen tijd, adepten | |
| |
eener nieuwere richting, die de groote gaven van dezen dichter ‘bij de gratie Gods’ niet naar waarde erkennen, ja! ze miskennen, en die, al zijn zij dwergjens tegenover den reus, toch zich vermeten, aan zijn lauwerkrans te plukken. Maar, laat ze! 't Gebladerte van dien krans zit niet los.
Ten Kate heeft een somberen levensavond gehad. Van zijn eenmaal zoo ruimen huiselijken kring had hij in den laatsten tijd slechts één zoon meer bij zich. En zoo dikwijls, als ik hem bezocht, bemerkte ik weêr, dat hem zijne betrekkelijke verlatenheid drukte en dat hij met diepen weemoed gestadig aan de afwezigen en aan zijne gestorvenen dacht. In den loop der jaren waren hem ontvallen drie dochtersGa naar voetnoot1 en twee zonenGa naar voetnoot2, en den 2Osten Mei 1887 was, na een lijden van zeer droeven aard en langen duur, zijne gade gestorven, wier gemis, al hief haar afsterven een kommervolle zorg voor hem op, hem een ledig bleef, pijnlijk genoeg, om, als hij van haar sprak, hem gedurig weêr tranen in de oogen te brengen.
Al eenigen tijd zeiden de bekenden, de een tot den ander: ‘Ten Kate vervalt;’ ‘Ten Kate wordt oud.’ Ja, hij ging zoo zichtbaar in kracht achteruit, dat, toen zijn 70ste jaardag nabij kwam, niet zonder bezorgdheid gevraagd werd, of hij dien wel zou beleven.
| |
| |
Hij heeft dien dag beleefd. Maar een feestdag was 't niet. Of, als het dat was, dan een zeer aandoenlijke feestdag.
Hij ontving, op zijn studeerkamer, de Commissie, die hem op dien 23sten December een bronzen Apollobeeld kwam aanbieden, met een Album, de namen bevattende van hen, die tot het schenken van eene feestgave zich hadden vereenigd. Vóór in dat Album had zijn vriend Hasebroek deze regelen geschreven:
Den Dichter met het hart, de Eoolsche harp gelijk,
Die, lichtbewogen, zingt, zoodra maar zefirs suizen;
Den Zanger met de stem, aan zoete tonen rijk,
Waarin ge ons Nederduitsch als Itaaljaansch hoort ruischen;
Den Meistreel, die niet slechts oorspronk'lijk zangen speelt,
Maar ook de vreemde luit, of ze eigen waar', doet klinken,
En met de volheid, aan een springbron toebedeeld,
U, versch uit de aâr, een stroom van poëzie laat drinken;
Den Harp'naar, die niet slechts voor zich een Zanger werd,
Maar ook in and'rer borst de snaren weet te roeren,
Door God gespannen op den zangboôm van elk hart,
En dichter maakt van wie alzoo zich meê laat voeren;
Den Bard, wien elk, niet gansch van 's Heeren dienst vervreemd,
Bij 't stijgen van zijn lied, als rei van orgelklanken,
Waarop de ziel haar vlucht naar Hooger Wereld neemt,
Gewijde stonden vol verheffing heeft te danken; -
Hem biedt het Neêrlandsch volk, op 't feest, dat thans hem daagt,
Zijn gulden feestgave aan, omtuild met lauwerkransen,
En door de beê gewijd, die van den Hemel vraagt:
‘Laat 's Dichters levenszon bij 't zinken helder glansen!’
Ik had op mij genomen, den 70jarige toe te spreken. Maar van wat ik had kunnen en willen zeggen, hield ik bijna alles terug, omdat mij zijn gansche voorkomen toeriep: ‘spaar hem en vermoei hem niet.’ Wel had zijn geest nog opgewektheid, en wel tintelde er nog levendig gevoel in zijn kort woord van dank, maar zijn lichamelijke toestand was toch in | |
| |
droeve tegenstelling met den naam jubilaris. Wij voelden, dat we, om zoo te zeggen, bloemen hadden neêrgezet op een bouwval.
Dat bleek. Reeds den 26sten December ontsliep hij. En op den 30sten, dus, juist eene week na zijn weemoedvol feestgetijde, brachten wij zijn stoffelijk overschot naar Amsterdams OosterbegraafplaatsGa naar voetnoot1. In tegenwoordigheid van eene zeer, zeer groote schare spraken daar zijn beide zonen en mijn ambtgenoot Wiersma, - toen Voorzitter des Kerkeraads, - gevoelvolle woorden. Ook ik bracht hem daar een woord toe van hulde. En wat het slot was mijner toespraak op zijn graf, schrijf ik hier neder, tot slot van zijn Levensbericht:
Bewond'ring brengt haar cijns den Meester in het Lied;
Dank eert met woord en krans den vuur'gen Christusbode;
Verwachting profeteert, dat lang na 't huidig uur
Het woord nog leven zal van dezen grooten Doode;
De vriendschap ziet verblijd op 't vele heil terug,
Dat hem, het leven door, Gods liefde heeft gegeven;
De deernis wordt tot vreugd, nu door de hand des Doods,
Van lijf en ziel te zaâm, het leed is opgeheven. -
Hij stierf, kort na zijn feest, op 't feest van zijnen Heer.
't Is, of een stem hier ruischt: ‘Zoo wilde 't God bestieren:
Vooruit, - van feest tot feest, - om in een beter land
Het feest van zijnen Heer nu als zijn feest te vieren.’
Amsterdam, Mei 1890. E. Laurillard.
| |
| |
| |
Werken van Jan Jacob Lodewijk ten Kate.
