Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1878
(1878)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 69]
| |
Levensschets van H.M.C. van Oosterzee.Hendrik Marinus Christiaan van Oosterzee, gestorven te Haarlem 8 Nov. 1877, emeritus Predikant van Oirschot in Noord-Brabant, heeft, behalve eene door hem vervaardigde Lijst van Geschriften, ook, als bron zijner Levensbeschrijving, achtergelaten eene Schets van mijn leven. Die schets is tamelijk uitvoerig en zeer getrouw. Ik meen dus niet beter te kunnen doen, dan, in plaats van het door hem geschrevene geheel en al te gaan omwerken, hemzelven te laten spreken en dus, behoudens enkele bijvoegselen en eenige door .... aangeduide uitlatingen, hier eenvoudig te geven zijne
AUTOBIOGRAPHIE.
‘Die de eer had, lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te zijn, geniet na zijn overlijden de eer eener biographie. Dikwijls zijn deze Levensbeschrijvingen onschatbare bijdragen tot de geschiedenis der Nederlandsche letterkunde, maar dikwijls ook kunnen zij niet veel meer behelzen dan: ‘hij leefde, nam een vrouw en stierf;’ 't zij, omdat van den afgestorvene niet veel | |
[pagina 70]
| |
meer te zeggen viel, 't zij, omdat zijn biograaf niet op de hoogte was van de taak over welke hij zich ontfermd had, 't zij door andere oorzaken. Om het dengene, die mijnen naam plaatsen zal in de verzameling Levensbeschrijvingen, gemakkelijk te maken, zal ik hier eenige gegevens voor hem opteekenen, aan hem overlatende het gebruik dat hij er van maken zal. Van mijne uitgegeven schriften heb ik eene Lijst opgemaakt, waarbij eenige Aanteekeningen. Ik zou kans zien om mijne levensbeschrijving tot een hoogst leerzaam boek te maken, waarin het niet ontbreken zou aan belangrijke wenken ten opzichte van opvoeding, onderwijs, beroepskeuze, en wat dies meer zij. Maar dan zou ik moeten treden in bijzonderheden, die voegzamer in de vergetelheid worden begraven; dan zou ik namen moeten noemen, die het beter is te verzwijgen. Ook dan nog zou ik veel leerzaams kunnen te boek stellen ten opzichte van het verband tusschen mijn maatschappelijk, huiselijk, letterkundig en inwendig leven. Maar ook daarvan zie ik af. .... Dit ééne slechts: uit mijn leven en lot laat het zich verklaren, dat eensdeels de meeste mijner schriften slechts weinige bladzijden beslaan en anderdeels zich op zoo veelzijdig gebied bewegen..... Onder het schrijven valt mij in, hoe men al licht zou kunnen denken, dat er wonders wat achter stak, dat ik zoo velerlei en meest korte stukjes in het licht gaf. Dat is zoo niet. 't Heeft oorzaken in mijn aanleg en mijn letterkundige loopbaan. Ik was vlug, maar daardoor wel eens vluchtig; aan assiduïteit heeft het mij altijd ontbroken. Ik moest afwisseling hebben; en daarbij was er meer dan ééne omstandigheid, die dezen aanleg in de hand werkte. Op mijne eerste standplaats leefde ik, vooral in den winter, zeer geïsoleerd. Daar ik gaarne las, en het mij aan genoegzame middelen ontbrak om veel boeken te koopen, knoopte | |
[pagina 71]
| |
ik betrekking aan met de Letteroefeningen tot het recenseeren. Dat heb ik volgehouden van 1831 tot 1875, toen het Tijdschrift ophield. Daardoor kreeg ik van lieverlede allerlei boeken in handen, en maakte van zelf kennis met eene menigte uiteenloopende onderwerpen. Daarbij kwam dat ik, eenmaal aan dit Tijdschrift verbonden, en de dertig of veertig eerste jaargangen voor een kleinigheid gekocht hebbende, er mij op ging toeleggen het geheel compleet te hebben, zooals mij dan ook bij gedeelten gelukte. Nu had ik in dat Tijdschrift alleen eene bibliotheek, waaruit ik veel en velerlei wetenswaardigs putte, maar ook een: van alles wat. In later jaren kwam daarbij, dat ik een der voornaamste medearbeiders werd aan Sijthoff's nieuwe bewerking van Nieuwenhuis' Woordenboek (van de C af); dit bracht mij opnieuw in aanraking met allerlei onderwerpen. Zoo kreeg ik van lieverlede eene algemeene (zoo niet kennis van, dan toch) bekendheid met eene menigte uiteenloopende zaken, waardoor ik doen kon wat anders voor één mensch moeilijk zou zijn: het opzicht te hebben over en belast te zijn met het bijwerken en vertalen van het in de latere uitgaven van ‘Das Buch der Erfindungen, Gewerbe und Industrien’ opgenomene, als ook om zoo vele artikelen in de Navorscher te schrijven. Doch ik dien mijne Biographie te beginnen.
