Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1864
(1864)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 386]
| |
Levensbericht van Jan Brester Albertszoon.Onze letterkunde heeft reeds van oudsher, en vooral onder de gelukkigste beoefenaren der dichtkunst, vele voorbeelden van degelijke zelfontwikkeling aan te wijzen. In die rei bekleedt Brester eene schoone plaats.
Hij werd den 7den Mei 1805 te Amsterdam uit burgerouders geboren en zijne opvoeding was, evenmin als het onderwijs dat hij ontfing, op meer dan het gewone dagelijksche leven gericht; maar dat beide degelijk en deugdelijk waren, heeft hij in de uitingen zijns geestes voldingend bewezen. Aan beide deden zij eere. In den eenvoud en het pozitieve der omgeving, waarin hij zijn vroegste jeugd doorbracht, ligt vermoedelijk, voor een groot deel althands, de kiem zijner richting. In zijn' ‘jongen tijd’ onderscheidde men nog de verschillende scho- | |
[pagina 387]
| |
len op kunstterrein zoo niet; nu zeggen wij: Brester behoorde tot de realisten. Het werkelijke leven was zijn sfeer, ook in de kunst; maar hij wist het van zijne schoonste zijde op te vatten, en ziedaar het bewijs, dat hij den waren dichterlijken aanleg bezat, ook al schitterde hij niet door hooge vlucht van denkbeelden. Een genootschap, aan welks vroegere geschiedenis menige geachte naam op het veld van wetenschap, kunst en letteren verbonden is, de Maatschappij V.W. te Amsterdam, telde Brester op jeugdigen leeftijd reeds onder zijne werkzaamste leden. De eerste vaerzen, die hij in druk gaf, verschenen, anno 1824, in het jaarboekjen door die Maatschappij voor hare leden uitgegeven. Openlijk trad hij het eerst met zijn' naam in de Vaderlandsche Letteroefeningen op. Aan die wijze van openbaarmaking bleef hij getrouw. Zoowel zijne beroepsbezigheden als verschillende nuttige, maar bloot eervolle betrekkingen, die hij met gelijken ijver bekleedde, gedoogden niet, dat hij veel tijd aan de beoefening der fraaie letteren wijdde, of liever, dat hij veel schreef. Zijne Muze bracht geen lijvige bundels voort. Dat lag ook niet in haren aart. Zij was er niet minder om. Wat hij schreef, wat hij in het licht gaf, - en wij gelooven dat hij weinig en portefeuille hield, - alles kenmerkte zich, gelijk zijn geheele persoonlijkheid in het gewone leven, door zekere korrektheid en was met zorg geacheveerd. Geen krullen, geen franjes, geen illustratiën eener weelderige fantaisie; maar wat in zijn onderwerp zat haalde hij er uit. Hij plaatste het in het beste licht; hij bezag het van alle zijden, en zijn blik was even diep en scherp als zijn hand vast en gelukkig in de behandeling. Al zijne gedichten ademen zekere kalmte, rijpheid van nadenken, zonder daarom gevoel uit te sluiten. Zij geven den totaalin- | |
[pagina 388]
| |
druk eener gezonde, natuurlijke harmonie tusschen verstand en hart. De meest populaire zijner voortbrengselen zijn de zoogenaamde IJsstukjens, waardoor hij zich voorzeker niet minderen naam verwierf dan door zijne veelal gelukkige navolging van den allemannischen dichter Hebel, zijn geestverwant even als Claudius. Zij beide hebben hem gewis dikwijls geïnspireerd en hunne werken onmiskenbaar invloed op hem uitgeoefend. Maar toch, oorspronkelijk was en bleef hij; dat getuigen zijne IJsstukjens bij uitnemendheid, en zelfs, - hoe paradox het oppervlakkig schijne, - zijne dichtstukjens in den trant van Cats. Immers de vorm van dezen mocht met waarlijk bedriegelijke naauwkeurigheid zijn nagebootst, wie Cats grondig bestudeerd heeft zal het met ons eens zijn dat deze hetzelfde onderwerp gantsch anders zou hebben opgevat dan Brester, en dat dus deze waar hij Cats' manier volgde, in zijne denkbeelden echter geheel subjektief, geheel oorspronkelijk bleef. Uit de IJsstukjens vooral echter is het dat men Brester in al zijne eigenaardigheid het volkomenst leert kennen. Hij ontwikkelde daarin al zijn, - nergends verloochend, - talent om de werkelijkheid op dichterlijke wijze terug te geven. Hij was uitvoerig als een hollandsch schilder in het schetsen en voorstellen der toestanden, tot in hunne kleinste bijzonderheden; maar hij was evenwel verre van enkel plastiesch, enkel beschrijvend dichter te zijn: de gedachte ontbrak bij hem niet. Brester was een fijn opmerker, niet alleen wat het uiterlijke, maar ook wat het innerlijke, het wezen der dingen, betreft, en bijna geen dichtstukjen van zijne hand of het draagt er de bewijzen van. Verre van eenzijdig te zijn op het gebied der letteren, - waar hij een geopend oor en hart toonde te hebben ook voor uitingen die van zijne richting verschilden, - was hij het evenmin op het veld van kennis en wetenschap en op me- | |
[pagina 389]
| |
nig deel daarvan dan ook lang geen vreemdeling. Zoo beoefende hij onder anderen met lust en liefde de natuurkunde en gaf van zijne studiën meer dan eens, ook in het openbaar, door voorlezingen en proeven blijk. Hij las veel; hij koesterde levendige belangstelling voor alles wat de waereld rondom hem bewoog, en kon zelfs, ofschoon in den regel afgemeten in zijne vormen, met vuur diskussiëeren over de groote kwestiën van den dag, ook de staatkundige. De lof van ware liberaliteit mag hem daarbij niet onthouden worden; hij stond vast in zijne begrippen, zijne overtuiging; maar een drijver, een onverdraagzame was hij niet. Geen diskussie met hem, ook bij groot verschil van meening, zou ooit in twist ontaarden. Hij wist de gevoelens van anderen te eerbiedigen; beleed de zijne waar het pas gaf rond en open, maar heeft ze nooit als moyens de parvenir gebruikt. Brester was een eerlijk man, door en door, en de algemeene achting zijn deel. Had hij zich ook niet te verheugen over openbare of liever schitterende blijken van hulde: dat zijne verdiensten als dichter even als zijne persoonlijke hoedanigheden, erkend en gewaardeerd werden, daarvan ontfing hij voor zijn hart de streelendste bewijzen. Kort voor zijn dood heeft hij de hand gelegd aan de verzameling zijner verspreide gedichten en daarmeê een lang gekoesterden wensch zijner vrienden en vereerders voldaan. Zij zagen in een bundel het lichtGa naar voetnoot1. De waarde van dien bundel wordt verhoogd door zijn portret, dat echter het blijvend weemoedig gevoel over zijn verscheiden te sterker maakt, omdat het, sprekend gelijkend, het lijden afspie- | |
[pagina 390]
| |
gelt dat hem lang ondermijnde en eindelijk den 4den November 1862 ten grave deed dalen. Jegens menige nuttige instelling, maar vooral ten opzichte der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, waarvan hij vele jaren departements - en later een der hoofdbestuurders was, heeft Brester zich verdienstelijk gemaakt. Onze Maatschapij heeft hem in den jare 1853 tot haar medelid benoemd, en op haar rust het verwijt niet, dat men andere lichamen met betrekking tot den ontslapen dichter en letterkundige niet ten onrechte zou kunnen doen.
Amsterdam. A.J. de Bull. |
|