| |
| |
| |
Levensbericht van Seligmann Susan.
Het is een dankbare taak het leven te schetsen van een man als Susan. Het is waar, geen merkwaardige feiten, geen groote daden heeft zijn biograaf te vermelden; geen eerekruis prijkte op zijn borst en geen schitterende titel achter zijn naam. Noch het een noch het ander trouwens had hij ooit nagejaagd; het ontbrak niet aan zijn geluk, en het zou zijn geluk niet verhoogd hebben. Kalm en buiten zijn betrekkelijk kleinen kring haast onbemerkt, ging het leven voorbij van hem, wiens heengaan toch in dien kring een zoo gevoelige leemte heeft achtergelaten.
Seligmann Susan - velen zullen zijn voornaam bij deze gelegenheid voor 't eerst hooren en daarbij reeds vermoeden, dat hij van geboorte geen landgenoot, dat hij Duitscher was. Hij werd namelijk den 20en April 1813 te Hamburg, waar zijn vader, Emanuel Susan, horlogemaker was, geboren. Die vader zelf was Nederlander (geb. te Zwolle), terwijl zijne moeder Therèse Landau uit Metz afkomstig was. Maar reeds op jeugdigen leeftijd met zijn | |
| |
ouders, die zich eerst te Roozendaal in Noord-Brabant, later te Middelburg vestigen, naar Nederland gekomen, wijdde hij eene patriotische liefde aan het land, dat hem tot een waar vaderland geworden was, en waarvoor hij in later tijd bij de oprichting der korpsen tot vrijwillige oefening in den wapenhandel terstond bereid was het zwaard aan te gorden. Intusschen, voor krijgsman was hij niet in de wieg gelegd, en met den hem eigen humor placht hij vaak te vertellen, hoe verlegen hij was, toen hem bij de eerste de beste exercitie de taak van ‘blinde rot’ was opgelegd.
Evenmin als men den Duitscher in hem zag, kwam men op de gedachte naar zijn kerkgenootschap te vragen, wat hun, die hem minder goed kenden, nu en dan oogenblikken van verlegenheid kostte, waarmede hij zich met de meeste goedmoedigheid amuseerde. Susan was een geloofsgenoot maar ook ten volle een geestverwant van den wijzen Nathan. Met dezen had hij slechts een ontkennend antwoord op de vraag:
Sind Christ und Jude eher Christ und Jude
Maar zooals wij ons Nathan niet wel gedoopt kunnen voorstellen, kwam het zeker bij Susan nooit op het kerkgenootschap zijner vaderen vaarwel te zeggen. Een oprechte, warme piëteit verbond hem aan dat volk, dat, bij gebrek aan andere nationale banden, des te krampachtiger vasthoudt aan zijn kerkelijke tradities en voorschriften, de overblijfselen van een grootsch verleden. Daarvan getuigde het eerste werk, dat hij in 't licht gaf, zijn Godsdienstig Israëlitisch Huisboek (Nijmegen, Haspels), gelijk later een opstel in Onze Tijd (1869 2e deel) onder den titel: De Joden voorheen en thans. Trouw nam hij ook zijn godsdienstplichten waar, en niets misschien bewees beter den indruk, dien zijn persoonlijkheid maakte, dan de omstan- | |
| |
digheid, dat de meest onverdraagzame ijveraar tegen de zwakheden van moderne hervormden, geen schuld vond in dezen modernen jood.
Maar eerst recht volkomen vond Susan zich thuis in de loge. Zijn voor hoog-zedelijke theorieën zoo ontvankelijk gemoed vond in de vrijmetselarij het terrein, waar het zich geheel kon ontwikkelen, en een machtigen invloed ten goede kon uitoefenen. Het is niet te veel gezegd, dat slechts zij, die hem daar werkzaam zagen, hem geheel leerden waardeeren. En de omstandigheden waren hem op dit punt ten minste zeer gunstig.