Ik was de oudste zoon (geb. 29 Aug. 1806) van Wouter Leonardus van Oosterzee, A.L.M. Phil. Doct. en Predt. te BrakelGa naar voetnoot1, en Jacoba Laurentia Beudt. Toen ik vier jaren oud was, vertrokken mijne ouders naar St. Philipsland, waar mijne moeder al spoedig (5 Maart 1811) overleed. Ik beklaag ieder kind, dat vroeg zijne moeder verliest. Die geen moeder gehad heeft, heeft geen jeugd | |
[pagina 72]
| |
gëhad. Ik had twee jongere zusjes, waarvan de oudste het ouderlijke huis verliet om bij de familie van Royen in den Haag (verre familie van ons) te worden opgevoed. De jongste was van beperkte geestvermogens en drie jaren jonger dan ik, zoodat ik er weinig aan had. Het spelen met de dorpsjeugd werd mij bijna nooit toegestaan. Daar nu mijn vader met een meid huisde, had ik weinig vroolijks, want mijn vader was een doorgeleerd, hoogst scherpzinnig en daarbij welwillend man, maar hij ging op dat eenzame, afgezonderde eilandje (hij noemde het later altijd zijn Patmos) zwaar gebukt onder het verlies mijner moeder. - Speelgoed had ik niet en had er ook lang groote vrees voor. Ik herinner mij, dat ik eens een trom (voor speelgoed een grooten!) gekregen had. In mijne onervarenheid spande ik de snaar te sterk, zoodat ze brak. Ik werd in een afzonderlijk vertrek gesloten en kreeg dáár eten; hoelang dat duurde weet ik niet meer, maar wel, dat ik, toen de straftijd om, en ik in genade aangenomen was, zoo vreeselijk bang was om iets aan een stuk speelgoed te breken, dat ik een ander voorwerp, dat eene tante eens voor mij medebracht (ik weet niet meer wat), niet eens durfde aanraken en volstrekt geen speelgoed meer begeerde, zoodat al mijne recreatie zich bepaalde tot prentenkijken. De niet groote en bovendien theologische bibliotheek van mijn vader bood daartoe weinig aan; alleen bezat hij een exemplaar van de oude, groote bijbelverklaring van Patrick, Polus en Wells, waarin een vroeger eigenaar honderden van allerlei bijbelsche platen had ingevoegd. Leeren moet ik nog al goed gedaan hebben; dat ik ten minste vóór den dood mijner moeder lezen kon, bleek mij later uit een van hare hand gevonden brief. In 1815 werd mijn vader naar Zonnemaire beroepen, en hertrouwde daar in 1816 met L. Moolenburgh. Hij onderwees mij in schrijven en rekenen, wat later ook in Latijn, Grieksch en Wiskunde. Fransch en Nederduitsch | |
[pagina 73]
| |
eerde ik een tijdlang bij zijn nabuur, Ds. van Exter te Noordgouwe. In het voorjaar van 1821 werd mijn vader te rade mij naar de Latijnsche school in het naburige Zierikzee te zenden. Indien daarmede bedoeld werd, dat ik meer zou leeren, is het plan totaal mislukt wat het rectorale onderwijs aangaat, maar voor mijne beschaving was de leiding van de moeder des rectors C.J. van de Palm zeer nuttig, en het aemuleeren met commilitones had ook op mijne vorderingen eenen niet onbelangrijken invloed..... In Sept. 1823 werd ik tot de Academie gepromoveerd, niet zonder ruimen lof. Ik vertrok naar de Utrechtsche Academie als student in de Theologie. .... Het schijnt van zelf gekomen te zijn, dat ik met twee mijner Zeeuwsche schoolmakkers als theologant naar Utrecht ging. Ik herinner mij niet, ooit mijne toestemming tot die keuze te hebben gegeven, wel weet ik nog, dat mijn vader met mij over studievakken enz. sprak. Ik had geen trek naar de Academie; voor theologie voelde ik geen sympathie. Medicijnen - ik had toen reeds (wat mij altijd is bijgebleven) eene onoverwinnelijken afkeer van en vrees voor lijken. Rechten - daarop antwoordde mijn vader altijd: ‘men kan er wel een scheepslading van naar Amerika zenden.’ Letteren behaagde mij niet, en, ofschoon ik te Zierikzee mathemathisch onderwijs had genoten van den, als leermeester der Wiskunde, onovertrefbaren J.A. Dompeling (van 15 Jan. 1815 tot Aug. 1822 Predikant te Zierikzee, waarna hij als Professor naar Deventer vertrok), en ik in de Wiskunde wel lust had, voor afzonderlijke studie in de vijfde faculteit was toen geen uitzicht. Ik was, toen ik van de Latijnsche school kwam, liefst op een Notaris-kantoor besteld geworden, maar waarom mijn vader dat niet inwilligde, weet ik niet. Ofschoon ik voor theologie geen sympathie voelde, was er toch in het predikantsambt iets dat mij aantrok: nl. dat ik op mijn drie en twintigste jaar mijn eigen | |
[pagina 74]
| |
brood zou kunnen eten. .... Ik werd dan theologant, maar zonder den waren lust voor het vak en passief daaromtrent, heb ik op mijn tijd mijne examens gedaan en de studiën gevolgd. Volkomen juist was dus de berisping, die Heringa mij eens, bij het begin van mijn laatste studiejaar, toevoegde: ‘Gij gaat achteruit. Toen gij in de propaedeutica studeerdet, behaaldet gij den lof uwer leermeesters. Toen gij bij ons kwaamt, studeerdet gij het eerste jaar eximie, het tweede egregie, het derde bene; wat moet het nu worden? Zult gij met mediocriter van de Academie gaan?’ - Ik durfde niet zeggen wat mij op het hart lag: ‘het ontbreekt mij aan lust voor de theologische studie.’ Ik trachtte er slechts te komen, hopende op vergoeding, indien ik als prediker (zegge: openbaar spreker) telle quelle eenigen opgang maakte, en met het meisje mijner keuze zou verbonden zijn. Verder zag ik niet en vooral ook niet dieper, want in het gemoedelijke element, voor een predikant zoo noodig, had ik nooit een blik geslagen. Dat was niet mijne feil alleen, maar het was eene feil van dien tijd; opgang maken als prediker was der meesten ideaal, de ernstige zijde der zaak (s.v.v.) werd te veel verward met eene orthodoxe richting, die een fatsoenlijk student beneden zich rekende. Kunstig schetsengeknutsel was de hoofdzaak der homiletiek, en naar ‘mooi preken’ regelden zich de nominatiën en beroepingen, ook in de steden. Hoogere eischen waren mij althans niet bekend. Geen hart dus hebbende voor de theologische studie, maar toch geen bepaalden afkeer van het predikambt meer gevoelende (vooral toen mijne studenten-preken nogal met bijval gehoord werden), deed ik mijn proponentsexamen en trad, na een beroep te hebben aangenomen, met mijne lieve Clasina Geertruida Uyttenhooven in het huwelijk. Terwijl ik dit schrijf (1877) is zij zevenenveertig en een half jaar lang mijne levensvreugde, mijn levenssteun. .... Zij is de grootste zegen, ooit door mij genoten. | |
