Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1871
(1871)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Levensberigt van Jacob Honig Jnz. Jr.Drie uren van den duinzoom tusschen Haarlem en Alkmaar, aan den grens van Kennemerland en Waterland, ligt de Zaanstreek, even weinig deelende in de gunst der menschen als in die der natuur, een lage, vlakke, veenachtige grond. Het is er koud en kaal, en men heeft er ruim zijn deel aan zeedamp en nevel, die u zelfs aan den avond van den schoonsten zomerdag eene rilling door de leden doen gaan. De menschen hebben er nooit veel goeds van gezegd, en van de bewoners evenmin. Het was een volk op zich zelf, dus ging de sprake, stijf en vervelend, door handel en nijverheid rijk geworden, maar, zeide men, zonder eenigen prijs te stellen op wetenschappen, letteren en kunst, de verpersoonlijking van het nuchterste proza, dat zich alleen bij de ‘olie’ verloochendeGa naar voetnoot1. Voorts | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
wist men er nog van te verhalen, dat de huizen er groen waren en de vrouwen maltentig; ook meende men gezien te hebben, dat de mannen lang waren, en hunne broeken kort. Het was een koortsland en Boëotie; wie kon verlangen er iets van te weten, als men er niets anders vond? Toch mag die streek er aanspraak op maken, beter gekend te worden, want er is geen tijdvak in de geschiedenis van ons vaderland, waarin haar naam ontbreekt, en doorgaans staat hij er met eere. Aan de moerassige boorden der Zaan klonken voor zeven eeuwen de oorlogskreten der Drechter-friezen, en hieven deze hunne strijdknodsen op tegen 's Graven leenmannen. Hier vond de landvorstin Jacoba trouwe onderdanen, die voor hare regten mannelijk het zwaard hebben gevoerd, en om harentwil den toorn van Bourgondie's Hertog moesten dragen. Hier gespten moedige vrijbuiters het zwaard aan de heup, en bestegen de Geuzen van 't IJ hunne vlugge booten om het Spaansch geweld te keeren, dat in Amsterdam op Noord-Holland loerde. Straks namen hier zeevaart en handel een ongekende vlugt. Op den drassigen bodem verrezen fabrieken bij honderden; vloten van Groenlandsvaarders hoorden hier thuis. De Oost- en Middellandsche Zee bragten hare schattingen aan de boorden van den nederigen stroom. De Czaar van Moscovie kwam er om te zien en te leeren, en van de bouwmeesters, die zijn vloot hebben geschapen, en van de kooplieden, die hem hielpen Rusland's handel te vestigen, waren er hier geboren. Genoeg dunkt mij voor een man, die een hart heeft voor den roem der vaderen en een oog voor de forschheid van een vroeger geslacht, om in dat verleden met eerbied te vertoeven. Hij zal ook daar rond willen zien om er kracht te verzamelen voor het heden, opwekking om te streven naar de daden en den geest, die aan de vaderen eene | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
plaats der eere gaven, en der nakomelingschap heilig behoorden te zijn. De Zaanstreek vond dien man in Jacob Honig, en van zijn persoon en werk als geschiedschrijver iets te zeggen is de vereerende taak, die mij werd opgedragen, en waaraan ik mij niet kon of mogt onttrekken, al stond het te vreezen, dat èn de voorliefde voor den grond waarop ik gewonnen en geboren werd, èn de naauwe familiebetrekking, waarin ik tot den overledene stond, alligt zouden schaden aan de onpartijdigheid van mijn oordeel over dezen beoefenaar der historie. Want alleen als zoodanig wil ik trachten hem te teekenen. De lijst zijner werken toont, dat hij bij herhaling zijn kracht beproefd heeft aan den roman. Maar deze arbeid zal zijn naam niet tot het nageslacht overbrengen, want hem ontbrak de gave om karakters te ontleden, in hunne diepste plooijen te volgen, in hun worstelen, overwinnen of bezwijken te teekenen. Mij is althans uit zijne romantische werken van grooteren of kleineren omvang geen enkel bekend, dat boven het alledaagsche is. Maar al verraden die romans en novellen zijne zwakheid, zij leggen meteen getuigenis af van den ijver, met welken hij de geschied- en oudheidkundige bijzonderheden had opgedolven en verzameld, die er soms de grootste waarde van uitmaken. Op dit terrein heeft hij de sporen verdiend, en hooge lof komt hem toe om hetgeen hij voor de kennis van de streek, waarin hij leefde, heeft gedaan. De uitkomsten van dien rusteloozen arbeid liggen voor ons en hunne verdiensten zijn reeds lang en algemeen erkendGa naar voetnoot1, verdiensten des te grooter als wij in aan- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
merking nemen, dat hij zich zelven heeft gevormdGa naar voetnoot1. Toch waag ik 't er nog een enkel woord van te zeggen.
