| |
| |
| |
Levensbericht van M.E.C. Plemp.
1 Januari 1829 - 11 November 1886.
Een bescheiden woord volsta ter herdenking van een bescheiden man. Niet anders màg het wezen waar 't de nagedachtenis geldt van een gewaardeerden vriend, die, toegerust met tal van schoone gaven, veel gedaan heeft van 'tgeen zijn hand vond om te doen, maar daarbij allen ophef versmaadde, en wiens schalke humor slechts een goedhartig spotlachjen overhad voor 't onderling wierooktoezwaaien der dii minorum gentium.
Michiel Elisa Cornelis Plemp werd, op 1 Januari 1829, te Rotterdam, geboren uit het huwelijk van den daar gevestigden assuradeur Michiel Plemp en Elisabeth Cornelia Snellen. Na te dier stede het voorbereidend onderwijs van den heer Walger te hebben genoten, vertrok hij, op zestienjarigen leeftijd, naar de Koninklijke Akademie te Delft, en verliet die in 1850 met het diploma van Civiel Ingenieur. In deze betrekking, twee jaren later, zijn maatschappelijke loopbaan begonnen bij de toenmalige
| |
| |
Maatschappij tot Landaanwinning in de Oosterschelde, ontving hij reeds spoedig daarna, met eenige vakgenooten, van Gedeputeerde Staten der Provincie Groningen een opdracht voor de waterpassing in dat gewest, en, - na 't volbrengen van die taak in 1857, - een andere tot het leveren van bestekken, met daarbij behoorende begrootingen, voor te verbeteren scheepvaartkanalen, waaraan hij tot in November 1860 werkzaam was. Inmiddels gehuwd met Aleida Jacoba, de jongste dochter van den verdienstelijken Groninger boekhandelaar-uitgever van Boekeren, zag Plemp zich, op 22 November 1860, als Adjunct-Ingenieur geplaatst bij de, toen nog uit te bakenen, lijn Zutphen-Arnhem der Staatsspoorwegen, een werk waarbij hij toonde ambtstrouw te kunnen vereenigen met schoonheidszin. Menigen woudreus van Biljoen en Middachten wist deze ingenieur te ontzien en te sparen, die lichtelijk zou zijn gevallen indien een minder voor natuurschoon geopend oog de richting der baan had moeten bepalen. Sedert in gelijke betrekking overgeplaatst naar de aan te leggen lijn Helder-Amsterdam, was hij, van 7 Juni 1861 tot in Mei 1865, te Alkmaar belast met de berekening der waterpassingen van de door dien weg in te nemen terreinen, en het ontwerpen van den bovenbouw der beide bruggen over het Groot-Noordhollandsch-Kanaal benoorden laatstgenoemde stad. Van dezen arbeid echter mocht hij de voltooiing niet aanschouwen, daar de gezondheidstoestand zijner gade hem noopte naar een woonplaats om te zien minder blootgesteld aan zeedampen en polderuitwasemingen dan Kinheims noordelijke metropool. Zoo vroeg en verkreeg hij een eervol ontslag uit den staatsdienst, maar tevens een aanstelling als leeraar in 't rechtlijnig teekenen, de mechanika en technologie aan de gemeentelijke Hoogere Burgerschool, en Burgeravondschool, | |
| |
te Maastricht. Aan de vervulling dezer betrekking wijdde hij een twaalftal zijner levensjaren. In dat tijdvak vooral valt de bewerking van wat hij, op ruimere schaal, voor de drukpers heeft geleverd. Tusschen 1870 en 1874 verscheen, te Leiden bij Noothoven van Goor, zijn naar den breslauer Promnitz bewerkt handboek ‘De practische timmerman’. Omstreeks dienzelfden tijd leverde hij tevens onder den titel van ‘Bouwkundig Album’, een versameling van kleine ontwerpen voor architekten enz., die, zonder vermelding van jaartal, te Groningen uitkwam bij Noordhoff en Smit. Ook tijdschriften, als bijv. ‘Kennis en kunst, Elk wat wils’, werden in die dagen door hem bedacht met kortere opstellen, doch die, getuigenissen van zijn rijke belezenheid, stalen geheugen en gekuischten smaak, het hunne zullen hebben toegebracht om hem door de Maatschappij van Letterkunde, in 1872, haar lidmaatschap te doen opdragen.