1834. | (Eerste in druk verschenen gedicht): ‘Het Roosje, Para- |
| bel,’ opgenomen in de ‘Boekzaal der geleerde wereld’ |
| van 1834. Twee jaren later werd het herdrukt in den |
| eersten bundel ‘Gedichten’ (1836) van den jongen poëet. |
1835. | ‘De 24 Augustus 1835. Lierzang.’ 's Hage, Erven Door- |
| man. 1835. gr. 8o. |
1836. | ‘Ontboezeming bij de bevalling van H.K.H. Prinses Fre- |
| derik’. 's Hage, W.P. van Stockum, 1835. gr. 8o. |
| ‘Parisina, naar Lord Byron.’ Alleen voor vrienden gedrukt. |
| ‘Gedichten.’ 's Hage, W.P. van Stockum, 1836. gr. 8o. |
| ‘Ochtendschemering.’ Mengelingen van het letterlievend |
| Genootschap: ‘Oefening kweekt kennis.’ - Gedrukt te |
| 's Gravenhage bij Gebroeders Giunti d'Albani, 1836. gr. 8o. |
| Deze bundel bevat 28 bijdragen in poëzie van Ten Kate, |
| enkele geteekend met zijn naam, doch verreweg de |
| meesten zonder naam of met verschillende pseudoniemen |
| als: K, Jan Jacob, t″ K″, Juan, Ξ. |
| (Vele van deze gedichten komen in den eersten bundel |
| ‘Gedichten,’ 1836, voor). |
1837. | ‘Oden van Anacreon, vertaald door J.J.L. ten Kate en |
| S.J. van den Bergh.’ Groningen, W. van Boekeren, |
| 1837. gr. 8o. |
| ‘Ochtendschemering.’ (Tweede bundel van ‘Oefening kweekt |
| kennis.’) |
| Deze bundel bevat 27 bijdragen van Ten Kate, geteekend |
| |
| |
| met zijn naam, ongeteekend, of onder de pseudoniemen: |
| Gerhard van der Walde, T.K., Wouter van Beringen, |
| Ξ, enz. |
| Onder de dichtstukjes zijn twee in het Engelsch: ‘The |
| boat from the Dutch or S.J.v.d. Bergh.’ (5 Nov. 1835) |
| en ‘To Elvire’ (oorspronkelijk, Dec. 1836). |
| Ten Kate blijft medewerker aan de verdere bundels van |
| ‘Oefening’ tot 1851. |
1839. | ‘Bladeren en bloemen.’ Rotterdam, A. Wijnands, 1839. |
| gr. 8o. |
| ‘Rozen.’ Utrecht, C. van der Post Jr., 1839 (met zes |
| platen) gr. 8o. |
| ‘Nieuwe rozen.’ Utrecht, C. van der Post Jr., 1839 (met |
| vier platen) gr. 8o. |
| ‘Vertaalde poëzie.’ 's Hage, K. Fuhri, 1839, gr. 8o. |
| ‘Welkomstzang aan H.K.H. Erfprinses van Oranje, gebo- |
| ren Vorstin van Wurtemberg, bij hare intrede in 's Hage.’ |
| 's Hage, K. Fuhri, (Amsterdam J.C. van Kesteren) 1839. |
| gr. 8o. |
1839. | ‘Anti-Gerusiomachia. Tragico-comisch-dramatisch en episch |
| dichtstuk.’ (Zonder naam van den auteur). Utrecht, C, |
| van der Post Jr. 1839 gr. 8o. |
| ‘Aan mijne Academie-broeders. Geen Echo.’ (Zonder naam |
| van den auteur). Utrecht, van Paddenburg & Co. 1839. 8o. |
1840. | ‘Byron. De Gjouwer. Fragment eener Turksche vertelling, |
| Naar het Engelsch.’ Dordrecht, Van Houtrijve en Bre- |
| dius, 1840. gr. 8o. |
| Tweede druk: ‘De Giaour’ (geheel nieuwe vertaling, eigenlijk |
| dus geen tweede druk). Haarlem, J.J. Weevering, 1859, |
| post 8o. |
| ‘Ahasverus op den Grimsel. Een gedicht.’ Dordrecht, van |
| Hontrijve en Bredius, 1840. gr. 8o. |
| Tweede herziene druk. Leiden, A.W. Sythoff, 1864. post 8o. |
| Van dit gedicht verscheen eene Fransche vertaling van J. |
| A. van Lennep. Brussel 1865. |
| ‘Des Dichters heilbede aan den eersteling van Z.K.H. den |
| Erfprins van Oranje.’ 's Hage, J.M. van 't Haaff, 1840. |
| gr. 8o. |
| |
| |
1841. | ‘Poëzy voor Hollands schoonen. Maria Magdalena en an- |
| dere gedichten.’ Haarlem, A.C. Kruseman, 1841. 16o. |
| ‘Ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan der Utrechtsche |
| Studenten-Sociëteit, Placet Hic Requiescere Musis.’ (3 |
| Juni 1841). Utrecht, H.M. van Dorp, 1841. gr. 8o. |
| ‘Zangen des tijds, Poëzy voor mijn Vaderland.’ Utrecht |
| J.G. Andriessen, 1841. gr. 8o. |
1842. | ‘Braga. Een tijdschrift heel in rijm.’ Utrecht, Paddenburg |
| & Co., (K.D. de Haas), 1842. folio. |
| (Redacteuren van den eersten jaargang: J.J.L. ten Kate |
| en A. Winkler Prins). |
| Eerste nummer van 1 Decemher 1842, - laatste van 1 |
| December 1843. |
| Tweede druk: Utrecht. D. Post Uitterweer, 1853. folio. |
| Derde druk: Utrecht. D. Post Uitterweer, 1863. kl. 8o. |
| Vierde druk: Deventer, A. Ter Gunne, 1882. kl. 8o. |
| Met eene inleiding en toelichtingen van A. Winkler Prins. |
| ‘Habakuks prophecy, in dichtmaat overgebracht.’ Utrecht, |
| Kemink & Zoon, 1842. gr. 8o. |
| ‘Thomas Chatterton, een gedicht.’ Utrecht, Kemink & Zoon, |
| 1842. gr. 8o. |
1843. | ‘Hollands Muze. Een woord tot ieder, wien het Vaderland |
| en de Kunst ter harte gaan. - Een stem uit de woestijn.’ |
| (Zonder naam van den auteur). Utrecht, C. van der Post |
| Jr. gr. 8o. |
1846. | ‘Legenden en Mengelpoëzy.’ Monnikendam J.L. van Marle, |
| 1846. gr. 8o. |
1847. | ‘J.P. Lange's Christen-harptonen, nagezongen door J.J.L. |
| ten Kate.’ Amsterdam, Ipenbuur & van Seldam, 1847. 24o. |
| Tweede druk, aldaar bij dezelfden, 1856. 32o. |
| Derde druk, aldaar bij dezelfden, 1868. 12o. |
1848. | ‘Parijs, een lied onzer dagen.’ Gorinchem, H. Horneer, |
| 1848, gr. 8o. |
| ‘Het Juni-oproer te Parijs. Nog een zang des tijds.’ Haar- |
| lem, A.C. Kruseman, 1848. gr. 8o. |
| ‘De kinderen van den dronkaard. Naar George Cruikshank. |
| Met oorspronkelijke bijschriften van J.J.L. ten Kate.’ |
| Amsterdam, Willems & Werleman, (D.H. Fikkert) 1848, |
| met 8 platen, dwars 8o. |
| |
| |
1849. | ‘De Cholera in Nederland. Zang des tijds.’ Amsterdam, |
| W.C.H. Willems, 1849. gr. 8o. |
| ‘De Durgerdamsche visschers. Een gedicht.’ Haarlem, A. |
