Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1889
(1889)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Levensbericht van Dr. P.A. Tiele.De boekhandel bezit bij al zijn andere voortreffelijke eigenschappen als handelsbedrijf,Ga naar voetnoot1 iets bijzonder aantrekkelijks voor jongelieden wier aanleg behoefte aan kennis en wetenschappelijke vorming mêebrengt. De dagelijksche omgang met de vruchten van wetenschap en ervaring, de gelegenheid om het eerst kennis te nemen van het nieuwste geestesproduct op ieder gebied, het leven te midden dier getuigen van het menschelijk denken en werken van alle eeuwen, dit alles schijnt hun een ideaal en het voornemen is spoedig gevormd boekverkooper te worden. Zoo dacht en handelde Nicolaas Gotfried van Kampen voor hij de bekende geschiedschrijver werd, zoo dacht en handelde zijn kleinzoon van moederszijde Pieter Anton Tiele voor hij zich onderscheidde als bibliograaf, als bibliothecaris, als geschiedvorscher. Geboren te Leiden den 18 Januari 1834, verloor hij reeds op dertienjarigen leeftijd zijn vader Cornelis Tiele, deelgenoot in de boekhandelaarsfirma D. du Mortier & Zoon. Een jaar te voren was reeds zijne moeder Maria Johanna van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kampen overleden en werd hij alzoo in 1847 opgenomen in het huisgezin van zijn oom en voogd P.N. van Kampen boekhandelaar-uitgever te Amsterdam. Het voornemen van zijn voogd hem voor den boekhandel te bestemmen, kwam geheel met zijn zin overeen, maar daarbij werd spoedig zijn wensch vervuld eenige jaren het Gymnasium te bezoeken. Hier openbaarde zich reeds zijn zin voor ernstige studie; ‘zijn groote geestesgaven, zijn ijver, de keurigheid van zijn werk’ hem geheel zijn leven bijgebleven, werden door zijn leeraren opgemerkt. ‘Hij ging altijd stil zijn eigen gang’ schrijft daarbij een hunner; dit vond zijn reden in een zwak gestel, een gevolg van een zware ziekte op zesjarigen leeftijd, later in hevige asthma-aandoeningen ontaard, waarmede hij geheel zijn verder leven te worstelen had. Toch was dit reeds toen geen beletsel voor zijn werkzamen geest, deel te nemen aan talrijke samenkomsten met vrienden waarop hoofdzakelijk onderwerpen van geschiedenis en letteren werden behandeld en besproken. Voortgezette studie deed hem weldra zijn keus bepalen tot het antiquariaatsvak in den boekhandel en was hij daarvoor achtereenvolgens een jaar werkzaam in de zaken van Frederik Muller te Amsterdam, en I.A. Nijhoff & Zoon te Arnhem. Maakte hij daar uitnemend van de gelegenheid gebruik zijn boekenkennis te vermeerderen, hij kwam er evenzeer tot de overtuiging, dat de eigenlijke handel zijn roeping niet was, en dat zijn gestel niet berekend was voor de vele beslommeringen onvermijdelijk daaraan verbonden. Met beide handen nam hij dus de betrekking aan van Custos van de stedelijke boekerij te Amsterdam, hem door Curatoren van het Athenaeum aangeboden, en begon hij daar zijn werkzaamheid den 1 November 1853.
De Amsterdamsche stadsbibliotheek, zooals zij toen genoemd werd, stond sedert het overlijden van den laatsten bibliothecaris D.J. van Lennep onder het beheer en toezicht van Curatoren der Doorluchte School. Tot de bijzon- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dere werkzaamheden aan den custos opgedragen behoorde het samenstellen van een nieuwen catalogus der bibliotheek. De laatste catalogus was verschenen in 1796, een supplement daarop in 1847, een waar ‘specimen cacographicae bibliographicae.’Ga naar voetnoot1 De bibliotheek was daarbij in den laatsten tijd aanzienlijk uitgebreid, en kon zij al niet met die van andere groote handelsteden in belangrijkheid wedijveren, haar inhoud en omvang waren aanzienlijk genoeg, om Tiele aan te sporen zijne krachten aan den catalogus te beproeven. Met voorbeeldigen ijver toog hij aan het werk. Al de boeken werden met de geschreven lijsten gecollationeerd en al de titels op nieuw beschreven volgens de eischen der bibliographische wetenschap. De systematische indeeling moest in overleg met curatoren geschieden, en ofschoon de spoed hierdoor niet bevorderd werd, kon hij toch reeds in het begin van 1856 het grootste gedeelte van den catalogus persklaar curatoren aanbieden. Het 1e deel werd in het laatst van hetzelfde jaar in druk uitgegeven, het 2e deel in '57, het 3e en 4e deel, met het alphabetisch register in '58. In het voorbericht van het eerste deel wordt door curatoren ‘den verdienstelijken custos der bibliotheek’ alle lof gegeven voor zijn werk en worden zijne opstellen over de vroegere lotgevallen der bibliotheek, in den Alg. Konst- en Letterbode van 1855 opgenomen, nog eens afgedrukt. In het vierde deel komen ook de Handschriften voor. Bij het catalogiseeren der Oostersche en der Grieksche en Latijnsche codices werd gebruik gemaakt van de hulp van den heer M. Roest Mz. en de hoogleeraren P.J. Veth en J.C.G. Boot, maar al de overigen werden door Tiele zelven met de grootste zorg en nauwkeurigheid beschreven. Gelijk de geheele catalogus getuigde dit werk van de ernstige opvatting van zijn taak, van zijn gelukkigen aanleg voor letterkundighistorisch onderzoek, en, zijn jeugdigen leeftijd in aan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
merking genomen, van zijn veelzijdige boekenkennis. Ontwikkelde zich aldus de bibliograaf, niet minder ontwikkelde zich de toekomstige bibliothecaris. Enkele uitstappen in het buitenland, onder anderen met zijn vriend Th. J.I. Arnold, had hij zich te nutte gemaakt door het bezoek aan openbare bibliotheken, waar de doelmatige inrichting zijn aandacht had getroffen. Wel lag het in de bedoeling van curatoren eene algemeene reorganisatie der bibliotheek tot stand te brengen, maar deze bepaalde zich slechts tot het verschaffen van grooter ruimte en van een behoorlijke leeszaal.Ga naar voetnoot1 Tiele's voorstellen, de bibliotheek door grooter uitbreiding dienstbaar te maken aan haar doel, en haar als boekerij van de hoofdstad des rijks eene waardige plaats onder de openbare boekerijen te doen innemen, stuitten af op bekrompenheid bij curatoren of op karigheid van den Gemeenteraad. Daarbij was hem door zijne instructie alle vrijheid van handelen benomen. Over het geringste moest geraadpleegd worden, de aankoopen geschiedden door curatoren, van zelfstandig werken was geen sprake; zelfs bij de samenstelling van den catalogus was hij dikwijls genoodzaakt geworden den wil der curatoren te volgen, ook wanneer hij in hunne opvatting niet deelde. Hij deed zijn werk zoo goed hij kon maar was er zelf niet over tevreden. Toen nu al zijne pogingen faalden hierin eenige verandering aan te brengen en hem ook geen uitzicht op beter salaris, dat zeer gering was, werd geopend, achtte hij zich verplicht zijn ontslag te vragen, dat hem tegen 1 October '58 eervol werd verleend.
Intusschen was Tiele reeds sedert zijn aanstelling aan de stadsbibliotheek opnieuw in betrekking getreden tot Frederik Muller, en was hij in zijn vrije uren steeds werkzaam in diens zaak of verrichtte hij werkzaamheden voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hem in eigen woning. De bekwame boekhandelaar Fred. Muller had in betrekkelijk korten tijd den antiquarischen boekhandel hier te lande een geheel ander aanzien gegeven voornamelijk door hem dienstbaar te maken aan de studie der bibliographieGa naar voetnoot1. Zelf ging hij voor in veelzijdige boekenkennis, terwijl zijn talrijke boekveilingen en zijn uitgebreid magazijn aan allen die onder hem werkzaam waren de schoonste gelegenheid aanboden hem op dit gebied te volgen. Exploitatie door catalogussen was het hoofddoel, maar de catalogussen, zoowel die van veilingen als van het magazijn, moesten met zorg worden samengesteld om steeds met vrucht te kunnen geraadpleegd worden en der bibliographische wetenschap dienst te doen. Reeds voor jaren was Muller in het bezit gekomen van een aanzienlijk aantal der thans zoo bekende pamfletten over Nederlandsche geschiedenis, de gelijktijdige getuigen van de gebeurtenissen die zij behandelen. De massa groeide tot duizendtallen aan, dank de weinige belangstelling die het publiek daaraan destijds nog schonk. De gewone wijze van exploitatie kon dus hier niet toegepast worden, vooraf moesten het belang en de beteekenis der pamfletten in het licht worden gesteld. Toen stelde Muller aan Tiele voor een catalogus dezer stukken te bewerken die aan dat doel zou beantwoorden. De taak werd door Tiele breed en met ernst opgevat en met ijver aanvaard. Reeds in het najaar van '55 kon hij de beschrijving der pamfletten van de 16e eeuw ter perse geven, die in het volgende jaar als eerste aflevering van de ‘Bibliotheek van Nederlandsche pamfletten, verzameling van Fred. Muller’ het licht zag. Spoedig volgde de 2e aflevering; het eerste deel, loopende tot het jaar 1648 was in '58 voltooid. Dit deel bevat den catalogus van 3369 pamfletten volgens de eischen der bibliographie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beschreven. Bij de rangschikking is de chronologische orde gevolgd, maar op ieder jaar zijn de pamfletten waarin hetzelfde onderwerp behandeld wordt bij elkander gevoegd, terwijl telkens voorafgaan de geschriften welke op de geschiedenis van andere landen betrekking hebben; daarna volgen