Ontbrak hem noch de gave der mededeeling, noch het voor den docent zoo onmisbaar geduld, - wat duidelijk blijkt uit menige dankbare verklaring van jongelieden die later privaatonderricht van hem genoten, - voor het werk in de school was hem zijn bijziendheid een groote hindernis. Daarbij is 't een vraag of de ingenieur, die gedurende de dertien eerste jaren van zijn loopbaan zich meer op zijn eigen terrein heeft bewogen, de geschiktste man is om werkzaam te zijn aan een inrichting van onderwijs waar leerlingen in de vlegeljaren door den band wel wat al te geneigd zijn zich als ‘heeren akademieburgers’ te beschouwen? Een andere: of de protestant met zijn sterk ontwikkeld eerbiedwaardig onafhankelijkheidsgevoel, en de echte gentleman tevens, wel op zijn rechte plaats was als gemeenteambtenaar in het klerikale Maastricht? Een en ander heeft er toe bijgebracht dat, toen | |
| |
't herstel zijner gade na een maandenlange ziekte, een niet al te kortstondig verblijf in Italië wenschelijk maakte, door hem, in 1877, zijne betrekking werd neêrgelegd.
De laatste, hem kortgemeten, levensspan bracht hij ambteloos door, maar in een echt otium cum dignitate. Van de Italiaansche reis teruggekeerd, bleef Plemp tot zijn dood in Limburgs hoofdstad gevestigd, als een ijverig, belangstellend man van initiatief en volharding in de kleine protestantsche kolonie onder die overwegend ultramontaansche bevolking, veelzijdig werkzaam tot bevordering van volksonderwijs, volksgezondheid en godsdienstige belangen. Het Maastrichtsch Departement der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, dat toen 't hem in zijn Bestuur koos tot een tiental leden was geslonken, zag die gideonsbende weldra verachtvoudigd, en had het vooral hèm te danken dat sprekers van naam in zijn vergaderingen optraden, aangenaam beloond door 't gul onthaal in zijn gastvrij huis, gekruid door de musikale gaven zijner echtgenoot en zijn eigen geestig onderhoud, dat rijke getuigenis gaf van zijn niet gemeene vertrouwdheid met de meesterwerken der letterkunde in de nieuwere talen. De toenmalige Luthersche predikant aldaar, Böhringer, was bij 't inblazen van dat nieuwe leven in dien kring zijn -, hij Böhringers wakkere medestander. Sterk aangetrokken door diens gaven, karakter en werkzaamheid, toonde Plemp zich, met het doel om óók in die richting nuttig te zijn, den echten remonstrant, - voor wien namen van kerkgenootschappen minder gelden dan de geest die zich onder hare leden openbaart, - door zich aan diens gemeente aan te sluiten, en, tot lid van haren kerkeraad gekozen, in deze betrekking op velerlei wijs haar belangen te bevorderen. Het duurzaamst gedenkteeken van zijn verblijf te Maastricht zal hij zich echter wel gebouwd | |
| |
hebben door zijn doortastende bemoeiingen ten voordeele der door Böhringer en eenige geestverwanten, omstreeks 1865, op kleine schaal, in het leven geroepene Alexander-Bewaarschool. - In 1867 uitgenoodigd tot het aanvaarden van 't penningmeesterschap dier instelling, heeft hìj vooral haar gemaakt tot hetgeen ze thands is: een flink gebouw, door hèm ontworpen, met ruime lokalen, een grooten speeltuin, voldoende woning voor de onderwijzeres en de suppooste, waarvoor hij sedert 1876 een vast fonds wist bijeen te brengen, later nog uit zijn eigene middelen op waardige wijze versterkt.
In dezen geest werkzaam zoolang het voor hem dag was, omdat hij dien arbeid beminde, leefde de ambtelooze burger voor de stad welke hij zich ten verblijf had gekozen, tot een aandoening der ademhalingswerktuigen, op 11 November 1886, na een vijfdaagsche gewelddadige slooping, plotseling den steeds gezonden, opgeruimden man, in de kracht des levens ontscheurde aan den kring dergenen die hem wisten te waardeeren.
Multis ille bonis flebilis occidit.
Alkmaar.
van Heijst.
|
|