Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1883
(1883)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 187]
| |
Levensbericht van Martinus Joseph Jansen.Den 24sten Mei 1881 overleed te Venloo, na eene korte ziekte, in den bloei zijner jaren, ons achtbaar medelid der Maatschappij van Nederlandsche letterkunde, de Heer Martinus Joseph Jansen, notaris en Kantonrechter-plaatsvervanger. Nog enkele uren te voren had de overledene eenige kennissen bezocht en in de omstreken der stad de balsemgeuren der lentelucht, tot verlichting van zijn krank gestel ingeademd, toen de onverbiddelijke hand des doods aan zijne levensdagen een einde maakte. Jansen stierf, pas zes en dertig jaren oud. In zijnen persoon heeft de geschiedenis van Limburg en bijzonder die van Sittard een groot verlies geleden. Veel zaakrijks heeft hij op dit gebied geleverd, veel had hij nog kunnen leveren, uitgerust als hij was met een ijver, eene kennis van zaken, waar niet aan te twijfelen valt. De Heer Jansen werd den 23sten December 1848 te Sittard geboren; zijn vader, ook Martinus geheeten, neemt er de betrekking van Secretaris der stad nog heden waar. | |
[pagina 188]
| |
Zijne moeder heette Dorothea Thissen. De familie Jansen, afkomstig uit Heinsberg, een stedeke in den buurt van Gulik, op Pruisisch grondgebied, was op het laatst der vorige eeuw te Sittard komen wonen. In zijne geboortestad werd zijne opvoeding begonnen en voltrokken, eerst op de lagere scholen der stad, die destijds onder het bestuur van een bekwaam hoofdonderwijzer, den Heer Pothast, waren geplaatst en later op het gymnasium der paters Jesuieten, waar hij de Latijnsche en Grieksche klassen volgde. In 1860, op zestienjarigen leeftijd, opende hij zijn loopbaan ten kantore van den notaris Van der Heyden te Sittard, werd den 14den Februari 1866 waarnemend griffier bij het Kantongerecht en legde in 1868 het examen van candidaat-notaris af. Den 7den October van dat jaar werd hij benoemd tot auditeur van den schuttersraad en den 14den Juli 1871 tot griffier bij het Kantongerecht van Sittard, welk ambt hem in 1876 en bij de invoering der nieuwe rechterlijke indeeling in 1877 andermaal werd opgedragen. Lid van den gemeenteraad gekozen den 15den Juli 1873, besteedde hij zijn vrijen tijd aan de regeling van het stedelijk archief, reden waarom hem de raad den 13den Juni 1876 tot archivaris der gemeente benoemde, eene benoeming die Jansen niet anders dan aangenaam kon wezen. Sittarder van geboorte, en liefhebberij koesterende voor de geschiedenis van Limburg genoot hij nu niet alleen vrijen toegang tot de stedelijke documenten, maar kon ook daarin naar welgevallen nasporingen doen. Reeds in zijne vroege jeugd had Jansen den lust gekregen om bijzonderheden aan te teekenen en boeken te verzamelen betrekkelijk dit gedeelte van Limburg, hetwelk vroeger tot het hertogdom Gulik heeft behoord. Wij herinneren ons daarvan den volgenden trek. In 't begin des jaars 1867 - Jansen was toen nog maar een jongeling - had eene boekverkooping plaats ten sterfhuize van den WelEerwaar- | |
[pagina 189]
| |
den Heer J.W. Smeets, pastoor te Limbricht. Deze waardige geestelijke stond bekend als een bijzonder liefhebber en kenner van boeken en kunstvoorwerpen; hij bezat onder anderen eene merkwaardige verzameling schilderijen en gravuren, en in zijne rijke bibliotheek was het vak onzer provinciale geschiedenis bij uitstek goed vertegenwoordigd. Wij waren daar met eenige liefhebbers vergaderd om 't een of ander voor eigen gebruik aan te koopen. Zulks lukte evenwel maar half. Wie daár de duurte in de boeken bracht was een jongeheer die, per fas et nefas alle