Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1887
(1887)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 188]
| |
Levensbericht van Dr. Jan Christiaan Drabbe.Nu ik mij nederzet om een paar bladzijden te wijden aan de nagedachtenis van ons medelid, wiens naam ik daar nederschrijf, treedt de beminnelijke figuur van zijne geachte Moeder mij voor den geest, Wilhelmina Frederika Louisa Tollius, éénige dochter van den hoogleeraar Herman Tollius en Johanna Christina SchoornGa naar voetnoot1. Veel lief en veel leed was haar deel: zware slagen troffen haar, maar zij kreeg kracht naar kruis. In 1827 stierf haar echtgenoot Mr. Gerrit Willem Hartman Drabbe, die uit een oude Leidsche familie gesproten naar zijne grootmoeder van moeders zijde den naam van Hartman voor zijn familienaam schreef; de weduwe bleef achter met twee dochters en vier zoons, waarvan de oudste 12 en de jongste pas | |
[pagina 189]
| |
6 jaren telde; de brave vrouw moest ze nu alleen opvoeden en dat heeft zij op voortreffelijke wijze gedaan. Maar hare kinderen waren gelukkig met goede gaven bedeeld, die zij slechts had te ontwikkelen; zij waren leergierig, vol liefhebberij voor kunst, hun leven lang zeer bevriend met den Leidschen schilder J.L. Cornet; altijd bezig, vol lust tot verzamelen van prentjes en wapens, van handteekeningen en portretten, waardoor men op jongen leeftijd tal van feiten en jaartallen in het geheugen prent, waarvoor men anders geen belang zou hebben; naar mijne meening heeft Klikspaan zijn ‘Liefhebber’ eenzijdig geschetst, waarbij hem juist deze zijne vrienden, zooals ik wel eens heb opgevangen, voor den geest zweefden. Hoe het zij, tien jaren na den dood van hun vader, zag de moeder drie harer zonen reeds aan de Academie. De oudste, Adriaan Hendrik Hartman Drabbe, die alleen den dubbelden naam zijns vaders droeg, een veel belovende jongeling, studeerde in de rechten en letteren; denkelijk zullen in Klikspaans type ‘de Jurist-litterator’ eenige trekken aan hem ontleend zijn; de tweede, Herman Tollius Drabbe, die den naam van den grootvader den professor zou laten voortleven, was student in de rechten, en de derde, Jean Chrétien, was in de theologie ingeschreven en zou fransche dominé worden. Die oudste zoon was een verdienstelijk lid van het studentencorps, waaraan hij vele diensten bewees, toen hij hare instellingen hielp verbeteren, en vooral toen hij benoemd in de Commissie voor de Maskerade voor 1840, daarvan de Voorzitter was en er de ziel van werd; hij die vroeger lakken en munten had verzameld, teekende als een heraldicus al de wapens der ridders, die Jan van Beieren bij zijn intocht in Leiden in 1420 vergezelden; dank Drabbe's kennis en nauwgezetheid kon men er voor instaan, dat | |
[pagina 190]
| |
er aan geen leeuw en geen helmteeken uit dien glanstijd der riddereeuwen iets zou ontbreken evenmin als een spijker aan harnas of speer van boogschutter of ruiter. Tot in de kleinste bijzonderheden had Drabbe alles bewerktGa naar voetnoot1 en bestuurd, maar de onvermoeide student had daardoor te veel van zijne krachten gevergd; hij mocht de vruchten van zijn werk niet aanschouwen. De moeder zag haren oudsten zoon als doctorandus in de rechten en in de letteren bezwijken; zijne vele vrienden herdachten steeds met weemoed den geliefden Hartman DrabbeGa naar voetnoot2. Leniging gaf aan de beproefde moeder de jongste zoon Willem Jacob, die weinige maanden later zijne juridische studiën mocht aanvangen, welke hij in 1845 voltooide; maar slechts even mocht deze de rechterlijke loopbaan betreden, hij overleed als griffier van het kantongerecht te Noordwijk. Hare beide andere zoonen mocht Mevrouw Drabbe tot hunne bestemming zien komen. Herman Tollius Drabbe was in 1842 gepromoveerd in de rechten, en werd kort daarop voor de bewerking van de Staats-Courant aan de redacteurs van dat blad, de heeren E.G. Lagemans en D. Veegens toegevoegd, dien hij volgens hunne tijdgenooten krachtig bijstond; in 1849 kreeg hij den titel van adjunctredacteur voor die Courant, waarvan hij het Bijblad dat is de toen op geheel andere wijs ingerichte Verslagen der Tweede Kamer geheel alleen redigeerde, zoodat in 1851 zijn titel adjunctredaçteur van het Bijblad luidde; dien inspannenden arbeid verrichtte hij altijd door middel van tachygraphie (de stenographie werd eerst later | |
[pagina 191]
| |