die over buitenlandsche politiek, over binnenlandsche aangelegenheden en over kerkelijke zaken. Bij het meerendeel der titels zijn aanteekeningen gevoegd van bibliographischen en historischen aard, over het verschil der drukken en over inhoud en strekking der geschriften, met aanwijzing wanneer deze in de werken van Bor, v. Meteren, Aitzema en andere verzamelingen afgedrukt voorkomen. Wanneer men weet dat de inhoud van een groot aantal dezer geschriften niet voldoende uit den titel blijkt, dat velen zelfs geen jaartal dragen, dat het verschil der drukken veelal weinig of niet in het oog springt, dat de aanteekeningen het naslaan vorderen van tallooze andere werken, dan kan men zich een denkbeeld vormen van den grooten omvang van dit werk, van den tijd, het geduld, de inspanning, de historische en bibliographische kennis die er voor noodig waren om het tot stand te brengen, niet minder dan van den moed om het te ondernemen. Maar het doel was bereikt; op deze wijze beschreven en toegelicht, ontvingen de lang versmade pamfletten beteekenis en waarde en werd daarbij een belangrijke dienst aan de historische wetenschap bewezen. De Bibliotheek van pamfletten was een geheel nieuw werk, dat aanvankelijk wel met belangstelling door onze geschiedkundigen werd ontvangen, maar dat zijn tijd noodig had om meer algemeen gewaardeerd te worden. Dit was ook de reden waarom de uitgave eenige vertraging ondervondGa naar voetnoot1. In 1860 verscheen het tweede deel, in '61 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het derde waarin het aantal beschreven pamfletten tot omstreeks 10.000 gestegen was. Toen konden schrijver en uitgever met voldoening op hun werk terugzien. Bleef het stoffelijk voordeel voor Muller niet uit, Tiele's werk werd hoogelijk geprezen en gewaardeerd,Ga naar voetnoot1 en sedert was de aandacht meer dan ooit op deze merkwaardige literatuur gevestigd. Niet weinig werkte daartoe mede de vroeger en later daarop gevolgde beschrijving der pamfletten-verzamelingen van de bibliotheek der Remonstrantsche kerk te Amsterdam, van Is. Meulman, van de bibliotheca Thysiana en andere,Ga naar voetnoot2 welker bezitters of verzorgers door het initiatief van Muller en Tiele opgewekt, deze ten algemeenen nutte verkrijgbaar stelden. Bij alle was de bewerking door Tiele ontworpen ten grondslag gelegdGa naar voetnoot3. Maar de verschijning van de Bibliotheek van pamfletten had nog eene andere beteekenis. Het was het eerste wetenschappelijke bibliographische werk van dien aard dat in deze eeuw hier te lande het licht zag. Heeft het nooit in ons land ontbroken aan boekenliefhebbers, boekverzamelaars, boekenkenners, de bibliographie had tot dusverre nog weinig grondige beoefenaars gevonden. De boekenlijsten van à Beughem, Ferwerda, Abkoude, Noordbeek en anderen kunnen op geen bibliographische waarde aanspraak maken; alleen Le Long's Boekzaal der Nederduitsche bijbels (1732) mag nog met eere als werk van blijvende waarde worden genoemd. Sedert bepaalde de bibliographische studie zich bijna uitsluitend tot de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
drukwerken der 15e eeuw, en blijven de namen van Meerman, Jak. Koning, du Puy de Montbrun en J.W. Holtrop leven in hunne werken, maar op ieder ander gebied onzer letterkunde was de oogst onbeteekenend. Het belang, het nut der bibliographie bij de beoefening der letterkundige geschiedenis van ieder vak van wetenschap werd of niet gevoeld of miskend; meer dan oppervlakkige boekenkennis werd daarvoor niet noodig geacht. Zelden werd begrepen, dat voor bibliographisch onderzoek de titelopgaven niet voldoende zijn, maar de boeken zelve moeten geraadpleegd worden; dat het samenstellen eener bibliographie geen compilatie mag zijn, maar op grondige kennis van het onderwerp moet berusten en een kritiesch oordeel daarbij niet gemist kan worden; dat aldus toegepast de bibliographische wetenschap het boek leert kennen in zijn wording, samenstel, lotgevallen, invloed op omgeving en nageslacht, en dat deze kennis dikwijls tot belangrijke resultaten kan leiden en een nieuw licht verspreiden over personen, zaken en gebeurtenissen. Het gevolg dezer geringe belangstelling was dat tallooze belangrijke, kostbare en zeldzame werken verloren gingen of naar het buitenland verhuisden, waar de bibliographie in hooger aanzien stond. Aan Tiele mag dus terecht, door het initiatief van Muller, de eer worden toegekend met zijn Bibliotheek van pamfletten een belangrijken stoot te hebben gegeven aan de wetenschappelijke beoefening der bibliographie hier te lande. Ter school gegaan in Frankrijk bij Clément, de Bure, Quérard, Brunet, in Duitschland bij Ersch en Ebert, in Engeland bij Lowndes, was hij met hare eischen vertrouwd geworden, en was het zijn streven haar op de Nederlandsche boekenwereld toe te passen. Daarop waren voortaan zijne studiën gericht en de talrijke adversaria uit dien tijd, nog in zijne nalatenschap aanwezig, getuigen van zijn onafgebroken werken op dat gebied. Als eerste proeve was van hem reeds in 1853, in het Weekblad van den boekhandel, een reeks artikelen verschenen over de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ontwikkeling van de boekdrukkunst in Nederland in de 15e eeuw; in '55 werd in den Navorscher eene ernstige studie van hem opgenomen over het bekende boekje ‘Spiegel der Spaansche tirannij’, van welks Nederlandsche vertaling alleen reeds een 20tal drukken bestaan; in '57 gaf hij, als bijlage tot de Bibliotheek van pamfletten, een belangrijk opstel over den ‘Morghenwecker der vrije Nederlandsche provinciën’ van Baudaert en den ‘Spiegel der jeucht’ en de voor- en tegenschriften daarover verschenen. Daarbij had hij voor Muller menigen catalogus van gedeelten van zijn magazijn bewerkt, waaronder, in 1857, die van Hollandsche godgeleerde werken der 16e en 17e eeuw, zoowel door den rijken inhoud als door de nauwgezette bewerking uitmuntte. In dezen catalogus werd voor het eerst de bijzondere aandacht gevestigd op de Nederlandsche drukwerken der 16e eeuw en hun belang uit een bibliographisch oogpunt, voor de kennis der toestanden en der beschaving in het belangrijkste tijdperk onzer geschiedenis. Werd deze studie later door hem zelven in talrijke monographiën, door Prof Doedes, de HH. Vander Haeghen, Arnold en anderen voortgezet, de catalogus van 1857 wordt daarbij steeds geraadpleegd.
Na het verlaten der Amsterdamsche Stadsbibliotheek had Tiele menige vruchtelooze poging aangewend, eene plaats te vinden aan eene andere bibliotheek hier te lande of in het buitenland. Ofschoon zijne verhouding tot Muller vriendschappelijk en leerzaam bleef, kon deze hem geen voldoend bestaan verzekeren. Hij achtte zich dus verplicht de gelegenheid aan te grijpen daarin te voorzien, door het aanbod van zijn neef, den boekhandelaar-uitgever P.F. Bohn te Haarlem, zich als deelgenoot aan zijn zaak te verbinden. Sedert 1 Mei 1861 te Haarlem gevestigd begon hij met moed en vertrouwen zijne nieuwe werkzaamheden. Als uitgever van novellistische en historische lite- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ratuur, reisbeschrijvingen en vertaalde romans had de firma een lang en eervol verleden.Ga naar voetnoot1 Aanvankelijk liet het zich aanzien dat Tiele, door de goede keuze van een paar uitgaven die overlevering zou getrouw blijven. Maar de oude heer Bohn had, bij vele goede eigenschappen, ook die van zeer gehecht te zijn aan oude gewoonten, en Tiele, in een jongere school opgevoed, kon zich niet altijd daarmeê vereenigen. Dit hinderde hem te meer, omdat hij zelf inzag den noodigen handels- en ondernemingsgeest te missen om als boekhandelaar-uitgever krachtig op te treden. Daarbij trok zijn hart gedurig naar zijne letterkundige en bibliographische studiën. Voor de eersten vond hij warme belangstelling onder zijn vrienden en stadgenooten Egeling, Busken Huet, Pekelharing, Jacobi, Mom Visch en anderen, die hem de gelegenheid openden in Debating-club of anderen letterkundigen kring de vruchten dezer studiën mede te deelen. In bibliographisch werk leefde hij op door de samenstelling van den catalogus der niet onbelangrijke bibliotheek van wijlen Dr. Huurkamp van der Vinne waarvan de veiling in 1863 aan zijne zorg was toevertrouwd. In '64 aanvaarde hij met graagte de opdracht tot het samenstellen van den catalogus der handschriften afkomstig uit de nalatenschap van H. de Groot, in '65 van dien der handschriften en portretten nagelaten door H.W. Tydeman en eindelijk in '66 van den catalogus van het magazijn van den bekenden boekhandelaar-antiquaar Jak. Radink. De uitmuntende bewerking van deze catalogussen, gevoegd bij zijne studie over de Haarlemsche boekdrukkers, in het Nieuwsblad van den boekhandel verschenen, en eenige kritische aankondigingen door hem in dezen tijd in den Gids en elders geplaatst, bewezen op nieuw, dat dit het eigenlijke gebied was waarop hij thuis behoorde. Ook Tiele zelf besefte dit volkomen en had al van '62 af zijn oog gevestigd op de bibliotheek der Leidsche Hoogeschool, in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de stille hoop daar eenmaal werkzaam gesteld te zullen worden. Die wensch werd eindelijk vervuld door zijn benoeming, den 1 Februari 1866, tot Conservator der Leidsche bibliotheek.