Limburgensia, waarop wij onze aandacht gevestigd hadden tot de hoogste prijzen opdreef. Deze heer was niemand anders dan Martin Jansen. Wij maakten met hem na afloop van de verkooping kennis, en uit die kennismaking is onze latere vriendschap geboren. De werkkring, dien zich Jansen tijdens zijn verblijf te Sittard tot bijzonder veld zijner historische studiën had gekozen, bepaalde zich tot het voormalig ambt Borne en de overige plaatsen van Limburg, die vroeger deel hebben gemaakt van het hertogdom Gulik. Het ambt Borne lag tusschen de Maas, het Bovenkwartier van Gelderland, het land van Valkenburg en de heerlijkheid Heinsberg. De voornaamste plaatsen van dit gebied waren Borne, Sittard, Susteren en Limbricht. In de middeleeuwen bevonden er zich eigen heeren aan het hoofd, die behoorden tot de geslachten van Borne, Valkenburg, Heinsberg-Loon, Salm en Wied. In 1494 ging de heerlijkheid Borne in pandschap en later in bezit over aan de hertogen van Gulik, die dit nieuwe wingewest onder den titel van ambt van Borne bij hun hertogdom voegden. Als eene aardigheid mogen wij hierbij aanstippen dat deze hertogen - althans in officiëele stukken - er de hoogduitsche taal invoerden, die in zwang bleef tot in 1815, toen het ambt Borne, met Sittard en Susteren, hij het tractaat van Weenen, aan Nederland werd toegedeeld. Schrijver dezes her- | |
[pagina 190]
| |
innert zich noch goed, dat in al de kerken van 't voormalig Guliksch aandeel van Limburg de hoogduitsche taal bij preêk en catechisatie en ten deele ook in de school gebruikt werd. Dit stukje grond en meer nog in het bijzonder de stad Sittard zijn lang zonder geschiedschrijver gebleven. De eerste man die er de spade in den grond stak, hij, die de baanbreker werd op dit gebied, was de bekende pater Jacobus Kritsraedt, die tijdens zijn verblijf te Sittard als missionaris eene menigte geschiedkundige documenten opspoorde en vergaderde. Deze geleerde man was op den 1sten Mei 1602 te Gangelt, een schoon dorp in de buurt van Sittard geboren, voltrok zijne latijnsche studiën op het college te Roermond en trad den 24sten April 1623 als novice in de orde der Jesuieten. Priester gewijd in 1633, kwam hij drie jaren later als missionaris naar Sittard, alwaar hij met zijne medebroeders een huis betrok in de Nieuwstraat. In October des jaars 1646 verliet hij de stad en begaf zich naar Keulen, waar hij professor werd aan het collegie zijner orde. Hij overleed aldaar den 1sten Januari 1679. Pater Kritsraedt is minder bekend als schrijver dan wel als verzamelaar van documenten en afschrijver van Legenden en Chronyken voor 't groote werk der Bollandisten. Zijne ‘Chronik von Gangelt’ die in 't hoogduitsch is opgesteld, is eene goudmijn voor de geschiedenis van Sittard enden omtrek: Het origineele handschrift (gedrukt werd die kroniek nooit) bevindt zich in de universiteitsbibliotheek te Bonn; een afschrift daarvan is voorhanden in het kerkarchief te Gangelt. Kritsraedt heeft, naar aanleiding van dit groote werk over de heerlijkheid en de Heeren van Borne een boekske uitgegeven, dat heden uiterst zeldzaam is gewordenGa naar voetnoot1. Dit | |
[pagina 191]
| |
