Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1883
(1883)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 25]
| |
Levensbericht van Johannes Burchard Duisenberg.Deze ijverige beoefenaar der letterkunde om haar zelve werd den 14 Juli 1807 te Amsterdam geboren, waar zijn vader, Burchard Duisenberg, in 1806 gehuwd met Maria Eugelina Keun, koopman was. Na zijns vaders dood in 1816 vestigde zich zijne moeder met der woon te IJsselstein, waar de jonge Duisenberg eene in alle opzichten gelukkige jeugd mocht genieten. Hij bezocht daar het instituut van den Heer L. Cnopius, dat, schoon speciaal ter opleiding voor de Militaire Academie ingericht, toch uitmuntend onderwijs verstrekte en hem vooral in oude en nieuwe talen geheel doorkneedde. Met zijne vele vrienden, zooals B.J. Momma, (met wien hij tot diens dood, in 1871, voortdurend in nauwere vriendschapsbetrekking stond), J.A. Bouché (die in 1829 bij een storm op zee over boord sloeg en zijn dood in de golven vond), S.A.N. van Petersom Ramring, J.G. Thierry de Bye, H.J. Clarion en anderen, mocht hij hier aangename en vroolijke jaren doorbrengen, waaraan hij nog op | |
[pagina 26]
| |
hoogen ouderdom dikwijls met genoegen terugdacht. Hij was en bleef steeds een warm en hulpvaardig vriend voor allen, wien hij eens zijne genegenheid geschonken had, ook voor die hij eerst in later jaren zijne vrienden noemen kon. Op 19 jarigen leeftijd verliet hij IJsselstein, om bij zijn zwager, den notaris M. de Haan Jz. te Woerden, voor het notariaat te worden opgeleid; hij bleef daar werkzaam tot 1830 (in 1834 legde hij met goed gevolg het examen als candidaat-notaris af), toen hij onder de velen behoorde, die aan 's Konings roepstem: ‘Te wapen’ gehoor gaven. Als vrijwilliger bij het 3e Bataillon der 4e Afdeeling Zuid-Hollandsche Schutterij ingedeeld, maakte hij ruim twee jaar deel uit van het Leger te Velde, hoewel het 3e Bataillon juist niet tot de korpsen behoorde, die aan den veldtocht in België deelnamen, maar aanhoudend in vestingen, als 's-Hertogenbosch, Brielle, enz. garnizoen hield. Mocht het lot evenwel anders gewild hebben, en deze defensie-linie in de gevechten zijn betrokken geweest, zoo zoude hij met zijn kalmen moed en zijn bedaard overleg, die hem steeds tot sieraad strekten, ongetwijfeld het Vaderlandsche leger geen oneer hebben aangedaan. Den 19den December 1832 werd de ‘Sergeant-majoor bij het Leger te Velde’, J.B. Duisenberg, aangenaam verrast door zijne benoeming tot burgemeester der gemeente Kokkengen, een dorp bij Utrecht, welke betrekking hij ruim vier jaar bekleedde, totdat hij in 1837 tot notaris te Boskoop werd aangesteld. Hier had hij zich al spoedig het vertrouwen en de genegenheid zijner dorpsgenooten verworven, zoodat reeds na weinige jaren bij droefheid en rampen, bij tegenspoed en familiegeschillen ‘de notaris’ door een ieder werd geraadpleegd. Dat vertrouwen werd ook weder bevestigd, toen hij in 1860 door het kiesdistrict Alphen tot lid der Provinciale Staten werd verkozen, welke betrekking hij tot 1867 bleef bekleeden, wanneer hij zijn notariaat nederlegde | |
[pagina 27]
| |
