Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1876
(1876)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 93]
| |
Levensbericht van Mr. W.H. Cost Jordens.Den 5 Maart 1799 werd Willem Herman Cost Jordens te Deventer geboren, uit het huwelijk van Mr. Herman Joan Jordens en Barbara Elisabet Cost. Zijn vader behoorde tot eene der vroeger te Deventer regeerende familiën, maar was geheel doortrokken met de nieuwere denkbeelden omtrent de roeping en ordening der burgermaatschappij. Hij was een uitsteekend rechtsgeleerde, die gemakkelijk, even als zijn vader, Mr. G.D. Jordens (lid van de Nationale Vergadering en het Hooggerechtshof), tot hoogere posten had kunnen opklimmen, maar zich tevreden stelde met de meer nederige betrekking, eerst van Secretaris van den Magistraat, later van Griffier bij de Arrondissements Rechtbank te Deventer. Cost Jordens was ongetwijfeld veel aan de leiding en de lessen van dien vader verschuldigd. In het jaar 1816 werd hij student en volgde eerst de collegiën aan het toenmaals bloeiende Deventer Athenaeum, later die aan de Leidsche Hoogeschool. Hij maakte veel werk van de mathesis en physica, en werd zelfs in het jaar 1822 te Leiden met goud bekroond we- | |
[pagina 94]
| |
gens eene Commentatio de Quadratura Curvarum. Deze mathematische studiën schijnen hem niet verhinderd te hebben zich met ijver op de rechtswetenschap toe te leggen: want, toen hij de medaille ontving, was hij reeds candidaat in de rechten. Ook mag men aannemen, dat, indien Cost Jordens zich later onderscheidde door eene groote orde in al wat hij sprak en deed, door een strenge bewijstrant in zijne adviezen, hij dit voor een deel aan zijne wiskundige studiën verschuldigd was. Die studiën echter waren toenmaals geheel onverplicht, daar het mathematisch examen eerst later is ingevoerd. Den 14 Juni 1822 promoveerde hij in de rechten met eene dissertatie de conditione resolutoria. Hij schijnt bij de Hoogleeraren in dat vak zeer gunstig bekend te zijn geweest: immers ik heb een blijk gevonden, dat Professor Kemper zich, bij eene sollicitatie, zeer sterk voor hem geïnteresseerd heeft. Na eerst eenigen tijd als Procureur bij de Rechtbank te hebben gefungeerd, werd hij in 1826 tot Vrederechter van het Kanton Deventer aangesteld, welke betrekking hij later met die van Kantonrechter verwisselde en tot in 1855 bekleedde, toen hij zijn ontslag verzocht. Droegen zijne vonnissen blijk van grondige rechtsgeleerde studiën en van groote nauwgezetheid, niet minder lof oogstte hij in door zijne hulpvaardigheid voor allen, die tot hem moesten komen. In 1856 werd het voorzitterschap der Deventer Rechtbank hem aangeboden, maar aan die roeping heeft hij geen gevolg gegeven. Sprak ik zoo even van de voorliefde, welke Cost Jordens voor de mathematische en physische wetenschappen aan den dag legde, die voorliefde verflauwde in de eerste jaren na zijne promotie niet, daar hij toen op het Physisch Genootschap te Deventer herhaaldelijk voorlezingen hield over verschillende natuurkundige onderwerpen. Later hield hij zich meer bezig met nasporingen op het gebied van oudheidkunde en penningkunde, vooral met | |
[pagina 95]
| |
betrekking tot Overijssel en Deventer. Hij liet na een manuscript, zijnde een lijvig deel in folio, houdende excerpten uit de Kameraarsrekeningen van Deventer van de jaren 1337 tot 1499. In eene karakteristieke voorrede, welke aan het begin van dezen foliant staat, zegt hij aan dat werk, in tusschenuren, dertien jaren te hebben besteed. Hij voegt er bij, dat hij daartoe gekomen is, toen hij eenige nasporingen deed omtrent vroegere belegeringen van Deventer, ‘als wanneer de inhoud dier kameraarsrekeningen zijne nieuwsgierigheid opwekte en zijne belangstelling grootelijks gaande maakte.’ Hij teekende op ‘alles wat hem merkwaardig voorkwam, niet alleen uit het oogpunt van geschiedenis, maar vooral ook van zeden en gewoonten, taal, rechtspleging en alles wat de lokaliteit van Deventer aanging.’ Deze excerpten, gevoegd bij de inzage van andere belangrijke stukken uit het Deventer Archief, stelden hem in staat een aantal tot nog toe onbekende bijzonderheden aan het licht te brengen. Hij bestudeerde daarbij de verdere historische bronnen van het tijdvak, dat hij beschreef en, geholpen door de gave om alles, wat hij tot een voorwerp zijner nasporingen maakte, duidelijk voor te stellen, leverde hij verschillende oudheidkundige opstellen, die de belangstelling van alle liefhebbers der oudheid en bovendien van vele zijner stadgenooten opwekten. De omgang met den verdienstelijken oudheidkundige P.C. Molhuijsen, die als huisvriend dagelijks met hem verkeerde, zal hem bij zijne nasporingen voorzeker van veel nut zijn geweest. Het oordeel over de oudheidkundige geschriften van Cost Jordens moet gunstig luiden: men kan niet zeggen, dat hij, gelijk sommige anderen, op oudheidkundig gebied een baanbreker was, maar hij behoort ongetwijfeld tot de meest oordeelkundige, hoogstverdienstelijke medearbeiders.
