Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1883
(1883)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 151]
| |
Levensschets van Johannes Hilman.De levensgeschiedenis van den man, wiens naam aan het hoofd van dit opstel staat, is, wat de feiten betreft, die den tijdgenoot en het nageslacht belang kunnen inboezemen, in weinig woorden weer te geven. Hij was de zoon van een Amsterdamsch burger, bakker van beroep, en in de stad, waar hij den 29sten October 1802 het levenslicht aanschouwde, is hij in ruim negen-en-zeventigjarigen ouderdom, den 18den November 1881 gestorven. Een tijd lang was hij handelaar of makelaar in granen, maar het geluk diende hem niet, en hij had blijkbaar geen aanleg voor het vak. Door den dood van zijn schoonvader, den kok Gramser, werd hij een rijk man, zoodat hij, na zijne zaken aan kant gedaan en alle schulden vereffend te hebben, verder onbezorgd leven kon. Zijn huwelijk met Wilhelmina Gramser werd met een tweetal kinderen gezegend, die op jeugdigen leeftijd stierven. Ook zijne teerbeminde gade droeg hij in 1879 ten grave. Hij was de laatste van een gelukkig gezin, dat onuitwischbare indrukken ach- | |
[pagina 152]
| |
terliet bij uitgelezen vrienden, die in de bekende woning op de Reguliersgracht altijd welkom waren. Maar het is niet genoeg deze enkele feiten aan te stippen. Er is van Hilman meer te zeggen. Dat hij herdacht wordt in de jaarboeken onzer Maatschappij, bewijst reeds, dat hij in den kring der Nederlandsche letterkundigen was opgenomen. Zijn lidmaatschap dagteekent eerst van het jaar 1869. Die hem toen voorstelden konden op een reeks van dichterlijke werken wijzen, die op benoeming aanspraak gaven. Hoe zeer hij haar op prijs stelde heeft hij door de schenking zijner geschriften aan de boekerij en door zijne tegenwoordigheid op meer dan eene jaarvergadering getoond. In Hilman hebben wij een verdienstëlijk lid verloren. Het zal in niemand opkomen, den eerlijken en oprechten Amsterdammer, - want al had hij er geen eer in gesteld dit te zijn, zijn spraak zou hem hebben verraden - een plaats aan te wijzen onder onze letterkundigen van den eersten rang. Zijne muze blijft zeer laag bij den grond, zijne poëzie verheft zich zelden boven het middelmatige, zijne dramatische gedichten zijn tegen den toets der kritiek niet bestand. Toch zal hij, die een der sierlijk gebonden dichtbundels van Hilman ter hand wil nemen, daarin menig couplet vinden dat hem aantrekt, òf om het gelukkig gekozen beeld, òf om de edele gedachte, òf om den ongekunstelden maar toch onberispelijken vorm, waarin de dichter wist te zeggen wat hij op het hart had. De huiselijke poëzie van dezen dichter heeft niets stijfs of gewrongens; men kan het die verzen dadelijk aanzien, dat zij niet met groote inspanning gemaakt, maar als van zelve uit de pen gevloeid zijn. In Hilman's tooneelstukken, die misschien minder met het oog op de versificatie dan wel als karakterstudiën beoordeeld moeten worden, zijn inderdaad voortreffelijke bladzijden, en het laat zich begrijpen hoe zij, een vijf-en-twintig jaren geleden, het schouw- | |
[pagina 153]
| |
burgpubliek hebben getroffen en medegesleept. Meer dan éen tooneelstuk van dezen tijd, dat als kunstwerk veel hooger staat dan de Genoveva of de Demetrius, hebben wij zien vallen, maar Hilman kende zijne acteurs, was beter dan iemand vertrouwd met de tooneeltechniek, en wist hen die toen de houten loods op het Leidsche plein bezochten in het hart te grijpen. Als men hem eens fragmenten uit zijne eigene stukken had hooren voordragen, met zijn zware declameerstem, die menig acteur hem toen benijden kon, wist men dat hij zijn ziel in deze drama's had gelegd. Een jonger geslacht, dat Hilman niet persoonlijk gekend heeft, dat Peters, Roobol, Stoete en andere acteurs en actrices uit een vroeger tijdperk nimmer heeft gehoord, en zich niet herinneren kan hoe in die dagen ‘der kunsten God aan 't IJ met geestdrift werd