Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1864
(1864)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 160]
| |||||||||||
Levensberigt van Lambert Joseph Eduard Keuller.Groot was bij ons Nederlanders steeds de gehechtheid aan den vaderlandschen grond, ja aan de plek die ons zag geboren worden. Van daar dan ook in onze Letterkunde het verschijnsel van dat aanzienlijk aantal plaatsbeschrijvingen, niet alleen van steden, maar ook van dorpen, dat sedert het laatst der 16de eeuw bij ons het licht zag en nog van tijd tot tijd vermeerderd wordtGa naar voetnoot1. Onder de plaatsbeschrijvingen waarop onze Vaderlandsche | |||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||
Letterkunde roem mag dragen, behoort ook eene van Venlo, die wij aan de welversneden pen van ons in Mei 1864 aan ons ontrukt medelid Keuller te danken hebben. Te regt verdiende deze eenvoudige geletterde indertijd zijne benoeming tot lid onzer Maatschappij. Deze laatste verlangde van ons eenige regelen aan zijne nagedachtenis gewijd; een verzoek waaraan wij ons evenmin meenden te mogen onttrekken als toen ons het schrijven van ettelijke bladzijden werd opgedragen over de ons vroeger ontvallene medeleden S.H. van der Noordaa te Dordrecht, J. Doyer Az. te Leiden, G. van Orden te Zaandam en Dr. P.J.B. de Wilde te Batavia.
Lambert Joseph Eduard Keuller dan werd den 14den October 1813 geboren te Venlo, eene kleine stad, voormaals in het dusgenaamde Opper- of Overkwartier van Gelderland, thans in het Hertogdom Limburg gelegen en eene vesting van den tweeden rang. - Zijne ouders waren de Heer Jozef Jacob Keuller, Kantonregter aldaar, en Anna Sibilla Janknecht. Het was een uitstekend geluk voor den zoo bijzonder weetgierigen knaap dat zijne opvoeding, onder de oogen eens waardigen vaders, grootendeels plaats kon hebben op de Rijks lagere school in zijne geboortestad, eene school, wier oprigting (terwijl het onderwijs, vooral in de vaderlandsche taal, geschiedenis, enz. tot dus verre in Venlo, gelijk in geheel Limburg, zeer gebrekkig geweest was) onder het tal van weldaden behoort, die eene regt nationale regering sedert 1816 aan Zuid-Nederland geschonken heeft. De zaden, onder de regering van Koning Willem I, vooral door toedoen van den onvergetelijken Falck, gestrooid, kiemden, over het algemeen, goed en hebben, niet het minst voor de letterkundige ontwikkeling van Limburg, zeer veel bijgedragen. Dat er zich in dit gewest meer en meer een Nederlandsche zin begint te ontwikkelen, is veelal een gevolg van de onder de regering van Koning Wil- | |||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||
lem I opgerigte scholen, vooral ook van het Athenaeum te Maastricht, dat zulke voortreffelijke leeraars had en nog bezit en bij den goeden aanleg van zeer vele Limburgsche jongelieden uitmuntende leerlingen heeft opgeleverd en nog steeds aan het vaderland schenktGa naar voetnoot1. Onzen jeugdigen Keuller bezielde van kindsbeen af groote liefde tot wetenschappelijk onderzoek. Boeken waren zijn grootste schat, vooral boeken betrekkelijk tot geschieden oudheidkunde; boeken waarin hij het noodige kon vinden tot bestudering van de geschiedenis en de oudheden van de hem overdierbare plek die hem zag geboren worden en waarop hij 's Hemels weldaden mogt genieten. De jongeling maakte later al spoedig aanteekeningen uit alle werken die hem de geschiedenis en oudheden van Limburg in het algemeen en van zijne geboortestad Venlo in het bijzonder leerden kennen, en terwijl hij zich, als middel van toekomstig bestaan, met allen ijver voor het Notariaat bekwaamde, was het hem verder een genoegen, om, daartoe toegang verkregen hebbende, de toen nog geheel ongeordende oude stedelijke rekeningen en charters van Venlo ten stadhuize te onderzoeken, te bestuderen, voor een deel af te schrijven en tot de vervaardiging van eene geschiedenis en plaatsbeschrijving van Venlo, zijn lievelingsdenkbeeld voor de toekomst, te bezigen. Rusteloos daarmede voortgaande was hij echter nog geens- | |||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||
zins voornemens zijn werk reeds in druk uit te geven, maar wilde hij het steeds nog verder trachten te volmaken; iets waartoe hij voorzeker later, hier en daar, niet het minst in de laatste deelen van de Gedenkwaardigheden uit de Geschiedenis van Gelderland van I.A. Nijhoff, nog bouwstoffen zoude ontdekt hebben, toen langzamerhand de tijd begon te naderen van het vijfde eeuwfeest der verheffing van Venlo tot stad. Zulks had namelijk plaats gehad bij Charter van den Gelderschen Hertog Reinoud II, op den 1 September 1343. Keuller wilde bij gelegenheid van dat vijfde eeuwfeest een blijk van zijne kinderlijke liefde voor zijne geboortestad aan zijne medeburgers schenken en bezorgde dan ook, kort voor zijne aanstelling tot Notaris, zijne in die zelfde vaderstad gedrukte en in 1843 uitgegevene Geschiedenis en beschrijving van Venlo. Dit werk is in drie deelen verdeeld; in het eerste geeft Keuller eene geschiedenis van Venlo en deszelfs naasten omtrek, welke afdeeling ook haar nut kan hebben voor de beoefenaars der vaderlandsche geschiedenis in het algemeen. Dit eerste deel bevat na eene inleiding de volgende hoofdstukken:
| |||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||
Alles gestaafd met bewijsstukken loopende van letter A-L. In het tweede deel geeft Keuller levensbeschrijvingen van de binnen Venlo's wallen geborene beroemde mannen: Willem van de Velde, een Augustijner Monnik, Hubert Goltz of Goltzius, de bekende Munt- en Penningkundige, Erycius Puteanus of van der Putten, door de Franschen Henri du Puy genoemd, beroemd letterkundige en ge- | |||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||
schiedschrijver, Matthias Bonerus, letterkundige, Diederik van Dalen, Godgeleerde en Jan van Cleef of de Cleef, een der vermaarde historieschilders. In het derde gedeelte van zijn werk beschrijft Keuller de stad en hare verschillende gebouwen, benevens derzelver lotgevallen. Het ware te wenschen geweest dat de schrijver een platten grond der stad benevens de afbeeldingen van eenige harer voornaamste gebouwen bij zijn werk had kunnen voegen. Maar misschien liet de tijd zulks niet toe of kwamen hem, die toen nog slechts Candidaat-Notaris was, de kosten te groot voor. Hoe het zij, zijn werk is en blijft eene belangrijke aanwinst voor onze vaderlandsche Letterkunde, afdeeling plaatsbeschrijvingen. Het betrekkelijk kleine Venlo kan zich op eene beschrijving verhoovaardigen, hoedanig het zoo veel grootere en meer belangrijke Roermond tot dus verre moet missen. Zelfs Limburgs hoofdstad, het vermogende en aanzienlijke Maastricht, kan zich op geene goede plaatsbeschrijving beroemen. Keuller's werk bezorgde hem ten jare 1852 het lidmaatschap van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, terwijl hij verder benoemd werd tot corresponderend lid der Koninklijke Maatschappij van schoone kunsten en letterkunde te Gend, tot lid van het Historisch Verein für den Niederrhein, alsmede tot Eerelid van het Historisch Verein für Geldern und Umgegend te Gelder (het stadje dat eenmaal den naam gaf aan het Graafschap, later Hertogdom, Gelderland, doch dat thans, even als Emmerik, Stralen en zoo vele andere, vroeger Geldersche, plaatsen, tot Pruissen behoort). Op den 21 Julij 1843 werd Keuller bij Koninklijk Besluit tot Notaris aangesteld te Hoorne in Limburg, bij verbastering thans in die streken Horn genoemdGa naar voetnoot1, in vroe- | |||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||
gere eeuwen de zetel van het beroemde geslacht der Graven van Hoorne. Nadat hij gedurende acht jaren te dier plaatse met onkreukbare eerlijkheid en groote gedienstigheid zijne medeburgers met raad en daad had bijgestaan, werd hij bij Kon. Besluit van 19 Augustus 1851 als Notaris overgeplaatst naar zijne vaderstad, waar hij gedurende ruim twaalf en een half jaren onvermoeid ten nutte van zijn talrijk gezin, zijne medeburgers en, voor zoo verre zijne drukke ambtsbezigheden zulks toelieten, ook ten nutte van letteren en wetenschappen werkzaam was. In zijne uitspanningsuren hield Keuller zich nog steeds onledig met het opsporen, ontcijferen en afschrijven van oude oirkonden, waarvan hij eene groote en belangrijke verzameling gevormd heeft, welke voor de jeugdige zonen des overledenen door de moeder getrouw bewaard blijft en welke zij hoopt dat door een hunner eenmaal in het licht gegeven zal worden. Keuller was ten jare 1847 in den echt getreden met Mejufvrouw Frederica Aldegonda Cecilia Groethuy- | |||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||
zen, dochter eens grondeigenaars te Stralen, thans in Pruissen, doch, gelijk wij boven reeds vermeldden, in vroegere eeuwen in het dusgenaamde Overkwartier van Gelderland gelegen. Zijn huwelijk werd met een zestal kinderen gezegend. De bedroefde weduwe en haar kroost zullen steeds den geliefden Echtgenoot en Vader blijven betreuren, want Keuller was een edel mensch; hij had een opregt karakter; groot was zijne regtschapenheid en edelmoedigheid. Een ieder stond hij, waar slechts mogelijk, ten dienste met zijne kennis in letteren, geschiedenis, oudheidkunde, niet het minst met zijne zeer groote bedrevenheid in de regten, en, wat op alles de kroon zet; Keuller was een opregt, echt godsdienstig, Christen. Groot was dan ook de algemeene deelneming toen hij, na eene slepende ziekte van bijna drie jaren, op den 2 Mei 1864 in den leeftijd van slechs 50 1/2 jaren, door zijnen Schepper uit dit leven tot een beter opgeroepen werd. Die algemeene droefheid vertoonde zich vooral toen hij, eenige dagen later, naar zijne laatste rustplaats werd overgevoerd, waarbij ook het Philharmonie-gezelschap van Venlo bewees dat het zijnen Directeur en weldoener op den hoogsten prijs schatte. Aan den grafkuil werden lijkredenen uitgesproken door de Heeren F. Quimpf, T. van der Sloot en J.B. Nozeman, terwijl ook eenige Limburgsche bladen, met name het Weekblad van Venlo hartelijke regelen aan zijne nagedachtenis wijdden. Zacht ruste de asch van ons te regt betreurd medelid.
Leiden, 1 Julij 1864. P.O. van der Chijs. |
|