Niet gemakkelijk was zijn leven geweest juist in dat tijdperk, waarop zoo menigeen mag terugzien als op zijn meest onbezorgde, zijn gelukkigste jaren. Te Middelburg had hij zich gevleid met de hoop op academische studiën, en daartoe het onderwijs aan de Latijnsche school gevolgd. Ongelukkig noodzaakte een finantiëele ramp, die zijn vader trof, hem dit plan op te geven; en in plaats van naar Utrecht te gaan, zooals zijn voornemen was, mocht hij zich gelukkig achten bij de familie Jacobs te Wageningen een betrekking als gouverneur te erlangen, die hem gedurende acht jaar een rustig en onbezorgd maar ook uiterst werkzaam leven verschafte. Want zij, die hem in later jaren leerden kennen als den man van het gezellig leven bij uitnemendheid, gaven zich allicht te weinig rekenschap van de inspanning, die het hem moet gekost hebben zich bij den arbeid om het dagelijksch brood die veelzijdige kennis eigen te maken, waardoor hij zich ook onder mannen van meer wetenschappelijke opleiding met gemak wist te bewegen. De vriendschappelijke verhouding, waarin hij stond tot ds. Heldring te Hemmen en tot Petronella Moens, die veel te Wageningen logeerde en ook later tot haar dood met Susan bleef correspondeeren, was daarbij voor hem van niet gering belang.
In 1840 vond Susan eindelijk te Deventer eene blijvende | |
| |
plaats, waar hij de beste jaren zijns levens doorbracht, en waar hij zich weldra geheel inburgerde. Aanvankelijk tot huisonderwijzer, twee jaar later tot lector in de nieuwere talen aan het athenaeum benoemd, doceerde hij er meer bepaald de Fransche en de Hoogduitsche taal, benevens de aardrijkskunde eerst aan het gymnasium en na de invoering van de wet op het middelbaar onderwijs hoofdzakelijk aan de hoogere burgerschool.
Te Deventer doorleefde toen de loge Le Préjugé Vaincu een tijdperk van krachtige werkzaamheid onder de leiding van haren door karakter evenzeer als door geest uitmuntenden voorzitter, den ook als dichter bekenden T.W. van Marle. Op de vorming van Susan's denkwijze en karakter had deze voortreffelijke man een beslissenden invloed; en nog in veel later tijd kon Susan nooit van hem spreken dan met aandoening en eerbied. Na het overlijden van v. Marle in 1862 volgde Susan hem als voorzitter op, en hij bleef deze betrekking bekleeden tot zijn vertrek naar Groningen, toen de loge hem als bewijs harer erkentelijkheid het eerevoorzitterschap opdroeg. Wat hij voor de loge geweest is, hoe krachtig hij vooral op de jongeren onder de leden werkte door zijn voorbeeld en zijne lessen, het is hier niet de plaats er over uit te weiden.
Ook zijne positie aan gymnasium en hoogere burgerschool was niet minder eervol, zij het dan in bescheidener vorm. Waren er onder zijn collega's, die weinig met hem in jaren verschilden, anderen waren eenmaal zijn leerlingen geweest. Onder die zoo uiteenloopende elementen, waar bij nadere aanraking de verscheidenheid van karakter, van ontwikkeling, van levensopvatting zoo licht tot botsing kon leiden, was Susan het middelpunt, was het zijne gemoedelijke humaniteit, waarin zich alle wanklanken oplosten; en zoo wist hij een gezonde samenwerking, een oprechte harmonie in 't leven te houden, gelijk zeker schaars aan eene inrichting van onderwijs gevonden wordt. Onge- | |
| |
twijfeld werkte hiertoe niet weinig mede, dat Susan in zijne echtgenoot (Frederika Bernhardina Haas, met wie hij in 1843 gehuwd was), een levensgezellin bezat, die hem volkomen begreep, en met wie hij gedurende zeven-en-dertig jaar een allergelukkigst huwelijksleven leidde. Was hun echt kinderloos, eenige vergoeding konden zij vinden in de aanhankelijkheid der talrijke jongelieden uit verschillende streken des lands, wier opvoeding hun achtereenvolgens werd toevertrouwd.
Maar die paedagogische werkzaamheid verhinderde niet, dat Susan ook op letterkundig gebied de bewijzen gaf van zijn onvermoeide studie. Zoo gaf het gebruik bij het Deventer gymnasium om aan het programma steeds de een of andere verhandeling van een der docenten toe te voegen, hem eene degelijke studie over Jan Klaassen in de pen, een onderwerp, dat hem bij zijn zin voor gezonden humor steeds bleef aanlokken. Aan zijne bewerking van verschillende stukken van Shakespeare (Macbeth en Hamlet bij de Lange te Deventer, The Tempest bij van Hulst te Kampen) had hij de benoeming tot lid der Shakespeare-Society te danken. Eveneens met het oog op het onderwijs schreef hij later zijne aanteekeningen bij edities van Voltaire's Henriade, van Molières Avare, van Boileau's Satires en later van Hamerling's Danton und Roberspierre (Maassluis, J.v.d. Endt). Voorts gaf hij eene Sammlung deutscher Poesie (Deventer, Zwaardemaker), Deutsche Handelscorrespondenz (Haarlem Erven Bohn), Onmisbaar Handboekje bij de beoefening der Hoogduische taal (Deventer, de Lange), een nieuwe bewerking van Meidinger's Hoogduitsche spraakkunst (Zwolle, Tjeenk Willink), vertaalde hij het vervolg op Macaulay's Geschiedenis van Engeland door Lord Stanhope en schreef hij een reeks van artikelen in het jaarboekje voor Nederlandsche vrijmetselaren en andere tijdschriften. Maar het werk, dat hem jarenlangen arbeid kostte, was zijn Nieuw Nederlandsch-Hoogduitsch en Hoogduitsch-Nederlandsch zak-
| |
| |
woordenboek (1e druk bij Bosch en Zoon te Utrecht, 2e bij Noothoven van Goor te Gouda). Het was dus niet ongemotiveerd, dat hij in 1872 tot lid onzer maatschappij werd verkozen.