boekje bevat de eerste speciale geschiedenis van Sittard die in druk verscheen. Anderhalve eeuw later nam zekere heer Augustijn Dunkel, S. Theol. stud., de Chronyk van Kritsraedt nogmaals ter hand en vervaardigde er eene chronologische geschiedenis der stad uit, die hij liet drukken in den Sittarder Almanak voor 't jaar 1823Ga naar voetnoot1. Eindelijk in 1862 verscheen een werkje van grooteren omvang, bevattende eene geschiedkundige beschrijving der stad en voormalige heerlijkheidGa naar voetnoot2. Dit was zoo ongeveer alles wat over Sittard en omtrek in druk verschenen was, toen Jansen het voornemen opvatte om ook een steentje bij te dragen tot den opbouw der geschiedenis zijner geboortestad. Hij begon zijne studiën met excerpten te nemen uit de lijvige Chronyk van pater Kritsraedt, maar ondervond weldra, dat het zaakrijker en meer loonend zou zijn uit de bronnen zelve te putten; daarom nam hij zijne toevlucht tot de archieven der stad, en na een paar jaren werkens verscheen zijn: Inventaris van het archief der gemeente Sittard, eerste deel van 1243 tot 1602. Onder het regelen van het archief ontdekte Jansen dat er eene menigte stukken ontbraken, die in 1794 naar Dusseldorp waren gebracht en in 1815 niet waren teruggegeven. In het staatsarchief te Dusseldorp, waar hij nasporingen deed, vond hij dan ook een aantal stukken van de stad terug, niet minder dan 38 oorkonden uit de jaren 1323 tot 1626, verder zes en twintig registers van het kapittel van St. Pieter, eene menigte bescheiden over de kloosters, over de voogdgedingen, de schepenbank en andere instellingen. Zijne pogingen, langs diplomatieken weg ingesteld, om die stukken van de Pruisische regeering | |
[pagina 192]
| |
terug te erlangen, werden niet met den gewenschten uitslag bekroond. Hij moest dus afzien van het voornemen om ook deze stukken te inventariseeren, zoodat zijn werk - gelijk het nu is - enkel een overzicht behelst der documenten die zich thans te Sittard bevinden. In 1880 verscheen het tweede gedeelte van den Inventaris van het oud archief der gemeente Sittard. Dit tweede gedeelte is een overdruk van het vervolg op den Inventaris, dat verschenen is in de Publications de la Société d'histoire et d'archéologie dans le duché du Limbourg; het eenige verschil tusschen beide opstellen is, dat de overdrukken zijn vermeerderd met een voorwoord en een alphabetisch naamregister. In die zelfde ‘Publications’ plaatste Jansen eene reeks opstellen, die allen tot de geschiedenis van Sittard in betrekking staan; zijne verhandeling over den oudsten vrijbrief des jaars 1243 opent de rij. In de Nederlanden werd vooral in de 13de eeuw het gemeentewezen duurzaam bevestigd; Dordrecht en Alkmaar danken hunnen bloei aan graaf Floris II; Willem I gaf de eerste keuren aan Middelburg; Koning Willem - de stichter van 's-Gravenhage - schonk privilegiën aan Delft, Dord, Alkmaar, Haarlem, Zierikzee enz.; Hendrik I, hertog van Brabant, verleende handvesten aan Leeuw, Diest, Hulp, Nederijssche en Leuven; van Hendrik III stammen de eerste rechten van Vilvorden, Antwerpen, Brussel en 's-Hertogenbosch. Hier te lande vinden wij de landrechten van Thorn vermoedelijk in 1180 beschreven, de cleernis van Susteren uit 1260, die van Neeritter uit 1279 en de Oude Caerte van Maastricht uit 1283. De litterae libertatis van Sittard werden in 1243 door Waleram van Valkenburg, heer van Montjoie en zijne moeder Elisabeth van Bar geschonken, voòr dien tijd schijnt Sittard geene geschreven rechten te hebben bezeten. Jansen bespreekt dezen brief | |
[pagina 193]
| |
in al zijne bijzonderheden en geeft er eene korte analyse van; - het geheele stuk bestaat uit zeventien punten, die de vrijheden, rechten en lasten der burgers omschrijven en bepalen - en ten slotte werd de tekst van dit merkwaardig stuk naar de beste afschriften - het origineel is verloren - voor den eersten keer in druk gegeven. Deze eerste studie werd gevolgd door een viertal bijdragen tot de geschiedenis der stad; in de eerste plaats vestigde hij zijne aandacht op een sedert lang verdwenen begijnhof, waarvan de origineele stichtingsbrieven des jaars 1276 in het archief