Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1861
(1861)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||
Paul Charles Guillaume Guyotwas de jongste zoon van den beroemden Henri Daniel Guyot, den Nederlandschen Abt de l'Epée, en van Francina Scatina Margaretha van Iddekinge; hij werd den 30sten Mei 1800 te Groningen geboren. In tegenoverstelling van zijne beide oudere broeders, die, de voetstappen des vaders volgende, hun leven aan de opvoeding en het onderwijs wijdden van de ongelukkige doofstommen, trad hij, reeds vroeg, in de krijgsdienst en in augustus 1814 was hij kadet op de artillerie- en genieschool te Delft, voor welke hij zich later zoo verdienstelijk zou maken. Op 17 junij 1818 tot 2den luitenant bij het 4de bataillon artillerie nationale militie benoemd, werd hij een jaar later als adsistent gedetacheerd bij dezelfde Delftsche artillerie- en genieschool, waaraan hij zijne opleiding te danken had. Hier en later, in 1828, bij de organisatie van de Koninklijke militaire akademie te Breda, wijdde hij zich aan het onderwijs der wetenschappelijke vakken en bragt er in groote mate het zijne toe tot het vormen van een groot getal officieren, waarvan er thans nog vele, tot de hoogste rangen opgeklommen, het Nederlandsch leger tot sieraden verstrekken en die alle zijne vrienden zijn gebleven. Intusschen was hij in 1824 tot 1sten luitenant bevorderd, en het bewijst hoezeer reeds toen de verdiensten van Guyot werden erkend, dat hem eene wel moeijelijke doch eervolle betrekking werd opgedragen; toen, namelijk, de luitenant- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||
generaal van den Bosch als gouverneur-generaal van Neêrlandsch-Indië naar Java vertrok, werd Guyot, aan wien vooraf, bij keuze, de rang van kapitein was verleend, tot adjudant van den gouverneur-generaal benoemd. Een geheel nieuwe werkkring opende zich voor den jongen man toen hij, op 24 julij 1829, met Z.M. schip de Rupel de reis aanvaardde. Hij die tien jaren lang onderwijs had gegeven, moest nu zijne hulp bieden aan den man wiens vruchtbare geest nog na zóó vele jaren zóóvele millioenen jaarlijks voortbrengt. Het cultuurstelsel werd op Java ingevoerd en Guyot hielp het grondvesten. Daarenboven bood zich voor hem de gelegenheid aan om zijn krijgsmoed schitterend aan den dag te leggen; tijdens de expeditie op de westkust van Sumatra, in 1832, was hij de eerste die bij de bestorming van de vijandelijke benting Katiagan in het fort drong en daardoor als 't ware aan den strijd een einde maakte. Wegens dit wapenfeit werd hij op den 13den november van dat jaar door den Koning tot Ridder der 4de klasse van de Militaire Willemsorde benoemd. In den aanvang van 1833 werd Guyot, in commissie, naar het vaderland teruggezonden; hij was belast met mondelinge berigten van finantiëlen aard, welke op dat oogenblik hoogst welkom voor de Regering waren, en beloond werden door de betuiging van 's Konings tevredenheid en eene gratificatie. Kort daarop werd hij ter beschikking gesteld van de departementen van koloniën en van oorlog, waar hij, uit den rijken voorraad zijner ondervinding, in Oost-Indië opgedaan, menig belangrijk advies uitbragt. In october 1833 trad Guyot, te Nijmegen, in den echt met Vrouwe Henriette Jacqueline van Noort, weduwe van Schevichaven, en dit huwelijk bereidde eene nieuwe wisseling voor in zijn' levensloop. Hij had zich namelijk toen reeds met der woon te Nijmegen gevestigd, en als nu de tijd aanbrak, dat de active krijgsdienst hem weder op- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||