[pagina 75]
| |
Den 10den Januari 1830 werd ik door mijn vader te Elkerzee, op het eiland Schouwen, bevestigd met Jos. I:7-9; en deed mijne intrede met Openb. III:20-22. Bijna vijftien jaren lang heb ik te Elkerzee veel goeds genoten. Ik was er in de nabijheid van Brouwershaven, de standplaats van mijnen schoonvader Adr. Uyttenhooven; van dien schranderen, opgeruimden man heb ik veel geleerd, en zijne vrouw, Ida van Cuilenborgh, was mij een paar jaren een liefdevolle moeder. .... De illusiën van opgang en promotie verdwenen; ik begon zeer naar verplaatsing te wenschen, omdat wij reeds vier kinderen hadden, en het onderwijs te Elkerzee zeer slecht was. Welkom was het mij daarom, door tusschenkomst van mijnen getrouwen vriend Prof. J.F. van Oordt, eene beroeping te ontvangen naar Oirschot, in Noord-Brabant, waar eene goede Protestantsche kostschool was. Den 27sten Oct. 1844 preekte ik te Elkerzee afscheid met Matth. XXVIII:20. Te Oirschot werd ik 10 Nov. bevestigd door mijnen vader met Joh. XVII:17-21, en deed intrede met Eph. IV:15. Bijna vijftien jaren had ik gediend in eene landgemeente, die mij en mijne vrouw genegen was, en bij welke geen zweem bestond van intriges. Onze conversatie met ambtsbroeders en vrienden, waaronder de uitgebreide familie mijner stiefmoeder, was onder gulle, goede Zeeuwen geweest. Wij hadden nooit ‘op ons tellen te passen.’ Argeloos kwamen wij dus te Oirschot; daar was eene partij die liever een ander had gewenscht. .... Wij hebben er dus veel onaangenaamheid te verduren en te verduwen gehad. Stoffelijke oorzaken werkten mede; bovendien was de classicale vergadering van Eindhoven volbloed modern. Toen ik nu, na den dood van Ds. G.J.C. Harmsen.... te Valkenswaard, als secundus in het provinciaal kerkbestuur van Noord-Brabant was opgetreden, deed men | |
[pagina 76]
| |
geen recht aan mijne liberaleGa naar voetnoot1 richting, maar verkoos mij uit moderne eenzijdigheid niet: dit was mij eene zware grieve, er kwamen onaangenaamheden in de Gemeente bijGa naar voetnoot2.... en ik vroeg mijn Emeritaat; ik trad te Oirschot den 28sten Juli 1872, voor het laatst op doch met geene afscheidsrede, en vestigde mij 1 Aug. te Haarlem, omdat mij daar uitzicht geopend was op het huisvesten van leerlingen der Hoogere Burgerschool, die ik echter slechts twee gehad hebGa naar voetnoot3. Wat overigens mijn letterarbeid betreft, verwijs ik naar de bijgevoegde Lijst mijner uitgegeven schriften. .... In 1840 werd ik lid van het Zeeuwsch Genootschap; in 1845 van het Noord-Brabantsch, dat mij in 1847 tot correspondeerend lid, later tot medebestuurder, en, bij mijn vertrek uit de provincie, tot honorair lid benoemde. In 1854 werd ik lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde en in 1859 Membre d'honneur van de Cercle artistique, littéraire et scientifique te Antwerpen. Onze nog in leven zijnde kinderen zijn: Wouter Leonhardus, geb. 17 Febr. 1831 gehuwd en te Antwerpen woonachtig; Ida Johanna Cornelia, geb. 17 Juni 1836, gehuwd geweest met B.P. de Jong te Oirschot; Lena Jacoba, geb. 11 Febr. 1839; Anna, geb. 16 Maart 1842 gehuwd; Louisa Debora, geb. 4 Maart 1845; Dirk Jacobus, geb. 2 Juni 1847, eerst Officier van administratie bij de Marine, thans Luitenant-Kwartiermeester bij het Oost-Indische leger, gehuwd; Joan Frederik Nicolaas, geb. 7 Nov. 1850 (naar mijnen vriend van Oordt genoemd), eerst Luitenant ter zee, thans Oost-Indisch Ambtenaar, gehuwd.’ | |
[pagina 77]
| |
Tot zooverre de eigenlevensbeschrijving van H.M.C. van Oosterzee. Ik heb er maar weinig aan toe te voegen en zal op den tekst geen commentarius perpetuus leveren. Wat de afgestorvene min oorbaar achtte uit te pluizen, blijft best ook door zijn beschrijver omhuld. En wat aangaat eene volledige karakterschets en de beschrijving der ontwikkeling van den persoon, onze van Oosterzee heeft niet zoo grooten invloed uitgeoefend op het maatschappelijk leven, of wat men noemt, op de wereld, dat het in 't licht stellen van zijn leven en werken raadselen oplossen en gewichtige vragen beantwoorden zou, in één woord, dat het de moeite zou loonen. Van Oosterzee toch was meer een veel-schrijver envertaler, dan een schepper van nieuwe denkbeelden, die de menschheid eene groote schrede vooruitbrengen op den weg der ontwikkeling en volmaking. In zijne dorpspastoriën opgesloten, worstelende, zooals honderden, met vele levensbehoeften en een armzalig traktement, was werken en schrijven voor hem minder nog een lust dan een plicht, meer eene noodzakelijkheid dan vrije keuze. Zijn groot gezin en de groote en moeilijk te bevredigen eischen van het werkelijke leven, deden zijne pen zoo vlug over het papier vliegen, waardoor hij een schat van lettervruchten uit het buitenland voor Nederland heeft genietbaar gemaakt, welke zonder hem misschien nooit tot onze kennis gekomen was. - Zóó zou men, gelijk Sue eene verdediging der zeven hoofdzonden heeft geschreven, ook eene pleitrede kunnen houden tegen den overvloed, en vóór de armoede en het gebrek! Zeker is het althans, dat, hadden de Predikanten niet gewoonlijk voor echtgenoot en kinderen te zorgen; en werden ze niet, wat hunne bezoldiging betreft, meestal tot half hongerlijden veroordeeld; zulk een stortvloed van vertalingen zich over ons land niet zou uitstorten, of uitgestort hebben; terwijl nu, sints de Hervorming in ons Vaderland werd inge- | |