en zich te Haarlem ging vestigen. Aldaar bracht hij vijftien jaren van welverdiende rust door, en wist zich door welwillendheid en hulpvaardigheid de algemeene achting te verwerven, totdat hij den 30 October 1882 na langdurig lijden aan eene borstkwaal overleed. Tweemaal is Duisenberg gehuwd geweest. Het eerst in 1837 met Jacoba Anna Mechteld Verburg, eene vriendin zijner jeugd uit IJsselstein, met wie hij zeventien jaar waar geluk mocht smaken. Deze echt bleef kinderloos. In 1856 hertrouwde hij met Maria Hendrika Los, die hij bij haar veelvuldig verblijf te Boskoop leerde kennen en liefhebben, en met wie hij den 21 November 1881 het zilveren huwelijksfeest mocht vieren. Dit huwelijk, dat in alle opzichten gelukkig kan genoemd worden, werd door de geboorte van twee zoons gezegend, waarvan de jongste evenwel reeds op den leeftijd van tien maanden overleed. Duisenberg was reeds op jeugdigen leeftijd een beminnaar der fraaie letteren en vooral der poëzie. Onder zijne nalatenschap werd een boek gevonden, waarin door hem nauwkeurig zijne gedichten en verzen waren opgeteekend; men vindt hierin reeds enkele op omstreeks twintigjarigen ouderdom vervaardigd. Over het algemeen is de geest zijner gedichten hoogst ernstig; hij was een waar Christen in den echten zin des woords, hoe weinig hij ook daarmede praalde. Hij was indachtig aan de woorden der Schrift: ‘Niet zij die roepen: Heere! Heere!, maar die doen den wil des Vaders, die in de Hemelen is.’ Eenvoud en weinig zucht naar lof bleven hem steeds bij; vandaar ook dat slechts weinige der ‘kinderen zijner muze’ gedrukt werden,Ga naar voetnoot1 en dat op het eerste blad van | |
[pagina 28]
| |
bovenbedoeld boek de woorden staan geschreven: ‘Van den inhoud dezes mag niets gedrukt worden.’ Toen in 1870 ‘De Haarlemsche Costerlegende’ door Dr. A. van der Linde in het Haarlemsche leesmuseum kwam, werd dit al spoedig door hem anoniem van een versje voorzien, waarin vele plaatselijke schijnbaar-onmogelijkheden waarschijnlijker worden geacht dan dat: . . . . . . een echte Haarlemiet
Dit boek een hartlijk welkom biedt.
Eene onbekende hand zond het aan de Nederlandsche Spectator, die het in n0. 47 opnam. Viermalen (in 1876, 1878, 1880 en 1881) nam hij op verzoek van het bestuur onder algemeenen bijval de functie waar van Factor der Societeit ‘Trouw moet blijken’, eene voormalige Rhetorijkkamer, die aan hare traditie alleen in zooverre getrouw is gebleven, dat jaarlijks op den eersten Januari door een der leden (den Factor) een jaarvers wordt voorgedragen. Zijne wijze van voordracht was daarbij volgens algemeen gevoelen uitstekend en geheel in den geest van zijne, bij die gelegenheid, zeer luimige gedichten, die hij meerendeels onder de voordracht zelve met een of anderen geestigen zet aanvulde, waarbij zijn zeer sterk geheugen hem bijzonder te stade kwam. Toen het in 1881 vijftig jaar geleden was, dat het Metalen Kruis werd ingesteld, vierden de oud-strijders in de meeste plaatsen feest. Ook Haarlem bleef niet achter: de Heer J. Boelen JRz. namelijk vatte het plan op, de voormalige strijdmakkers te onthalen en hun een aangenamen avond te bezorgen, iets wat dadelijk bij Duisenberg medewerking vond; zoozeer was hij hiermede ingenomen, dat hij op het feest de oudjes met een Alphabet in verzen en andere voordrachten verraste, die door zijn eigenaardigen en geestigen humor menigmaal de lachspieren in beweging brachten. | |
[pagina 29]
| |
Als proeve zijner gedichten eindigen wij met een door hem in 1842 vervaardigd vers voor zijn vriend F. na het overlijden van diens zoon: Schenkt Rede eenigzints reeds troost
Aan 't diepgewonde hart,
En lenigt zij reeds door haar kracht
Uw diepe boezemsmart,
O, Godsdienst, Godsdienst zij het, vriend!
Die U dien troost voltooit;
Wat immer U ontvallen moog',
Haar hulp ontvalt U nooit!
Zij is 't alleen, die troosten kan
Bij 't missen van uw kind,
Zij wijst op Christus, Uwen Heer,
Die dood en graf verwint.
Zij wijst U op dien Heiland steeds,
Die voor ons allen stierf,
En door Zijn dood ook voor Uw kind
Een plaats bij God verwierf.
J.B. Duisenberg Jr. |
|