De tweede helft dezer eeuw kenmerkt zich, vooral hier te lande, door vermeerdering en uitbreiding van openbare bibliotheken, misschien in dezelfde verhouding als het bezit van aanzienlijke particuliere bibliotheken afneemt. De laatste omstandigheid mag een oorzaak of gevolg zijn van de eerste, het gebruik van openbare bibliotheken door het studeerend en leergierig publiek nam vóór een dertigtal jaren in die mate toe, dat bij de meeste uitbreiding en verbetering van localiteit en beheerend personeel een eerste behoefte werd. De betrekking van bibliothecaris werd vroeger vrij luchtig opgevat, zoodat nog in 1858 een beroemde hoogleeraar schreef: ‘Wij komen er vooruit: wij loopen niet zeer hoog met die hooggeprezen wetenschap (Bibliothekwissenschaft), wier bakermat de Leipziger boekenmarkt is. Wij zijn overtuigd dat er geen bijzondere aanleg voor die wetenschap vereischt wordt; dat oefening, goed geheugen en het geduld van naslaan menigeen tot een prijzenswaardig bibliothecaris kunnen vormen; dat bibliographische kennis en het technische van het vak spoedig begrepen en aangeleerd worden door den man van nauwkeurige en ernstige studie, wanneer hij maar eenig begrip van orde en regel heeftGa naar voetnoot1,’ en aan een geroutineerd custos werd dan ook het dagelijksch beheer toevertrouwd, terwijl de bibliothecaris de bibliographie en het technische van het vak ‘aanleerde.’ Thans begon men te gevoelen dat redelijker wijs andere eischen moesten gesteld worden. Naast de zorgen voor voldoende localiteit en een ordelijke administratie mocht van den bibliothecaris gevorderd worden een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
veelzijdige encyclopedische ontwikkeling en uitgebreide boekenkennis, die zich niet bepaalt tot hetgeen in de bibliotheek aan zijn beheer toevertrouwd aanwezig is, maar die zich ook moet uitstrekken over hetgeen daar ontbreekt, met een juist oordeel over de aan te schaffen nieuwe en het voorzien in de leemten van oudere boekwerken, berekend naar de beschikbare gelden en de behoefte van het publiek waarvoor de bibliotheek in de eerste plaats bestemd is. Niemand zal meer ontkennen, dat voor zulke eischen aanleg en voorbereidende studie noodzakelijk zijn, zal de bibliothecaris aan zijn ware roeping kunnen voldoen: anderen te helpen en voor te lichten bij hunne studiën. De bibliotheek der Leidsche Hoogeschool genoot een Europeesche vermaardheid door het bezit van een rijke schat Grieksche en Latijnsche codices en andere belangrijke handschriften haar meerendeels uit de bibliotheek van Is. Vossius toegevloeid. Om die reden was steeds een hoogleeraar, bij voorkeur een philoloog, aan haar hoofd geplaatst en vervulde Prof. J. van Voorst sedert 1817, Prof. J. Geel sedert 1834 de betrekking van eerste bibliothecaris. Toen deze laatste in October '58 wegens verzwakking van gestel zijn ontslag verzocht, werd den 1 Januari 1859 tot zijn opvolger benoemd Dr. W.G. Pluygers, conrector aan het Gymnasium te Leiden, die toen ook eenigen tijd de betrekking van Secretaris van Curatoren had waargenomen. Alweêr een philoloog, werd er gemompeld, die slechts eenzijdig het belang der boekerij kan behartigen, waarvan de laatste veertig jaren maar al te zeer getuigdenGa naar voetnoot1; maar spoedig bleek het dat deze philoloog, ofschoon geen bibliograaf, door zijn bijzonderen aanleg en organiseerend hoofd uitnemend berekend was voor de taak die hij op zich had genomen. Was reeds in beginsel tot eene verbouwing der bibliotheek besloten en daarvoor de geheele benedenverdieping van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het gebouw, die tot dusverre tot anatomisch kabinet en andere doeleinden was gebruikt, ter beschikking gesteld, de nieuwe bibliothecaris achtte zich niet verantwoord, een bepaald plan te beramen, vóór hij, in gezelschap van den architect Schaap, eenige belangrijke buitenlandsche bibliotheken had bezocht, om door zelfaanschouwing de doelmatigste inrichting te ontwerpen. Met de herbouwing was in '62 juist een aanvang gemaakt toen Pluygers als opvolger van Prof. Hulleman, tot hoogleeraar in de oude letteren werd benoemd. Intusschen had, in het vorige jaar, Dr. W.N. du Rieu, van eene wetenschappelijke reis met het doel zijne studie van de handschriften der classieken voort te zetten uit Italië, Frankrijk en Duitschland teruggekeerd, zich aan de bibliotheek verbonden, en was een krachtige steun geworden voor Pluygers, waardoor deze kon besluiten voorloopig het professoraat met het bibliothecariaat te vereenigen. Met de herbouwing en gansch nieuweinrichting der bibliotheek had hij toch het plan gevormd tot eene geheele reorganisatie van het personeel. Hij begreep volkomen dat vóór alles een bekwaam bibliograaf aan de bibliotheek moest verbonden worden. Reeds in 1860 had hij met Tiele gecorrespondeerd over een herziening van den bestaanden catalogus; van eene aanstelling van Tiele aan de bibliotheek schijnt toen geen sprake te zijn geweest, maar toen Tiele zich in 1862 officieus tot den heer Pluygers wendde met de vraag of er nog mogelijkheid bestond eventueel als bibliothecaris zijne plaats in te nemen, schreef Pluygers hem het volgende: ‘.… Een niet philoloog, ja een ongestudeerde aan het hoofd der Leidsche bibliotheek is even ondenkbaar voor het groote publiek, dat de zaken regelt, als een Rabbi als doopsgezinde leeraar te Haarlem. Gij moet mij wel verstaan, dat ik u met uwe kennis voor de bibliotheek niet lager stel, dan mij of mijne mede-philologen, wij schieten even zeer te kort in hetgeen gij bezit, als gij in onze kennis. Ik ga verder. Indien er slechts één persoon over de bibliotheek moest gesteld worden, en ik de benoeming had, ik | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
benoemde een bibliograaf van uwen stempel en geen philoloog, want de bibliotheek zou nuttiger werken onder uwe leiding, dan onder die van een ander. In 't kort er is voor u niet de minste kans om als hoofd der geheele bibliotheek benoemd te worden. Ge moet u eene oplossing in combinatie van bestuur laten welgevallen, of de geheele zaak opgevenGa naar voetnoot1.‘ Daar Tiele zich gaarne met die ‘combinatie’ vereenigen kon, werd sedert het geheele plan tot reorganisatie van het personeel door Pluygers daarop ingericht, Tiele aan de bibliotheek te verbinden. Toch moest, niettegenstaande herhaalde bezoeken en vertoogen aan Curatoren en Regeering, de uitvoering blijven rusten tot 1865 toen Dr. J.T. Bergman, de onder-bibliothekaris, wegens 70-jarigen leeftijd, zijn ontslag verzocht. Eerst toen, te gelijk met de voltooiing der herbouwingGa naar voetnoot2, kon de lang gewenschte reorganisatie tot stand komen. Prof. Pluygers bleef met gedeeltelijke opoffering van zijn salaris, bibliothecaris, Dr. du Rieu werd benoemd tot conservator van de handschriften, Tiele, op gelijken voet, tot conservator van de boekwerken. Een oude custos werd ontslagen, in wiens plaats de alom bekende bediende C.A. Emeis werd benoemd, tot zijn helper de binder F.A. Dee, terwijl een nieuwe klerk J.P. de Sauvage, werd aangesteld die hoofdzakelijk Tiele in zijn werkzaamheden zou bijstaanGa naar voetnoot3. Tiele's eerste werkzaamheid betrof den Catalogus. Zoowel de alphabetische als systematische catalogussen der bibliotheek bevonden zich in gebrekkigen toestand. De titels der boeken waren veelal willekeurig, zonder oordeel beschreven, zonder goede verwijzingen en niet bijgehouden; de wetenschappelijke indeeling was onvolledig en verouderd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Spoedig werd het besluit gevormd den geheelen catalogus op nieuw te bewerken en daarvoor in de eerste plaats alle boeken op nieuw te beschrijven. Die arbeid was voorzeker niet licht te tellen, want het aantal werken aldus te beschrijven kon op ruim 60.000 geschat worden, behalve de dissertatiën en pamfletten die voorloopig bleven rusten. Tiele stelde zich toch voor, dit werk zelf te verrichten en behoefde zijne krachten daarvoor niet te mistrouwen. Thans vooral kwam hem daarbij, naast zijn bibliographische kennis, zijn praktische ervaring te hulp, in den boekhandel opgedaan bij het beschrijven van zoo vele bibliotheken vroeger aan zijne zorgen toevertrouwd. Naar gelang de catalogiseering volgde werd het niet minder moeielijke werk der wetenschappelijke indeeling ter hand genomen. De vroeger gebezigde indeeling kon slechts voor een deel gevolgd worden; de meeste wetenschappen hadden in de laatste 40 jaren een geheel ander aanzien gekregen waarmede ook in de bibliographie moest gerekend worden. De hulp van de vertegenwoordigers der wetenschap kon daarbij niet worden gemist, maar op Tiele rustte de taak hun schets van indeeling toe te passen, te wijzigen, ook aan te vullen, waar de voorraad boeken over een onderwerp dit al of niet gebood, of de praktijk hare rechten deed gelden. Daarbij was het dikwijls noodzakelijk de boeken zelve nog eens te raadplegen. Is het van een aantal werken moeielijk te beslissen in welk vak van wetenschap zij het best geplaatst worden, de bekwame bibliothecaris moet eene keuze weten te doen en, door verwijzingen naar die werken bij andere vakken, aan dit bezwaar weten te gemoet te komen. Blijkt dit werk steeds grootendeels de vrucht van subjectief oordeel, waar het aan iemand van encyclopedische ontwikkeling als Tiele was toevertrouwd, kon men op de nauwgezetste uitvoering rekenen. De wetenschappelijke indeeling van den Leidschen catalogus is sedert, door het dagelijksch gebruik, gebleken aan alle eischen te voldoen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor den systematischen catalogus werden gebezigd de oorspronkelijk door Tiele, volgens één model, op losse bladen geschreven titels, die door het fraaie schrift aan duidelijkheid niets te wenschen overlieten. Intusschen moesten deze zelfde bladen worden overgeschreven voor de beide alphabetische catalogussen ten behoeve van het publiek, en van de administratie, en voor den ‘Stand-catalogus’Ga naar voetnoot1, waarbij aanvankelijk nog een reserve-catalogus werd noodig geoordeeld, die, met het ‘Journaal’Ga naar voetnoot2, het catalogus-apparaat eener bibliotheek behooren uit te maken. Dit overschrijven der titels bracht groote bezwaren mee; het werk zelf kostte veel tijd en geld, hoe sober de afschrijvers ook betaald werden, en bleek ten slotte onvoldoende door de talrijke fouten die in de meeste titels overbleven en die Tiele zich verplicht gevoelde te verbeteren met radeermes en pen Reeds in '68 ontwierp Tiele het plan, uitgaande van de ervaring dat het werkloon van een zetter lager was dan van een afschrijver, de titels in eenige exemplaren, te doen drukken. De aldus op dun papier gewoonlijk ten getale van 150, op één vel gedrukte titelsGa naar voetnoot3 werden uitgeknipt en geplakt op bladen van de grootte voor de verschillende catalogussen aangenomen, en bleken weldra om hun correctheid en duidelijkheid volkomen te beantwoorden aan het doel, het publiek te gerieven. Door deze methode, ook toegepast op de nieuw ingekomen boekwerken, was de bibliotheek steeds in het bezit van een volledigen gedrukten catalogus, die haar door menigen bibliothecaris mocht benijd wordenGa naar voetnoot4. Bij de titels voor den Stand-cata- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