[pagina 78]
| |
voerd, ‘het onafgebroken geklepper van de hollandsche vertaalmolen, waarin zoo zelden goed meel gemalen wordt’ bijna onophoudelijk wordt gehoord. Deze aanhaling uit de Gids (Octob. 1869 blz. 138.) geef ik hier, zonder ze daarom op van Oosterzee's vertalingen, die vele zijn, van toepassing te willen maken. Integendeel houd ik het er voor, dat hij zeer gelukkig was in de keuze der stukken, die hij in onze taal overbracht, evenals in de wijze waarop hij dat deed. Het bekende gezegde: ‘Men kan zich wel zalig, maar niet rijk preeken’ is de ondervinding van velen en was ook die van onzen van Oosterzee. Eere den man die met zijne gaven woekerde, om ten minste in den nood van zich en de zijnen, op eene betamelijke wijze, te voorzien, en die, behalve dit, door zijne overvruchtbare pen het genoegen en de kennis van velen mocht vermeerderen, al kwam dan ook de grootste geldelijke winst niet in zijne, maar in anderer beurs terecht. Dat van Oosterzee niet, wat men noemt ‘met hart en ziel’ Predikant was, getuigt hij zelf, en als ik deze zijne verklaring logenstrafte, zouden anderen mij logenstraffen; wij kunnen ze dus wel voor waarheid aannemen. Maar waarom dan ook Predikant geworden; - als de ware ambitie er voor ontbrak, als het niet de waarachtige levenskeuze was, als hij er de heilige, zoo onmisbare roeping niet toe gevoelde? Ja, waarom? - Deze vraag laat zich gemakkelijker doen, dan beantwoorden. Maar ik weet wel, dat er een woord is van Bilderdijk, dat we op van Oosterzee, en op vele anderen moeten toepassen (in de eerste plaats op Bilderdijk zelven) en dat nog al veel in van Oosterzee's leven verklaart; opklaart ten minste; namelijk: ‘Wij zijn, 't geen de causae determinantes ons gemaakt hebben, en weten dikwijls niet, wat wij zijn en waarom of hoe wij 't geworden zijn; maar wij zijn 't daardoor met des te beter goede trouw’. | |
[pagina 79]
| |
Als ik een eigenlevensbeschrijving lees, is het mij dikwijls alsof ik een oud man hoor vertellen wat in zijn leven den meesten indruk op hem heeft gemaakt; hetzij dat het beuzelachtig, hetzij dat het waarlijk belangrijk was; en hoe hij leeft, vooral in de herinneringen van oude dagen. Toen mijn Vader (Prof. H.W. Tydeman, te Leiden), blind van ouderdom, twee, drie en tachtig jaren oud, eenige ‘Fragmenten van herinneringen en opmerkingen uit en aangaande zijn eigen leven’ dicteerde (een afschrift hiervan bezit de Leidsche Maatschappij), ging hij veel voorbij wat het nageslacht werkelijk belang zou ingeboezemd hebben, en waarover hij nog wel het een en ander had kunnen mededeelen, wat anderen niet wisten en zeker zoo nauwkeurig niet konden weten; terwijl hij soms vrij lang stilstond bij kleine familie-aangelegenheden, die zelfs toen weinig waarde meer hadden en die nu zeker niemand meer raken. En zoo is het ook met deze eigenlevensschets van H.M.C. van Oosterzee. - Hij leefde ja, meest op een of ander boerendorp, van de groote wereld afgesloten, en bracht wel den grootsten tijd van zijn bijzonder werkzaam leven excerpeerende en vertalende voor zijn lessenaar door; maar toch, als hij gewild had en de geest was vaardig geweest, hoe vele merkwaardigheden van werkelijk aanbelang had hij ons kunnen mededeelen, van invloed door dezen of genen op hem uitgeoefend, van be- en mishandeling van anderen ondervonden, van teleurgestelde hoop, van vervulde verwachting enz. Doch zijne schrale bekentenissen laten ons maar even toe een blik in zijn huis en in zijn hart te slaan. Daarentegen is hij zooveel te uitvoeriger in de opsomming en zelfs in de beoordeeling van zijne schrikbarend vele geschriften, waarvan de opgave zoo aanstonds volgt. Dat van Oosterzee zoo veel daarover en zoo weinig of niets over zijne gemeenten en het gemeente-leven, over | |
[pagina 80]
| |
zijne Evangelieprediking en zijne pastoraal heeft gezegd, doet den lezer al wel vermoeden, hetgeen hij trouwens in zijne Levensschets ook niet verbloemt, dat hij meer was een man van letteren, en in de kerkelijke Reglementen doorkneed, dan een Herder en Leeraar van de hem toevertrouwde Gemeenten. Omtrent de eersten heeft hij zich inderdaad gansch zeer bijzonder verdienstelijk gemaakt.
Rozendaal.
H.W.T. Tydeman. | |
[pagina 81]
| |
Lijst van geschriften, uitgegeven door of onder medewerking van H.M.C. van Oosterzee.Ga naar voetnoot1I. Afzonderlijk uitgegeven geschriften.1) Oorspronkelijke.A. Met vermelding van naam, op den titel of onder het voorbericht of de narede.Redevoering over de vaderlandsliefde. Zierikzee. van de Velde Olivier 1833. Leerrede bij het herstellen der Kerk te Elkerzee. Ald. 1838. Feestrede bij het 25 jarig bestaan van het Bijbelgenootschap. Ald. 1840. Viertal Leerredenen. Ald. 1841. Uitspraakleer der Nederlansche taal. 's Hertogenbosch. Gebr. Muller 1848. (later herdrukt). Leerrede over de vrijheid des Evangelies. Ald. 1848. Leerrede ter gelegenheid der Cholera. Ald. 1849. De helft der XIX eeuw. (In een bundel). Zendingsrede. Ald. 1852. De Synode van 1851. Ald. 1852. Het beeld van J.F. van Oordt J. Wz. Ald. 1853. De Synode en de Bijbelvertaling. Ald. 1854. | |
[pagina 82]
| |
Feestgave van geloof en liefde. (In een bundel). Woordenboekje van Uitvindingen. 's Hertogenbosch. Gebr. Muller 1855. Schets der Bijbelsche Aardrijkskunde. Ald. 1857. Korte vertellingen. De Nederlandsche Hervormde kerk. 2 deelen. Schiedam. Roelants. 1856. De Synode en de leervrijheid. Ald. 1865. Jaarboekje voor de Nederlandsche Hervormde kerk. 1870. Ald. 1872. Bijdrage tot reorganisatie der Nederlandsche Hervormde kerk. Amsterdam. Kirberger 1873. | |