| C. Kruseman, 1849. gr. 8o., met eene plaat in karton. |
| ‘Nieuwe dichtbloemen.’ Amsterdam, Ipenbuur & van Sel- |
| dam, 1849. gr. 8o. |
| ‘Christelijke overdenkingen.’ Eerste jaargang, Amsterdam, |
| Ipenbuur & van Seldam, 1849. gr. 8o. |
| Tweede tot Vierde(n) Jaargang, aldaar bij dezelfden, |
| 1850-52. gr. 8o. |
| ‘Bemint elkander’. Bijdragen van J.J.L. ten Kate, B.T. |
| Lublink Weddik, C. Leendertz en B. ter Haar. Am- |
| sterdam, Gebrs. Willems, 1849. 8o. met zes platen. |
| Tweede druk: aldaar bij dezelfden. 1850. 8o. |
1850. | ‘Christoterpe. Stichtelijk huisboek voor alle standen. Uit- |
| gegeven door J.J.L. ten Kate, onder medewerking van |
| vele der voornaamste godgeleerden in Nederland.’ Schie- |
| dam, H.A.M. Roelants, 1850-52. 3 Jaargangen met |
| platen gr. 8o. |
| ‘Daphné. Twee-maandelijksch tijdschrift voor Nederlandsche |
| poëzy.’ 1850-1852. Onder redactie van J.J.L. ten |
| Kate. Utrecht, Daunenfelser & Doorman, 1850-52. 12o. |
| met staalplaten. |
| ‘De Evangeliedienaar, geroepen om een navolger van Christus |
| te zijn. Leerrede.’ Amsterdam, Gebr. Willems, (H. van |
| Cittert), 1850. gr. 8o. |
1851. | ‘De Evangeliedienaar een vredebode. Leerrede ter bevesti- |
| ging van Ds. B.J.H. Taats als predikant te Middel- |
| burg.’ Middelburg, J.K. de Regt, 1851. gr. 8o. |
| ‘De zending onder de Heidenen. Zang des tijds.’ Middel- |
| burg, J.K. de Regt, 1851. gr. 8o. |
1851. | ‘Apostelen en Profeten. Dichterlijk Album.’ 's Gravenhage, |
| P.H. Noordendorp, 1851-52. gr. 4o., met platen. Tweede |
| druk. Haarlem, A.C. Kruseman, 1858. post 8o. |
| In dit album schreef Ten Kate de bekende gedichten op |
| Johannes Marcus en op Barnabas; Beets had zijn Simon |
| Petrus gegeven. |
| ‘In den Bloemhof. Beelden en Droomen.’ Haarlem, A.C. |
| Kruseman, 1851. gr. 12o. met platen. |
| |
| |
| ‘Leerredenen.’ Rotterdam, van der Meer & Verbruggen, |
| 1851. gr. 8o. |
| ‘Het Lijstertje, gedichtjes van S.J. van den Bergh, J.J. |
| L. ten Kate en J. van Lennep.’ Amsterdam, Gebrs. Kraay, |
| 1851. 16o. met gekleurde platen. |
1852. | ‘Christus Remunerator. Een harptoon met gravure naar |
| Ary Scheffer.’ Haarlem, A.C. Kruseman, 1852. gr. 8o. |
| Nieuwe titel-uitgaaf. Amsterdam, H. de Hoogh, 1858. |
| ‘Bloemenkrans voor de jeugd, gevlochten door Johanna, |
| met bijdragen van Heije, Hofdijk, Ten Kate, Wijsman en |
| van Zeggelen.’ Amsterdam, M. Westerman & Zoon, 1852. |
1853. | ‘De eischen des tijds aan het Protestantismus.’ Rotter- |
| dam, van der Meer & Verbruggen, 1853. gr. 8o. |
| ‘De engel des verderfs. Eene tijdpreek.’ Middelburg, J. |
| K. de Regt, 1853. gr. 8o. |
| ‘Lier en harp, Poëzy.’ Middelburg, van Benthem & Jut- |
| ting, 1853. post 8o. |
| ‘Luther's harp. Drie en twintig uitgelezen liederen nage- |
| zongen.’ Arnhem, J.W. Swaan, 1853. post 8o. |
| ‘De Christelijke Zondagsbode. Huisboek voor alle stan- |
| den.’ Onder redactie van J.J.L. ten Kate en J.H. |
| Gerlach. Middelburg, J.C. & W. Altorffer, 1853-54. |
| roy. 8o. |
| ‘Korenbloemen. Verhalen voor de Jeugd in prosa en poësie |
| van C.S. Adama van Scheltema, S.J. van den Bergh, |
| A. Ising, J.J.L. ten Kate, C. Leendertz, W.J. van |
| Zeggelen.’ Amsterdam, D. Werleman, 1853. gr. 12o. |
| Tweede druk, aldaar bij denzelfde, 1861. kl 4o. |
1854. | ‘J.P. Lange's Nieuwe Christen-harptonen, nagezongen |
| door J.J.L. ten Kate.’ Arnhem, J.W. Swaan, 1854. |
| kl. 8o. |
| Zie 1847. |
| Tweede druk. Sneek, J.J. Wiarda, 1876. kl. 8o. |
| ‘Zomerbloempjes. Prosa en poësie door J.J.L. ten Kate, |
| P.J. van Dusseau, C.S. Adama van Scheltema, W.F. |
| Barbiers en E. Gerdes.’ Amsterdam, Allard & van der |
| Made, 1854. kl. 8o. |
1854. | ‘Herfsttuiltjes. Prosa en Poësie door J.J.L. ten Kate, |
| P.J. van Dusseau, E. Gerdes, C. Leendertz en G.H. |
| |
| |
| Sesbrugger.’ Amsterdam, Allard & van der Made, 1854. |
| kl. 8o. |
| ‘Steenen voor het Huisaltaar.’ Stichtelijke poëzie van S.J. |
| van den Bergh, A.P. van Groningen, J.P. Hasebroek, |
| B. Ph. de Kanter, J.J.L. ten Kate en anderen. Am- |
| sterdam, Allart & van der Made, 1854. 8o. |
1856. | ‘Christus ons leven. Overdenkingen, liederen en gebeden.’ |
| Arnhem, J.W. Swaan, 1856. 1e Jaarg. gr. 8o. |
| ‘Dood en leven. Een leerdicht in drie zangen.’ Kampen, |
| S. van Velzen Jr., 1856. kl. 8o. |
| ‘Eene belooning. Kindergedichtjes, (oorspronkelijke en ver- |
| taald), Amsterdam, W.H. Kirberger, 1856. 12o. met |
| platen. |
| Achtereenvolgens zes drukken tot 1868, aldaar bij denzelfde. |
| ‘Torquato Tasso. Jeruzalem verlost. Heldendicht. Vertaald |
| door J.J.L. ten Kate.’ Haarlem, A.C. Kruseman, |
| 1856. post 8o. |
| ‘Uit de kinderwereld, verhalen en versjes van S.J. van |
| den Bergh, J.J.A. Goeverneur, A. Ising, J.J.L. ten |
| Kate, A. Winkler Prins, C.S. Adama van Scheltema, |
| H. Ilpsema Vinckers en anderen.’ Sneek, van Druten |
| & Bleeker, 1856. kl. 8o. |
| ‘Een offer der liefde. Drietal leerredenen van J.J.L. ten |
| Kate, B.J.H. Taats en F.C. van der Ham.’ - (Uit- |
| gegeven met een weldadig doel). Utrecht, Kemink & Zn., |
| 1856. gr. 8o. |
1857. | ‘R.R. M'Cheyne, Liederen Sions, vertaald door J.J. |
| L. ten Kate.’ Arnhem, J.W. Swaan, 1857. 32o. |
| ‘Italië, Reisherinneringen.’ Arnhem, J.W. Swaan, 1857 |
| royaal 8o. met platen. |
| ‘Willem Tell. Dramatisch Fragment.’ Amsterdam, P.M. |