aangebeên’, valt het moeilijk over de tooneelstukken van dezen man een billijk oordeel te vellen. En al had Johannes Hilman ons de geschriften niet nagelaten, die hierachter worden opgegeven, toch zou zijn naam in de letterkundige wereld met eere mogen worden genoemd. Zoo iemand dan was de man, die Nederlander mocht heeten in merg en been, een vriend en voorstander van de beoefening der Nederlandsche letterkunde. Hij was eerlijk genoeg om te erkennen, dat hijzelf aan den roem dier letteren weinig of niets kon toebrengen. Hilman's opvoeding had veel, zoo niet alles te wenschen overgelaten, en in algemeene ontwikkeling stond hij zeker niet hoog. Het is waar, dat hij zich soms in zijne eigenaardige terminologie verheffen kon op zijn letterkundigen arbeid, vooral wanneer hij in scherpe woorden zijne afkeuring meende te moeten uitspreken over het werk of de zienswijze van anderen. Doch er was zooveel naïveteit, zooveel oprechtheid in die vrij onschuldige ingenomenheid met zichzelven, dat geen zijner vrienden - en hij telde ze onder onze eerste letterkundigen - hem er minder om | |
[pagina 154]
| |
achtte. Toch geloof ik niet, dat hij ooit aan de wezenlijke verdiensten van mannen, die hijzelf verre boven zich stelde, ook zelfs met een woord iets te kort heeft gedaan. Integendeel, hij toonde de hoogste belangstelling in de vruchten van hun arbeid, hij moedigde hun streven aan, en waar hij hun pogen op andere wijze steunen kon, daar vond men hem altijd bereid. Dat hij voor de letteren alsmede voor de kunst iets, zelfs zeer veel over had, zou met menig bewijs gestaafd kunnen worden, indien de kieschheid niet verbood navraag te doen naar hetgeen Hilman in stilte verrichte. Ik wijs alleen op één feit, dat niet verborgen behoefde te blijven. Hilman bezat eene uitgebreide en kostbare boekverzameling. Ofschoon al die boeken vrij onsystematisch werden bijeengebracht, en men zich evenzeer verwonderen kon over hetgeen zijne aandacht ontging als over hetgeen hij aankocht, toch was zijn hoofddoel eene tooneelbibliotheek in te richten, waarin tevens plaats was voor de werken van zijne meest geliefkoosde dichters. Al heeft de beschrijving, die hij op eigen kosten over het belangrijkste gedeelte dezer boekerij in het licht heeft gegeven, geen bibliographische waarde, er blijkt duidelijk genoeg uit, welk eene rijke collectie van tooneelstukken en prachtwerken hij bezat. Welnu, Hilman verzamelde deze schatten niet zoozeer voor eigen genot of gebruik, dan wel om er zooveel mogelijk anderen mede te dienen. Men vond hem altijd bereid om boeken te leenen, en het was hem een lust als hij voor belangstellenden de kasten openen kon. Sedert het smartelijk verlies van zijn eenigen jongen, stond het bij hem vast, dat zijne boeken, na zijn dood, aan eene openbare bibliotheek zouden worden geschonken. In vroeger jaren, toen de regeering van Amsterdam zich bitter weinig aan hare stedelijke boekerij gelegen liet liggen, dacht hij aan onze Maatschappij, doch zoodra, bij de oprichting van de Universiteit, ook aan de hervorming en uitbreiding der bibliotheek krachtig de hand | |
[pagina 155]
| |
werd geslagen, was zijn besluit genomen, en gaf hij terstond aan burgemeester en wethouders kennis, dat zijne verzameling aan zijne geboortestad zou worden vermaakt. Hilman's verdienste is inzonderheid gelegen in hetgeen hij voor het tooneel heeft gedaan. Reeds in zijne jeugd gevoelde hij zich met onweerstaanbare kracht tot het tooneel getrokken. De Amsterdamsche schouwburg oefende in die dagen op jong en oud eene onbegrijpelijke aantrekkingskracht uit. Men dweepte met Snoek en Jelgerhuis, Wattier en Majofski. Men moet Amsterdammer zijn van geboorte, om te weten hoe onze vaderen avond aan avond hebben genoten, en hoe zij in later tijd nog in geestdrift menige passage konden weêrgeven, die een onvergetelijken indruk had teweeg gebracht. In Hilman ontwaakte de begeerte, om voor het tooneel te leven, niet