Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1883
(1883)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 141]
| |
Levensschets van Egidius Slanghen.Ik begin met verlof te vragen om een oogenblik van mijn eigen persoon te spreken. Ik verlang dit te doen om den korten inhoud van dit levensbericht te rechtvaardigen. Voor het eerst heb ik den Heer Slanghen ontmoet in 1851, ten huize van onzen gemeenschappelijken vriend en kunstliefhebber, wijlen den Heer Charles Guillon, Notaris te Roermond. Ik was toen student in het Seminarie dier stad en hij vertoefde als rentmeester op het naburig Kasteel Aldengoor. Bij die gelegenheid verhaalde hij mij iets, wat ik niet wist, namelijk dat wij bloedverwanten waren. Sedert die eerste ontmoeting heb ik eene warme genegenheid voor dien langen, mageren neef, met dat kaal voorhoofd en dien zwarten knevel gekoesterd, die weinig sprak en bijna nooit lachte, al liep het gesprek ook over een humoristisch onderwerp. Ik noemde daar Slanghen mijn neef; ik moet echter, om bij de waarheid te blijven, die uitdrukking nader verklaren; hij was eigenlijk niet mijn neef maar een neef mijner moeder. Wanneer mij in | |
[pagina 142]
| |
later jaren, de eene of andere gelegenheid naar den omtrek van Hoensbroeck riep, waar Slanghen was gaan wonen en waar hij als burgemeester fungeerde, verzuimde ik nooit hem een bezoek te brengen. Hij toonde mij dan met welgevallen allerhande kunstnieuws of liever kunstouds hetwelk hij had aangekocht, sprak over 't een of ander onderwerp onzer oude geschiedenis van Limburg en vroeg niet zelden naar ons oordeel over 't stukje beeldhouw- of snijwerk, waaraan hij arbeidde. Ook hij bracht mij sedert de laatste twintig jaren regelmatig eens in 't jaar een tegenbezoek en vertoefde dan enkele dagen te mijnen huize. Uit deze langjarige betrekking tusschen Slanghen en mij zou men met recht kunnen vermoeden, dat ik in de gelegenheid ben geweest om de loopbaan van dien waardigen man tot in hare kleinste bijzonderheden te kennen en te schetsen. Zulks meende ook de wakkere Secretaris der Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde, toen hij mij op den 13 Maart jongstleden, op last van het bestuur, de vereerende taak opdroeg om over Slanghen 't een en ander voor de Levensberichten mede te deelen. Maar ongelukkig verkeer ik niet in zulk geval. Slanghen sprak-en dit is wel een edele trek van zijn karakter - maar zelden over zijne vroegere aangelegenheden. Daar kwam nog bij het verschil van jaren tusschen hem en mij en de omstandigheid dat wij steeds ver van elkander gewoond hebben. Wat ik dus uit zijn vreedzamen en weinig bewogen levensloop te weten kreeg, dank ik minder aan mijn verkeer met den overledene, dan wel aan de inlichtingen die mij zijn oudere broeder, de Heer Karel Slanghen te Hoensbroeck, verstrekte. Hem ben ik daarvoor dank verschuldigd. Nu ter zake. Egidius Slanghen werd geboren te Hoensbroeck, een welvarend dorp tusschen Sittard en Heerlen, den 23sten | |
[pagina 143]
| |
Augustus 1820, uit het huwelijk van Balthazar Slanghen en Maria Ida Cremers. Na het verlaten der dorpsschool maakte hij zich met het fransch en de overige leervakken, die tot eene meer ontwikkelde opvoeding behooren, op eene kostschool te Glons, in de omstreken van Luik, bekend en vertrouwd. Latijn heeft hij in latere dagen door eigen oefening aangeleerd. In 1838 was hij te Hasselt, de toenmalige hoofdplaats der provincie Limburg, en in 1840 te Maastricht, als klerk op het bureel van de conservator van het kadaster en der Hypotheken werkzaam. Door tusschenkomst van den graaf Jean Baptiste d'Amsenbourg te Amstenrade werd den jongen man kort daarna een post van vertrouwen aangeboden, dien hij gedurende twintig jaren met vlijt en nauwgezetheid bekleed heeft. Den 1sten Mei 1843 vertrok hij namelijk naar Halen bij Roermond als rentmeester der freules de Keverberg, die het Kasteel Aldengoor, in de nabijheid van dit dorp bewoonden. Te Aldengoor legde hij een kleine verzameling Limburgsche munten en penningen aan, die hij sedert dien tijd aanmerkelijk vermeerderde. Ook heeft hij zich toen met opdelvingen van Romeinsche oudheden onledig gehouden en wel in de nabijheid der zelfde plaatse, waar wijlen de Heer Jansen van Leiden de romeinsche gebouwen van Melenburg ontdekteGa naar voetnoot1. In de collectie oudheden van den Heer Guillon te Roermond bevindt zich het fragment van een groot standbeeld van kalksteen, eene leeuwenhuid verbeeldende, door een landman bij die gelegenheid gevonden. Slanghen publiceerde over deze vondst een opstel in het ‘Journal du Limbourg’ te Maastricht. Na het overlijden der freules de Keverberg keerde Slanghen den 1sten Mei 1853 naar zijne geboorteplaats terug. | |