| van der Made, 1857. kl. 8o. |
| ‘Bloemen uit den vreemde. Keur van Hoogduitsche Poëzy, |
| verzameld en overgeplant door J.J.L. ten Kate.’ Am- |
| sterdam, P.M. van der Made, 1857. post 8o. |
| Twee dergelijke verzamelingen uit de Fransche en Engel- |
| sche poëzie kwamen in de jaren 1858 en 1859 bij den- |
| zelfden uitgever in het licht. |
| ‘Vergeet mij niet. Muzen-Almanak voor 1857, 1858, 1859 |
| |
| |
| en 1860, onder redactie van J.J.L. ten Kate.’ Am- |
| sterdam, J.H. Laarman, kl. 8o. met staalgravuren. |
1858. | ‘Tien bladzijden uit de geschiedenis van Neerlands roem |
| en grootheid.’ Haarlem, J.J. van Brederode, 1858-1862. |
| gr. 4o. met staalplaten. |
| In deze verzameling komt Ten Kate's vermaard gedicht: |
| ‘De Watergeuzen’ voor. Da Costa had zijn genialen |
| zwanenzang: ‘De slag bij Niewpoort’ voor dit pracht- |
| werk bestemd. |
1859. | ‘Stichtelijk huisboek. Dichterlijke bladen.’ Deventer, A. |
| ter Gunne, 1859. gr. 8o. |
| Tweede, veel vermeerderde en verbeterde druk. Leiden, |
| A.W. Sythoff, 1866. |
| Derde, veel vermeerderde en verbeterde druk. Leiden, A. |
| W. Sythoff, 1876. |
| Vierde, veel vermeerderde en verbeterde druk. Leiden, A. |
| W. Sythoff, 1888. |
| ‘Hertha. Losse bladen uit het groote boek van Geschie- |
| denis, Natuur en Kunst. Verzameld door J.J.L. ten |
| Kate, met 40 staalgravuren en bijdragen van L.R. |
| Beynen, A. Boxman, J.H. Gerlach en anderen.’ Rot- |
| terdam, H. Nijgh, 1859. 4o. |
| ‘Bijbelsche vrouwen. Dichterlijk album. Vrouwen des Ouden |
| en Nieuwen Verbonds.’ 2 dln. Haarlem, A.C. Kruse- |
| man. gr. 4o. |
| In dit album schreef Ten Kate: ‘De Moeder der zeven |
| zonen’ en ‘Maria van Bethanië.’ |
| ‘Bragiaantjes en ander kleingoed. Door een beunhaas in |
| bijschriften.’ Schiedam, H.A.M. Roelants, 1859. kl. 8o. |
1860. | ‘Kunst en Harmonie. Noord- en Zuid-Nederlandsche poesie |
| van vrouwe Courtmans-Berchmans, J.C. Altorffer, Jan |
| van Beers, S.J. van den Bergh, J.M. Dautzenberg, |
| Didymus, C.J. Hansen, W.J. Hofdijk, J.J.L. ten |
| Kate, J. Nolet de Brauwere van Steelant, C. Verhulst, |
| Th. J. Werndly en W.J. van Zeggelen.’ Utrecht, C. |
| van der Post Jr., 1860. gr. 4o. |
| ‘Afscheidsrede, gehouden te Middelburg, Maandagavond, |
| 9 April 1860.’ Middelburg, J.C. & W. Altoffer, 1860. 8o. |
| |
| |
| ‘De zending des evangeliedienaars eene voortzetting van |
| de zending des Heeren. Leerrede bij de aanvaarding der |
| evangeliebediening in de Nederl. Herv. Gem. van Am- |
| sterdam, 18 April 1860, in de Nieuwe Kerk aldaar.’ |
| Arnhem, J.W. Swaan, 1860. gr. 8o. |
| ‘Italië. Nieuwe bladen uit het dagboek der reisherinne- |
| ringen.’ Arnhem, J.W. Swaan, 1860-62. royaal 8o. |
| ‘Onze kinderen in den Hemel. Troostwoorden voor treu- |
| rende ouders. Verzameld door J.J.L. ten Kate.’ |
| Leeuwarden, G.T.N. Suringar, 1860. post 8o. |
| Tweede druk, aldaar, H. Suringar, 1875. gr. 8o. |
| ‘Panpoeticon. Bloemlezing uit de werken der voornaamste |
| Europeesche dichters in Nederduitsche verzen overge- |
| bracht.’ Haarlem, A.C. Kruseman, zonder jaartal, gr. 8o. |
1860. | ‘Bijbelsch prentenboek voor de jeugd, met dichterlijke |
| bijschriften.’ Arnhem, J.W. Swaan, 1860. kl. 4o. |
1861. | ‘De Middelaar Gods en der menschen. Tafereelen uit Jezus' |
| leven en werk op aarde.’ Amsterdam, Gebr. Kraay, |
| 1861-62. roy. 8o. |
| Nieuwe titel-uitgaaf, J.J.H. Kemmer, 1868. roy. 8o. |
| ‘De Dichtwerken.’ Leiden, A.W. Sythoff. (Compleete uit- |
| gaaf tot 1866. |
| 1-3 deel. 1861-1862. post 8o. |
| 4-8 deel. 1863-1866. post 8o. |
| Nieuwe goedkoope uitgaaf, aldaar bij denzelfde, 1867. post 8o. |
| ‘Langs den Rhijn. Een reisboeksken.’ Leiden, A.W. Syt- |
| hoff, 1861. gr. 8o., met 7 staalplaten. |
| ‘Vliegende bladen. Verstrooide proza-stukjes.’ Amsterdam, |
| P.M. van der Made, 1861. p. 8o. |
| ‘Wij zullen elkander wederzien. Woorden des levens bij |
| den dood onzer dierbaren.’ Amsterdam, D.B. Centen, |
| 1861. post. 8o. |
| Tweede druk aldaar, bij denzelfde, 1864. |
| Derde druk aldaar, bij denzelfde, 1867. |
| Vierde druk aldaar, bij denzelfde, 1873. |
| Vijfde druk aldaar, bij denzelfde, 1887. |
| ‘Esaias Tegner's Frithiofs saga. Uit het Zweedsch vertaald |
| door wijlen P.D.F.C. von Eichstorff. Nieuwe uitgave, |
| herzien door J.J.L. ten Kate.’ Haarlem, A.C. Kruse- |
| man, 1861. p. 8o. |
| |
| |
| Tweede druk. Amsterdam, 1876. post 8o. |
| Prachtuitgaaf. Rotterdam, Maatschappij Elzevier, 1882. gr. 4o. |
1862. | ‘Bilderdijk en Da Costa. Eene studie.’ Amsterdam, D.B. |
| Centen, 1862. post 8o. |
| Goedkoope uitgaaf, aldaar bij denzelfde, 1868. post 8o. |
| ‘Panpoëticon. Nieuwe bundel. Vertaalde en oorspronkelijke |
| gedichten.’ Leiden, A.W. Sythoff, 1862. gr. 8o. |
| Zie 1860. |
| ‘A. Boxman. Dichterlijke nalatenschap. Uitgegeven door |
| J.J.L.t.K., met een Levensbericht van A.B. door |
| J.W. Elink Sterk en het portret des dichters.’ Middel- |
| burg, J.C. en W. Altorffer, 1862. post 8o. |
| ‘A. von Chamisso, Vrouwenliefde en vrouwenleven. Ge- |
| dichten vertaald uit het Hoogduitsch door J.J.L.t.K., |
| met vier fotografiën, naar teekeningen van J.C. d.'Ar- |
| naud Gerkens.’ Amsterdam, J.C. Loman Jr. gr. 4o. |
1863. | ‘Stemmen des vredes. Nieuwe leerredenen.’ Amsterdam, |
| D.B. Centen, 1863. gr. 8o. |