B. Zonder naam of met verdichten naam.De 5de Juni 1848. 's Hertogenbosch. Gebr. Muller 1848. H. van Brakel. Gullivers reis naar Bogghoef. Amsterdam. Stemvers 1848. Naar Tilburg. Ald. 1849. Vier vertellingen van een dorpspredikant. Ald. 1849. Handleiding tot het omòrespel. 's Hertogenbosch. van der Schuyt z.j. (1850). Ireneus Alethophilus, de strijd der partijen. Ald. Gebr. Muller 1851. Het middelbaar onderwijs enz. door een Protestant. Amsterdam. Loman 1863. Nederlandsche vrouwen. (Kinderboekje). Leiden. Sijthoff z.j.(1863). Christianus Sincerus. Beantwoording van Broeder Jonathan. Tiel. Mijs z.j. (1867). Wat zou Vader Molenaar van de Nieuwe Gezangen gezegd hebben? (door een niet-modern Evangelie-dienaar). Ald. 1868. Lijkplegtigheden in de Grieksche kerk. (Met het artikel Grieksche kerk vermeerderd herdrukt). Ald. 1865. Toen uitgegeven bij gelegenheid der begrafenis van H.M. Koningin-Moeder. Het Kiesstelsel in de Nederlandsche Hervormde Kerk. Utrecht. Andriessen. Het geïllustreerde boek voor iedereen, drie deeltjes. a: Spijzen en dranken, b: Kleeding en opschik, c: Huizen en huisraad. (Deze boekjes zijn compilatien uit: Het boek der uitvindingen). Giovanni's marmot. Leiden. Sijthoff. (Een kinderboekje bij een plaatje). | |
2. Vertalingen.A. Met vermelding van naam.De St. Nicolaas-kinderen. Middelburg. Gebr. Abrahams. 1853. | |
[pagina 83]
| |
De heer van Hagen en zijne kinderen. Ald. 1854. Kist. De Grieksche kerk. 's Hertogenbosch. Gebr. Muller 1854. Bungener, Christus in onzen tijd. Schiedam. Roelants 1857. Bungener, e.a. Het Christendom in de drie eerste eeuwen. Ald. 1857. Bungener, Zie de dienstmaagd des Heeren. Leeuw. 1859. - Ambrosius in de vierde eeuw. Leeuw. 1859. Mevr. Cherbuliez, Amalia's Dagboek. Dordrecht Lagerweij 1859. In de Familie-Bibliotheek: Ule, Wonderen van den sterrenhemel. - Livingstone, de zendeling. - Wagner, Vogel in Afrika enz. - Wagner, Duchaillu in Afrika enz. Leiden. Sijthoft 1860. Barth, Reizen in Afrika. 5 dln. 's Bosch. Gebr. Muller 1858-1860. (De naam v.d. vertaler in een Naschrift genoemd). Rougemont, De mensch en de Aap. Amst. Höveker 1863. Kinderboekjes z.j. meest van 1862-64: Lodewijk van Eikenschot. Middelburg. gebr. Abrahams. - Willem en Emilia. - De kleine schoenmaker. - Klopt en u zal opengedaan worden. - De jonge bedelaar. - De kleine helden. Middelburg. Gebr. Abrahams 1863. Mevrouw Bernard, Noordsche, Celtische, Indische, Egyptische en Perzische Godenleer. 2 stukken. 's Hertogenbosch. van Heusden 1864. Lehon, De mensch en de Voorwereld. Leiden. van den Heuvel en van Santen. 1869. (Vertaling met enkele aanteekeningen.) J. Verne, Reis naar de maan. Leiden. v. Santen 1876. | |
B. Zonder naam.Carlèn, Emma. 2 dln. 's Bosch. Gebr. Muller 1851. (Toen later bleek, dat er reeds eene vertaling van was opgenomen in eene bibliotheek van romans, is deze uitgave zoo veel mogelijk vernietigd; er zijn echter nog exemplaren in omloop.) Dressel, Over de Openbaring van Johannes. 2 dln. 's Bosch. 1852. Hamm, De Wijn. Schoonhoven. v. Nooten 1868. -- De Sleutel van den wijnkelder. Ald. 1870. (verkorting van het vorige). De ouderlingen en diakenen volgens het Nieuwe Testament. Leiden. Engels. z.j. Figuier, Leven na sterven. Leiden. v.d. Heuvel en van Santen 1872. Herdrukt 1873. de Jonghe, Handleiding tot cultuur der camellia's. 's Bosch. Gebr. Muller. | |
[pagina 84]
| |
Strousberg, Leven en Werken door hemzelven beschreven. (Vertaling met verkortingen.) | |
II. Boekwerken en kleinere geschriften, tot welker uitgave ik meer of minder heb medegewerkt.G.A.B.M., Over de zeegaten van Zierikzee en Brouwershaven. Rotterdam. v.d. Meer en Verbrugge 1841. (Dit stukje heb ik geschreven, maar mag het mij niet toeeigenen, daar de zaken mij zijn opgegeven door loodsen enz.) Van de Watering, Adres over geneeskundige onderwerpen. Zierikzee. Olivier 1843. Id. Genezing van Breuken. Ald. 1844. (Deze brochures heb ik gesteld, naar mondelinge mededeelingen van den ‘Auteur’.) Del Campo, Leven van Chassé. 's Bosch. Muller 1849. (Geredigeerd naar opgegeven tekst). v. Sijpestein, Leven van Dumonceau. Ald. 1852. (De stijl hier en daar geretoucheerd. Evangeline: De Kajuitsjongen, De kleine Mijnwerker, De Reis naar Java, Drie maanden onder de Sneeuw. Leiden. Sijthoff. 1856. (Deze vier boekjes heb ik vertaald en hier en daar met aanteekeningen voorzien. Zij zijn tegen mijne bedoeling op naam van ‘Evangeline’ uitgegeven. Gedenkschrift van het standbeeld van de Ruijter. Vlissingen. 1850. (De gegevens zijn door mij geredigeerd tot een geheel.) Blanqui, Geschiedenis der Staathuishoudkunde, vert. door Versfelt. twee dln. 's Hertogenbosch. Gebr. Muller 1851. (Deel 1 hier en daar nagezien. Deel 2 geheel overgewerkt.) L. Figuier en O. Fraas, Geschiedenis der Voorwereld. De Aarde voor den zondvloed. Rotterdam en Leiden. Nijgh en v.d. Heuvel en van Santen. 1867. (Deze vertaling staat op naam van Dr. Beima, die door omstandigheden verhinderd werd verder dan bladz. 158 te vertalen. Het overige, dus ver het grootste gedeelte der vertaling is van mij. Het boek telt 800 blz., waarvan het tweede gedeelte met eenigszins beknopter letter werd gedrukt.) Niemeyer, Opvoeding en Onderwijs, drie deelen. Schiedam Roelants 1863. (Dit werk is door Görlitz vertaald tot d. III blz. 565. Na diens overlijden heb ik het overige bewerkt, meer dan vertaald.) Het boek der Uitvindingen. Leiden. Sijthoff. (Tot deze uitgave heb ik vele vertaalde gedeelten geleverd. Van de Prachtuitgave, welker uitgave in 1874 bij afleveringen begonnen is, (het eerste deel ver- | |
[pagina 85]
| |
