| |
| |
| |
| |
Levensberigt van Karel Johan Reinier van Harderwijk.
Nu twee jaren geleden viel mij de taak te beurt de hulde der herinnering te brengen aan den verdienstelijken letterkundige, dichter en voorstander der Beeldende Kunsten, Jan van Harderwijk Rz. Is mij thans opgedragen den tweeden van diens drie zonen uit zijn huwelijk met Carolina Jacoba Schoor insgelijks een woord van blijvende herinnering te wijden, die taak wordt ligter door de uiterste wilsbeschikking van dat waardig lid onzer Maatschappij, waarbij hij aan deze de naauwkeurig geordende eigenhandige aanteekeningen zijner voornaamste levensbijzonderheden en werkzaamheden vermaakte.
Karel Johan Reinier van Harderwijk werd den 27sten october 1822 te Rotterdam geboren. Na voorbereidend schoolonderwijs, ving reeds in het dertiende levensjaar zijne opleiding in het vak der artsenijmengkunde aan, werd hij
| |
| |
den 7den junij 1843 als apotheker geëxamineerd, en was daarna als zoodanig in de Stads-apotheek zijner geboorteplaats loffelijk werkzaam, tot dat hij den 6den januarij 1851 als boekhouder bij de firma P. Groeneveld en Zoon, voorname handelaars in medicinale kruiden enz. te Noordwijk-Binnen, geplaatst werd, welke firma hij ook als handelsreiziger ijverig ter dienste stond. Weinige maanden na die verandering van beroep en woonplaats, den 7den junij 1851 namelijk, verbond hij zich te Willemstad in het huwelijk met Petronella Waltera Schomaker, zijne vroegere stadgenoote. Drie kinderen werden hun geschonken, de beide eersten van welke spoedig aan de liefhebbende ouders ontvielen, zoodat den diep bedroefden vader niets dan een ruim driejarig meisje, hem en zijne gade als tot leniging van het dubbel verlies gegeven, overbleef, toen hij die brave en dierbare gade zelve, den 16den october 1860, in den ouderdom van slechts 38 jaren, door den dood moest derven. Niet lang overleefde hij dien laatsten en zwaren slag; de pijnlijke kwaal, waaraan hij sedert eenigen tijd leed, ondermijnde zijne ligchaamskrachten ten eenenmale, en den 13den november 1860 bezweek hij te Leiden, waarheen hij weinige dagen te voren, ter verkrijging van meerdere geneeskundige hulp en verzorging, vervoerd was, na een smartelijk lijden, betreurd door zijne bloedverwanten en vrienden, door hen aan wier handelsbelangen hij zijne kunde en zijnen ijver wijdde, en ook door hen met welke hij in verschillende andere betrekkingen werkzaam geweest was, daar hij in de plaats zijner woning in januarij 1854 tot diaken en kerkvoogd der Hervormde Gemeente gekozen werd, na geëindigden diensttijd niet op nieuw bij het eerste Collegie verlangde herkozen te worden, maar sedert december 1859 het Secretariaat bij dat van Kerkvoogden bekleedde, zoo als hij ook Secretaris was van het in maart 1858 door hem en vijf andere ingezetenen aldaar opgerigt Departement der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen.
| |
| |
Maar, volgens het doel dezer beknopte Levensschets, zijn het meer zijne letterkundige verrigtingen en verdiensten die hier moeten herinnerd worden, en welke hem reeds op nog geen 26-jarigen leeftijd, den 16den junij 1848 namelijk, het lidmaatschap onzer Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, en drie jaren later, den 7den junij 1851, het gewoon lidmaatschap van het Friesch Genootschap van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde verwierven, terwijl hem den 30sten januarij 1854 ook dat van het Historisch Genootschap te Utrecht werd aangeboden, waarvoor hij echter, om redenen die mij niet met juistheid gebleken zijn, maar zeker niet in gemis aan achting voor dat Genootschap gelegen waren, meende te moeten bedanken.