ingevoerd) op zulk eene wijze, dat er nooit eenige reclames van de zijde der Kamerleden zijn ingekomenGa naar voetnoot1. In Mei 1853 werd hij als Commies bij de Tweede Afdeeling of Binnenlandsch Bestuur van het Departement van Binnenlandsche Zaken overgeplaatst; in Juli 1874 werd hij tot Hoofdcommies bevorderd, in welken rang hij in 1879 zijn aangevraagde pensioen verkreeg. De andere zoon, Jan, wiens levensschets ik hier aanvang, was intusschen van de theologie overgegaan tot de letteren, naar ik meen, omdat in die jaren voor Waalsche proponenten geen vooruitzichten waren, en Drabbe bezat voor den kansel geene gaven; noch zijn stem noch zijn kalme natuur zou hem een gewenscht beroep bezorgd hebben. Hij promoveerde in 1846 op eene dissertatie ‘de Oropo’, het Grieksche grensstadje van Attica en Boeötie, dat de sleutel voor het bezit van Euboea, en daarom voor beide genoemde staten de twistappel was. Dit onderwerp was door het verschijnen van een monographieGa naar voetnoot2 Drabbe aan de hand gedaan, maar niet overeenkomstig zijn karakter, want hij was volstrekt geen man om te twisten, liever vermeed hij geschillen en was hij geneigd door zwijgen moeielijkheden te voorkomen. Op het Instituut van dr. F.C. le Comte te Voorburg begon Drabbe les te geven in de oude talen, welken werkkring hij vervolgde op het Instituut van den heer Braambeek te Geertruidenberg. Maar deze betrekking stond hem niet aan en dat stedeken nog minder. Na eenigen tijd kwam hij in zijne vaderstad voorgoed terug; | |
[pagina 192]
| |
de gezellige huiselijke kring was hem wel zoo aangenaam. Elken Zondag toch kwam zijn broeder Herman uit den Haag over, en genoten zij elkaars gezelschap, terwijl de jongste der twee zusters de tweede echtgenoote werd van mr. K.J.F.C. Kneppelhout van Sterkenburg, die toen nog te Leiden woonde. Toen in 1857 de heer J.G. La Lau, de boek- en courantdrukker alhier, ons medelid en jaren lang penningmeester der Maatschappij, overleden was, werd dr. Drabbe eigenaar van die bloeiende zaak. Met Januari 1858 nam hij de Leidsche Courant over, met de belofte dat het een neutraal orgaan zou blijven; dit is het geval geweest. Drabbe was de man niet om er een levenmakend blad van te maken; er zat in hem geen bloed noch zenuwgestel van een redacteur; de bescheiden Nikolaas Crap, die reeds eenige jaren de Courant voor den heer La Lau met een handigheid redigeerde, welke men van dien eenvoudigen burgerman niet zou verwacht hebben, bleef zijn taak vervolgen, terwijl Drabbe meer de administratie der zaak voor zijn aandeel nam. In de algemeene Vergadering van Juni 1858 werd Drabbe tot lid van onze MaatschappijGa naar voetnoot1 benoemd, en daarom heeft hij recht op een levensbericht, maar dit kan niet zijn een tafreel van de gevechten als die om Oropus; een schilderijgallerij vertoont naast slagvelden en portretten van groote mannen ook stillevens, en zoo werd zeer juist het leven van Drabbe genoemd. Hij heeft zich tegenover onze Maatschappij alleen gekenmerkt door zijne tegenwoordigheid op de maandelijksche vergaderingen. Meer dan eens wordt er door de lezers der levensberichten bij het openslaan van den nieuwen bundel vol twijfel gevraagd | |
[pagina 193]
| |
maar waarom was die Leidenaar dan toch lid der Maatschappij? Doch dikwerf wordt dan over het hoofd gezien, dat het bezoeken onzer maandelijksche bijeenkomsten veel genoegen verschaft aan die Leidsche leden, wier werkkring niet meebrengt een meer werkzaam deel te nemen aan de beoefening van onze letteren of geschiedenis. En dit is ook het geval geweest met dr. Drabbe, die in zijn optreden altijd een bescheiden man is gebleven, die zich onder de hoorders en niet onder de sprekers rangschikte, die zich niet op den voorgrond plaatste, nooit lid van het Bestuur werd, ofschoon wel daartoe voorgedragen; en toen mr. Bodel Nijenhuis het secretariaat moede werd in 1862, misschien wel zijn opvolger was geworden, ware ik niet voor Bodels aanzoek bezweken, omdat ik toen nog buiten betrekking was. Drabbe was stil en rechtschapen in handel en wandel; met groote nauwgezetheid deed hij alles en zoo heeft hij de betrekking van ouderling bij de Waalsche gemeente vervuld, en die van regent van het hofje van Jan Michielsz, alsook die van medewerker van de Leidsche Maatschappij van Weldadigheid. Vele jaren was hij sedert 1875 mijn medelid in de Commissie voor de Archieven der Waalsche kerken, die in de Bibliothèque Wallonne alhier worden bewaard; en toen ik na den dood van dr. J.T. Bergman secretaris van die Commissie was geworden, volgde dr. Drabbe mij op als penningmeester, welke betrekking hij 7 jaren met de meeste zorg waarnam. Zijne drukkerij bestuurde hij naar wensch, maar zij nam geen hoogere vlucht; éen snelpers moest aan de meerdere eischen van onze dagen helpen voldoen, doch wat de Leidsche Courant betreft, kan ik alleen vermelden, dat Drabbe de eerste was, die een stenographisch verslag der gemeenteraadszittingen gaf. Door het verschijnen van | |