scheen in 1875) heb ik al de zeven deelen herzien en volgens den laatsten Duitschen tekst bijgewerkt). Van der Aa, Woordenboek der Nederlanden. Gorinchem Noorduijn. 1839-1851. (In dit werk schreef en behandelde ik B-Z. de artikelen uit Schouwen en Duiveland, ook nog enkele anderen. L-Z, ook die over de Meierij van den Bosch). Nieuwenhuis' Woordenboek van Kunsten en Wetenschappen, tien deelen. Leiden. Sijthoff 1854-1868. (Hierin schreef ik eene groote menigte artikelen, van C-Z. over Godsdienstwetenschap, Theologie, Astronomie, Aardrijkskunde, Algemeene, Kerkelijke, Letterkundige en Vaderlandsche Geschiedenis, Muziek enz. Vele dier artikelen zijn geheel of ten deele vertaald uit het Conversations-Lexicon en andere bronnen; vele ook oorspronkelijk. Naamloos). De Aardbol. Negen deelen. Amsterdam. Laarman 1839-1854 In het derde deel: Beschrijving der Nederlanden, schreef ik, met mijnen naam, Zeeland). Van Pellecom, Gedachtenisrede. 's Bosch. Gebr. Muller, 1841. (Hiervoor schreef ik eene voorrede, bij vorm van een brief aan den schrijver). Zondagsboek. Schiedam. Roelants. z.j. Hierin schreef ik: Cornelis Planker. blz. 45. - Groote markt en Stadhuis te Brussel. blz. 81. - Jacob Westeling blz. 102. Glasius. Godgeleerd Nederland, drie dln. 's Bosch. Gebr. Muller. 1856. Hierin schreef ik, met mijnen naam, het artikel A. Uyttenhooven. Handelingen van het Noord-Brabantsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen; daarin is opgenomen mijne in 's Genootschaps Vergadering voorgelezen verhandeling over de Beoefening der sterrekunde in verband tot die der geschiedenis. Handelingen van het Taal- en Letterkundige Congres te 's Hertogenbosch 1860. Hierin staat een bijdrage van mij tot bevordering van eenparigheid in 't gebruik onzer taal. Galerij van Nederlandsche Geloofshelden, door Ds. B. Glasius en mij uitgegeven, maar met stuk 1 en 2 gestaakt. Tiel. Campagne. 1853. Daarvan schreef ik: Inleiding, bl. 1 en J. Pistorius, bl. 39. Kerkelijke Reglementen. Meermalen herdrukt; zesde uitgave 1876. Schiedam. Roelants. | |
Stukken in Periodieke Werken.A. Jaarboekjes.Dorkas, Rotterdam. Nijgh. 1851. Een zonderling. Almanak voor Vaderlandsche Geschiedenis en letteren. Stemvers. Am- | |
[pagina 86]
| |
sterdam. 1845. Het was eene proeve om eenen Almanak te vereenigen met bloemlezingen uit Nederlandsche schrijvers over Nederlandsche Geschiedenis, b.v. 3 Oct. (1574) Hoofts beschrijving van Leidens Ontzet enz. Maar ofschoon ik het denkbeeld nu nog niet verwerp, moet ik, het boekske, dat ik alleen redigeerde, en dat bij eene proeve bleef, zelf als mislukt aanmerken. Geïllustreerde Almanak. Leiden. Sijthoff. 1858. De Hemelteekenen 1861. De stormen. - De vallende sterren en luchtsteenen: 1863. - De kometen. Miniatuur-Almanak. Utrecht. Bosch. 1847 of daaromtrent, een versje. Studenten Almanak. Utrecht. v. Schoonhoven. 1827 of daaromtrent, Twee vrienden, get. v.O. Zeeuwsche Volks Almanak 1836-1847 onder redactie van J. Berman en mij, 1836-46 Zierikzee v.d. Velde Olivier; 1847 ald. de Looze. 1836-1847 Voorberigten en Kalenderwerk. - 1838. Maria van Haamstede. - Op de Bruiloft van een Zeeofficier. - 1840. De kustlichttoren op Schouwen. - 1842. Over de planeten. - Weergesteldheid in Zeeland. - Over de Zon. - Toast bij eene bekroning. - Over zware branden in Zeeland. - 1844. Over de maan. - Naschrift op een stukje van Dr. Römer. - Op een zilveren bruiloft. - W. Beukelsz. - 1846. Overzigt van jaargang 1-10. - Zeeuwsche stedestemmen. - Bijzonderheden van het Zeeuwsche taaleigen. - Stra in Schouwen. - 1847. Over Zeeuwsche maten en gewigten. - Het darinkdelven. - Aan J. ab Utrecht Dresselhuis. - Dit laatste rijmpje sluit den Zeeuwschen Volks-Almanak. In 1848 gaf ik, ten einde de zaak levendig en aan mij te houden, eenen Zeeuwschen Kalender in het licht, te Amsterdam bij Stemvers. Daarop volgde: Nehalennia. Middelburg. Gebr. Abrahams. - In dit door mij geredigeerd jaarboekje schreef ik, behalve voorberichten en opdrachtsbrieven: 1849. Latijnsche school te Brouwershaven. - Kerkelijke curiositeiten. - Kleine mededeelingen. - Vragen. - 1850. Drooge gasterijhouders. - Boeken in de kerkekamer te Brouwershaven. - Oude policie-bepalingen te Zierikzee. - Kleine mededeelingen. - Beantwoordingen van vragen. - Vragen. Van Nehalennia werd geen volgende jaargang uitgegeven, en in 1851 sliep de geheele zaak. Maar 1852-1856 gaf ik bij Gebr. Abrahams uit: Zeeland. Behalve het voor- en kalenderwerk schreef ik er in: - Een koopdag. - Pieter Wereeuwsen. - 1853. Sprokkelingen. - De Nieuwe kerk te Middelburg. - W. Teelinck. 1854. M.v. Reigersbergh. - Fransche Mie. - Nasprokkeling. - 1855. Leven van | |
[pagina 87]
| |
A. Uyttenhooven. - Kerkelijke curiositeiten. - 1856. Alles vergeefsch. In het jaarboekje Cadzandria, door J.H. van Dale uitgegeven, gaf ik in 1857: Vader en Zoon. Ten volgenden jare werd van dat jaarboekje eene nieuwe serie geopend onder redactie van van Dale en mij. - In 1858 en 1859 is het kalenderwerk van mij. Voorts: Schouwensche legenden. - 1859. Reinier de klerk. - Een Zuidbevelandsche overlevering. - Winzenburg. | |
B. Maandwerken.Album (Christelijk). Haarlem Kruseman; Z. Bommel. Noman; Arnhem. Thieme. - 1862. Jezus Christus, de Leidsman van het geheele menschdom tot zaligheid. - 1864. Het Rijpsterlicht. Alsmede vóór 1862: Graswinkel en Hartigvelt. - Eene waarschuwing van Johannes. - Een banvloek van Paulus. - De hangkap. Vert. n. Beecher Stowe. Album der Natuur. Over reuzen. - Het mijnwezen in den Hartz. - Sept moucel. Bijdragen (Godgeleerde). Amsterdam. Brave 1846. Iets over Joh. XIII: 14, 15. Brood des levens (Het) Zutphen. Thieme 1876. 29 Januari, 10 Febr., 21 April, 25 Mei, 8 Aug., 19 Aug., 9 Oct., 1877. 24 Jan., 2 en 3 Mei. Buitenman (De). Amsterdam. Stemvers. Onder dezen titel gaf ik in 1850 een Maandschriftje uit, voor den burgerstand, vooral ten platten lande, bestemd. Elk maandnommer bevatte een godsdienstig vertoog, voorts geschied- en letterkundige opstellen, huishoudelijke en tuin-voorschriften enz. Het is bij dat ééne jaar gebleven, doordien de uitgever naar buitenslands ging; de eenvoudige stukjes behoeven noch verdienen afzonderlijke vermelding. Dagschrift (Bijbelsch). Dordrecht. Lagerweij. Op verzoek van Ds. Rienstra, den Redacteur, schreef ik er zeer enkele stukjes in. Dames-Maandschrift. Hierin gaf ik onderscheidene stukjes, waaronder, een over Olympia Fulvia Morata een der voornaamste is; ook geschiedkundige herinneringen over vrouwen enz. Euphonia. In 1825 of 1826 schreef ik in dat door Ds. Decker Zimmerman geredigeerde en meest door hem geschreven tijdschrift: Iets over een teregtgebrachten misdadiger. het was het eerste wat van mij gedrukt is. Europa. Dordrecht. Lagerweij, later ald. Revers. Een Wonder- | |