door zelf als tooneelspeler op te treden, ofschoon het hem aan aanleg daarvoor niet ontbrak, maar om eens zijne krachten te beproeven aan het bewerken van tooneelstukken. Wicelius werd zijn leermeester, en deze kon geen dankbaarder leerling verlangen. Toen de gulden dagen van de groote tooneelspelers zijner jeugd tot het verleden behoorde en het nationaal tooneel meer en meer in verval geraakte, stelde Hilman zich ten doel het weder te verheffen. Dat dit hem slechts voor een oogenblik en dan nog maar ten deele gelukte, was zeker niet te wijten aan zijn goeden wil. Hij behoorde tot de oude school en bemerkte niet dat een nieuw geslacht was opgestaan, dat andere eischen stelde. Toch valt het niet te ontkennen, dat hij mede den stoot heeft gegeven aan de beweging, die tot de oprichting van een Tooneelverbond en de opening van een Tooneelschool heeft geleid. Eigenlijk is die beweging hem boven het hoofd gegroeid en slechts schoorvoetende heeft hij de nieuwe richting gevolgd. Hilman was gewoon zonder omwegen af te keuren wat naar zijne inzichten verkeerd was, maar evenzeer bereid om zijne dwaling te erkennen, wan- | |
[pagina 156]
| |
neer de ervaring hem leerde, dat hij verkeerd had gezien. Daarom moet het vermeld worden, dat zijne waardeering van alles wat door anderen werd gedaan tot verbetering van het tooneel met het klimmen zijner jaren gelijken tred hield. De Amsterdamsche schouwburg heeft in elk geval aan hem alles te danken. Rusteloos heeft hij geijverd, om deze inrichting te verbeteren en haar uit- en inwendig te hervormen tot een theater, Neêrlands rijke hoofdstad waardig. Misschien heeft hij zich nog een ander monumentaal gebouw gedroomd, dan thans wordt gezien, maar dat de verbouwing in 1873 tot stand kwam is zijn werk geweest. Zijn marmeren beeltenis, zoo voortreffelijk uitgevoerd door den beeldhouwer Colinet, verdiende ten volle eene plaats in de kamer van commissarissen, van welk college hij jaren achtereen de ziel is geweest. Voorts zal het voldoende zijn om te verwijzen naar het ‘Alphabetisch register’ van ‘Ons Tooneel’, boeken die hij met kwistige hand ten geschenke gaf, om te staven, dat hij daarin onschatbare bouwstoffen heeft neêrgelegd voor ieder, die de geschiedenis van het Nederlandsch Tooneel in de laatste eeuw tot het onderwerp van studie wil maken. Afgezien van zijne sterk gekleurde sympathiën en antipathiën, heeft hij herinneringen opgeteekend, die anders zeker verloren zouden zijn. Men pleegt in de necrologiën van onze Maatschappij niet enkel den letterkundige, maar ook den persoon en zijn karakter te teekenen. Ik mag mij van die taak ontslagen achten, nu anderen het zooveel beter hebben gedaan, dan ik het zou vermogen. Met het oog op de portretten, die Alberdingk ThijmGa naar voetnoot1 en LoffeltGa naar voetnoot2 zoo meesterlijk op doek hebben gebracht, ontzinkt het penseel aan mijne hand. Men moet Hilman hebben gekend en begre- | |
[pagina 157]
| |
pen om hem zoo volkomen naar waarheid te schetsen, met al zijne niet genoeg te waardeeren deugden, en ‘les défauts de ses qualités’. Het tafereel dat Loffelt ophangt van zijne kennismaking met deze merkwaardige figuur is volkomen naar het leven; uit eigene ervaring zou ik trek voor trek kunnen bevestigen. Alberdingk Thijm heeft met zulk een kunstvaardige hand het licht en bruin doen uitkomen in de physionomie van dezen degelijken, ronden Nederlander, in de rechte toetsen zoo juist aangebracht, dat ook zij die Hilman nimmer mochten ontmoeten hem leeren kennen in al zijne eigenaardigheden, en het zwijgen is opgelegd aan allen, voor wie deze type niets anders was dan een voorwerp van spot. Met hierop te wijzen hoop ik te voorkomen, dat hetgeen beiden schreven in den stroom onzer couranten-litteratuur verloren zal gaan. Ikzelf bedoelde met dit opstel niets anders dan een eenvoudigen krans te leggen op het graf van den man, dien ik te meer hoogachtte hoe beter ik hem leerde kennen.