logus bestemd werden de nummers van kast en plank bijgeschreven en de boeken daarnaar alle op nieuw genummerd en in de nieuw getimmerde kasten geplaatst in één reeks, grootendeels onafhankelijk van den inhoud; een stelsel naar dat van de bibliotheek van het British Museum gevolgd. De titels ter raadpleging voor het publiek gesteld, werden afzonderlijk, in systematische en alphabetische volgorde ten getale van omstreeks 150 stuks, in omslagen samengebonden, oorspronkelijk naar het model van de titels van den Supplement-Catalogus der Utrechtsche bibliotheek (later eenigszins gewijzigd), in dier voege dat de jaarlijksche vermeerderingen zonder veel moeite daar tusschen konden gevoegd worden. Deze zoogenaamde losse banden werden met duidelijke rugtitels van den inhoud voorzien, die het opzoeken en naslaan, ook voor den niet ingewijde, gemakkelijk maakten. Bij den systematischen catalogus was ten gebruike van het publiek nog gevoegd een duidelijk geschreven overzicht van de geheele wetenschappelijke indeeling der bibliotheek; een alphabetisch register van al de onderwerpen daarin behandeld werd later daaraan toegevoegd door Dr. du Rieu. Was het werk van den Catalogus krachtig aangevat, het zou zeker eerder voltooid zijn geweest, wanneer het niet gedurig had moeten afgebroken worden door verheffing van Tiele's kwaal, die hem soms dagen en weken verhinderde voort te gaan, of hem ook wel noodzaakte door langdurig verblijf in het buitenland herstel te zoeken. Mocht hij zijn woning niet verlaten, zooals in den winter dikwijls het geval was, en liet zijn gestel het slechts eenigzins toe, dan werden op zijn verzoek wagenvrachten van boeken geregeld heen en wêer gezonden, of werd door hem aan den wetenschappelijken catalogus gearbeid, om aan zijn onbegrensden werklust te voldoen. Toen Tiele in 1879 de bibliotheek verliet kon het werk van den Catalogus zoo goed als voltooid beschouwd worden, en kon de Leidsche bibliotheek zich beroemen op het bezit van een beteren catalagus | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
harer boeken dan eenige bibliotheek hier te lande en dan menige in het buitenland. Toch was Tiele daarmede nog niet tevreden. De Leidsche Universiteit bezit, behalve hare bibliotheek, een aantal boekverzamelingen, berustende in de Musea, Kabinetten en Laboratoria. Deze verzamelingen maken allen een deel uit van de Universiteitsbibliotheek, maar staan onder afzonderlijk beheer van hoogleeraren of conservatoren. Was Tiele al eens te velde getrokken tegen versnippering van boekerijen in ééne stad waardoor het algemeen belang benadeeld wordtGa naar voetnoot1, de toestand te Leiden kon door langdurig bestaan en daardoor verkregen gewoonterecht moeielijk veranderd worden. Wel kon deze zooveel mogelijk onschadelijk gemaakt worden door geen aankoopen van boeken toe te laten buiten weten van den bibliothecaris der Universiteitsbibliotheek en door het opnemen van alle titels dier boeken in haren catalogus. Gesteund door Prof. Pluygers wist Tiele het daarheen te leiden. Al de in die rijksverzamelingen aanwezige boekwerken werden zorgvuldig door hem beschreven, en de titels in de verschillende catalogussen der Universiteitsbibliotheek, op gekleurd papier, om ze spoedig te kunnen onderscheiden, opgenomen. Door dezen maatregel werd het publiek bekend met de aanwezigheid te Leiden van een aantal belangrijke werken en met de plaats waar zij konden geraadpleegd worden. In een klein huis met aardigen 17e eeuwschen gevel, op het Rapenburg te Leiden, bevindt zich nog een andere boekerij door Jo. Thysius, met huis en eenig kapitaal ten algemeenen nutte achtergelaten. Zij wordt niet van rijkswege, maar door twee hoogleeraren als Curatoren, bestuurd. Deze bibliotheek ofschoon niet groot van omvang, bevatte een schat van zeldzame werken van de 16e en 17e eeuw, die in vele opzichten eene betere | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beschrijving verdienden dan tot dusverre daaraan besteed werd. Reeds in '68 werd aan Tiele door Curatoren de beschrijving der merkwaardige pamfletten-verzameling in de bibliotheek aanwezig, toevertrouwd. Dit werk werd toen voorloopig gestaakt omdat tot de uitgave nog niet kon worden besloten, en verkozen werd daaraan een nieuwen Catalogus der bibliotheek te doen voorafgaan, waarvan de samenstelling insgelijks aan Tiele werd opgedragen. De uitmuntend bewerkte Catalogus systematisch gerangschikt, van alphabetisch register voorzien, in het begin van '79 in een fraai boekdeel uitgegeven, stelde voor het eerst het belang der bibliotheek in het licht en verhoogde in niet geringe mate haar aanzien, terwijl dit werk de kroon zette op Tiele's catalogiseerenden arbeid van alle boekerijen aan de Leidsche hoogeschool verbondenGa naar voetnoot1. Had deze arbeid zelve het grootste gedeelte van Tiele's beschikbaren tijd gevorderd, de andere werkzaamheden in het belang der bibliotheek en van het werkend en studeerend publiek werden er niet minder om behartigd. Daartoe behoorde in de eerste plaats het voorzitten in het bureau van uitgifte der boeken en het daarbij voorlichten van het publiek met zijn bibliographische kennis. Het bleek weldra dat zijn gestel niet bestand was tegen het eerste, daar het vertrek hem te veel aan tocht blootstelde, ook toen zijn bureau met glas werd overdekt. Hij zag zich dus genoodzaakt zijn werkplaats naar een ander lokaal over te brengen; maar om hem te raadplegen wist het publiek hem spoedig te vinden, en getroostte het zich gaarne eenige trappen hooger te stijgen, overtuigd altijd met de meeste voorkomendheid de noodige inlichting en terechtwijzing te zullen ontvangen. En daarbij bepaalde het zich dikwijls niet, want menigmaal kwam het voor, dat Tiele zich aan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bood elders een onderzoek in te stellen omtrent het verlangde onderwerp, waarbij men dan op zijn voortdurende hulp kon rekenen. Op dezelfde hulp kon het publiek buiten de stad en buitenslands rekenen; geen moeite en tijd werden door hem ontzien ten einde de talrijke, dikwijls lastige vragen te beantwoorden, waarvan een uitgebreide briefwisseling het noodzakelijk gevolg was. Voegt men hierbij de dagelijksche bemoeiïngen met het beoordeelen en aanschaffen der vroeger verschenen en nieuwe boeken, de daarvoor noodige lectuur van catalogussen van boekveilingen en antiquaar-magazijnen; voorts het toezicht op de geregelde ontvangst van tijdschriften en vervolgwerken, op het uitleenen der boeken, op het binden, de noodzakelijke bespreking of correspondentie aan al deze belangen en nog vele andere verbonden, dikwijls gepaard met velerlei beslommeringen en teleurstelling, dan is eerst daarmede het beeld van Tiele's veelzijdige werkzaamheid aan de bibliotheek buiten het groote werk van den Catalogus voltooid. Mocht hij steeds rekenen op de bereidvaardige hulp van zijn ambtgenoot, Dr. du Rieu, wanneer ziekte hem belette op de bibliotheek te verschijnen, hij bleef uit zijn woning met stipte nauwkeurigheid de hoofdzaken besturen, daarin steeds ondersteund door zijn hooggewaardeerden chef en vriend Prof. Pluygers. Geen wonder dat Tiele als bekwaam bibliothecaris weldra, zoo te Leiden als door het geheele land, bekend werd en zijn naam gezag verkreeg. Was hij vroeger reeds eenmaal officieus aangezocht om de opengevallen plaats van onder-bibliothekaris aan de koninklijke bibliotheek te 's Gravenhage te vervullen, toen achtte hij het zijn plicht Leiden niet te verlaten, omdat een groot deel van de taak die hij op zich genomen had, nog moest verricht worden. Maar toen later, tegen het einde van 1877, bij de oprichting der gemeentelijke universiteit te Amsterdam sprake was van de benoeming van een universiteits-bibliothecaris, en hij daarvoor het eerst in aanmerking kwam, nam hij het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in ernstig beraad. De benoeming zou zeker gevolgd zijn, ware het niet dat juist in dien tijd zijn gezondheid veel te wenschen overliet, wat hem deed opzien tegen de buitengewone beslommeringen aan een geheele reorganisatie der Amsterdamsche bibliotheek noodzakelijk verbonden. Hij trok dus zijne sollicitatie in en beval in zijn plaats den heer H.C. Rogge aan, wiens benoeming spoedig daarop volgde. Maar geen jaar was nog voorbijgegaan toen Curatoren der Utrechtsche hoogeschool hem voorstelden de plaats van den bibliothecaris Dr. P.J. Vermeulen, die in het voorjaar van '78 overleden was, te vervullen. Daar de bezwaren uit zijn gestel voortvloeiend hier veel minder waren, en de belangrijke betrekking hem ook om andere redenen toelachte, nam hij het voorstel aan. De benoeming volgde kort daarop, en den 1 Mei 1879 werd de betrekking door Tiele aanvaard. Kort na Tiele's vertrek uit Leiden achtte ook Prof. Pluygers zijn werkkring aan de bibliotheek afgeloopen, waartoe ook zijn geschokte gezondheid bijdroeg, die hem noopte tegen het einde van '79 zijn ontslag als hoogleeraar en bibliothecaris te nemen. Hij overleed den 1 April 1880.