vorderde, vroeg en verkreeg hij, op 7 november 1835, een eervol ontslag uit zijne betrekking van kapitein-adjudant van den voormaligen gouverneur-generaal van Neêrlandsch-Indië en uit 's Rijks krijgsdienst. Van nu af wijdde Guyot denzelfden ijver, welke hem steeds als wetenschappelijk militair had bezield, aan de verschillende takken van stedelijk en gewestelijk belang, waarbij hem weldra betrekkingen werden opgedragen of aangeboden. Zijn veelzijdig ontwikkelde geest, zijne humaniteit en ondervinding deden hem eerlang in onderscheiden burgerlijke en kerkelijke ambten verkiezen. Achtereenvolgens lid van den Raad der stad Nijmegen en lid van de Provinciale Staten van Gelderland, wist Guyot zich steeds nuttig te maken voor de velerlei belangen, welke hij als zijne eigene behartigde. De aanzienlijke en belangrijke verzameling Romeinsche oudheden, door hem bezeten, schonk hij (met uitzondering van de penningen) aan de gemeente Nijmegen, welke daaraan eene eervolle plaats aanwees op het stedelijk raadhuis, en dit blijk van onbekrompen en echte liberaliteit op hoogen prijs stelt. Later, in 1851, verwisselde hij Nijmegen voor 's Gravenhage als woonplaats, en van dat oogenblik was hij voor laatstgemelde stad wat hij voor Nijmegen geweest is. Ook hier weigerde hij niet om, daartoe aangezocht, de burgerlijke en kerkelijke gemeenten met zijn ijver, kunde en ondervinding van groot nut te zijn. In 1857 tot lid van den gemeenteraad verkozen, werd hij in 1858 tot wethouder benoemd, en zoo bleef hij werkzaam tot dat, op den 17den februarij 1861, eene allerhevigste beroerte hem plotseling aan zijn nuttigen werkkring ontrukte. Geen wetenschap scheen geheel buiten zijn bereik. Ook op geschiedkundig gebied heeft Guyot zich verdienstelijk gemaakt. De uren welke hij kon afzonderen van den tijd, zoozeer door ambtsbezigheden ingenomen, besteedde hij, zonder daarom zich aan de genoegens van den huiselijken | |||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||
kringGa naar voetnoot1 te onttrekken, aan geschiedkundigen, vooral oudheidkundigen, arbeid. Daaraan hebben hun oorsprong te danken zijne opstellen (waarvan de lijst hier achter volgt) over kerkelijk en burgerlijk bestuur, over penningkundeGa naar voetnoot2, over oudheid- en geschiedkunde in het algemeen en, meer bijzonder, die van Nijmegen. 's Mans ijverige wetenschappelijke nasporingen in de archieven van die stad hadden hem, meer dan iemand, in staat gesteld om de vroegere lotgevallen van de plaats zijner inwoning uit de bronnen toe te lichtenGa naar voetnoot3. Diezelfde lust voor onderzoek op geschiedkundig terrein volgde hem naar 's Gravenhage, waar hij weldra, ook in dit opzigt, naar waarde geschat en geroepen werd mede te werken tot het oprigten van de Vereeniging ter beoefening der Geschiedenis van 's Gravenhage, bestaande uit een klein getal ijverige bevorderaars van de beoefening der geschiedenis van de hofstad. Ook als wethouder van 's Gravenhage besteedde Guyot een gedeelte van zijn tijd aan het voorloopig regelen van alles wat tot het archiefwezen enz. der gemeente behoorde, en treffend waar is de getuigenis door het waardig Hoofd van het Gemeentebestuur, Jhr. Mr. F.G.A. Gevers Deynoot, in de raadsvergadering van den 26sten februarij 1861 afgelegd, over 't geen de gemeente in Guyot heeft verloren: | |||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||
‘Sedert onze laatste bijeenkomst hebben wij, Mijne Heeren, te betreuren het afsterven van ons waardig en algemeen geacht medelid Paul Charles Guillaume Guyot. Een plotselinge dood maakte een einde aan zijn zoo nuttig en voor ons zoo dierbaar leven. Dat afsterven is niet alleen voor deze vergadering, maar ook, en wel in de eerste plaats, voor het Collegie van dagelijksch bestuur, waarvan hij gedurende bijna drie jaren lid was, een wezenlijk verlies, want de afgestorvene was een kundig, een regtschapen, een edel mensch. Zijne voorlichting omtrent de beslissing van belangrijke zaken, werd door u altijd op hoogen prijs gesteld, omdat die steunde op kunde en op regtschapenheid. De edele man was gewoon, zijn gevoelen met bescheidenheid en tevens