Zoo nauw was in den loop der jaren Susan's persoonlijkheid verbonden aan de Deventer samenleving, waar bijkans ieder of tot zijn oud-leerlingen of tot zijn vrienden behoorde, dat de gedachte bij niemand opkwam van de mogelijkheid, dat hij elders eene plaats zou aannemen. Algemeen was dan ook de verrassing, toen hij in het begin van 1872 tot leeraar aan de rijks hoogere burgerschool te Groningen benoemd werd. Toch waren het overwegende redenen, die hem bewogen die benoeming aan te nemen. Zijn warme menschenliefde, zijn onbekrompen gastvrijheid, zijn goed vertrouwen ook waren juist niet de eigenschappen om hem een onbezorgden ouden dag te verzekeren. Onder die omstandigheden moest het uitzicht op een pensioen, dat toen in Deventer nog niet verzekerd was, voor hen een krachtige drijfveer zijn om, hoe noode ook, de rijksbetrekking aan te nemen. Voor Deventer was zijn vertrek een groot verlies, en bij allen, die hem van meer nabij gekend hadden, bleven ‘de dagen van Susan’ spreekwoordelijk als de herinnering aan een tijdperk, dat met zijn vertrek was afgesloten.
Ook Susan vond te Groningen niet terug, wat hij te Deventer had achtergelaten. Wel ondervond hij ook daar van ambt- en stadgenooten, voor zoover zij met hem in aanraking kwamen, die welwillende hartelijkheid, welke zijn beminnelijke persoonlijkheid hem als vanzelf waarborgde, wel klaagde hij nooit en roemde hij steeds de voorkomendheid, waarmede men alle moeilijkheden voor hem uit den weg trachtte te ruimen; maar zoo recht thuis kon hij er zich toch niet gevoelen. Daarbij scheen het wel, alsof de verandering van atmosfeer nadeelig werkte op zijn gestel. Was hij te Deventer altijd een voorbeld van gezondheid | |
| |
geweest, steeds op zijn post en zelfs aan den invloed eener verandering der weersgesteldheid nauwelijks ooit onderhevig; in Groningen openbaarden zich reeds spoedig verschijnselen, die voor de ontwikkeling eener chronische kwaal deden vreezen en zijn vrienden vaak ernstig bezorgd maakten. Toen hij eindelijk in het begin van 1880, op zijn verzoek eervol ontslagen, naar Deventer terugkeerde om er de welverdiende rust te genieten, bleek het te laat te zijn. Onherstelbaar was zijn gezondheid geknakt, en reeds den 16en October ontsliep hij zacht en kalm, gelijk hij geleefd had.
Voor hen, die in den mensch iets meer zien dan een figurant op het wereldtooneel, is Susan eene belangwekkende, eene verkwikkelijke verschijning geweest. Noch door geboorte, noch door rijkdom, noch door geleerdheid uitstekende boven zijn omgeving, imponeerde hij toch evenzeer als hij aantrok door dat evenwicht van zedelijke en verstandelijke ontwikkeling, dat de ouden sophrosune noemden en prezen als het schoonste geschenk der goden. Een Amerikaan definieerde eens het onderscheid tusschen de oude en de nieuwe wereld aldus: ‘In de staten van Europa voeren afkomst, vermogen of kennis heerschappij; wij laten ons regeeren door de besten.’ Het is voor mij niet twijfelachtig, of Susan zou in de Vereenigde Staten een hooge maatschappelijke positie bekleed hebben. Maar ook hier mag men van hem getuigen: ‘hij heeft niet vergeefs geleefd.’
G.J. Dozy.
|
|