[pagina 194]
| |
andere nieuwsbladen hier ter stede werd hij niet geprikkeld tot meerdere bespreking van de zoo talrijke belangen van stad of staat, en zoo bleef de Leidsche Courant, die in de achttiende eeuw onder mijne voorvaderen van moederszijde, de heeren de Klopper, een alom gelezen blad was, dat door vlugge nieuwsberichten en scherpzinnige mededeelingen vrij wat invloed heeft uitgeoefend, onder Drabbe van dezelfde kracht als onder den heer La Lau, en vervulde het een bescheiden roeping als stadscourant; maar later bij de afschaffing van het dagbladzegel liet hij zich door de advertentiebladen overvleugelen, die meer in den smaak vielen van zeker soort van lezers; de Leidsche Courant telde allengs een beperkter getal lezers zelfs in deze stad. Toen dan ook Drabbe's oudste zuster steeds een ziekelijk leven leidde, zijn broeder Herman in het ouderlijke huis bij hem woonde doch zijn laatste jaren aan een gedrukte ongesteldheid leed en zijn zwager Kneppelhout overleden was, besloot Drabbe zich van zijne zaak te ontdoen, en zoo verkocht hij met 1883 de drukkerij en de Leidsche Courant aan de heeren Gebroeders Murée, boekdrukkers van den Helder. Sedert vond Drabbe veel genoegen in de kunst; van zijn jeugd af was hij zeer vertrouwd met den schilder en directeur van het Platenkabinet den heer J.L. Cornet; hij bezocht hem zou ik durven zeggen, elken zondag, met zijn broeder Herman; en die omgang had bij onzen Drabbe niet alleen liefde voor de graveer- en etskunst doen ontstaan, maar hem zelfs tot een fijn kenner van platen gemaakt, zooals de tegenwoordige directeur van het Platenkabinet, de heer J. Ph. van der Kellen, mij meer dan eens verzekerd heeft; talrijk waren dan ook de uren die Drabbe op het Platenkabinet heeft doorgebracht met het | |
[pagina 195]
| |
bezichtigen en vergelijken van de vele fraaie gravures uit bijna alle scholen daar bijeengebracht. Vruchteloos had de heer van der Kellen hem aangespoord iets van zijne uitgebreide kennis aan het papier toe te vertrouwen, en iets van zijn vele opmerkingen neer te schrijven. Drabbe was niet daartoe te bewegen, hij was tevreden met de kunst te genieten, bevorderde haar op bescheiden wijze, verzamelde wat en bezichtigde wat anderen hadden voortgebracht. In November 1885 was Drabbe's broeder Herman na een langdurig lijden bezweken, hij had zich voorgesteld een kalmer tijd te gemoet te gaan en den ouden dag stillekens in 't ouderlijke huis op de breestraat te slijten, dat hij naar zijn zin allengs had verfraaid. Maar het liep anders, op 10 April verspreidde zich onverwacht het bericht van den dood van dr. Drabbe door de stad; een beroerte had een eind aan zijn leven gemaakt, men vond hem in het ochtenduur terwijl hij de courant zat te lezen, levenloos op zijn stoel. Een kalm uiteinde van een kalm leven voorwaar. Altijd een ongestoorde gezondheid genoten hebbende had hij niet verwacht reeds nu te worden weggenomen, en kwam de dood zijne wel wat uitgestelde plannen vernietigen op bijna 67 jarigen leeftijd, want hij was op 13 Juni 1819 geboren. Drabbe behoorde tot die kalme naturen, waarop de tweede helft onzer jagende stoomeeuw weinig invloed uitoefent. De vele papieren van zijn grootvader Tollius, rijk aan letterkundige maar nog rijker aan geschiedkundige gegevens wegens de door hem als gouverneur van koning Willem I en zijn broeder en andere in Duitschland vervulde betrekkingen, wachtten op zijn ordenende hand en op mededeeling uit den veel bewogen tijd; daarvan is niets gekomen; in 1848 had hij | |
[pagina 196]
| |
bewerkt voor de Symbolae Litterariae de briefwisseling van Tollius en Ruhnkenius, waarin hij de nederlandsche zinsneden in 't latijn overzetteGa naar voetnoot1. Met dr. Drabbe stierf deze Leidsche familie uit, want noch hij, noch zijn broeder Herman smaakten het genot van het huwelijksleven; zijn tweede zuster, de geliefde moeder van een talrijk gezin, Mevrouw Kneppelhout, woont op Sterkenburg of te Utrecht; en zoo behoort deze Leidsche naam tot de geschiedenis, en was de poging om met den oudsten zoon den naam van Hartman Drabbe en met den tweeden dien van Tollius te laten voortleven, ijdel spel gebleken.
Leiden, Juli 1887. Dr. W.N. du Rieu. |
|