Mocht de bibliotheek der Utrechtsche hoogeschool in de geleerde wereld al niet die vermaardheid hebben verkregen welke de Leidsche bibliotheek, vooral door het bezit harer handschriften genoot, in uitgebreidheid deed zij voor deze niet onder, en kon behalve op een aantal zeer merkwaardige middeleeuwsche handschriften, op het bezit bogen van een belangrijke verzameling incunabulen en drukwerken van de 16e eeuw. In 1819 overgebracht uit het koor der St. Janskerk, waar zij sedert de oprichting der hoogeschool werd bewaard, naar de gewezen danszaal van koning Lodewijk, was zij voor dien tijd vrij doelmatig als boekerij ingericht. Later in '57, toen een uitbreiding noodzakelijk bleek werd de zoogenaamde ’nieuwe | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zaal’ aan de bibliotheek toegevoegd, terwijl deze in '65 met galerijen werd voorzien. Een alphabetische catalogus bewerkt, onder toezicht van den hoogleeraar-bibliothekaris Ph. W. van Heusde, door den amanuensis J.J. Dodt en den klerk F.A. Ader, die in 1835 in twee deelen in-folio in druk was verschenen, gaf een vrij volledig overzicht van haar gedrukten boekenschat. Toen Prof. A.v. Goudoever in 1839 Prof. v. Heusde als bibliothekaris was opgevolgd werd het Supplement, dat de aanwinsten tot 1840 bevatte, in 1845 in een nieuw folio boekdeel uitgegeven, mede bewerkt door J.J. Dodt. De catalogus der aanwinsten van '41 tot '55 werd vervolgens in een 8vo deel in 1855 uitgegeven, bewerkt door P.J. Vermeulen die in '48 Dodt als amanuensis was opgevolgd. In 1857 tot bibliothecaris aangesteld kon Vermeulen slechts een betrekkelijk gering gedeelte van zijn beschikbaren taak aan de belangen der bibliotheek wijden, daar hij met die betrekking die van archivaris van provincie en gemeente Utrecht vereenigdeGa naar voetnoot1. Toch werd met het werk der catalogiseering geregeld voortgegaan en kon in 1876 het eerste deel van den Catalogus der aanwinsten over de jaren 1855-70 in druk verschijnen, dat kort na zijn overlijden in '78, door de uitgave van het tweede deel gevolgd werd. De aanwinsten sedert '70 waren inmiddels volgens het Leidsche systeem door het personeel op losse bladen gecatalogizeerd. Tiele vond dus bij zijn optreden als bibliothekaris, een vrij volledigen en gedrukten alphabetischen catalogus, maar in verschillende alphabetten verdeeld, dat het gebruik niet weinig bemoeielijkte. Zijn eerste werk was deze tot één alphabet te vereenigen, waarvoor al de titels moesten worden uitgeknipt, op losse bladen geplakt en door hem zelven in eene nieuwe alphabetische orde worden geschikt. Dit laatste werk leverde eigenaardige bezwaren op, daar het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
spoedig bleek dat vele titels niet nauwkeurig beschreven waren 't geen dus een vergelijking met de boeken zelve noodzakelijk maakte, nog te meer omdat vele banden een aantal geschriften bleken te bevatten die niet alle in den catalogus waren opgenomen. Het was een herhaling van het werk te Leiden verricht, en dat weinig minder tijd en inspanning kostte. De catalogus werd verder geheel als die te Leiden ingericht, ook met gedrukte titels van de nieuwe aanwinsten, en ten gebruike van het publiek gesteld. Inmiddels was door Tiele ook de systematische catalogus onder handen genomen, waaraan nog geen bibliothecaris zijne krachten had gewaagd, een veld dus dat te Utrecht geheel braak lag. Het systeem te Leiden gevolgd kon hier wel diensten bewijzen, maar moest talrijke wijzigingen ondergaan door den in vele opzichten afwijkenden inhoud der bibliotheek, die betrekkelijk rijker was aan wis- en natuurkundige werken dan die te Leiden. Ook hierbij genoot hij de hulp van bevriende hoogleeraren, die zich zelve, onder zijn toezicht, met de schikking van een gedeelte der titels wilden belasten, hoezeer het grootste gedeelte ook door hem zelven moest bewerkt worden. ‘Dank de groote kennis en werkkracht van onzen uitstekenden bibliothecaris’, luidt het verslag der lotgevallen van de Universiteit over 1883/84, ‘is de systematische catalogus zoover gevorderd dat hij ter beschikking van het publiek kan gesteld worden.’ In dezen zoowel als in den alphabetischen catalogus waren ook opgenomen de titels der boeken der afzonderlijke boekverzamelingen, tot de verschillende inrichtingen aan de Universiteit verbonden behoorende, zoo mede die van de bibliotheek nagelaten door Prof. M.A. Rovers, door diens zoon aan de Universiteitsbibliotheek ten geschenke gegeven waar zij tot dusverre afzonderlijk bewaard werd. Alleen de titels van die boekwerken dezer laatste bibliotheek die niet reeds in de Universiteits-bibliotheek voorhanden waren, werden in de catalogussen opgenomen. Ditzelfde geschiedde ook met de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliotheken der Ridderschap van Utrecht en van het Historisch Genootschap, beiden aan de Universiteits-bibliotheek in bruikleen afgestaan. Dit laatste was geschied op voorstel en aandrang van Tiele, die hiermede een begin van uitvoering gaf aan zijn steeds geliefdkoosd denkbeeld van concentratie in één lokaal der in eene gemeente verspreide boekverzamelingen. Reeds terstond bij zijn optreden als bibliothekaris te Utrecht had Tiele zich tot taak gesteld, om na den Catalogus der gedrukte boekwerken, dien der Handschriften te bewerken. Terwijl gene zijne voltooiïng naderde, werden al de handschriften achtereenvolgens naar zijne woning overgebracht, daar vergeleken met de gebrekkige lijsten die er van bestonden en door hem aan een nauwkeurig onderzoek onderworpen. Eischt de boekbeschrijving reel kennis en inspanning, de beschrijving van handschriften, vooral die der middeleeuwen, brengt o.a. die eigenaardige moeielijkheid mede, dat van velen de tijd van ontstaan, de schrijver of de afschrijver niet uit de werken zelve blijkt, maar zooveel mogelijk uit allerlei gegevens moet nagevorscht worden, waarbij vermeld behoort te worden of die werken al of niet uitgegeven zijn, en in het laatste geval of zij verschil met de uitgave opleveren. Had Tiele reeds vroeger te Amsterdam en later, bij het samenstellen van den Catalogus der handschriften der Remonstrantsche bibliotheek,Ga naar voetnoot1 en andere verzamelingen, proeven geleverd dat hij ook voor dit werk berekend was, hij begreep zelf te goed dat hij zich hier moest beperken, en wilde hij het werk ten einde brengen, in de eerste plaats zich moest bepalen tot de volledige en duidelijke beschrijving der handschriften, waardoor iedereen in de gelegenheid werd gesteld den voorraad en den hoofdzakelijken inhoud te leeren kennen. Dankbaar maakte hij daarbij weer gebruik van de hulp zijner geleerde vrienden, zoowel voor de beschrijving der middel- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eeuwsche godgeleerde, historische en letterkundige handschriften, als voor die in de Oostersche talen. Reeds in '86 kon hij het werk ter perse geven dat in het volgende jaar, door de zorg van Curatoren en Regeering gedrukt en in het licht verscheen onder den titel: ‘Catalogus codicum manu scriptorum bibliothecae Universitatis Rheno-Trajectinae.’ Deze Catalogus bevat de beschrijving van 1582 handschriften, waaronder ook die uit de bibliotheek van het Historisch Genootschap en van de bibliotheek Rovers, alle naar eisch omschreven en gerangschikt naar de talen waarin zij geschreven zijn; bij iedere taal is de wetenschappelijke indeeling gevolgd. De verschillende inhoud van een groot aantal banden leidde tot deze rangschikking, waarvan het bezwaar overigens tegemoet gekomen wordt door verwijzigingen en het uitvoerige alphabetische register aan het slot, dat gevolgd wordt door een register van de afschrijvers, vroegere bezitters en schenkers, steeds zorgvuldig bij ieder handschrift, waar dit mogelijk was, vermeld. De collatie en aanteekeningen bij vele handschriften gevoegd verhoogen niet weinig de waarde van het ‘monumentale werk, dat als vrucht van onschatbaren arbeid met ingenomenheid door curatoren en hoogleeraren werd ontvangen’Ga naar voetnoot1 en door het geheele geleerde publiek in Nederland hooglijk werd gewaardeerd. Was Tiele ook te Utrecht genoodzaakt een groot gedeelte van het jaar zijn woning niet te verlaten, evenmin als te Leiden leden hier de werkzaamheden onder dit bezwaar. Blijkt dit reeds voldoende uit de werkzaamheden aan den Catalogus besteed, het geheele beheer der bibliotheek leverde daarvan de meest afdoende bewijzen. Te Utrecht bestond het gebruik dat iedere faculteit, vertegenwoordigd door een bibliotheeksraad, het recht had zich zelve de verlangde boeken, volgens het toegestane budget, aan te schaffen buiten weten van den bibliothecaris, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waardoor het dikwijls voorkwam, dat boeken werden gekocht die reeds aanwezig waren, of ook die op aanvraag ten geschenke konden ontvangen worden. Tiele's eerste bemoeiïng was, al zijn pogingen aan te wenden aan dit misbruik een einde te maken. Gelukte het hem niet volkomen, gesteund door het gezag van curatoren wist hij ten minste, te bewerken, dat geen boek zonder zijn tusschenkomst mocht worden aangeschaft en dat dientengevolge ook het geheele beheer der daarvoor bestemde gelden hem werd toevertrouwd. Beide maatregelen ondervonden in den beginne wel tegenkanting, vooral toen Tiele het later noodig achtte het budget der verschillende faculteiten met de bindkosten te belasten,Ga naar voetnoot1 maar spoedig werd men van het billijke en doeltreffende van het een en ander overtuigd, ook toen, dank vooral Tiele's bemoeiïng, het jaarlijksch subsidie voor de bibliotheek aanzienlijk vermeerderd werd, en belangrijke geschenken met veel door ruiling verkregen der bibliotheek toevloeiden. Door de aanzienlijke uitbreiding der bibliotheek, tijdens Tiele's beheer, was de beschikbare ruimte weldra niet meer voldoende en werd, in afwachting van eene geheele herbouwing, in '86 de oude Willebrorduskerk in de Heerenstraat gehuurd en tot bergplaats ingericht. Daarheen werden overgebracht de boekwerken, tijdschriften en couranten die gewoonlijk het minst geraadpleegd werden, waarvan de keuze en schikking door Tiele zelven met veel overleg werd bestuurd.Ga naar voetnoot2 Diezelfde geheele toewijding aan de belangen hem toevertrouwd, werd overigens in zijn geheele bibliotheeksbeheer opgemerkt, gelijk zijn voorkomende hulp aan hoogleeraren, studenten en anderen steeds om strijd werd geroemd. Al- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gemeen was de verslagenheid bij zijn overlijden, den 22 Januari 1889, en werd aller gevoelen uitgedrukt door de woorden van den waarnemenden Rector Magnificus Prof. J. Cramer bij zijn graf gesproken: dat de Utrechtsche Universiteit een onherstelbaar verlies geleden had door het overlijden van haar even begaafden en geleerden als bescheiden bibliothecaris, die voor het eerst aan de bibliotheek eene richting had gegeven harer waardig en daardoor het aanzien der Universiteit zoo hier te lande als in het buitenland had verhoogd.