| Tweede druk, aldaar, bij denzelfde, 1868. post 8o. |
| ‘Uit den dood verlost. Feestrede, 15 November 1863.’ |
| Amsterdam, H. de Hoogh, 1863. gr. 8o. |
| ‘Feestzangen, bij gelegenheid van het 50-jarig bestaan onzer |
| onafhankelijkheid door S.J. van den Bergh, L. van den |
| Broek en J.J.L. ten Kate.’ Rotterdam, P.C. Hoogh |
| en W.L. Stoeller, 1863. gr. 8o. |
1864. | ‘Het credo in de Psalmen en de Profeet Jesaia in betrek- |
| king tot de natuur, zijn volk en den Messias. Drie voor- |
| lezingen.’ Amsterdaam, H. Höveker, 1864. post 8o. |
| ‘Wilt gij gezond worden? Woorden van troost en bestuur |
| in de Ziekenkamer.’ Amsterdam, D.B. Centen, 1864. p. 8o. |
| ‘Heliotropen. Gedachten en Gedichten van E. Laurillard, |
| S.J. van den Bergh, J.P. Hasebroek, A. van der Hoop |
| Jun.'s zoon, J.J.L. ten Kate en J.M.E. Derksen. |
| Leiden, P. Engels, 1864. kl. 4o. |
| ‘Esaias Tegnèr, Eene eerste Avondmaalsviering. Christe- |
| lijke idylle. Uit het Zweedsch door J.J.L.t.K. Af- |
| zonderlijke uitgaaf, bestemd tot een Pinkstergeschenk.’ |
| Leiden, A.W. Sythoff, 1864. gr. 8o. |
| |
| |
1865. | ‘Het boek Job. In Nederduitschen dichtvorm overgebracht.’ |
| Leiden, A.W. Sythoff, 1865, roy. 8o. |
| Tweede druk, onder den titel: ‘De Jobeïde,’ aldaar, bij |
| denzelfde, 1869. post 8o. |
| Van dit werk verscheen eene Duitsche vertaling, door Dr. |
| F.W.S. Schwarz, Domprediker te Berlijn, Bremen, 1868. |
| ‘Op 's levens tweesprong. Woorden van raadgeving en be- |
| stuur aan jongelieden bij hunne intrede in de wereld.’ |
| Amsterdam, D.B. Centen, 1865. post 8o. |
| Tweede druk, aldaar, bij denzelfde, 1871. |
| Derde druk, aldaar, bij denzelfde, 1884. |
| ‘Toespraak, ter gelegenheid van de vijftigste verjaring van |
| den slag van Waterloo.’ Amsterdam, D.B. Centen, |
| 1865. gr. 8o. |
1866. | ‘De schepping. Een gedicht.’ Utrecht, Kemink & Zoon, |
| 1866. roy. 8o. met gegraveerd portret. |
| Tweede druk, aldaar, bij denzelfden, 1867. |
| Derde druk, aldaar, bij denzelfden, 1869. post 8o. |
| Het vijfde Scheppingslied: ‘De Vogelen,’ werd door den |
| componist Richard Hol (Opus 79), bewerkt voor sopraan |
| en altstemmen met klavierbegeleiding. Groningen, P. |
| Noordhoff en M. Smit, 1878. 4o. |
1866. | Van ‘de Schepping’ verscheen eene Duitsche vertaling door |
| J. Koppelmann, Evangelisch predikant te Schuttorff (bij |
| Osnabrück) met inleiding van Karl Gerok, 1881, eene |
| Zweedsche van Dr. J.J. Björkland, Goteberg, 1880-1883; |
| en eene Engelsch-Amerikaansche ‘The Creation, Trans- |
| lated by Rev. D. van de Pelt,’ New-York, 1888. |
| ‘Schemeravonden. Verspreide en nieuwe gedichten.’ Arn- |
| hem, J.W. & F.C. Swaan, 1866. 12o. |
| ‘Schillers Maria Stuart. Het Hoogduitsch metrisch gevolgd.’ |
| Zutfen, P.B. Plantinga, 1866, post 8o. |
| ‘Elisabeth Sewell, Moeders laatste woorden. Een berijmd |
| verhaal voor Kinderen.’ Uit het Engelsch. Amsterdam, |
| W.H. Kirberger. 1866. 12o. |
| Tweede druk, aldaar bij denzelfde, 1867. |
| Derde druk, Utrecht, J.H. van Peursem, 1887. post 8o. |
1867. | ‘Eigen haard. Gulden woorden voor al de leden van het |
| huisgezin.’ Amsterdam, D.B. Centen, 1867. post 8o. |
| |
| |
| Tweede druk, aldaar bij denzelfde, 1872. |
1868. | ‘Bijbelsch alphabet.’ Amsterdam, K.H. Schadd, 1868, |
| twee deeltjes. 4o., met zes platen. |
| ‘Geschiedenis van Jozef.’ Amsterdam, K.H. Schadd, 1868, |
| 4o. met zes platen. |
| ‘Geschiedenis van Mozes.’ Amsterdam, K.H. Schadd, 1868, |
| 4o. met zes platen. |
| ‘Moeders en kinderen.’ Een boek voor vrouwen. Amster- |
| dam, D.B. Centen, 1868. post 8o. |
| ‘Andersen's sprookjes en verhalen in dichtmaat naverteld. |
| Eerste volledige uitgaaf, met het photographisch afbeeldsel |
| van Andersen.’ Leiden, A.W. Sythoff, 1868. post 8o. |
| ‘La Fontaine's fabelen.’ Geïllustreerd, met platen en vig- |
| netten van Gustave Doré.’ Amsterdam, Gebroeders Bin- |
| ger, 1868-1871. folio. |
| Tweede druk. Amsterdam, Uitgevers-Maatschappij ‘Elze- |
| vier,’ 1890. |
| ‘Karel XV, Koning van Zweden en Noorwegen, kleine |
| gedichten. Uit het Zweedsch.’ Leiden, A.W. Sythoff, |
| 1866. 12o. |
| Premie bij ‘de Kunstkronijk, jaargang 1867. |
| ‘Nieuwe belooning. Kindergedichtjes naar aanleiding van |
| het Boek der Spreuken.’ Amsterdam, W.H. Kirberger, |
| 1868. kl. 8o. |
| ‘Gave der Liefde, ten voordeele van het fonds voor we- |
| duwen van protestantsche godsdienstonderwijzers in Ne- |
| derland, door J.P. Hasebroek, J.F. Blaauw, J.J.L. |
| ten Kate, K.F. Ternooy Apèl, E. Laurillard, B.J. |
| Adriani, P.H. Hugenholtz Jr., W. Francken Az., W. |
| Th. van Griethuysen en anderen. Amsterdam, Gebr. Ebert, |
| 1868. post 8o. |
1868. | ‘Kunst en Poezy. Gedichten van J.C. Altorffer, N. Beets |
| en zes andere dichters, waaronder J.J.L. ten Kate.’ |
| Utrecht, C. van der Post Jr., 1868. gr. 4o. |
| ‘Oehlenschläger's Correggio (naar het Deensch) door J.J. |
| L. ten Kate.’ Leeuwarden, G.T.N. Suringar, 1868. |
| post 8o. |
1869. | ‘De Kerkhervorming herdacht.’ (Gedicht). Amsterdam, D. |
| B. Centen, 1869. postformaat. |
| |
| |
| ‘De Planeten. Een gedicht.’ 's Hage, Leiden, Arnhem, |
| Mart. Nijhoff, A.W. Sythoff en D.A. Thieme. roy. 8o. |
| met eene plaat in staalgravure. |
| ‘Alfred de Vigny, de Zondvloed. (Naar het Fransch) door |
| J.J.L. ten Kate.’ Amsterdam, Gebrs. Kraay, 1869. roy. 8o. |