aanwezig zijn; dan besprak hij de grenzen van het stedelijk gebied volgens officiëele aanwijzingen uit 1351 en 1548 en eindelijk leverde hij eene degelijke verhandeling over de kerkklokken niet alleen van Sittard, maar van het geheele Limburgsch-Guliksche gebied. Deze mededeelingen verschenen in 't jaar 1877. Zijne verhandelingen over de geschiedenis van Sittard werden gesloten door eene merkwaardige studie over het wapen der stad, zijnde volgens Koninklijk besluit van 20 October 1819 een schild van lazuur, beladen met acht slangenkoppen van goud, doch volgens vroeger gebruik een kruis met slangenkoppen van sabel in een gulden veld. Jansen tracht in dit opstel aan te toonen, dat de meeste adellijke familiën uit den omtrek, die met Sittard het Slangenkruis gemeen hebben, tot de oudste burgers der stad hebben behoord of daar met ambten zijn bekleed geweest. Onder deze familiën noemt hij de Dobbelstein, van Putte, van Havert, van Kievelenberg, van Merkelsbach, Steiffart, van Hegen, van Bex, van Guttecoven, van Bruyck, van Ottegraven, van Mere, van Reymerstok, van Beek, van Were, van Berghe, van der Haghen, Seymens, van Lutgen, van der Gracht, van Sevenborne, van Crummel, van Sittard, van Heyden en van Huyn. Behalve deze verhandelingen van langeren adem is Jansen opsteller van een aantal kleine bijdragen over Sittard | |
[pagina 194]
| |
in ‘de Maasgouw, weekblad voor Limburgsche geschiedenis, taal en letterkunde’. Zij handelen in den regel over de physionomie van het oude Sittard, het plaatselijk bestuur, de voogdgedingen der stad, de hervorming en de wederdoopers, de komst van Keizer Frans I in 1794, het planten van den vrijheidsboom door de Fransche republikeinen in 1796, enz. Eindelijk is hij nog bekend als schrijver van een wel doordacht opstel over de verwoestingen die de troepen van Koning Lodewijk XIV en die van den Spaanschen generaal de Magnac in 1677 te Sittard aanrichtten, alsmede van eene geschiedenis van het oud stadhuis te Sittard. Deze laatste twee opstellen zijn verschenen in het Jaarboekje van het Kanton Sittard voor 1877 en 1878. Men begrijpt, dat Jansen, die zooveel voorliefde aan den dag heeft gelegd voor zijne geboortestad en zoo ijverig op het gebied harer pas ontgonnen geschiedenis heeft gewerkt, ook liefst zijne levensdagen in haar midden had willen door brengen. Hij zou dan met gemak zijne begonnen studiën voortzetten, zijne aanteekeningen completeeren en de talrijke bouwstoffen die hij over Sittard verzameld had, zonder veel moeite hebben kunnen afwerken; maar dit lot was hem niet beschoren. Meermalen had hij zich moeite gegeven om benoemd te worden als notaris te Sittard, maar telkens zonder gevolg. Eindelijk, bij Koninklijk besluit van 15 Februari 1879, werd hij als notaris naar Venloo beroepen, alwaar hem, met eene nieuwe betrekking, een geheel andere werkkring stond te wachten. Noode verliet hij zijne geboortestad, maar weldra bleek het dat hem ook te Venloo zijne drukke ambtsbezigheden niet beletten om zijne geliefdkoosde studiën voort te zetten. Hij koos nu de geschiedenis van het Overkwartier van Gelderland tot veld van zijn onderzoek; te Venloo vond hij trouwens nog de versche voetstappen van een zijner waardige voorgangers in het notariaat, wijlen den Heer L.J. Keuller, die eene Geschiede- | |
[pagina 195]
| |