Ziet hier eene Lijst van de tot dit vak behoorende opstel- | |
[pagina 96]
| |
len, voor zoo ver zij op de eene of andere wijze in het licht zijn verschenen en ter mijner kennis zijn gekomenGa naar voetnoot1. Jacob van Steenbach. (Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren, jaargang 1836) Levenswijze onzer voorvaderen. (Ibidem 1837) Het beleg van Deventer door Filips van Bourgondie in het jaar 1456. (Ibidem 1838) Het beleg van Deventer door den Graaf van Rennenberg in het jaar 1578. (Ibidem 1839) Het beleg van Deventer door Prins Maurits in het jaar 1591. (Ibidem 1840) ‘Handteekeningen’ waaronder die van Balthazar Boedeker en daarbij eene opgave omtrent de testamenten van Anna van Twickel en Balthazar Boedeker. (Ibidem) Deventer door den Keurvorst van Keulen en den Bisschop van Munster ingenomen en bezet 1672-1674. (Ibidem 1842) Deventer koek. (Ibidem 1850) De stad Deventer en de West Indische Maatschappij. (Ibidem 1853) Door Cost Jordens gestelde Nota en Rapport van Curatoren van het Athenaeum te Deventer, betreffende praebenden, te vinden in het Verslag van Burgemeester en Wethouders over den toestand der gemeente Deventer over 1861, bl. 58. Runderpest in de vorige eeuw in Overijssel. (Deventer Courant van 1866, No. 28 en 29). Deventer Bibliotheek. (Ibidem 1867, No. 9). Herinnering. (Zijnde eene beschrijving van de in 1868 | |
[pagina 97]
| |
tot afbraak aangewezen Brinkpoort te Deventer). (Ibidem 1868, No. 12) De zwaarden op het Raadhuis te Deventer. (Ibidem 1870, No. 52) Voorrede van den gedrukten Inventaris van het Deventer Archief. (Deventer Wed. P. de Lange 1870). - Cost Jordens heeft dezen Inventaris niet gemaakt en is alzoo voor de gebreken, die daaraan kleven, niet verantwoordelijk. Hij heeft hem alleen helpen uitgeven. Daarbij bevinden zich echter vier Bijlagen, geheel van zijne bewerking, de eerste omtrent de Munt, straks te vermelden, de tweede omtrent de vicarie van Boshuizen, de derde omtrent de stichting van Herman Dwergh, de vierde omtrent de school te Perúgia. Dobbelspel. (Verzameling van stukken, uitgegeven door de Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch recht en geschiedenis, 5de stuk 1870.) Brief van Karel den Groote, in welken de naam Deventer zoude voorkomen. (Ibidem bl. 38) De schilderij van de Munstersche Vrede door Gerard ter Borch. (Deventer Courant 1871, No. 49) Verschillende korte aanteekeningen in het Tijdschrift de Navorscher, geteekend met de letters C.I. Deze behooren echter gedeeltelijk ook tot de Numismatiek.