1870. | ‘De liefde tot Jezus, de kracht, de vreugd, de hoop der |
| zijnen. Feestrede ter gedachtenisviering van de vervulde |
| 25-jarige evangeliebediening, gehouden te Amsterdam in |
| de Nieuwe Kerk. Zondag 8 Mei 1870.’ Amsterdam, D. |
| B. Centen, 1870. gr. 8o. |
| ‘De mensch in den strijd des levens. Woorden van raad |
| en bestuur.’ Amsterdam, Jan Leendertz, 1870. postformaat. |
| ‘Het roode zwaard, het roode kruis. Zang des tijds.’ Am- |
| sterdam, D.B. Centen, 1870. 4o. |
| ‘Cesar Malan, De harpe Sions. Een honderdtal liederen |
| voor den huiselijken kring.’ Vrij bewerkt door J.J.L. |
| ten Kate. Amsterdam, H. de Hoogh & Co., 1870. post- |
| formaat. |
| Tweede druk. Utrecht, Kemink & Zn., 1888. |
| ‘Nieuwe Photographiën met dichterlijke bijschriften.’ Am- |
| sterdam, A. de Jager, 1870. kl. 8o. |
1871. | ‘Aan Parijs. Zang des tijds.’ Amsterdam, D.B. Centen, |
| 1871. 4o. |
| ‘De Jaargetijden.’ Groningen, J.B. Wolters, 1871. gr. 4o., |
| met vier chromolith. platen. |
| Tweede herz. druk, 's Hage, Joh. Ykema, 1876. post 8o. |
| ‘La grande nation. Zang des tijds.’ Amsterdam, G.L. |
| Funke, 1871. gr. 8o. |
| ‘Neerlands nieuwe kunst. Oorspronkelijke gedichten van |
| N. Beets, J.P. Hasebroek, J.J.L. ten Kate en E. |
| Laurillard.’ Amsterdam, Jan Leendertz, 4o. |
1872. | ‘De Psalmen.’ Amsterdam, D.B. Centen, 1872-1874. |
| roy. 8o. |
| Tweede druk, aldaar, bij denzelfde, 1879. post 8o. |
| Derde druk, ald., bij denz., 1886. post 8o. |
| ‘1 April 1872.’ Amsterdam, D.B. Centen, 1872. kl. 8o. |
| ‘Esaia Tegnèr, als godgeleerde en dichter. Uitgegeven door |
| |
| |
| de Vereeniging ter bevordering van Christelijke lektuur.’ |
| Amsterdam, Höveker & Zn., 1872. post 8o. |
1872. | ‘Natuur en historie. Bloemlezing uit Edgard Quinet's La |
| Creation.’ Amsterdam, C.F. Stemler, 1872. post 8o. |
| ‘Dichterlijk album voor Neêrlands meisjes en vrouwen.’ |
| Deventer, H.J. ter Gunne, 1872. post 8o. |
| Tweede druk, aldaar, bij denzelfde, 1878. post 8o. |
1873. | ‘Christendom en poëzie.’ Amsterdam, H. de Hoogh & Co., |
| 1873. post 8o. |
| ‘De ballade van lady Ouncebell en lord Lievelijn.’ Rot- |
| terdam, P.C. Hoog, 's Hage, M.M. Couvée, 1873, |
| langw. 4o. met 6 platen. |
| ‘De historie van Aschepoetster en de glazen muiltjes.’ |
| Rotterdam, P.C Hoog en 's Hage, M.M. Couvée, 1873, |
| langw. 4o. met zes platen. |
| ‘De Shah van Perzië in Europa. Zang des tijds.’ Amster- |
| dam, H. de Hoogh & Co., 1873. roy. 4o. met eene gravure. |
| ‘Voor visschers gevangen. Nieuwe bundel proza en poesie |
| (van twintig bekende schrijvers, waaronder J.J.L.t.K.)’. |
| Amsterdam, Scheltema & Holkema, 1873. post 8o. |
1874. | ‘Eunoë. Verspreide en nieuwe gedichten.’ Leiden, A.W. |
| Sythoff, 1874. post 8o. |
| ‘Godsdienstig album. Bloemlezing van stichtelijke poëzie.’ |
| Deventer, H.J. ter Gunne, 1874. post 8o. |
| Tweede druk, aldaar, bij denzelfde, 1878. post 8o. |
| Derde druk Arnhem, J. Rinkes, 1882. kl. 8o. |
| ‘Poëzy. Bloemlezing uit de kompleete werken.’ Leiden, A. |
| W. Sythoff, 1874. post 8o. met portret, 4 dln. |
1875. | ‘De profetie van Nahum.’ Amsterdam, A. van Oosterzee, |
| 1875. post 8o. |
| ‘De boom des levens, in de schrift, in de kerk, in de |
| kunst. Bewerkt naar eene uitvoerige monographie van |
| F. Piper.’ Amsterdam, A. van Oosterzee, 1875. post 8o. |
| ‘Uit den vreemde. Bloemlezing uit de vertaalde poëzy der |
| kompleete dichtwerken.’ 2 dln. Leiden, A.W. Sythoff, |
| 1875. post. 8o. |
| ‘Ira D. Sankey's gewijde zangen en solo's, gezongen bij |
| evangelische samenkomsten. Met behoud der oorspron- |
| |
| |
| kelijke melodieën vertaald (uit het Engelsch) door J.J. |
| L. ten Kate.’ Amsterdam, J.H. Kruyt, 1875. roy. 8o. |
| met muziek. |
| ‘Dichterlijke scheurkalender voor 1875-1876.’ Rotterdam, |
| P.C. Hoog. Voortgezet in 1877-79 (Amst., D.B. Cen- |
| ten), 1880-1890. |
1876. | ‘Bij brood en beker. Stemmen des Avondmaals.’ Amster- |
| dam, D.B. Centen, 1876. post 8o. |
| Tweede druk, aldaar, bij denzelfde, 1880. post 8o. |
1876. | ‘Een handvol dichtbloemen. Verspreide en nieuwe.’ Am- |
| sterdam, Scheltema & Holkema, 1876 kl. 8.o. |
| ‘Immortellen, op het graf onzer dierbaren ten krans ge- |
| vlochten.’ Amsterdam, W.H. Kirberger, 1876. 24o. |
| ‘De Hel van Dante Alighieri. In de dichtmaat van het |
| oorspronkelijke vertaald door J.J.L. ten Kate.’ Met |
| platen van Doré. Leiden, A.W. Sythoff, 1876, folio. |
| ‘De laatste week van 't jaar. Proza en poëzy verzameld |
| door J.J.L. ten Kate.’ Amsterdam, Höveker & Zoon, |
| 1876. post 8o. |
1877. | ‘In memoriam. Een lied bij den dood van Neêrland's Ko- |
| ningin. Op muziek gebracht voor de kinderen van Neêr- |
| lands volk door J.J. van Krieken.’ Amsterdam, B.J. |
| Grevers, 1877. 4o. |
| ‘Het boek der gedachtenis voor elken dag des jaars.’ |
| Haarlem, Erven F. Bohn, 1877, kl. 8o. |
| ‘Van de krib tot de kroon. Evangeliebladen in proza en |
| poëzy.’ Amsterdam, D.B. Centen, 1877. post 8o. |
| ‘Felix Meritis. Verslag van de feestviering bij gelegenheid |
| van het honderdjarig bestaan op 1 Nov. 1877.’ Amster- |
| dam, zonder jaartal of naam van den uitgever. |
| In dit verslag komt de tekst van Ten Kate's feestcantate |
| voor. |
| ‘Een lied van dank. Opgedragen aan Henry Havard.’ Am- |
| sterdam, L. van Bakkenes, 1877. 4o. |