nis van Venloo en een aantal schriftelijke aanteekeningen over de plaatselijke geschiedenis had achtergelaten. Jansen onderzocht deze stukken en weldra bleek het dat hij niet vruchteloos was werkzaam geweest. Een aantal kleine opstellen over Venloo en den omtrek verschenen in ‘de Maasgouw’; vooral mogen wij hier zijne geschriften over het stadhuis te Venloo niet vergeten, wijl zij er veel toe hebben bijgedragen dat de regeering eene behulpzame hand reikte tot de restauratie van dit Limburgsche monument. Twee jaren vertoefde Jansen te Venloo - het waren de laatste van zijn leven; eene hartziekte ondermijnde allengskens zijn gezond gestel. Reeds in den zomer van van het jaar 1880 kwam deze ziekte aan de geneesheeren bedenkelijk voor en Jansen zelf ontveinsde zich zijn gevaarlijken toestand niet. Toen wij hem in den herfst van dat jaar een bezoek brachten, zeide hij: het kan met mij nog wat duren, maar ik vrees dat ik vroeg zal sterven. Onder den indruk van dit pijnlijk gevoel, hetwelk hem dag en nacht bij bleef, zeide hij eens aan zijne zuster, die te zijnen huize vertoefde - Jansen was niet getrouwd - dat hij voor een haastig afsterven vreesde, en drukte tevens het verlangen uit om te Sittard begraven te worden. Aan deze laatste uiting van zijne voorliefde voor zijne geboorteplaats werd trouw voldaan; het Venloosch weekblad van 28 Mei 1881 schrijft over Jansen's begrafenis het volgende: ‘Gisteren morgen had de begrafenis plaats; een groot getal vrienden en ambtsbroeders kwamen hulde brengen aan den overledene en volgden het lijk naar de parochiekerk van St. Maarten. De kist was versierd met een schoonen bloemkrans van wege het litterarisch genootschap ‘Puteanus’, waarvan hij ijverig lid was, het welk ‘en corps’ de lijkbaar voorafging. Te twee uren werd het stoffelijk overschot naar zijne geboorteplaats overgebracht. Eene deputatie van het ge- | |
[pagina 196]
| |
zelschap ‘Puteanus’ en enkele vrienden vergezelden het. De spoorweg-wagon, waarin het lijk rustte, was van binnen met draperiën en bloemen versierd. Bij de aankomst werd uit naam der geheele stad Sittard door den Heer Charles Beltjens een krans op de kist gelegd. Omringd door eene groote vriendenschaar trok de stoet ingetogen naar het kerkhof’. Jos. Habets. | |
[pagina 197]
| |
Geschriften van Martin Jansen.Le roi des Romains Maximilien I à Sittard et dans le Limbourg e 1485 et 1494. Publications de la Société d'Histoire et d'archéologie du duché de Limbourg. Deel XIII p. 550-551. De oudste vrijbrief van Sittard, geschonken in het jaar 1243. Publ. etc. du Limbourg. Deel XIII, bl. 110-124. Het Bagijnhof te Sittard, gesticht in 1276. Publ. etc. du Limbourg. Deel XIV, bl. 357-361. De grenzen der voormalige heerlijkheid Sittard. Publ. etc. du Limbourg. Deel XIV, bl. 362-368. De klokken der Sint-Pieterskerk te Sittard. Publ. etc. du Limbourg. Deel XIV, bl. 370-432. Verhandeling over het stadswapen te Sittard. Publ. etc. du Limbourg. Deel XVI, bladz. 379-427. Met eene plaat. De verwoesting der stad Sittard in het jaar 1677. Jaarboekje van het kanton Sittard voor 1877. Beschrijving van het tegenwoordig kanton Sittard. Jaarboekje van het kanton Sittard voor 1878. Geschiedkundige bijzonderheden over het oud stadhuis van Sittard. Jaarboekje van het kanton Sittard voor 1878. Inventaris van het oud archief ter gemeente Sittard van 1343 tot | |
[pagina 198]
| |
1609. Eerste deel. Sittard 1878 bij J.L.M. Jansen. Een boekdeel in 80 van 209 bladz. Inventaris van het oud archief der gemeente Sittard. Tweede deel, van af 1609 tot 1794. Roermond bij J.J. Romen. Een boekdeel in 80 van 142 bladz. Dit tweede deel verscheen in de Publications etc. du Limbourg; de afzonderlijk verschenen inventaris is, zooals wij hierboven reeds aanstipten, een overdrukje.
Jansen publiceerde in ‘de Maasgouw, orgaan voor Limburgsche geschiedenis, taal- en letterkunde’ een aantal opstellen, te veel om hier genoemd te worden. Zie ‘Maasgouw’ jaargangen 1879, 1880 en 1881. |
|