[pagina 88]
| |
man. - 1858. Eene gelderisis uit vroeger dagen. - 1859. Over oude en nieuwe natuurkennis. - De zwarte dood (Pseud. H. van Brakel). - H. Bardt. - De Hondsdagen. - Diamanten. - 1863. Japan en Japanneezen. (Ps. H. v. Brakel). - 1865. Choke. - 1869. Over opdragten van boeken. - Toch kwam hij er. - ‘Onze Toon.’ - Achthonderd gulden. (Ps. H. v. Brakel.) - Don Antonio Magino. - W. Raleigh. - 1870. Lord Lyttelton. - 1872. Klaas Klim. - 1873. Gerstäcker. - Art. 1091 Burgerlijk Wetboek (Ps. H. v. Brakel). - 1874. Op groote schaal. - 1875. Leven van A. Moens. - 1861. ‘Afgestorven.’ (Iets over Puckler-Muskau). - 1876. Koopman Peter. - Geldswaardig papier. - Een keizer die Paus wil worden. - 1875. Praatziek Minister. - Frederik de Groote als prelaat. - 1876. Een moeilijk onderzoek. - Antwerpen in 1549. - 1877. De Zeeslang. - Brief aan Blücher. Evangeliespiegel. Van dit door hem aangekochte godsdienstig Maandschrift droeg de Hr. Muller te 's Hertogenbosch mij de redactie op. Ik verrichtte dit werk 1850-1855, toen de firma Gebr. Muller het tijdschrift verkocht en de Redactie aan Dr. L.P.S. Meyboom overging. Ik schreef er in: 1850. Bloemen, ook vruchten? Get. v.O. - Zomerbeelden. Later: Herfst- Winter- en Lentebeelden. - Heer, Waar dan heen? Get. B.Ga naar voetnoot1 - Gods zorg voor weduwen en weezen. - Jezus het volmaakte beeld van werkzaamheid. - Nieuwjaarsdag. - 1851. De weg tot het leven. - Jezus gestorven en herleefd. - Opmerkingen. - Jezus en Thomas. - Christelijke behandeling van dienstboden. - Jezus niet meer op aarde. - De eerste christenen. - Armoede buiten-, rijkdom in Christus. - De Tentoonstelling te Londen. - Een zestal vrouwen in den Bijbel. - Willebrord. - Gedachten. - Twee Oudejaarsdagen. - 1852. Nieuwejaarswenschen. - Een kinderbezoek. - Het vasten. - Procula. - Jezus en zijne vrienden na zijne opstanding. - Een woord van Gellert. - Het voorbeeld van Jezus. - De Jacobussen der Evang. Geschiedenis. - De kerkhervorming. - De Verlosser der wereld belootd en verwacht. - 1853. Een woord tot onze lezers. - Herinnering aan J.F. van Oordt JWz. - Vollenhovens kruistriomf herdacht. - God met ons. - De Emmausgangeren. - Zelfwerkzaamheid. - Bekeering en bekeerden. - De godzaligheid en haar nut. - Oudejaarsgedachten. - 1854. Kerst- | |
[pagina 89]
| |
dag en Nieuwjaar. - Gods heerlijkheid in den winter. - De vermoorde Galileërs. - De voetwassching. - Jezus het beeld van volmaakte dienstvaardigheid. - Bladvulling. - 1854. Dankbaarheid. - Langzame voorbereiding, snelle ontwikkeling. - Het Christendom gekend aan zijne werking. - Het Oostersche vraagstuk. - De geroepenen en uitverkorenen in Gods rijk. - De gewoonte van goed te doen. - De zachtmoedigheid van Jezus - Barzillaï. - De grootheid van Johannes den Dooper. - Het einde vrede. - Paus Adriaan VI. - De Ruijter te Napels. - Cranmer. - De wachters bij Jezus' graf. - Jorams nagedachtenis. - De naam ‘Protestanten.’ - B. Nieuwentijt. - A.H. Francke. - H. Egede. - G. Groote. - Het Christendom in het dagelijksche leven. - De Godsdienstvrede van Augsburg. - A.M.v. Schurman. - Philips van Marnix. Geloof en Vrijheid. Rotterdam. D.J.P. Storm Lotz 1873. In Extremis (naamloos). - 1877. De tijd van Jezus' geboorte. Gracieuse. Leiden. Sijthoff 1862-1864. Het maandelijksch Overzigt van merkwaardigheden, volksgewoonten enz. ten deele vertaald. Zonder naam. - 1862. De banknoot. Vert. zonder naam. - Charlotte Chorley, id. id. Het laatste gedeelte is oorspronkelijk; het verhaal scheen al te lang te zullen worden, de uitgever verzocht mij het naar eigen vinding te eindigen, op de wijze zooals het laatste gedeelte van Schiller's Geestenziener ook van eene andere hand is; hoe de auteur zelf zijn verhaal eindigt, bleef mij onbekend. Huisvriend (Christelijke). Leiden. Noothoven van Goor 1874. Goeden en kwaden, naast één. enz. Iris. Utrecht. Andriesen. 1864. Fata morgana. - De marentakken. - Bolla (vertaald). Lectuur voor de huiskamer. Leiden. Sijthoff. 1854-1858. Met de redactie der drie eerste deelen belast heb ik hier en daar kleine bladvullingen, anecdoten enz. geschreven, die niet afzonderlijk zijn opgenoemd. Ook zijn er naamlooze stukken bij. - 1854 Eene pagode op Java. - Het dansen. - Het lood. - Willem I en zijne graftombe. - Jacob Jans. - De huismusch (Marinus). - Een koning van Fingataboe en de schrijfkunst (id.). - Machteld Stans. - Een gezigt op IJsselstein (Marinus). - Het paleis te Amsterdam. - Poudre de succession (H.v. Brakel). Te goed bewaard (Marinus). - Drika. - Tontines. - Hoe de kroon van Frankrijk aan St. Cloud kwam. - Teekenen aan kraam- en sterfhuizen. - 1855. De nieuwe kerk te Amsterdam. - Eene ware geschiedenis (Herinneringen van een Med. Doct). Abdul Rahman III. (Zonder naam). - Iets over de Godsdienst der Chineezen. id. - Overblijfselen van het huis ter Kleef. id. - Zonder- | |
[pagina 90]
| |