[pagina 144]
| |
In 1857 werd hij burgemeester te Hoensbroeck. Wij herinneren ons nog steeds, hoe voor zijn optreden de wegen dier gemeente zoo slecht waren, dat men op enkele plaatsen, bij winterdag of in den regentijd, te voet of in een rijtuig bijna niet vooruit kon. Trouwens dit was toen in vele dorpen van onzen zwaren Limburgschen kleibodem zoo. Sedert de fransche revolutie was het kunstmatig herstellen der wegen verwaarloosd gebleven. Slanghen was de eerste burgemeester onzer provincie, die de wegen en straten zijner gemeente kunstmatig verbeterde. Wat hij overigens als burgemeester heeft verricht leert ons een kort doodsbericht in de ‘Limburger Courrier’ van den 14den October 1882, waarin de volgende zinsneden voorkomen: ‘Slanghen was een knap en waardig burgemeester. Een helder hoofd parende aan een degelijk karakter, was hij de aangewezen man voor die eervolle betrekking. Langer dan een kwart eeuw heeft hij aan het hoofd der gemeente gestaan, en al dien tijd besteedde hij zijne beste krachten aan hare belangen. Het gemeentebestuur zocht en vond in hem een verstandigen raadsman, een bekwamen leider. In den gemeenteraad woog de stem des burgemeesters meer dan eene gewone; zijn oordeel was daar van overwegenden invloed. De vruchten dezer samenwerking bleven niet achterwege. Het tijdperk van zijn bestuur is gekenmerkt door vooruitgang op elk gebied. Wegen en straten werden best geregeld en de belastingen der gemeente zoo verdeeld dat de bewoners zich niet al te veel gedrukt voelden. 't Onderwijs genoot zijne beste zorgen; toen het oude schoolgebouw niet meer voldeed aan de eischen des tijds, werden nieuwe lokalen gebouwd, die door bouwtrant en schilderachtige ligging voorzeker een sieraad van het dorp zijn’. Zoover de berichtgever van het dagblad. Slanghen bleef burgemeester van Hoensbroeck tot aan zijn dood. Ook heeft hij intusschen het burgemeesterschap der naburige | |
[pagina 145]
| |
gemeente Voerendaal gedurende eenige jaren waargenomen, dewijl de Regeering ten gevolge van twist, onder de ingezetenen gerezen, geen inwoner met die betrekking had willen bekleeden. Ook hier, waar zijne taak zeer moeielijk was, heeft hij zijn ambt waardig bediend en zich de achting van al de welgezinde bewoners weten te verwerven. In zijne ledige uren was Slanghen beeldhouwer en oudheidvorscher. In beide vakken heeft hij veel goeds geleverd. Op het gebied der snij- en graveerkunst kenmerken zich zijne talrijke voortbrengsels door fijne bewerking en uitvoerigheid der détails. Enkel uit liefhebberij, zonder voorbereidende studiën en zonder leermeester heeft hij het ver gebracht. Alles was bij hem wilskracht; nauwelijks zou men het gelooven met welk geduld en met welke nauwgezetheid hij arbeidde. Wij kennen groepjes en haut-relief, door hem in hout of ivoor gesneden, waaraan hij maanden lang bezig bleef. Hij zaagde en prepareerde zelf de houten plankjes, koperen plaatjes en stukjes ivoor, waarop hij teekende en sneed. Zelf ook fabriceerde hij de naalden, mesjes en fijne beiteltjes die hij bij zijn arbeid gebruikte. Was het werk voltooid, dan bood hij het den eenen of anderen kunstliefhebber ten geschenke aan, of plaatste het in de kleine verzameling van kunstvoorwerpen die hij te zijnen huize had aangelegd. Ook de talrijke houtgravuren die Slanghen's boeken en opstellen versieren zijn door hem geteekend en gesneden. 't Zijn meestal wapenschilden van adellijke familiën, schepenzegels of naamteekeningen van voorname personen, in den tekst geplaatst. In enkele exemplaren zijner geschiedenis van het Markgraafschap Hoensbroeck, vindt men eene gravure, zijn eigen portret voorstellende; ook deze is door hem in hout gesneden. Voor geld waren die maaksels zijner hand niet te koop, want Slanghen beschouwde alles wat hij op het gebied der beeldende kunst tot stand bracht | |