Jacob Honig Jansz. Jr., de oudste zoon van Jan Honig en Antje Vermeulen, werd den 5den Mei 1816 te Zaandijk geboren. Alles werkte meê om den opgroeijenden knaap met zijne gedachten te verplaatsen in het verleden. Gesproten uit eene familie, van oudsher in fabrieken en Groenlandsvaart van niet geringe beteekenis, werd hij groot in een kring, waar hij aan alle zijden omringd was van herinneringen uit rijker dagen, boven alles in de woning van zijn grootvader, wiens naam hij droeg en wiens lieveling hij was. Stelt u zulk een ouden Zaanlander niet voor als een man, die nergens van weet dan van zijne zaken, die geen oog heeft dan voor de lompen, waaruit het deugdelijk papier wordt gemaakt, en voor den wind, die zijne molens drijft. Hier althans vindt gij allerwege getuigenissen van een anderen geest. De lievelingsschrijvers van de tweede helft der vorige eeuw ontbreken hier niet. Vertalingen van Steele en Addison staan in de uitgebreide bibliotheek naast Wolff en Deken, Loosjes en de spectatoriale schriften van eigen bodem. Reisbeschrijvingen zijn er in overvloed, en Wagenaar en Stuart beslaan hun breede plaats. Den bijbel vindt gij er in allerlei formaat en over den bijbel nog meer, hetzij van zedekundigen, hetzij van oudheidkundigen aard. Hooft en Vondel, Cats en Poot, Helmers en Tollens, zijn hier vertegenwoordigd, Bilderdijk zult gij er echter te vergeefs zoeken. Maar wat in ruime mate voor u staat, zijn werken van natuurkundigen aard, en daarnaast wordt uw oog getrokken door eene verzame- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
ling instrumenten, telescopen, microscopen, luchtpompen en wat dies meer zij, die u bewijzen, dat men er nog al wat voor over heeft om de natuur en hare wonderen te leeren kennen. Eene verzameling penningen en munten, rariteiten en bijzonderheden, uit de dieren- en plantenwereld maken voorts den inhoud uit van het eenvoudig vertrek, dat met den naam van boekenkamer tevreden moet zijn, maar waar de leeslustige en leergierige knaap schatten rondom zich ziet oprijzen. Door hoeveel wordt hij in die woning buitendien getrokken tot de dingen, die geweest zijn? Schilderijen en platen getuigen van de koene togten en den volhardenden geest der vaderen, als zij ter walvischvangst voeren of de schepen naar Groenland uitrustten, die een derde deel uitmaakten van de gansche vloot. Aan den haard gezeten hoorde hij er verhalen van de bloeijende fabrieken voor honderd jaar, en had hij maar rond te zien om in het kunstig gedreven zilver en de fijne porceleinen de bewijzen te vinden van vroegere welvaart. Sloeg hij door de kleine vensters een blik over de zilveren Zane, dan rees ter regterzijde de plek voor hem op, waar lang het bolwerk was geweest der vrijbuiters van het IJ, de doorn in het oog der Spanjaarden, en links stond de fabriek voor zijne oogen, die haar naam van Czaar Peter ontving, en het duurde niet lang, of zijne levendige verbeelding hoorde hier het Spaansch musket, en zag ginds den breeden stroom met jagten en boeijers overdekt, in wier midden de Keizer aller Russen aan Zaanlands nijverheid zijne hulde bragt. Hoe vroeg reeds wist hij van deze dingen te spreken! Zijn lust tot onderzoek openbaarde zich niet alleen daarin, dat hij als een opgeschoten knaap, met inspanning en met goed gevolg, vragen, charades en logogryphen oplostte uit de Rozenknopjes en de MimersbronGa naar voetnoot1, maar de rigting | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