H.C. Rogge. | |
[pagina 158]
| |
Geschriften van Johannes Hilman.Genoveva, Treurspel. Amst. 1835. 80. Aan de uitstekende Tooneel-kunstenaresse Mevrouw J.P.L. Muller, geb. Westerman, na de volvoering der rol van Genoveva in mijn Treurspel van dien naam. 21 Apr. 1836. 80 (Afzond. gedrukt). Demetrius, Keizer van Rusland. Treurspel. Amst. 1838. 80. Welkomstgroet aan H.K.H. Mevrouw de Erfprinses, bij hoogst derzelver komst te Amsterdam. Amst. 1839. 80. De beurs van Amsterdam in 1845. Dichtstuk. Amst 1845. 80. Willem de eerste, prins van Oranje. Treurspel. Amst. 1848. 80. De vier jongelingen uit Pforzheim. Dichtstuk. Amst. 1850. 80. 31 Oct. 1517. Dichtstuk. Amst. 1854. gr. 80. Oranje in de ure des gevaars. Amst. 1855. gr. 80. Bloemen. Keur van Nederlandsche poëzy. 1ste verzameling 1ste dr. Amst. 1855. 2de dr. Ald. 1856. 3de dr. Ald. 1859. kl. 80. - 2de verzameling. Amst. 1856. kl. 80. Gustaaf Adolf, koning van Zweden, de redder van het protestantisme Amst. 1857. 80. Het 200-jarig bestaan van het Diaconie-Weeshuis (15 Dec. 1857).Amst. 1857. gr. 80. Zuid-Nederlandsche poëzy. Amst. 1858. 80. Karel van Anjou, koning van Napels. Historisch drama. Amst. 1861. kl. 80. | |
[pagina 159]
| |
Karel de Stoute, hertog van Bourgondië. Historisch drama. Amst 1861. kl. 80. De karakterlooze. Kluchtspel in vijf bedrijven. Amst. 1865. 80. De schijnheilige. Blijspel in vijf bedrijven. Amst. 1865. 80. Op het gouden jubilé van den Grootmeester-nationaal Willem Frederik Karel Prins der Nederlanden. Gevierd 27 Nov. 1866. gr. 80. - Niet in den handel. Dramatische werken. 3 dln. Amst. 1867. 80. I Genoveva. Demetrius. Willem de eerste. II Karel de Stoute. Karel van Anjou. De vierhonderd jongelingen van Pforzheim. III De schijnheilige. De karakterlooze. Eene moeder. Verspreide en onuitgegeven gedichten, 3dln. Amst. 1875. 80. Alphabetisch overzicht der tooneelstukken in de bibliotheek van Johs Hilman. Amst. 1878. gr. 80. - Niet in den handel. Ons tooneel. Aanteekeningen en geschiedkundige overzichten. Naamrol van plaatwerken en geschriften. Amst. 1879. gr. 80. - Niet in den handel. Beredeneerd register op ‘Ons tooneel’. Amst. 1881. gr. 80. - Niet in den handel. Dit register bevat bovendien een ‘Vervolgreeks van plaatwerken, kleederdrachten’. enz.
Voorts bijdragen in periodieke geschriften als: het Jaarboekje van het Genootschap V.W.; het Jaarboekje voor Rederijkers; de Evangel. Luth. Volks-almanak, sedert 1851 verschenen onder den titel ‘Een vaste burg is onze God’; de Spectator voor tooneel en concerten, gemerkt met letter K., en misschien in nog enkele andere. |