groot deel der gemeente naar het bezit van een rechtzinnig leeraar. Het oog viel op Molenaar. Zijn naam had een goeden klank; de roem zijner rechtzinnigheid was groot; grooter evenwel nog de roem zijner vredelievendheid en humaniteit. Hij werd beroepen, en tot blijdschap van kerkeraad en gemeente nam hij deze beroeping aan.
Maar niet lang mocht de gemeente Leiden zijne werkzaamheid genieten, slechts 4 1/2 jaar; lang genoeg evenwel om hem te leeren waardeeren in zijne zucht naar vrede en zijn streven naar verzoening. Zijne theologische meeningen verloochende hij nooit; maar zij waren bij hem geen hoofdzaak. Hij toonde te weten, dat hij in en om zijne richting te Leiden beroepen was; maar een kerkelijk drijver was hij niet. Hierin stond hij beneden of boven zijn vader, die terecht de eenige consequente hervormde leeraar is genoemd. De natuur ging bij hem boven de leer. In zijne predikatiën, die steeds door een talrijke schare werden aangehoord, stelde hij, zooals hij het zelf noemde, een practisch Christendom op den voorgrond en drong veel meer aan op een rein leven dan op de zuivere leer. Zijn eenvoud, natuurlijkheid, opgeruimdheid en hartelijkheid verwierven hem vele vrienden onder elken stand en onder mannen van de meest uiteenloopende richtingen. Door allen werd hij gewaardeerd. - In 1868 werd hij tot lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde benoemd.
Vruchten zijner pen heeft hij weinig of niet in 't licht gegeven. In 1853 en 54 heeft hij medegewerkt aan een Huis- en handboek voor Christenen, onder den titel:
Stichtelijke morgen- en avondoverdenkingen
. Hij was mede-arbeider van een Preekbundel:
Één Heer, één Geest, één Geloof
; en hij schreef een inleidend woord voor het werk zijns vaders:
Gedachten van een bijna tachtigjarigen grijsaard over sterven en sterfbedden naar den Bijbel
.
In het laatst van 1870 begon de hartziekte zich te ontwikkelen, die een einde aan zijn leven maakte. Zijne