waarin hij zich liefst zou bewegen, kwam reeds toen aan den dag, en in een tweetal dichtstukjes waagde hij 't Neerlandsch Roem en de Terugkomst van Chassé en zijne dapperen te bezingenGa naar voetnoot1. Zijn hart was echter vóór alles bij de Zaan en haar verleden; prentjes en plaatjes te verzamelen, die betrekking hadden op haar geschiedenis, was zijn lust en zijn leven. Het waren echter nog onzekere schreden, die eerst voor vaster tred weken, toen hij in den beroemden penningkundige Van Orden, van Zaandam, een leidsman en vriend mogt vinden, wiens wetenschappelijke kennis hem den weg tot nieuwe bronnen ontsloot of deed vermoeden, en het geliefkoosd onderwerp nog dierbaarder maakte, naarmate het bleek, hoeveel hier nog te zoeken viel. Weldra verbonden aan den papierhandel der beroemde firma J. Honig en Zoon, breidde hij op menige binnenlandsche reis en in het verkeer met tal van boekverkoopers en uitgevers, zijne kennis van menschen en zaken uit, en knoopte hij menige betrekking aan, die hem nuttig was. Met een sterk geheugen begaafd en snel van bevatting hoorde en zag hij veel, dat hij altijd weer aan het middenpunt van zijne gedachten zocht vast te maken. Zij 't al dat hij geen bloeijende zaak vertegenwoordigen mogt, ja haar langzaam zag wegkwijnen, de grond, waarop hij leefde, verloor niets van zijne liefde, en de wensch werd er nog te vuriger om, dat hij van de geestkracht der vaderen iets mogt overstorten in een geslacht, dat om zich op te rigten, nog iets anders moest doen dan van verbleekte grootheid spreken. Zijn hart sloeg voor de kleine plek, waarop hij weldra ook zijne eigene woning zou hebben. Hij was niet van het geslacht dier wereldburgers, die uit overmaat van liefde | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
niemand beminnen dan zich zelven, en niet wetende met wien te beginnen, zich bepalen tot hun eigen ‘dierbaarheid.’ Hij achtte het redelijk een hart te hebben voor den vaderlijken grond en het vaderlijk erf, en de Zaanlanden waren hem lief, omdat hij ook daar een deel vond van Neêrland's roem, te vaak vergeten en miskend door een ontzenuwd geslacht, dat ‘het zeil in top gehaald, en het roer vernageld had.’ Door die gedachte werd hij voortdurend bezield. Met leede oogen zag hij, hoe men zich vergaapte aan de voortbrengselen van vreemden bodem en onbekend was met de groote daden, waarvan de eigen grond gewaagde, de glorievolle geschiedenis der Vereenigde Provinciën. In dien geest was de voorrede gesteld van zijn eersten roman: Adriaan en Margaretha, of de heldendood van Sebastiaan de Lange (1838). ‘De liefde tot sijn landt is ieder aengheboren,’ dus vangt hij in 1849 zijne Geschiedenis der Zaanlanden aan en hij gaat voort: ‘het is die liefde, welke ons de pen deed opvatten, om de geschiedenis van den grond waar wij geboren werden, waarop onze voorvaderen leefden en werkten, ter neder te schrijven; het was die liefde, welke ons opwekte, de vruchten van ons onderzoek naar de gebeurtenissen, welke op dien grond voorvielen, openbaar te maken en meer algemeen en in bijzonderheden te doen kennen.’ Negen jaar later - het is in een stuk over de Egmonden in Europa 1858 blz. 100 - beklaagt hij zich, dat zijne landgenooten, als zij gaan reizen, meestal een buitenlandsche pas nemen, wonderen verhalen van den Rigi, maar op den Blinkert nooit een voet zetten en op den klassieken bodem van hun vaderland vreemdelingen blijven, terwijl zij met een reisboek dwalen in verre streken. Hoe zou de liefde voor het land hunner geboorte winnen, indien zij zijne geschiedenis kenden! De nationale kracht zou er wèl bij varen, indien men, hoorende wat men eenmaal had bezeten, tot welk een prijs het verworven was, en hoe het we- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