[pagina 146]
| |
als kleinigheden, die hij tot korting van zijn tijd ondernam. Een zijner producten werd door tusschenkomst van den Heer Commissaris des Konings in Limburg, aan wijlen onze Koningin Sophia ten geschenke aangeboden. Het was, indien wij ons goed herinneren, een haut-relief in hout, verbeeldende eene vrouw bij 't spinrad, waarop een vogeltje zich waagde nêer te zetten, daarnaast twee kinderen spelende met eene kat. Dit alles in een médaillon niet grooter dan de palm eener hand. De Koningin schreef bij die gelegenheid aan den burgemeester-beeldhouwer een zeer vleienden brief en zond hem als tegengeschenk haar portret in een zeer rijk lijstwerk gevat. Op het gebied van Geschiedenis en Oudheidkunde heeft zich Slanghen niet minder verdienstelijk gemaakt. Hij was in bezit van een aantal oudheidkundige voorwerpen uit Limburg, door hem voor en na aangekocht: het waren ouderwetsche meubels, kasten, stoelen, tafels, glaswerk, kostbaar aardewerk maar voornamelijk beeld- en snijwerk. Deze verzameling, tegelijk met die zijner munten, is bezienswaardig. Zijne geschiedkundige nasporingen bepaalden zich voornamelijk bij het verleden van Limburg, en dan nog zocht hij bij voorkeur onuitgegeven stukken. Uit gedrukte bronnen putte hij zelden. Het doel wat hij zich voorstelde was niet het schrijven eener geschiedenis van Limburg, maar het leveren van losse bouwstoffen daarvoor. Beschouwt men zijn geschiedkundige bijdragen onder dit oogpunt dan heeft Slanghen veel goeds geleverd. De gewone lezer, die geene lust in het vak heeft, moge zijne boeken ongenietbaar noemen. Het zij zoo, maar de liefhebber onzer particuliere geschiedenis zal die integendeel gaarne raadplegen, want hij zal er veel leerzaams in vinden en veel wat hem tot nut kan strekken. Zijne voornaamste bijdragen heeft hij geput uit de archieven van het kasteel Hoensbroeck, waar een aantal documenten over 't voormalig land van | |
[pagina 147]
| |
Valkenburg aanwezig waren, die nu echter door de grafelijke familie van Hoensbroeck naar elders zijn vervoerd, en uit die van het kasteel Aldegoor, waarin talrijke bescheiden over 't voormalig graafschap Horne en het land van Kessel rusten. Ook heeft hij inzage gehad van het slotarchief van wijlen den graaf Oscar d'Amsenbourg te Neuburg onder Gulpen. Dit onderzoek heeft aanleiding gegeven tot het samenstellen en uitgeven der volgende werken: 1. Het Markgraafschap Hoensbroeck gevolgd door geschiedkundige aanteekeningen over het voormalig land van Valkenburg. Maastricht 1859, in 80. van 332 bladz., met eene plaat, verbeeldende het Kasteel van Hoensbroeck. Dit werk bevat vooreerst eene volledige beschrijving van de voormalige Heerlijkheid Hoensbroeck, hare Heeren, haar schepengerecht, haar leen- en laathof, de parochie, het arm- en schoolwezen, benevens eenige aanteekeningen over de adellijke huizen Ter-Wijer en Laer en het dorp Vaesrade. Verder geeft de schrijver als aanhang bij zijn werk een bijdrage tot de geschiedenis van het land van Valkenburg, het drossaartsambt, het voogdambt, het leenhof en het stadhouderschap der leenen. De liefhebber van genealogiën vindt er voorts eene uitvoerige geslachtslijst der familiën Hoen van Broeck, Hoen-Cartils en Hoen van der Lip. Het geheel wordt gesloten door een twintigtal onuitgegeven documenten. 2. Bijdragen tot de geschiedenis van het tegenwoordige hertogdom Limburg. Eerste deel. Sittard 1865 in 80 van 213 bladz. ‘Ik behoef nauwelijks te zeggen’ - zoo verhaalt Slanghen in de voorrede van dit werkje - ‘dat de lezer in deze gewestelijke Bijdragen niet naar eenheid, veel minder nog naar volledigheid mag zoeken. Ik geef wat ik bezit en blijf bij den door mij gekozen titel’. De inhoud bepaalt zich dan ook tot een vijftal opstellen over de geschiedenis van het noorden en het zuiden der provincie, die | |