De werkzaamheid van Cost Jordens op het gebied der Numismatiek verdient eene afzonderlijke vermelding. Hij heeft vrij wat nagespoord, geëxcerpeerd en geschreven om licht te verspreiden over de geschiedenis der Munt, vooral wat Overijssel en Deventer aangaat, gelijk blijkt uit de navolgende opstellen van zijne hand: De ketel aan de Waag te Deventer. (Overijsselsche Almanak 1840.) Penning op de verovering der Spaansche Zilvervloot. (Ibidem 1849) | |
[pagina 98]
| |
Penning door de stad Deventer in 1595 vereerd aan Daniël Tossanus. (Ibidem) Munt van Deventer, Kampen en Zwol. (Ibidem 1853) Bijdragen tot de geschiedenis der Deventer Munt. (Ibidem 1854) Bijdragen tot de geschiedenis der Deventer Munt, 2de gedeelte. (Ibidem 1855) Van deze beide Bijdragen heeft de schrijver afzonderlijke overdrukken tot een Boekje vereenigd, met wit papier doorschoten, waarop een aantal later geschrevene aanmerkingen, ophelderingen en verbeteringen voorkomen. Kamper Stempels. Bijdragen tot de Kamper Munt. (Deventer I. de Lange, 1857. 4to) De munt van Hasselt. (Verzameling van stukken, uitgegeven door de Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch recht en geschiedenis, 1ste stuk 1860.) Een woord over zekere dus genoemde Kamper noodmuntjes van 1578. (Ibidem) Nog eits over zekere dus genoemde Kamper noodmuntjes van 1578. (Ibidem 3de stuk 1865.) Hiertoe behoort ook de Catalogus van Stukken, betreffende de Munt, in het Deventer Archief, opgemaakt door Mr. W.H. Cost Jordens, 1862 en 1863, zijnde eene Bijlage van den zoo even reeds vermelden gedrukten Inventaris van het Deventer Archief. Daarenboven bracht Cost Jordens eene aanzienlijke verzameling bijeen van Overijsselsche munten en penningen, welke hij bij testament aan de Gemeente Deventer heeft vermaakt. Die verzameling zal naar de Gemeente-Bibliotheek of naar het Gemeente-Archief worden overgebracht en zal dan daar door belangstellenden kunnen geraadpleegd worden. In eene lade van het nette muntkistje bevindt zich een beredeneerde Catalogus, onder den titel Overijsselsche Munten en Penningen van Mr. W.H. Cost Jordens; voorts twee verzamelingen van excerpten en | |
[pagina 99]
| |
stukken betreffende de geschiedenis der Munt, de eene uit het Deventer Archief, de andere uit bronnen van elders. Ik moet hier echter bijvoegen, dat Cost Jordens over de systematische orde van zijne rangschikking en de duiding van sommige munten, nog niet geheel tevreden was, want dat hij, bij het zoo even genoemde legaat, den wensch te kennen gaf, dat die verzameling nog eens later door een deskundige in volledige orde mocht worden gebracht. Al wat op de Munt betrekking had, ook in den tegenwoordigen tijd, maakte in hooge mate zijne belangstelling gaande, zoo als onder anderen blijkt uit een opstel over de Eenheid van Munt (Deventer Courant 1869, No. 38). Volgens het gevoelen van bevoegde beoordeelaars, heeft Cost Jordens groote verdiensten ten aanzien van het onderdeel der Numismatiek, dat hij tot een onderwerp zijner studie gemaakt had: door zijne geschriften is orde gekomen in hetgeen vroeger een chaos wasGa naar voetnoot1.