der verloren ging, in de geschiedenis eene geduldige maar ernstige leermeesteres eerbiedigde. Tot dit punt keeren zijne gedachten altijd terug; het verdient opmerkzaamheid en lof. Bakhuizen van den Brink was zeker in zijn regt, toen hij in de Gids van 1853 een ongunstig oordeel velde over Honig's Truijdeman en zijn Wijf, omdat de handelende personen schimmen zijn en het leven in deze gestalten ontbreekt. Maar onbillijk was het te zeggen: ‘in den Heer Honig is slechts ééne hoedanigheid te huldigen, die van onbezweken ijver,’ en hij heeft die onbillijkheid nog grooter gemaakt door t.a.p. hem toe te voegen: ‘gij hebt uwe verdiensten als onderzoeker van handvesten, keuren en kronieken; het Zaanlandsch Jaarboekje getuigt het,’ en met geen woord te gewagen van zijn hoofdwerk, de Geschiedenis der Zaanlanden, dat toch reeds in 1849 was uitgegeven. Niet alsof ik den lof van onbezweken ijver, niet voor Honig dankbaar aanneem uit zulk een hand. Hij is zelfs dubbel te waarderen als men bedenkt, hoe Honig eerst verbonden aan kantoor en fabriek, later als het hoofd eener zich uitbreidende assurantie-maatschappij, te midden van allerlei bemoeijingen voor het algemeene welzijn en de maatschappelijke belangen van de plaats zijner inwoning, slechts in uitgewoekerde uren zich aan zijne studie kon wijden. Maar naast dien ijver zet ik zijne liefde voor het vaderland, zijn opregte zucht om voor de geschiedenis en den roem van zijn geboortegrond de harten te ontvonken, en ze op te wekken tot betooning van geest en kracht. Geen geringe verdienste voorwaar! te midden van een geslacht, dat ook door van den Brink als ‘verfranscht’ is gebrandmerkt, en, al stem ik toe, dat zijne pogingen om dit doel te bereiken door romans en novellen als hij schreef, gebrekkig zijn te noemen, het doel alleen heeft op waardering aanspraak in een tijd, waarin het woord van den ouden patriot uit Diemen met regt herhaald kan worden: | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Stond Bato op, hij zoude in Bato Bato zoeken,
Zoo schaamtloos is men thans van Bato's deugd ontaard.
Ook verdient hij geprezen te worden om den weg, dien hij bij zijn onderzoek insloeg en volgde. Indien zijne romans te los opgeslagen, te weinig doordacht, te haastig afgewerkt zijn, hij heeft bij zijne beschrijving van de Geschiedenis der Zaanlanden zich aan zulk eene vlugtigheid niet schuldig gemaakt. Hij heeft begrepen, dat het algemeene eerst uit het bijzondere kan gekend worden, en dat het onderzoek van allerlei kleinigheden eerst tot de regte waardering van het geheel kan leiden. Geen moeite was hem hiervoor te groot. Met een taai geduld heeft hij archieven nageplozen en familiepapieren doorsnuffeld. In opschriften en gelegenheidsverzen, op munten en legpenningen, platen en schilderijen, porcelein en glaswerk, zocht hij de verspreide trekken van het beeld, om ze weer tot een te brengen. Hij speurde de boekenkramen na en drong bij de uitdragers in om er meer dan eens een kostelijke vondst te doen. Als makelaar een ouderwetschen Zaanschen inboedel uit zijne schuilhoeken te voorschijn halen, was hem misschien nog aangenamer dan hem te verkoopen; gij kunt er althans van verzekerd zijn, dat hij er dubbele winste deed, en zich vergastte aan een genot, dat veler bezorgdheid voor vreemde oogen, hem tot zijn schade te lang onthield. Want medewerking heeft hij zelden gevonden, althans van bijzondere personen, en ik ken families, aan welke hij vermaagschapt was, die hem nooit een blik vergunden in papieren, die zij zelven, onverschillig voor hun inhoud en onbekend met hun waarde, reeds lang naar den zolder hadden gebannen. Hoe menigmaal heb ik er hem over hooren klagen, terwijl zijne oogen altijd zochten naar hetgeen zijn onderwerp raakte en hem toch verborgen moest blijven, terwijl het in zijne onmiddellijke nabijheid school en hij dat wist! Een enkele krachtige en bereidvaardige hand vergoedde hem ech- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