Kort voor zijne benoeming aan de Leidsche bibliotheek had Fred. Muller aan Tiele het voorstel gedaan eene bibliographie samen te stellen van zijne verzameling oorspronkelijke Nederlandsche reisbeschrijvingen naar Oost- en West-Indië en het Noorden. Sedert vijftien jaren had hij deze gezocht en bezat daarvan thans een verzameling eenig in haar soort, zooals in geen openbare of bijzondere bibliotheek gevonden werd. Getrouw aan zijn beginsel, zijn boeken zooveel mogelijk aan de bibliographische wetenschap dienstbaar te maken voor zij door den verkoop zouden verspreid worden, had hij den op dit gebied bekenden bibliograaf P. Trömel te Leipzig uitgenoodigd, zich met de beschrijving dezer verzameling te belasten. Na diens kort daarop gevolgd overlijden werd dit werk achtereenvolgens ondernomen door Robidé van der Aa, A.G.C. van Duyl en Dr. A. van der Linde, maar moest door hen om verschillende redenen worden opgegeven. Tiele aanvaardde Muller's opdracht, pakte het werk met zijn bekenden ijver aan en kon het nog binnen het jaar, tegen het einde van 1866, ter perse geven. Het verscheen in het volgende jaar onder den titel: Mémoire bibliographique sur les Journaux des navigateurs Néerlandais.Ga naar voetnoot1 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De hoofdbedoeling bij de samenstelling van dit werk was, duidelijk in het licht te stellen het belang en de waarde der oorspronkelijke hollandsche drukken van de oude Nederlandsche reisverhalen. Tot dusverre was de aandacht op deze te weinig gevestigd en was hun bestaan, door de groote zeldzaamheid der meeste, vooral in het buitenland, weinig anders bekend dan uit de Latijnsche en Duitsche vertalingen in de reisverzamelingen van de Bry en Hulsius voorkomende. Camus had in zijn ‘Mémoires sur la collection des grands et petits voyages de Th. de Bry’ (1801), daarvan wel eene beschrijving gegeven, maar ook de oorspronkelijke uitgaven daarbij niet vermeld. Het werk van Camus aan te vullen en te verbeteren was dus de opdracht van Muller. Tiele was alzoo genoodzaakt, met enkele afwijkingen, de methode van Camus te volgen. De praktische bruikbaarheid van het werk heeft er wel onder geleden, maar het groote doel er mede beoogd is in alle opzichten bereikt geworden. Door Tiele's beschrijving is de beteekenis en waarde der oude hollandsche reisverhalen voor het eerst in het licht gesteld, en is het gebleken dat het meerendeel der vertalingen in de verzamelingen van de Bry en Hulsius, dikwijls zeer gebrekkig waren of zich bepaalden tot korte uittreksels. Van ieder boek wordt de beschrijving gegeven met de nauwkeurige collatie en opgave van het verschil, ook wat den inhoud betreft, der drukken, der vertalingen en andere bewerkingen, der platen en kaarten, met andere bijzonderheden tot toelichting van den tekst of van het leven der schrijvers zoo noodig voor de volledige kennis en waardeering van deze merkwaardige geschriften. Met niet geringe belangstelling werd het werk ontvangen en spoedig om strijd geprezen en aanbevolen door de meest bevoegde autoriteitenGa naar voetnoot1, als een der best bestaande | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bibliographische werken en als belangrijke bijdrage tot de geschiedenis der Nederlandsche ontdekkingstochten. Tiele's naam als bekwaam bibliograaf werd er binnen- en buitenslands door gevestigd. Toch was Tiele zelf het minst voldaan over zijn werk. Behalve het gebrek in de methode, die door hem moest gevolgd worden, had hij de vele leemten ontdekt die Muller's verzameling nog aanbood. Daarin was wel gedeeltelijk voorzien door de hulp van enkele binnen- en buitenlandsche bibliotheken, maar er ontbrak nog te veel om zijn werk op eenige volledigheid te doen aanspraak maken. Het onderwerp had hem intusschen in die mate aangetrokken dat hij zijn onderzoek met kracht bleef voortzetten. Reeds getuigden daarvan zijne opstellen in de ‘Bijdragen voor vaderlandsche geschiedenis’ van 1869 en '70, waarin hij verslag geeft van door hem nieuw ontdekte reisverhalen in handschrift, die dezelfde verhalen in de bekende verzameling ‘Begin en Voortgang’ aanvullen en verbeteren. In '71 gaf hij in Le Bibliophile Belge eene doorwrochte kritiesche beschrijving van de oorspronkelijke hollandsche journalen, voorkomende in het 13e deel der zoogenaamde ‘Grands voyages de de Bry’. In '71 verscheen van hem in den Gids een bibliographische studie over Blaeu's Licht der Zeevaart, naar aanleiding van het werk van BaudetGa naar voetnoot1, en eindelijk in '73, in de Bibliographische Adversaria, een vrucht van zijn voorloopig onderzoek op dit gebied, getiteld: Bouwstoffen voor een bibliographie van Nederlandsche reisbeschrijvingen. Deze ‘Bouwstoffen’ bevatten eene lijst van 232 Noord- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en Zuid-Nederlandsche reizigers, die sedert de 13e eeuw tot 1702 verschillende landen buiten Europa bezochten en van wie reisverhalen, hetzij door hen zelven, hetzij door anderen geschreven, zijn overgebleven. De lijst is in chronologische orde gerangschikt, naar het jaar waarin zij hunne reizen aanvingen, en bevat daarenboven de korte vermelding van al de uitgaven hunner reizen met enkele toelichtende aanteekeningen, vooral waar het geldt aanvulling en verbetering van de Mémoire bibliographique van '67. Het was Tiele's bedoeling deze bouwstoffen te bezigen als legger voor eene volledige bibliographie der Nederlandsche reisbeschrijvingen, en door de uitgave anderen in de gelegenheid te stellen de nog te ontdekken leemten aan te vullen, vooral ook om hemzelven de gelegenheid te openen inzage te ontvangen van vele uitgaven, die het hem tot dusverre niet gelukt was onder de oogen te krijgen. Werdhet plan zelf al niet verwezenlijkt, de Bouwstoffen behou den een blijvende waarde daar zij een aantal opgaven bevatten die in het tien jaren later verschenen werk, ‘Nederlandsche bibliographie van land- en volkenkunde’, door het daarvoor gestelde programma, geen plaats konden vinden. Dit werk werd nog voorafgegaan, in 1876, door eene uitvoerige kritiesche studie van 29 uitgaven van het Kaartboek van Abraham Ortelius, op enkele weinigen na door hem in verschillende verzamelingen opgespoord, met groote nauwkeurigheid en scherpzinnigheid in onderling verband beschreven en toegelicht. Ook dit was een geheel nieuw werk, waaraan nog niemand zijne krachten had beproefd, voor Tiele een prikkel te meer om het te ondernemen, vooral omdat hij het groote belang er van inzag bij de studie der historische geographie. Als laatste vrucht op dit gebied van bibliographie verscheen in 1884 de genoemde Nederlandsche Bibliographie van land- en volkenkunde, het resultaat van vijftienjarig navorschen en studie. Slechts aarzelend kon hij tot de uitgave besluiten, overtuigd als hij was van het onvolledige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van zijn arbeid. Maar zijne medeleden van de Commissie van het Frederik Muller-fondsGa naar voetnoot1 stelden er te veel belang in de rei hunner uitgaven met een werk van Tiele te openen - omdat dit te gelijk zou dienen tot model voor de bewerking van volgende deelen, - dat hij voor dien aandrang bezweek. Volgens het Programma dier stichting, reeds vroeger door hem nog met Muller zelf ontworpen, werd alleen de bibliographie verlangd van Nederlandsche of door Nederlanders geschreven of vertaalde boeken van blijvende waarde. Tiele beperkte zich nog, wat de Nederlandsche plaatsbeschrijving betreft, tot de werken van algemeene strekkingGa naar voetnoot2, maar ruimde eene groote plaats in aan de beschrijving der kaartwerken van Ortelius, Mercator, de Jode, Janssonius, Doncker, van Keulen en anderen, hier, behalve Ortelius, voor het eerst grondig behandeld. De ‘Mémoire bibliographique’ en de ‘Bouwstoffen’ leverden verder de belangrijkste stof, maar door vernieuwd onderzoek vermeerderd en verbeterd. Het geheel bevat de beschrijving van ruim 1250 werken, met de talrijke herdrukken, nadrukken, vertalingen, tot een drieduizendtal te brengen, alle op zeer weinige na, door hem zelven gezien en geraadpleegd. Het was een geheel zelfstandig werk, het was door jaren lang onderzoek geworden en geen compilatie. De keuze der opgenomen boekwerken was geschied volgens een vast plan, wel overlegd en met nauwgezette kritiek toegepast. De bewerking beantwoordt aan alle eischen der wetenschappelijke bibliographie, misschien te sober, niet overladen met aanteekeningen en met verwijzing naar het vroeger door hem over dit onderwerp geleverde, voldoende als handboek en wegwijzer voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den navorscher op dit uitgestrekt gebied. Zijn er leemten en gebreken in overgebleven, Tiele was de eerste dit te erkennen, geen bibliographisch werk kan er aan ontsnappen, maar als proeve van bibliographische bewerking van een vak van studie zal het voor ieder die zich op dat gebied waagt tot voorbeeld kunnen strekken. Was dit het laatste belangrijke werk op dit gebied door Tiele voltooid toen hij reeds te Utrecht gevestigd was, zijn verblijf te Leiden, zoowel als te Utrecht leverde nog een onafgebroken reeks van bibliographischen arbeid op, buiten het werk aan de bibliotheek besteed, dat steeds het grootste gedeelte van zijn tijd innam. Reeds in het eerste jaar zijner vestiging te Leiden kon hij tijd vinden voor het beschrijven der incunabulen en handschriften van de bibliotheek Enschedé, waartoe de verkoopers dier bibliotheek hem hadden uitgenoodigd, en werd de vacantietijd besteed aan het samenstellen van den Catalogus van de bibliotheek der Polytechnische school te Delft hem door het bestuur dier inrichting opgedragen. De grootste moeielijkheid bestond hierbij in de systematische indeeling van een aantal vakken van wetenschap waaraan hij tot dusverre nog weinig studie had gewijd. In overleg met den bibliothecaris Prof. F.J. van den Berg, werd hierbij vooral op de praktijk bij het gebruik der bibliotheek gelet. In weinige weken was het werk gereed; de catalogus kon nog in hetzelfde jaar in druk verschijnen. Het volgende jaar, 1868, zag hem werkzaam aan het beschrijven der pamfletten van de Bibliotheek van ThysiusGa naar voetnoot1 en aan de samenstelling, met H.C. Rogge, van den Catalogus der handschriftenverzameling van de Remonstrantsch-Gereformeerde Gemeente te Rotterdam. Bij het bewerken van dezen laatste ontdekte hij het gedeeltelijk onuitgegeven journaal van Wolfert Harmensz.Ga naar voetnoot2, in de Remonstrantsche | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bibliotheek verdwaald, en gelukte het hem de bestuurders te overreden dit aan het Rijksarchief, ter bewaring bij de daar aanwezige belangrijke verzameling oude reisjournalen, af te staan. Was Tiele een zekere autoriteit geworden die men gaarne bij het catalogiseeren en rangschikken van bibliotheken raadpleegde, dit werk verschafte hem daarbij meermalen gelegenheid zijne bibliographische studiën voort te zetten. Het was vooral de hoogst belangrijke bibliographie der 16e eeuw die hem voortdurend bezighield. ‘Het bibliographisch onderzoek onzer drukwerken van de 16e eeuw is nog in zijn geboorte’, schreef hij in een zijner opstellenGa naar voetnoot1 en daarom verzuimde hij geen gelegenheid zijne aanteekeningen daarmêe te verrijken of wanneer het een belangrijke vondst gold haar bekend te maken. In '64 trok zijn aandacht een handschrift van de bibliotheek der Maatschappij van Nederl. letterkunde, betreffende den mystieken sectaris Henric Niclaes, dat hem aanleiding gaf tot een onderzoek naar de betrekking van den Antwerpschen drukker Plantijn tot genoemden sectaris en de zeldzame geschriften van den laatste, bijna alle clandestien gedrukt. Niettegenstaande over dit onderwerp sedert door M. Rooses meer is bekend geworden, kon hij later, in '65, nog een merkwaardige vondst in de Utrechtsche bibliotheek vermelden van een tot dien tijd geheel onbekend gebleven geschrift van Henric NiclaesGa naar voetnoot2. In hetzelfde jaar bracht een nauwkeurig onderzoek in het Stedelijk archief te Leiden hem tot een merkwaardig opstel, vol nieuwe feiten en data over de eerste Academie-drukkers Silvius, Plantijn en Fr. van RavelinghenGa naar voetnoot3. Achtereenvolgens verschenen verder zijne aanteekeningen over de eerste Amsterdamsche boekdrukkers, over het zeldzame veel besproken boekje ‘Summa | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der godliker Scrifturen’ en andere Antwerpsche en Emdensche drukken, over den Leidschen drukker Jan Seuersz. en zijn kettersche uitgaven, over de Nederlandsche boeken in het buitenland gedrukt, over de ‘Visitatie en repurgatie van boeken te Utrecht, 1568-70’, een belangrijke bijdrage tot de kennis der ‘verboden lectuur’, alle onderwerpen waarover het laatste woord nog moet gezegd worden, maar waarover Tiele's grondig onderzoek en scherpzinnig oordeel reeds veel licht heeft verspreid. In zijn nalatenschap wordt bovendien een schat van aanteekeningen van zijn hand gevonden, die nog vele diensten kunnen bewijzen.Ga naar voetnoot1