ling huwelijk. id. - Iets over de lampen. id. - 's Winters. id. - Belegeringswerktuigen der ouden. id. - Watersnood. id. - De zweedsche Nachtegaal. id. - Strenge en zachte winters. id - Een timmermansknecht. (Marinus). - Maskerade (Zonder naam). - Iets over Telegrafie. - Eene baker. - Eene weddingschap. - Tegenwoordigheid van geest. (Zonder naam.) - Een gevaarlijk gesprek. id. - Mijmering op klassieken bodem. id. - Twee merkwaardige kunstwerken in China. (Marinus). - Mary Delany. (Zonder naam). De Keizer van China. (Marinus.) - Nog een paar strikredenen. (Zonder naam). - Een duchtige les. id. - Wandeling in een weinig bezocht oord. - 1856. Iets over de teekenen van den Dierenriem. - Iets over de Zon. - Haken en oogen (Marinus). - De snelheid van het licht. - Nog een haagsche wandeling (Zonder naam). - Iets over de Maan. - De brievenpost. (Zonder naam). - De Eclipsen. - De faizanten. (Zonder naam). - Te duur gekocht. (Marinus). Letteroefeningen (Vaderlandsche) Amsterdam. v.d. Kroe en Yntema. - Stemvers - Ellerman; Gorinchem. v.d. Mast. Utrecht. Bosch; Zalt-Bommel Noman; Leiden. van Santen. - 1831 en de volgende jaren, tot 1875, heb ik in dit Tijdschrift honderden aankondigingen en beoordeelingen van boeken geschreven. Slechts zeer enkele zijn met v.O. geteekend, de overige zonder naam. Voorts in het Mengelwerk: 1833. Toespraak op den Biddag 2 Dec. 1832. (Zonder naam). - 1834. Iets over Joh. V:3.4. - Iets over D. Wacywel. - 1837 De kastelein. Vertaald naar Schiller (Zonder naam). - 1838 Het avondbezoek. Vier verhalen. Herdrukt. - 1839. Publius. Over het recenseeren. (Zonder naam). - 1841. Liefde zoekt list. (Zonder naam). - 1847. Twee vertaalde fragmenten uit: Hope, Historical essay on architecture. (Zonder naam). - 1848. Aan H.H.M.M. Bij den dood van Prins Alexander. 1856. Het taalcongres te Antwerpen. - 1856. Bruintje of ruintje. Vertaald. (Zonder naam). Museum (Christelijk). - 1850. De Christelijke loopbaan. - De wijnberg van Naboth. Navorscher (De). Amsterdam. Muller, later ald. Loman. - 1852. D. II en vervolgens eene menigte bijdragen, ten deele met naam, ten deele get. H.M.C.v.O. en v.O. Nederland. Amsterdam. Loman. 1853. Robbert. - 1859. Eens vorsten huwelijk. - 1860. Een schat. - 1863. Brunhilde. - 1868. Nooit opgehelderd. - 1873. W. Tell. - Cecilia. - 1877. Utopia. - Nog zijn twee van mijne beste novellen in ‘Nederland’ geplaatst, doch met pseudonymen, anders niet gebruikt. Ze zijn, ‘Geld nalaten’ door E.N. Rico, en ‘Teveel om te sterven, te weinig om te leven’ door? | |
[pagina 91]
| |
Onderzoeker (De). Kaap de Goede Hoop. v.d. Sande en Villiers. Van 1860-1866 heb ik in dit Godsdienstig Maandblad in ‘Brieven uit Nederland’ behandeld wat hier te lande op het gebied van godgeleerdheid en godsdienst werd uitgegeven. In 1866 nam De Onderzoeker het modernisme aan, en legde ik dezen arbeid neder. Preken (zoogenaamde Dubbeltjes-) 1) Arnhem. v.d. Wiel 1853. Leerrede over Hand. I:4-7. No. 5. 2) Koevorden. v.d. Scheer. - 1854. David en Uria. No. 6. - 1859. De ouderdom. No. 11. - 1860. Simeon in den tempel. No. 2. - 1861. De verontschuldigingen tegen een christelijk leven. No. 1. - 1862. De rust voor Gods volk. No. 8. Stemmen voor waarheid en vrede. Amsterdam. Kirberger. - 1869. Orgelstatistiek der Ned. Herv. kerk. - 1873. Hoe het reglement van 1816 is ontvangen. - Het onderteekening-formulier. - 1874. De lijken-verbranding. - 1875. De nieuwe organieke artikelen. - Standplaatsen-ruiling van predikanten. - 1876. Ons kerklied. - Voormalige opleiding van theologanten. - Vervolg op dit laatste. - 1877. Blik op de Ned. Herv. kerk. Tijd (De). 's-Gravenhage. v.d. Vliet 1840 en volg. Eenige kleine opstellen met en zonder naam, die ik niet nader kan aanduiden. Tijdspiegel (De). Arnhem. Thieme. 1852. Een uit velen. - 1854. Twee banknoten (Get. Marinus). - 1863. Acht duizend gulden (G. van Braband). Tijdstroom (De). Tiel. v. Wermeskerken 1860. Het kersenfeest te Naumburg. - Holland of Leuven. - Iets over het kunstcongres te Antwerpen (Zonder naam). - Ceylon (Vertaald). - Nog iets over het verhaal aangaande Karel den Stoute. - Treurig lot van eenige schipbreukelingen. Vesta. Zwolle. v. Hoogenstraten en Gorter 1865. Schijn van schuld. - Vergissing van een staatsman. Volksboek (Praktisch). Sneek, v. Druten en Bleeker. 1864. Over het bepalen van den afstand der hemellichamen. | |
C. Week- en dagbladen.Hervorming (De). 1847-1850. Zaltbommel. Noman. Dit blad was eerst Maandblad, later Weekblad, eigenlijk veertiendaagsch blad, later werkelijk Weekblad. 1847. Over oud-ouderlingen als leden van kerkelijke besturen. - 1848. Aanmerkingen over het gerevideerd Algemeen Reglement art. 24, vervolgd in 1849. Kerkelijke Courant. 's-Hertogenbosch. Gebr. Muller. Dit officieel Blad der Nederd. Herv. Kerk werd, toen de uitgave met 1 Jan. 1854 | |
[pagina 92]
| |
aan Gebr. Muller te 's Hertogeubosch werd opgedragen, onder mijne redactie uitgegeven. Hetgeen ik er dus in dat jaar in plaatste, behoeft niet afzonderlijk te worden vermeld. Met 1855 had eene inéénsmelting van het Kerkelijk Weekblad (1854) met de Kerk. Courant van den Heer Kits van Heijningen plaats. Deze trad met mij als redacteur op. Doch reeds spoedig werd ik van mijne plaats verschoven en met 1862 ontslagen. - 1856. De opleiding tot de Evangeliedienst. - Over kloostervereenigingen in de Protestantsche kerk. - Bevestiging van lidmaten. - 1857. De Utrechtsche kerk. - Kritiek op eene antikritiek. - Stemmen uit den voortijd. - Lijkplechtigheden in de Grieksche kerk. - Eens Duitschers oordeel over de Ned. Herv. kerk. - Het Protestantisme in de Zuidelijke Nederlanden. Toen en later onderscheiden boekbeoordeelingen. Zondagsblad (Het). 1840-1852. 's-Gravenhage. v.d. Vliet. Eene menigte kleine stukjes, boekaankondigingen (meest geteekend Z.B.), raadsels enz. Voorts Bijdragen van den dag in: Haagsche Dagblad. 's-Hertogenbossche Courant, Middelburgsche Courant. Zierikzeesche Courant enz. |
|