ter veler onverschilligheid en argwaan. Met welk eene ingenomenheid kon hij spreken van zijne vrienden Schreuder en Bruinvis en dat teregt! Vooral de laatste heeft hem groote diensten bewezen. Het is nu dertig jaren geleden, dat die kennismaking ten huize van Van Orden begon. Deze, door toenemende verzwakking van zijn gezigt gedwongen zijne numismatische studiën te laten rusten, zocht een bekwamen helper en vond dien in den heer C.W. Bruinvis van Alkmaar, wiens vader op het gebied der penningkunde voor de stad zijner inwoning het zelfde deed als Lamberts en Kaan voor Amsterdam en Haarlem. De jonge Bruinvis werd voor ‘vader van Orden’ onmisbaar, toen de oude man eindelijk geheel blind was geworden. Hij logeerde er soms weken achtereen, bragt dan zijne verzamelingen in orde en onderhield de briefwisseling met zijne letterkundige vrienden. Zoo kwam hij telkens weer met Honig in aanraking en weldra waren zij vrienden. Op gemeenschappelijke wandeltogten in den omtrek verrijkten zij hunne kennis van plaatselijke bijzonderheden, en wisten meer dan eens rariteiten van meerdere of mindere waarde meester te worden. De vaardige hand van Bruinvis bragt in teekening wat niet in prent bestond, en verleende dikwijls op deze wijze goede diensten aan het Zaanlandsch Jaarboekje, waarvan de eerste jaargang in 1841 verscheen. Niemand was met Honig beter vertrouwd dan hij, die zooveel jaren met hem heeft gewerkt, en uit lange ondervinding mogt hij van hem getuigen: ‘Met innige liefde gehecht aan het oord zijner geboorte, verzamelde hij gedurende een reeks van jaren, kosten noch moeite ontziende, alles wat tot de geschiedenis, de zeden enz. der Zaanstreken betrekking had, met ijver spoorde hij na wat door het verloop des tijds dreigde verloren te gaan, en even ijverig hield hij aanteekening van al hetgeen hij daaromtrent kon te weten komen.’Ga naar voetnoot1. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Zoo kwam de bouwstof bijeen, en ook die verzameling van platen, teekeningen, oude handschriften, porcelein en Delftsch aardewerk, die eenig mag heeten. Wat er over de Zaan geschreven, aan de Zaan gedrukt, door bewoners van de Zaan te eeniger tijd uitgegeven was, vond men in zijn bibliotheek, die in dit opzigt haars gelijke niet had. Zij bevat meer dan 500 nommers van geschriften die betrekking hebben op den handel en de nijverheid der Zaanlanden, op zeden en gewoonten, gebeurtenissen van algemeen of bijzonder belang. Men vindt er onder: journalen van scheepsbevelhebbers, lof-, bruilofts- en andere gedichten, leerredenen, aanspraken en redevoeringen bij bijzondere gelegenheden, en onder dit alles vele hoogst zeldzame werken. Zijne verzameling platen, prenten en kaarten is van niet minder beteekenis. Het oude Baljuwschap van Blois, waartoe de dorpen aan de Zaan behoorden, is in drie à vier honderd afbeeldingen en kaarten vertegenwoordigd; in bijna honderd vijftig portretten liggen de Zaanlanders voor ons die zich zelven waardig oordeelden geconterfeit te worden of die eer van anderen ontvingen; ook zij, die in eenige betrekking tot die streek hebben gestaan. Honderd zeventig à tachtig prenten en platen brengen de voornaamste gebeurtenissen in de Zaanlanden voor onze oogen, en geven ons de bijzonderheden en de afwisseling der kleederdragt te aanschouwen. Het geheel getuigt, hoe hij moeite noch kosten ontzag om alles te weten en alles te bezitten, wat hem in staat kon stellen de ware geschiedenis der Zaanlanden te beschrijven. Het is geen jaar geleden, dat hij mij als een wensch zijns harten meedeelde, om die kostbare verzameling te eeniger tijd tot een museum in te rigten, ook voor den vreemdeling toegankelijk. Ik wekte hem op dit niet uit te stellen en in ieder geval te zorgen dat, wat hij in vijfendertig jaren bijeenverzamelde, niet bij mogelijk overlijden verstrooid werd. Wie kon denken, dat de krachtige man, | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