Terwijl Tiele een groot deel zijner bijzondere studiën aan de bibliographie der Nederlandsche reisverhalen naar Oost- en West-Indië wijdde, kon het hem niet ontgaan, dat deze bij het behandelen der vroegste geschiedenis onzer overzeesche bezittingen weinig of niet altijd met de vereischte kritiek waren geraadpleegd. Vooral het verband waarin deze reizen dikwijls tot elkander stonden en tot die der Portugeezen, Spanjaarden en Engelschen, onze voorgangers in Indië en den Maleischen Archipel, was te dikwijls uit het oog verloren door de vroegere zoo binnenals buitenlandsche geschiedschrijvers, veelal ook door gebrek aan de noodige bronnen en bouwstoffen. Hoe meer hij die leemte opmerkte des te meer gevoelde hij behoefte zijne krachten te beproeven haar, zij het dan ook gedeeltelijk, aan te vullen. Met zijn bekende geest- en werkkracht had hij spoedig de moeielijkheid van het aanleeren van Spaansch en Portugeesch, bij deze studie onmisbaar, overwonnenGa naar voetnoot2, en ontwikkelde zich alvast een groot ont- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werp in zijn geest voor welks geleidelijke uitvoering hij nu zijne studiën op dit gebied inrichtte. De groote bibliotheken hier te lande werden geraadpleegd over het bezit van de noodige boekwerken. Waar deze ontbraken wist hij, niettegenstaande hun zeldzaamheid en kostbaarheid, tot de aanschaffing te doen besluitenGa naar voetnoot1. Het oud Oost-Indisch Archief, op het Rijksarchief berustende, werd voor hem opengesteld en wat in het werk van de Jonge niet was opgenomen, achtereenvolgens door hem aangeteekend; de Resolutiën der Staten van Holland en der Staten-Generaal, de Missiven van Bewindhebbers der O.-I. Compagnie excerpeerde hij insgelijks voor zijn doel terwijl verder alle bronnen werden opgespoord die hem voor de uitvoering van zijn plan konden dienen. Dat plan omvatte oorspronkelijk hetzelfde onderwerp waaraan zijn grootvader N.G. van Kampen zich had gewaagd: de geschiedenis der Nederlanders buiten Europa, maar werd al spoedig beperkt tot eene geschiedenis der Nederlanders in Oost- en West-Indië tot 1709 in vier à vijf boekdeelen uit te geven, waaraan de geschiedenis van de vestiging der Portugeezen in Indië en den Maleischen Archipel als inleiding zou voorafgaan. Reeds was het eerste hoofdstuk der Inleiding: de Portugeezen op weg naar Indië in den Gids opgenomen, toen het juist verschenen werk van Vivien de Saint-Martin, ‘Histoire de la Géographie’ hem ter hand kwam, waarin hem bij veel goeds, het gebrekkige en onvolledige der bewerking in het oog viel. Daar een dergelijk werk aan onze letterkunde ontbrak besloot Tiele tot een gedeeltelijke vertaling en omwerking, vooral wat de ontdekkingen der | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nederlanders betrof, en vond hij aanleiding daarbij reeds van de vruchten van zijn zelfstandig onderzoek te doen blijken. Het werk verscheen in 1874 onder den titel: ‘De ontdekkingsreizen sedert de vijftiende eeuw. Voorafgegaan door een overzicht van de geschiedenis der aardrijkskundige ontdekkingen vóór de Portugeezen, vrij bewerkt naar V. de Saint-Martin, door P.A. Tiele.’ Intusschen was ook in '74 het tweede hoofdstuk van de Geschiedenis der Portugeezen in Indië verschenen, dat van '75 tot '79 door nog vier hoofdstukken gevolgd werdGa naar voetnoot1, waarmede dat gedeelte van het werk voltooid was. Was het hier te lande maar aan weinigen gegeven het belang van dezen arbeid te kunnen waardeeren, terwijl de weinige bekendheid met onze taal de waardeering in het buitenland tot zeer beperkte grenzen bepaalde, uit de methode van bewerking bleek voldoende de echt wetenschappelijke zin die hierbij had voorgezeten en de scherpzinnigheid van den schrijver bij het gebruik der bronnen, waardoor een geheel nieuw zelfstandig overzicht van dat roemrijk tijdperk uit de Portugeesche geschiedenis was verkregen. Nog vóór het laatste hoofdstuk hiervan het licht had gezien was Tiele reeds begonnen het tweede hoofddeel van zijn plan, met eenige wijziging, uit te voeren. Onder den titel: ‘De Europeërs in den Maleischen Archipel’ verscheen in '78 in de ‘Bijdragen van het Kon. Instituut voor taal-, land- en volkenkunde van Ned.-Indië’, het eerste gedeelte dat de jaren 1509-1519 omvatte. Over het plan van dit hoofddeel laat hij zich aldus in een ‘Voorbericht’ uit: ‘Met dezen arbeid meen ik, zonder de verdiensten mijner voorgangers te miskennen, eene leemte aan te vullen. De vroegere verhalen voldoen niet meer aan de eischen die men aan het historisch onderzoek stellen mag, en daarenboven zijn er sedert bronnen aan het licht gebracht, waaruit men vroeger niet heeft kunnen putten. Slechts enkele episoden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn in den laatsten tijd uit de oorspronkelijke schrijvers opnieuw onderzocht’. Hierop volgt een kritiesch overzicht van de door hem gebruikte bronnen, dat bij ieder volgend gedeelte wordt aangevuld. Voor het zesde gedeelte, dat de eerste scheepstochten der Nederlanders behandelt, lezen wij: ‘Niet zonder aarzelen heb ik het terrein betreden, waarop nog zoo kort geleden Jhr. J.K.J. de Jonge zich heeft onderscheiden. Hij toch heeft de onschatbare documenten voor de vestiging der Nederlanders in Indië, door hem voor 't eerst openbaar gemaakt, ook voortreffelijk toegelicht, en ik zou dikwijls denzelfden weg te volgen hebben als hij. Maar de overweging dat mijn plan toch in meer dan een opzicht van het zijne afweekGa naar voetnoot1, en meer nog de wensch van Bestuurders van het Instituut dat ik mijn arbeid zou voortzetten, deden mij die aarzeling overwinnen’, en daarop volgt dan een kort bericht over de gedrukte en geschreven bronnen die den heer de Jonge niet ten dienste stonden. In negen gedeelten, die achtereenvolgens in de jaargangen 1878-'87 van genoemde ‘Bijdragen’ verschenen, mocht hij dit belangrijke werk tot het jaar 1623 brengen. Volgens zijne aanteekeningen was het ongetwijfeld zijn voornemen daarmede voort te gaan tot het einde der 17e eeuw, en stelde hij zich dan een afzonderlijke uitgave voor, vermeerderd en verbeterd uit de nieuwe bouwstoffen hem onder de bewerking toegevloeid, waarvan hij voortdurend aanteekening hield. Mocht hij de voltooiïng van dien arbeid niet beleven het werk door hem verricht mag, volgens het oordeel van bevoegdenGa naar voetnoot2, als een eerste kri- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tiesche behandeling van dat tijdperk der geschiedenis onzer overzeesche bezittingen aangemerkt worden, en zal als zoodanig een blijvende waarde behouden. Niet minder waardeering viel Tiele ten deel bij de verschijning van het eerste deel der ‘Bouwstoffen voor de geschiedenis der Nederlanders in den Maleischen Archipel,’ dat zich als van zelf aan het voorgaande werk aansloot. Bij de bewerking van zijne ‘Europeërs in den Maleischen Archipel’ had hij talrijke onuitgegeven documenten van het Rijksarchief moeten raadplegen en achtte om vele redenen de openbaarmaking daarvan noodzakelijk, niet het minst omdat zij grootendeels de bezittingen buiten Java betroffen en dus het werk van de Jonge aanvulden. Reeds een paar jaar vroeger waren door zijn zorg in de ‘Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap’ eenige dezer stukken afgedrukt, waaronder de zeer merkwaardige Steven van der Haghen's avonturen van 1575 tot 1597, maar welkom was hem het voorstel daarmede voort te gaan in eene zelfstandige uitgave. De ‘Bouwstoffen’ verschenen als ‘Tweede Reeks’ van ‘De opkomst van het Nederlandsch gezag in Oost-Indië, Verzameling van onuitgegeven stukken uit het Oud-koloniaal archief’, van de Jonge, en werden evenals deze met toelichtende aanteekeningen en inleidend overzicht uitgegeven en bewerkt.Ga naar voetnoot1 Omvatte | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het eerste deel de jaren 1612-1624, de stukken voor het tweede deel, tot 1639 loopende, waren reeds verzameld en gedeeltelijk ter perse gelegd, toen de dood hem te midden van dien arbeid wegrukte. Men mag den wensch koesteren dat het initiatief door Tiele hier weder genomen, voor de wetenschap verder vrucht moge dragen, en dat het belangrijke werk eenmaal met denzelfden ijver en denzelfden zin voor ernstig onderzoek voltooid worde waarmede het is aangevangen.Ga naar voetnoot1 Terwijl Tiele nog met het bewerken van de ‘Bouwstoffen’ bezig was, ontving hij van Col. H. Yule, den President der Hakluyt Society te Londen de uitnoodiging zich, als daarvoor ‘de aangewezen en volkomen bevoegde’ man, te belasten met de nieuwe uitgave van de Engelsche vertaling van J.H. van Linschoten's reizen, door Dr. Arthur Burnell begonnen, maar door diens overlijden gestaakt. Het betrof de vergelijking van den ouden Engelschen tekst met de oorspronkelijke Hollandsche uitgave | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en het bijvoegen van toelichtende aanteekeningen en verklaring van vreemde woorden. Nadat hij zich voor het laatste verzekerd had van de hulp van de hoogleeraren Kern en de Goeje, werd het werk ondernomen en niet zonder tusschenpoozen, door den afstand der pers veroorzaakt, in '85 ten einde gebracht.Ga naar voetnoot1 Aan het werk was door hem nog toegevoegd een beknopte maar zaakrijke levensschets van van Linschoten, de vrucht van een nieuw, zelfstandig onderzoek. Met ingenomenheid werd het werk door het Bestuur der Hakluyt Society ontvangen en Tiele's medewerking aan deze eerste kritiesche uitgave van van Linschoten hooglijk gewaardeerd.Ga naar voetnoot2 Als uitvloeisel van deze meer omvangrijke werken kunnen nog vermeld worden een aantal geschriften van minderen omvang op ditzelfde gebied, in tijdschriften en genootschapswerken verspreid, waaronder vooral de aandacht verdient het opstel, door Tiele als bijdrage tot de feestgave van het Instituut voor taal-, land- en volkenkunde van N.-I. bij gelegenheid van het Orientalisten-Congres, geleverd. Het betrof de oudste kaarten van den Maleischen Archipel, waarvan een 20-tal kaarten vóór 1600 vervaardigd kritiesch wordt beschreven, met bijvoeging van een facsimile van het gedeelte der wereldkaart van 1529 van de Gr. Hert.-bibliotheek te Weimar, waarop de Maleische Archipel voorkomt, hier voor het eerst uitgegeven. Voorts waar het gold aankondigingen van werken op historisch-geographisch gebied, of beoordeeling van prijsvragen, steeds kon men op zijn hulp rekenen, niet het minst tot terechtwijzing waar zijn onderzoek hem tot andere uitkomsten had geleid. Dit laatste kwam intusschen zelden voor, daar bijna allen die zich hier te lande, ook velen die zich in het buitenland aan dergelijke studie wijdden, hem vooraf raadpleegden, overtuigd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van zijn bereidwilligheid en mededeelzaamheid zonder eenigen schijn van ijverzucht. Zoo was hij steeds in levendige briefwisseling met Robidé van der Aa, P.A. Leupe, F. Muller; zoo hielp hij, om slechts enkelen te noemen, Baudet bij zijn werk over de Azoren, leverde Busken Huet stof voor zijn opstel over Valentijn en voor zijn ‘Land van Rembrandt’, hielp hij L.R. Koolemans Beynen bij de bewerking van Barents' reizen, J.H. Hessels bij zijn uitgave van Ortelius' brieven, Dornseiffen bij zijn cartographische werken, v. Deventer bij zijn ‘Nederlanders op Java’, van der Chys te Batavia bij zijn talrijke geschiedkundige werken den Indischen Archipel betreffende. In het buitenland leverde hij o.a. aan Peschel, en na zijn overlijden aan S. Ruge, menige bijdrage tot den tweeden druk der ‘Geschichte der Erdkunde’, aan Wappäus te Göttingen een tal van aanteekeningen over de oude Nederlandsche zeekaarten, aan F. Blumentritt te Leitmeritz over de Philippijnen, aan Breusing te Bremen over den geograaf Varenius, genoeg om een denkbeeld te geven van zijn toewijding ook aan dit gedeelte zijner studiën. Wêerkeerig raadpleegde hij niet minder allen die hem voor het werk dat hem zelven bezig hield licht konden verschaffen, waarvoor een wisseling van brieven vereischt werd, welker schrijven of beantwoording dikwijls veel onderzoek, inspanning en alweêr een groot gedeelte van zijn kostbaren tijd vorderden.