met helderheid uiteen te zetten; hij eerbiedigde altijd de zienswijze van anderen, indien die van de zijne mogt verschillen; hij bezat standvastigheid van karakter en liet zich evenwel door grondige redenen gaarne overtuigen. Zijn evenmensch, van welken rang of stand in de maatschappij hij ook mogt wezen, behulpzaam te zijn, was een van de edele karaktertrekken van den waardigen Guyot. Gedurende de jaren, die ik de eer heb aan het hoofd dezer Gemeente te zijn geplaatst, stond hij mij steeds ter zijde, en wat ik in den afgestorvene verlies, kunnen alleen zij beoordeelen, die bekend zijn met de werkzaamheden, aan mijne betrekking verbonden. Zijn gemis in het collegie van Burgemeester en Wethouders wordt reeds thans en zal dagelijks meer en meer worden gevoeld. Behalve de zaken, die hem als Wethouder waren opgedragen, had hij zich bij zijn optreden als lid van het dagelijksch bestuur bereid verklaard: om te onderzoeken, welke stukken, brieven en andere bescheiden, die geacht kunnen worden tot het oude stads-archief te behooren, nog op het Raadhuis aanwezig mogten zijn, en na te sporen, in het bezit van welke andere gedenkstukken van geschiedenis en kunst de Gemeente zich mag verheugen, ten einde voor de | |||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||
behoorlijke bewaring van een en ander, in zoo verre die iets te wenschen mogt overlaten, de vereischte maatregelen ter voorziening aan Burgemeester en Wethouders voor te dragen. Dagelijks hield ons geacht medelid Guyot zich bezig met de bovengemelde werkzaamheden. De werkkring, dien hij zich had opgedragen, was niet alleen hoogst belangrijk, maar voor deze Gemeente van eene hoogst nuttige strekking. Door zijn ijver en zijne onvermoeide werkzaamheid, zijn reeds vele en belangrijke stukken te voorschijn gekomen en in behoorlijke orde gerangschikt. De gedenkstukken van geschiedenis en kunst, in wier bezit de gemeente zich mag verheugen, werden door hem met zorgvuldigheid bijeenverzameld. Een catalogus der op het Raadhuis aanwezige schilderijen werd door hem vervaardigd en op zijn voorstel gedrukt. Hij hield zich thans bezig met het ontwerpen van een beschrijvenden catalogus van een aantal oude stadzegels, schepenzegels en andere voorwerpen van verschillenden aard. Dien arbeid mogt hij evenwel niet voleindigen; het Opperwezen had in Zijne wijsheid anders beslist en riep hem tot een beter leven op. Zijne nagedachtenis zal bij ons niet alleen in eere, maar ook in dankbare herinnering blijven, want vele waren de edele hoedanigheden van den afgestorvene en groot waren de diensten, die hij bewezen heeft aan de burgerij en aan de Gemeente, wier belangen aan zijne zorgen waren toevertrouwd.’
Uit hetgeen voorafgaat, zou men te vergeefs trachten zich een duidelijk beeld te scheppen van P.C.G. Guyot; alleen zij die hem kenden, en deze zijn velen, weten welk een voortreffelijk mensch in hem is ten grave gedaald; alleen zij kunnen getuigen hoe uitmuntend zijne gemoeds- en geestesgaven waren, hoe teêrgevoelig zijn hart, hoe veelomvattend zijne kennis, hoe helder zijn oordeel, hoe fijn zijn gevoel voor het ware schoone en goede. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||
Het oordeel over 's mans schriften moge vrijelijk aan het nageslacht worden overgelaten; 't geen de tijdgenoot moet getuigen is de indruk, welken Guyot's woord en voorbeeld maakte op hen die het voorregt hadden met hem in aanraking te komen. Die indruk was weldadig en blijvend, en des te grooter en pijnlijker is de leégte door zijn afsterven veroorzaakt in de verschillende kringen waarin hij zich bewoog.
's Gravenhage, Junij 1861. M.F.A.G. Campbell. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||
Lijst der gedrukte mededeelingen over geschied-, penning- en oudheidkunde van P.C.G. Guyot.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||
|
|