plotseling door een doodelijke ziekte overvallen, weinige maanden daarna reeds weggenomen zou zijn, zonder dat van dit alles iets beschikt of beschreven was? Zijn wensch zij den nageblevenen heilig! De eerste vruchten van zijn ijverig en ernstig onderzoek gaf hij in het Zaanlandsch Jaarboekje, maar terwijl hij dat redigeerde, stelde hij zijn hoofdwerk op, de bekende Geschiedenis der Zaanlanden. Zij vangt aan met het geslacht Zaanden, de heerlijkheid Assendelft en de schoutambachten Wormer en Jisp, en gaat voort met vooral Westzaanden en Krommenie te schetsen tijdens de gravelijke regering. De opkomst der hervorming en de toestand der Zaanlanden gedurende den oorlog met Spanje maken den inhoud uit van het vierde en vijfde hoofdstuk. De verbazende vlugt, die handel en nijverheid in deze streek gedurende de 17de eeuw namen, wordt geschetst in het zesde; het verhaal van plaatselijke oneenigheden tusschen Oosten West-Zaandam en de toestand in de bange jaren van 1672-75 vinden in de beide volgende eene plaats. Het verblijf van Peter de Groote aan de Zaan en de betrekkingen, die daardoor ontstonden tusschen Rusland en deze streek, worden daarna uitvoerig beschreven, even als de beweging, die ontstond bij de verheffing van prins Willem den IVden, en de feestelijke ontvangst van Willem V, den eersten vorst uit het huis van Oranje, die de Zaan bezocht. Dan volgen de woelige jaren der Omwenteling, straks de bange tijd der Fransche overheersching; een beknopt overzigt over de gebeurtenissen van onzen tijd besluit het geheel, dat bovendien verrijkt is met een kaart der Zaanlanden in 1575, verschillende platen en belangrijke aanteekeningen. Getuigde dit werk van eene zeer nauwkeurige kennis der bijzonderheden, hij heeft niet opgehouden oude en nieuwe dingen uit zijn schat te voorschijn te brengen. In zijne Historische, Oudheid- en Letterkundige studiën 1866-67, II deelen, kwam de rijkdom van zijn ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
zameling aan den dag, en de rijkdom van zijne kennis, daaruit geput. Hoogstbelangrijk noem ik wat hij daarin schreef aangaande ‘de ledezetters’ te Jisp, de ‘omgangen en optogten’, de werken van Hendrik Jacobsz. Soeteboom, de visscherij op Groenland en Straat Davis, en de scholen en schoolmeesters uit vroegeren tijd. Dat hij ook het huiselijk leven zijner voorvaderen tot in kleinigheden had bestudeerd, bleek uit zijn laatsten arbeid, onder den titel: ‘Van over 't IJ’ opgenomen in de Oude Tijd. Het laatste tafereel is eene beschrijving van eene Zaansche begrafenis; kort voor zijn dood had hij 't afgewerkt, en eer het gedrukt was, 14 Nov. 1870, stonden vrouw en kinderen reeds bij zijn lijk. Van der Kellen schreef er deze woorden onder, en zij waren wel verdiend: ‘Het zou van groote ondankbaarheid getuigen, zoo we niet een woord van hulde aan de nagedachtenis van onzen geachten medewerker toebrachten, die steeds onvermoeid zocht en opspoorde, wat voor de geschiedenis van de Zaanlanden, waar de naam Honig onder de meest bekende klinkt, van eenig belang kon zijn en die tevens, niettegenstaande zijne veelvuldige werkzaamheden, door ambts- en verdere betrekkingen hem opgelegd, gelegenheid wist te vinden, de vruchten van zijn onderzoek aan anderen mee te deelen. Met weemoed zien wij den man na, van wien nog zooveel verwacht mogt worden. Zijne nagedachtenis zal nog steeds in eere blijven bij allen, die hem en zijne werken hebben mogen kennen.’ De maatschappij verloor in hem een ijverig burger, het Vaderland een vurigen vriend, voor ons was hij meer! | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Lijst van hetgeen door Jacob Honig Jz. Jr. met of zonder naam geschreven is, Volgens zijne eigenhandige aanteekeningen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Na dit jaar vind ik door hem zelv' niet meer aangeteekend. Dat hij een krachtig medewerker was aan De Navorscher is bekend, en hetgeen hij over Zaansche zeden en gewoonten schreef in De Oude Tijd, Haarlem bij Kruseman, heb ik reeds genoemd. Uit zijne nagelatene papieren blijkt, dat hij plan had van tijd tot tijd Aanteekeningen mee te deelen, vooral getrokken uit journalen of dagregisters door bewoners der Zaanlanden gehouden, en van welke hij eene belangrijke verzameling bezat. Grootendeels was dit reeds voor de pers gereed.
Utrecht, 5 Mei 1871. J. Hartog. |
|