1878. | ‘Goethe's Faust. (Eerste deel). Vertaald door J.J.L. ten |
| Kate. Met 14 photographiën naar A. Kreling, vervaar- |
| digd door Fried. Brückmann te München.’ Leiden, A. |
| W. Sythoff, 1878. |
| |
| |
| Tweede druk, aldaar, bij denzelfden, 1881. kl. 8o. |
| Derde druk, miniatuur-druk, bij denzelfde, 1881, 32o. Groot |
| 30 bij 40 centimeter. Uitgegeven ter gelegenheid der |
| Tentoonstelling van Hulpmiddelen voor den Boekhandel |
| te Amsterdam, 1881. |
| ‘Kunst en leven. Naar origineele cartons.’ (12 photogra- |
| phieën). Amsterdam, Jan Leendertz, 1878. 4o. |
1879. | ‘De hoogste blijdschap. Toespraak bij het bezoek van den |
| Koning en de Koningin in de hoofdstad. Zondag 27 April, |
| 1879.’ Amsterdam, D.B. Centen. post 8o. |
| ‘Een zomerkrans. Album voor poëzy en kunst. Geïllustreerd |
| door 125 houtsneeplaten.’ Nijmegen, Blomhert & Tim- |
| merman, 1879. 4o. |
| ‘Godsdienstige poëzy. Volledige uitgave.’ Leiden, A.W. |
| Sythoff, 1879-80. roy. 8o. |
| ‘In memoriam. Bij den dood van Prins Hendrik der Ne- |
| derlanden.’ Amsterdam, D.B. Centen, 1879. roy. 8o. |
| ‘Schiller's lied van de klok, door J.J.L. ten Kate.’ |
| Leiden, A.W. Sythoff, 1879. kl. 8o. met platen. |
1880. | ‘Dicht bij het Vaderhuis. Lektuur aan den avond des le- |
| vens.’ Amsterdam, D.B. Centen, 1880. post 8o. |
| ‘Lange's Van den Olijfberg. Laatste Christenharptonen; |
| nagezongen door J.J.L. ten Kate.’ Arnhem, J.W. en |
| C.F. Swaan, 1880. kl. 8o. |
| ‘Milton's Paradijs verloren. Heldendicht in 12 zangen in |
| Nederduitsche verzen overgebracht door J.J.L. ten |
| Kate.’ Leiden, A.W. Sythoff, 1870. kl. 8o. |
| ‘Kunstschatten uit het Museum van Dresden, Photolitho- |
| graphiën naar de meest beroemde schilderijen uit dit ka- |
| binet. Met dichterlijke bijschriften van J.J.L. ten Kate.’ |
| Amsterdam, Henriques de Castro, 1880-81. folio. |
1881. | ‘Mozaiek. Sneldichtjens.’ Amsterdam, D.B. Centen, 1881. 16o. |
| Tweede druk, ald., bij denz., 1883. 16o. |
| ‘Victor Hugo's Lyrische poëzie. Verzameld en vertolkt door |
| J.J.L. ten Kate.’ Premie tot het Nieuws van den Dag. |
| Amsterdam, G.L. Funke, 1881, post 8o. (Niet in den |
| handel). |
1882. | ‘De vrouw in 't Neêrlandsch lied. Keur van zangen.’ Haar- |
| lem, Erven F. Bohn, 1882. post 8o. |
| |
| |
| ‘In memoriam. Uitgesproken bij 't graf van J.J. van Oos- |
| terzee te Utrecht, 3 Augustus 1882.’ Amsterdam, D.B. |
| Centen, 1882. gr. 8o. |
| ‘Na arbeid en strijd. Lektuur op den eersten dag der week.’ |
| Amsterdam, D.B. Centen, 1882, post 8o. |
1883. | ‘Sticht elkander! Overdenkingen voor iederen dag des jaars.’ |
| 1 afl. Amsterdam, D.B. Centen, 1883. roy. 8o. |
| ‘Huwelijks-album.’ 's Hage, M.M. Couvée, 1883. roy. 8o. |
| ‘Henry Wadsworth Longfellow, Litterarisch-biographische |
| studie door A. Bechger, met een tal van Longfellow's |
| gedichten, vert. door J.J.L. ten Kate.’ Culemborg, |
| Blom & Olivierse, 1883. roy. 8o. |
1884. | ‘In memoriam. 1584-10 Juli 1884. Zang des tijds.’ Am- |
| sterdam, D.B. Centen, 1884. roy. 8o. |
| ‘Palmbladen en dichtbloemen.’ Amsterdam, D.B. Centen, |
| 1884. post 8o. |
| ‘Bernard Zweers, Psalm 104.’ ‘De Kosmos.’ Gedicht van |
| J.J.L. ten Kate. Voor gemengd koor met orkest (klavier |
| uittreksel). Amst. De algemeene muziekhandel. imp. 8o. |
1885. | ‘De Nieuwe Kerk van Amsterdam. Een gedicht. Met een |
| ets van P.J. Arendzen.’ Amst., D.B. Centen, 1885. |
| roy. 8o. |
| Tweede druk, aldaar, 1889. |
1886. | ‘In memoriam. Uitgesproken te Amsterdam bij het graf |
| van den veel geliefden herder en leeraar J.C. van Mar- |
| ken, op Woensdag 14 April 1886.’ Amst. D.B. Centen, |
| 1886. gr. 8o. |
1886. | ‘Mozaiek. Nieuw Verjaardagsalbum. Amst. D.B.C. 1886. 16o. |
1887. | ‘Elck wat wils. Dicht en ondicht. Sprokkelingen.’ Am- |
| sterd. D.B.C. 1887. post. 8o. |
| ‘Geïllustreerde Nieuwjaarsbriefkaarten, in 25 soorten.’ Lei- |
| den, T.J. Kousbroek, 1887, per pakje van 25 stuks. |
| ‘Bloemengefluister, kleine gedichten door D. Dorbeck, enz. |
| (met een gedicht van J.J.L. ten Kate’). Amst., Jasques |
| Dusseau, 1887. kl. 8o. |
1889. | ‘Feest-cantate bij gelegenheid der viering van het 40-jarig |
| koningschap van Z.M. Koning Willem III. 12 Mei 1889.’ |
| Utr., J.G. van Terveen & Zoon. post 8o. |
| |
| |
| ‘Mozaïek. Nog eens een nieuw verjaardagalbum. Amst. D. |
| B. Centen, 1889. 12o. |
| ‘Bloemen op den levensweg. Proza en poëzie van B.J. |
| Adriani, Nic. Beets, Marie Boddaert, W.G. Brill, A. |
| W. Bronsveld, J.I. Doedes, E. Gerdes, J.H. Gun- |
| ning Jr., J.P. Hasebroek, G.C. Hoogewerff, J.J.L. |
| ten Kate, E. Laurillard, J. Herman de Ridder, J. Rie- |
| mens, L.J. van Rhijn, L.C. Schuller tot Peursum, |
| Soera Rana, Tryfosa, W.L. Welter Jr. e.a.’ Utr., C. |
| H.E. Breyer, 1889. post 8o. |
| ‘Juweeltjes. Gravuren naar Joseph Israëls. Tekst van Nic. |
| Beets, B. ter Haar, J.J.L. ten Kate en C. Vosmaer. |
| Leiden, A.W. Sythoff, 1889. 4o. |
1890. | ‘Gedichten.’ (Door den schrijver kort voor zijn dood op- |
| nieuw herzien). Afl. 1. Leiden, A.W. Sythoff, 1890. kl. 8o. |
| ‘Gedichten.’ Deel I. Verhalen en vertellingen. Leiden, A. |
| W. Sythoff, 1890. post 8o. |
| ‘Gedichten.’ Dl. 2. Zangen des tijds. Ald. 1890. kl. 8o. |
| ‘Gedichten.’ Dl. 3. Gewijde poëzy. Ald. 1890. kl. 8o. |
Vertalingen in proza van J.J.L. ten Kate.