Als een geschrift van anderen aard kan hier ook worden aangehaald de Herinnering aan de bekwaamheden en verdiensten van Mr. Martinus van Doorninck, laatst Burgemeester der stad Deventer (Jaarboekje van Overijssel 1838). Na al het aangevoerde, zal niemand het onverdiend noemen, dat de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden aan Cost Jordens den 10 Juni 1840 haar lidmaatschap aanbood, terwijl hij den 6 September 1851 tot lid van het Historisch Genootschap te Utrecht en den 25 Juni 1872 tot lid van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap van kunsten en wetenschappen werd benoemd. Sedert 25 Juli 1871 was hij ook lid van La Societé Royale de Numismatique Belge. | |
[pagina 100]
| |
Het was echter nog meer door zijne deelneming aan het bestuur van stad en land, dat Cost Jordens zich verdienstelijk heeft gemaakt. Reeds in 1827 tot lid van den Stedelijken Raad van Deventer benoemd, heeft hij die betrekking zeven en veertig jaar onafgebroken vervuld. Hij was een bekwaam en onafhankelijk Raadslid, wiens adviezen altijd licht over de zaak verspreidden en nimmer iemand, die van een ander gevoelen mocht zijn, kwetsten. Ware humaniteit blonk door in hetgeen hij sprak en deed. In hoe vele andere betrekkingen hij in zijne geboortestad nuttig heeft gewerkt, mag ik hier in bijzonderheden niet vermelden. Herhaaldelijk werd hem het Burgemeesterschap der gemeente Deventer aangeboden, maar voor die eer heeft hij steeds bedankt. Cost Jordens was een der weinige menschen, die zich zelf kennen: hij doorzag dat, onder de uitmuntende hoedanigheden, waarmede de natuur hem had toegerust, niet behoorde een krachtig initiatief, dat alle zwarigheden overwint. Hij wist, dat hij zijn eigen belang gaarne aan het algemeen belang zoude opofferen, maar dat, waar andere personen tegen dat algemeen belang overstonden, hij misschien al te schroomvallig zoude zijn. Na reeds in 1837 tot lid der Provinciale Staten van Overijssel te zijn benoemd, nam hij in 1840, als buitengewoon lid van de Tweede Kamer der Staten Generaal, deel aan de herziening der Grondwet en trad in 1842 als gewoon lid dierzelfde Kamer op. Hij bekleedde dezen eerepost tot in 1849, toen hij dien met het lidmaatschap der Eerste Kamer verwisselde. In de moeielijke jaren 1842-1848 zien wij hem, steeds onafhankelijk en bedachtzaam, aandringen op orde in de finantiën en op wijziging der Grondwet. Welk een strijd kostte den gemoedelijken man het voor of tegen op de gewichtige wetsvoordracht van den Minister van Hall, tot uitschrijving eener vrijwillige leening of kapitaalsbelasting. Hij stemde echter met moed voor, zonder zich te sto- | |
[pagina 101]
| |
ren aan den volkswaan van dien dag, welke zich tegen de voordracht verklaarde. Even als andere werkelijk vrijzinnige staatslieden uit dat tijdvak, was hij niet ingenomen met de invoering der rechtstreeksche verkiezingen: het voorstel daartoe kwam al te onverwacht en de overgang scheen te groot. Hij behoorde ook tot hen, die van eene grondwetsherziening eerst recht heil verwachtten, als zij van de Kroon uitging. Nadat derhalve de eerste stap door Willem II gedaan was, tellen wij hem onder de voorstanders der voorgestelde herziening. In de Enkele Kamer van 1848 stemde hij voor de meestgewichtige ontwerpen van wijziging, in de Dubbele Kamer voor alle. Aan den vrijzinnigen geest der door zijne medewerking tot stand gekomen Grondwet bleef hij steeds getrouw. Hij behoorde later, ook in de Eerste Kamer, tot die keurbende van liberale leden, die, met bedachtzamen ijver, nuttige hervormingen hielpen tot stand brengen, zoowel in Nederlandsch Indië als in het Moederland. In zake van finantiën, vooral van finantiëele verantwoording, was hij eene specialiteit. Vele zijner adviezen loopen over dit onderwerp: en had het aan hem gelegen, dan zoude voorzeker de comptabiliteit op eene meer rationeele wijze zijn geregeld. Beminnelijk in den omgang, gematigd in het debat, was hij bij zijne medeleden, ook bij hen, die zijne gevoelens niet geheel deelden, zeer gezien en oefende dikwijls grooten invloed op den gang der zaken uit. Hooge politieke eerlijkheid was de grondslag van zijn doen en laten, en daarom stond hij bij alle staatspartijen in hooge achting. Hij bleef het lidmaatschap der Eerste Kamer voortdurend bekleeden tot hij in October 1873, op gevorderde jaren, zijn ontslag nam. Reeds in 1840 tot Ridder van de Orde van den Nederlandschen Leeuw benoemd, werd hij, nog aan den avond van zijn leven, met het Kommandeurskruis begiftigd. Evenmin als op zijn openbaar leven, kleeft op zijn bij- | |
[pagina 102]
| |
zonder leven eenige smet. Cost Jordens was gelukkig gehuwd met Anna Maria Gezina Cock, welke hij teeder beminde en, na haar verscheiden, innig betreurde: alles in zijne huishouding moest blijven, gelijk zij het had verordend. Ongelukkig leverde deze echt geene kinderen op, die de vaderlijke deugden konden erven. Algemeen bemind en vereerd, overleed hij den 23 November 1875.
Maart 1876.
Mr. H. van Loghem. |
|