Leert de ervaring dat zij die het meest met bepaalde werkzaamheden overladen zijn, steeds tijd weten te vinden voor ieder ander werk, Tiele's geheele leven getuigt opnieuw voor deze schijnbare paradox. Wel bracht zijn gestel mede dat hij zich gedurig van uitspanning buiten zijn woning moest onthouden, en dikwijls het grootste gedeelte van het jaar die woning niet verliet, maar veel van den daardoor gewonnen tijd ging verloren door bedlegerigheid en zwakte die iedere inspanning verbood, en door herhaald | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verblijf in het Zuiden, dat gewoonlijk meer leed dan lafenis en genoegen opleverde. Des te opmerkelijker mag daarom zijn buitengewone geest- en werkkracht schijnen en zijn helder hoofd dat hem nooit verliet. Zoo wist hij nog tijd te vinden voor het vertalen van romans en novellen, voor het samenstellen van registers op den Gids en de werken van het Historisch Genootschap, voor het nazien van drukproeven van anderer werken, dat steeds vergezeld ging met aanvulling en verbetering dier werken, en van het bezorgen der uitgaven van werken van overleden schrijvers. Geschiedde dit ook wel tot vermeerdering van zijn betrekkelijk gering inkomen, het ‘werken ter wille van het werk zelf, werken met geheel ons verstand, met geheel ons hart, leven in ons werk’Ga naar voetnoot1, was en bleef toch zijn doorgaande stemming. Getuigde daarvan in de eerste plaats zijn bibliotheeksbeheer, aan die stemming is geheel zijn bibliographische en historisch-geographische arbeid te danken. In die stemming kon hij aan zijn voortdurende belangstelling in letterkundige studie voldoen, waarvan de historia litteraria en de letterkundige kritiek een voorname plaats innamen. Wanneer deze het onderwerp van een voordracht of van een gesprek vormden, bemerkte men terstond, dat ook hier geen oppervlakkige studie ten grondslag lag, en verbaasde hij meermalen door zijn uitgebreide belezenheid, zoowel in de oudere als de nieuwere schrijversGa naar voetnoot2. Ook de nieuwsten trokken zijn bijzondere aandacht en wist hij hun streven en richting te waardeeren, al was hij afkeerig van hun overmoed en inhumanen toon. Steeds was de behoefte bij hem levendig de intellectueele beweging op ieder gebied | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van wetenschap en kunst te volgen, want ook de kunst in iedere uiting vond in hem een sympathiek vereerder. Onder de stellingen door hem reeds in 1861 in de Debating club te Haarlem verdedigd bevond zich ook de volgende: ‘Er bestaat geen verband tusschen kunst en zedekunde, de zedekundige kritiek heeft dus op het gebied der kunst geen recht van bestaan.’ Het ‘l'art pour l'art’ werd volkomen door hem begrepen die het werken om het werk zelf in de eerste plaats liefhad. Van zijn ernstige kunstwaardeering en hooge ingenomenheid met de oude Hollandsche schilderschool getuigt ook een opstel in den Ned. Spectator van '71 over ‘Schilderijen van Hollandsche meesters in het Museum te Venetië’, dat ook voor kunstgeschiedenis eenige waarde heeft, terwijl talrijke gesprekken en een jarenlang onafgebroken briefwisseling met zijn vriend en zwager, den kunstschilder F. ter Meulen, door beiden gewaardeerd, niet weinig er toe bijdroegen Tiele's kunstzin te ontwikkelen en hem boven het gewone dilettantisme te verheffen. Gevoelde hij zelf als letterkundige de gave te missen aan zijne opstellen dien kunstvorm te geven dien hij in anderen zoo hooglijk wist te waardeeren, beknoptheid van behandeling en klaarheid in voorstelling en betoog waren het kenmerk van al zijne geschriften, gelijk de grondslag van alle het zoeken naar waarheid uitmaakte. Die waarheidszin was ook de grondslag van zijn karakter en van zijn levensbeschouwing. Tiele vertoonde zich altijd geheel zooals hij was, oprecht, zonder omzien, afkeerig van halfheid. Zelfstandig en onafhankelijk in zijn oordeel, maar altijd humaan in zijn uitingen, had hij een open oog en hart voor iedere terechtwijzing, met eerbiediging van anderer overtuiging. Hij was bescheiden van aard, kon zich in het maatschappelijk leven nooit op den voorgrond plaatsen en liet zijn persoonlijkheid steeds buiten zijne geschriften, - van moeitevollen arbeid of overwonnen bezwaren, waartoe zijn groote werken alle aanleiding | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verschaften, nooit een woord. Maar die bescheidenheid had hare grenzen. Met kracht trad hij steeds op waar het gold het verdedigen van maatregelen hem in zijn betrekking bevolen en wist zijn rechten te handhaven wanneer hij de zekerheid had, dat het belang der zaak die hij voorstond er door bevorderd werd. Kon hij in zijn bibliotheeksbeheer en andere werken niet altijd volkomen bereiken war hij zich voorstelde, en was hij zelf het eerst overtuigd van het onvolmaakte van zijn arbeid, hij was toch ook zichzelven bewust iets geleverd te hebben dat op blijvende waarde kon aanspraak maken. Werd dit door zijn vrienden en door allen die voor hunne studiën met hem in aanraking kwamen erkend, het was hem en allen een groote voldoening toen dit eindelijk ook openlijk erkend werd door den Senaat der Utrechtsche Universiteit, die hem, bij gelegenheid van het 250-jarig jubilé der Universiteit in '86, het doctoraat honoris causa in de Nederlandsche Letteren verleende. Deze onderscheiding verkreeg nog meer beteekenis, toen het bekend werd dat de Leidsche Senaat reeds een gelijke voordracht in behandeling had genomen, maar haar had prijsgegeven om aan hare feestvierende zuster de eer der benoeming te gunnen. Reeds vroeger waren hem de volgende lidmaatschappen aangeboden: in 1867 van de Maatschappij van Nederlandsche letterkunde, en van de Société des bibliophiles de Belgique (membre correspondant), in '72 van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, in '78 werd hij benoemd tot membre délégué du Congrès international des Américanistes de Bruxelles, in '79 briefwisselend lid van het Aardrijkskundig Genootschap te Antwerpen, en lid van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap van kunsten en wetenschappen, in '80 lid van het Historisch Genootschap, in '81 correspondeerend lid van het Kon. Instituut voor taal-, landen volkenkunde van Neerl.-Indië, in '83 correspondeerend lid van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen, in '86 lid van het bestuur en bibliothe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
karis van het Historisch Genootschap. Ook deze erkenning werd door hem ten volle gewaardeerd; nooit onttrok hij zich aan de werkzaamheden die enkele dezer Genootschappen van hem verlangden, al was hij door zijn kwaal zelden in de gelegenheid de bijeenkomsten bij te wonen. Die kwaal deed van zelf zijn omgang tot weinig vrienden beperken en noodzaakte hem in den huiselijken kring vergoeding te zoeken voor het gemis aan deelneming aan het publieke leven. Werd zijn hartelijke en beproefde vriendschap op hoogen prijs gesteld, dubbel waardeerde hij het wanneer de vrienden hem in zijn woning opzochten; wanneer de kwaal hem met rust liet, konden zij verzekerd zijn van een opgewekt en leerzaam gesprek. Maar vooral waardeerde hij het toen de echtgenooten d'Aumerie, gedurende eenige jaren van zijn verblijf te Leiden, hun huis voor hem beschikbaar stelden en hem in hun huiselijken kring opnamen. Toch was hij eerst recht gelukkig toen hij, in October '75, te Utrecht een eigen huiselijken haard mocht vinden door zijn huwelijk met Mejuffrouw Agatha ter Meulen, met wie hij tot zijn overlijden in den gelukkigsten echt mocht vereenigd zijn, en die hem twee zonen schonk in wier eerste ontwikkeling hij zich nog mocht verheugen. Moeten die zonen de opleiding van hun besten vader missen, hij zal voor hen blijven leven in zijn talrijke geschriften, de getuigen van zijn groote gaven, van zijn schranderen geest, van zijn onvermoeide werkzaamheid, waarvan ook het verre nageslacht de vruchten zal genieten. Martinus Nijhoff. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lijst der gedrukte werken van Dr. P.A. Tiele.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|