1856. | ‘C. Cleynman, God mijn alles. Stichtelijk huisboek voor |
| beschaafde Christenen.’ Naar het Hoogduitsch. Amster- |
| dam, H.J. van Kesteren, 1856. (Met medewerking van |
| C.G. Slotemaker). Nieuwe uitgaaf, 1858. kl. 8o. |
| ‘Lavater's Brieven over den staat der ziel na den dood. |
| Naar het Hoogduitsch.’ 's Gravenhage, W.P. van Stoc- |
| kum, 1856. post 8o. |
1859. | ‘C. Malan's: De ware vriend der jeugd. Christelijke ver- |
| tellingen. Naar het Fransch.’ Haarlem, J.J. van Bre- |
| derode, 1858-1859. post 8o. |
| Tweede druk, aldaar, bij denzelfde, 1880. |
1862. | ‘E. Young, Nachtgedachten. Gevolgd naar het Engelsch |
| door A.C. Schenk. 2e druk, onder toezicht van J.J.L. |
| t.K.’ Haarlem, A.C. Kruseman, 1862, 2 dln. post 8o. |
1867. | ‘Sinai en Golgotha. Reis in het Oosten van F.A. Strauss. |
| Naar den 8sten druk uit het Hoogd. Arnh. J. Voltelen, |
| 1867. |
| |
| |
1882. | ‘Morits Petri's Shakspere ingeleid in den Christelijken kring. |
| Bewerkt door J.J.L. ten Kate.’ Arnhem, J.W. & C. |
| F. Swaan, 1882. post 8o. |
Bij de volgende werken schreef J.J.L. ten Kate een voorbericht:
1850. | ‘Voorrede’ bij ‘John S.C. Abbott, De moeder in den |
| huiselijken kring. Naar het Engelsch.’ Amsterdam, Gebr. |
| Willems, 1850. post 8o. |
1852. | ‘Voorrede’ bij ‘B.A. Newmann Hall, De Christen zege- |
| vierend over den dood.’ Amsterdam, W.H. Kirberger, |
| 1852. 12o. |
1855. | ‘Voorbericht’ bij ‘J.F. Brouwenaars Dichterlijke Nala- |
| tenschap.’ Middelburg, Gebrs. Abrahams, 1855. kl. 8o. |
1856. | ‘Voorwoord’ bij ‘W.J. van Ravesteyn, Ongeloof en Liefde.’ |
| Arnhem, J.W. Swaan, 1856. gr. 8o. |
| ‘Voorbericht’ bij ‘A.A. Bonar. Het Leven en de nage- |
| laten geschriften van Robert Murray M' Cheyne, uit |
| het Engelsch vertaald.’ Arnhem, J.W. Swaan, 1856. 8o. |
1859. | ‘Woord vooraf’ bij ‘M.P. Elter, geb. Woesthoven, Ge- |
| dichten.’ Utrecht, C. van der Post Jr., 1859. post. 8o. |
1860. | ‘Voorbericht’ bij ‘L. Hofackers, Predikatiën, Arnhem, |
| J.W. Swaan, 1860. gr. 8o. |
1864. | ‘Voorwoord’ bij ‘Anna's Veldviooltjes, Gedichten.’ Am- |
| sterdam, D.B. Centen, 1864. gr. 8o. |
1865. | ‘Woord aan den Lezer’ bij ‘E. de Pressensé, Het land |
| van het Evangelie.’ Amsterdam, D.B. Centen, 1865. |
| gr. 8o. |
1870. | ‘Aanbevelend voorwoord’ bij ‘James Gardner. De geloofs- |
| belijdenissen der wereld, bewerkt door J.G.R. Vos.’ |
| Nieuwediep, J.C. de Buisonjé, 2 dln., 1870. imp. 8o. |
1873. | ‘Inleidend gedicht’ bij ‘Bijbelsch Verjaardag-Album.’ Zut- |
| fen, W.J. Thieme & Co., 1873. kl. 8o. |
| In 1879 verscheen de vijfde druk dezer uitgaaf. |
1882. | ‘Inleidend gedicht’ bij ‘Het Vorstenhuis van Oranje-Nassau |
| van de vroegste tijden tot heden, bewerkt door A.A. |
| Vorsterman van Oyen.’ Leiden en Utrecht, 1882. gr. 8o. |
1884. | ‘Uit de dichterlijke nalatenschap van J.J. van Oosterzee, |
| uitgegeven door J.J.L. ten Kate.’ Amst. D.B. Cen- |
| ten, 1884. roy. 8o. |
| |
| |
Vertaalde werken van J.J.L. ten Kate:
1844. | In het Fransch: ‘Wenschen’ een gedicht door Brand |
| Eschauzier. Maastr. 1844. |
1846. | In het Fransch: ‘Drie Gedichten. (De moeder der zeven |
| zonen, Bruid-Weduwe, De zendeling onder de heidenen), |
| door F.L.A. de Jagher.’ Utr. 1846. |
1857. | ‘In het Duitsch: ‘Drie preeken,’ door Dr. F. Meyeringh. |
| Elberfeld, 1857. |
1860. | In het Duitsch: ‘Zes liederen om op Steenbeek te zingen,’ |
| door J.J. Vowrney. Ev. Ref. Pastor zu Baerl am Rhein, |
| 1860. |
1873. | In het Zweedsch: ‘Verhandeling over de dichterlijke schoon- |
| heid van het Mozaisch scheppingsverhaal,’ door C.L.H. |
| Forslind, Stockholm, 1873. |
| Zie ook in 1840, 1865, 1866. |
Prof. Ten Brink, de schrijver, en de Heer Holkema, de uitgever, hebben welwillend toegestaan, dat deze lijst uit het werk: ‘Gesehiedenis der Noord-Nederlandsche letteren in de 19e eeuw’ werd overgenomen.
|
-
voetnoot1
- Ook voorkomende in zijn eersten Bundel Gedichten. 's-Gravenhage, W.P. van Stockum 1836. Bl. 96-98.
-
voetnoot2
- Stichting van S.J. van den Bergh, wien daarbij ter zijde stonden W.J. van Zeggeien, W.P. van Stockum, N. Bosboom en A. van Heel.
-
voetnoot1
- Hij droeg daar o.a. voor, geheel of gedeeltelijk: Ahasverus, Anathilda, Thomas Chatterton, De profecy van Nahum, De Waterqeuzen, De Planeten, De Nieuwe Kerk, enz. Zie: Ten Brink, Onze hedendaagsehe Letterkundigen.
-
voetnoot1
- Op den Steenweg, boven den behanger Essenberg.
-
voetnoot1
- Voorts zijn als medewerkers in Braga's eersten jaargang te noemen: Dronrijp Uges, S.J. van den Bergh, Van der Vliet, (pseudoniem Boudewijn), Mohrman, Leendertz en A. van der Hoop Jr'szn; en in den tweeden, die de laatste was: Kretzer, de Hoop Scheffer, Leendertz, Kerbert en J. Tideman.
-
voetnoot1
- Ook kunnen, als van vrienden gesproken wordt, genoemd worden Van Oosterzee, de Dante-vertaler Hacke, diens schoonzoon, Burgemeester van Tienhoven, Y.D. Muller Massis, aan wien hij zijn gedicht De Nieuwe Kerk opdroeg, en anderen. Vooral is Ten Kate ook bevriend geweest met Dr. van Leeuwen, te Utrecht, en den Walschen predikant Gerlach, te Middelburg.
-
voetnoot2
- Daar werd ik zijn ambtgenoot, twee jaren later. Hij was er mijn Bevestiger, den 2den Maart 1862, en sprak bij die gelegenheid over Matth. XXVIII: 20.
-
voetnoot1
- In de Nieuwe Kerk te Amsterdam, den 8sten Mei 1870.
-
voetnoot2
- Als Kerkzangen staan van hem in den Vervolgbundel op de Evangelische Gezangen de nummers 195, 198, 202, 203, 205, 206, 209, 250, 263, 264, 265, 266, 270.
-
voetnoot1
- Ik volgde de opgaven van Ten Brink (aangehaald werk) Met erkentelijkheid vermeld ik die opgaven en de geheele biographie, die Ten Brink heeft gegeven, waardoor de vervulling van mijne taak mij zoo zeer werd verlicht.
-
voetnoot1
- De Leidsche Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde; het Zeeuwsch Genootschap van Wetenschappen; het Provinciaal Utrechtsch Genootschap; de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten; de Hollandsche Maatschappij van Fraaie Kunsten en Wetenschappen; het Haagsche Genootschap Oefening kweekt kennis.
-
voetnoot2
- Hij was ridder van den Nederlandschen Leeuw; van de Belgische Leopoldsorde; van de orde van den Witten Valk, van Saxen Weimar Eisenach; van de Zweedsche Wasa-orde; van de Deensche Danebrogs-orde; van de Italiaansche orde van Mauritius en Lazarus; van de Italiaansche Kroonorde. En van officier der Luxemburgsche Eikekroon verhief hem de Koning Groothertog tot commandeur, op zijn 70sten verjaardag.
-
voetnoot1
- Henriëtte, echtgenoot van den Heer W.P. Van Hengel, Antoinette en Anna, echtgenoot van nu wijlen den heer H.J. Middendorp. - Nog twee dochters zijn in leven, mevrouw Nachenius en mevrouw de wed. Eickhoff, dichteres, van wier Duitsche verzen de vader er verscheidene in 't Hollandsch vertaalde.
-
voetnoot2
- Herman en Lambertus. - Er leven nu nog twee zonen, de schilder J.J.L. Ten Kate en Mr. W.L. Ten Kate.
-
voetnoot1
- Op zijn graf is een steen gezet, waarin gebeiteld zijn de woorden van Joh. XVI. 22.
|