[pagina 148]
| |
tot titel voeren: Een blik op Valkenburg, Bij Geul en Gulp, Iets over 't land van Horne, Limburgsche schepenen gemeentezegels enz. Dit laatste stukje is met een aantal in den tekst gedrukte wapens versierd. 3. Bijdragen tot de geschiedenis van het tegenwoordig hertogdom Limburg. Tweede deel. Roermond 1878 in 80 van 452 en XXV bladz. Dit tweede gedeelte zijner bijdragen bevat overdrukken van opstellen geplaatst in de Publications de la Société d'Histoire et d'Archéologie dans le duché du Limbourg, Deel XV bl. 343-593 en deel XVI bl. 3-238. De bewerking is gelijk aan die van deel I; het behandelt grootendeels dezelfde onderwerpen. Het zijn excursies op geschiedkundig gebied in de landen van Horne, Thorne Kessel, Valkenburg en 's Hertogenraad. Ook vindt men er den tekst van een aantal Limburgsche bank- en landrechten en de gravuren van verscheidene gemeentezegels. 4. In de zooeven gemelde Publications etc. du Limbourg verschenen daarenboven van Slanghen's hand de opstellen: a De Hof van Asselt bij Roermond een latengewijsde. Deel VI bl. 255-264. b. Verscheidenheden betrekkelijk Walhorn, Kloosterrade, Venloo, Roermond, Meijel, Geisteren, Valkenburg, Gulpen, Vijlen en Simpelveldt, Deel, IX bl. 267-290 c. Een paar vriendenalbums uit de XVIIde eeuw; Deel XIV bl. 3363-51. 5. Een aantal kleine opstellen geplaatst in de twee eerste jaargangen van de ‘Maasgouw, weekblad voor Limburgsche geschiedenis, taal en letterkunde’. Dit blad verschijnt sedert Januari 1879 te Maastricht onder bescherming van het genootschap voor Geschiedenis en Oudheidkunde in Limburg. 6. De Heer Slanghen zond nog de wereld in een werkje getiteld: De fransche maire in een nederlandsch kleed gestoken door E.S., Sittard 1867, in 12 van 88 bldz. Dit is eene vertaling of liever eene navolging van het fransche | |
[pagina 149]
| |
volksboekje Le Maire du village van de Cormenin. ‘Men gelooft over 't algemeen’ - zegt Slanghen in het voorwoord - ‘dat het voldoende is, om goed Burgemeester te zijn, dat men den moed daartoe hebbe, en dat men niet ongeschikter zij dan deze of gene Collega. Iemand die zijn naam leesbaar teekent, het Provinciaal-blad zonder behulp van den Secretaris verstaat, eene raadsvergadering tamelijk voorzit, de lotelingen naar de hoofdplaats begeleidt en zijne jaarwedde bij tijds ontvangt, - zoo iemand denkt reeds de noodige vereischten te bezitten. Dit echter is dwaling, want de burgemeesters hebben naast het administratieve van hun ambt, tevens het moreele daarvan op zich te nemen en te behartigen. Immers het burgerlijk beheer, zelfs in de kleinste Gemeente, is voor den burgemeester eene aaneenschakeling van te vervullen plichten - jegens zich zelven - jegens de Regeering - jegens de Gemeente - jegens de ingezetenen - jegens den Gemeenteraad - jegens de Godsdienstleeraren - jegens de onderwijzers - jegens de armen’. In deze volgorde, en liefst van het moreele standpunt beschouwd, is bovengemeld boekje zamengesteld. In 1863 was wijlen de Heer Slanghen een der medeoprichters van het Provinciaal Genootschap voor Geschiedenis en Oudheidkunde in Limburg, maar heeft later voor zijn lidmaatschap bedankt. Ook was hij sedert 1873 lid der Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde te Leiden. Zijne liefde voor de wetenschap bleef hem tot op het einde van zijn leven bij. Eenige dagen voor zijn dood maakte hij eene testamentaire beschikking ter stichting van eene studiebeurs tot ondersteuning en opleiding van leden zijner familie en jonge lieden uit Hoensbroeck, die zich aan de studie van een of ander wetenschappelijk ak willen wijden. Daartoe schonk hij een kapitaal van 10,000 gulden. Zijne collectie autographen en handtee- | |
[pagina 150]
| |
keningen schonk hij aan het Rijksarchief te Maastricht. Slanghen overleed te Hoensbroeck den 12den October 1882, in den ouderdom van ruim twee-en-zestig jaren. Zijn huwelijk met mejuffrouw Johanna Katharina Frank, dat hij in September 1874 aanging, is kinderloos gebleven. Zijne oudheidkundige verzamelingen, munten, archieven en handschriften gingen in 't bezit zijner weduwe over.
Jos. Habets. |
|