Even als zijn vader, onderzoeklievend en werkzaam, scherpzinnig van geest, vlug van begrip, naauwkeurig en volhardend in wat hij verrigtte, bestond er nogtans verschil in de rigting die zij op de baan der letterkunde volgden. Op het gebied der dichtkunst waagde de zoon zich niet, noch trad in het openbaar als redenaar op, zoodat wij van hem noch lof- noch gelegenheidsredenen bezitten, maar hij wijdde, van jongs af, nagenoeg uitsluitend, zijne liefhebberijstudie aan het opsporen en tot een meer of minder uitvoerig geheel uitwerken of verzamelen der levensbijzonderheden van bekende of minder algemeen bekende, bij voorkeur vaderlandsche personen, zoodat de Biografie het eigenlijk veld is, waarop hij zich een welverdienden loffelijken naam verwierf. Slechts eene enkele met zijne beroepsbezigheden in verband staande vrucht zijner nasporingen vind ik opgeteekend, eene bijdrage namelijk over de tegenwoordige teelt van geneeskundige kruiden te Noordwijk-Binnen, in het Tijdschrift voor Staatshuishoudkunde en Statistiek, van Mr. Sloet tot Oldhuis, opgenomen.
Van zijn taai geduld in het volvoeren eener eenmaal aanvaarde taak, even als van zijne groote naauwkeurigheid, getuigen, behalve zijn biografischen arbeid, het Algemeen Re- | |
| |
gister op het werk des Hoogleeraars J. Bosscha, Neêrlands Heldendaden te Land, een Register der Personen, vermeld in de Algemeene Konst- en Letterbode van het jaar 1801-1850, en een van die welke vermeld zijn in de Geschiedenis van het Nederlandsch Zeewezen, van Mr. J.C. de Jonge, de beide laatste in handschrift bij de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden berustende; eene soort van arbeid, waarvan het uitgestrekt en blijvend nut even groot is als de roem en dank die de ondernemer er van inoogst doorgaans betrekkelijk gering zijn.
Maar van dat geduld en die naauwkeurigheid, even als van zijne onvermoeide zucht tot navorsching, getuigen niet minder zijne biografische werkzaamheden, de waaraan besteedde moeite insgelijks niet altijd naar waarde beseft, het blijvend nut waarvan niet door allen genoegzaam ingezien of opgemerkt wordt, het allerminst dan als die nasporingen minder algemeen bekende of sedert langen tijd afgestorven personen gelden, of, hier en ginds verspreid, niet blijvend in aller handen en onder aller oog zijn, wat inzonderheid het geval is met de levensschetsen of enkele levensbijzonderheden, door van Harderwijk in verschillende tijdschriften en jaarboekjes geplaatst. Aan minder gevaar van ras voorbijgaande kennisneming zijn zijne biografische bijdragen onderhevig, in de Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde, verzameld en uitgegeven door Is. An. Nijhoff, of in de jaarlijksche Verslagen onzer Maatschappij opgenomen.
Als uitvoeriger en meer op zich zelf staanden arbeid onderscheidt zich van deze vrij talrijke hier en daar verspreide stukken, zijne Naamlijst en Levensbijzonderheden der Hervormde en Waalsche Predikanten te Rotterdam, aldaar ten jare 1850 bij den boekhandelaar P.M. Bazendijk in twee afleveringen uitgegeven. Te regt is tijdens de uitgave daarvan gezegd, dat de Schrijver zijn doel bereikt had om, noch te oppervlakkig noch te omslagtig, de voornaamste levensbijzonderheden en geschriften in zoo ver deze van hen be- | |
| |
staan, der verschillende leeraars bij de genoemde Rotterdamsche Gemeenten, van de dagen der Kerkhervorming af, op te teekenen en van verschillende kanten, onder anderen door het verlof tot raadpleging van het kerkelijk archief, bijgestaan, eene belangrijke en tevens goedkoope bijdrage voor onze Kerkgeschiedenis te leveren, niet slechts den plaatselijken maar den algemeenen bijval ten volle waardig.
Maar eene veel meer omvattende taak nam van Harderwijk op zich, toen hij, aan den verdienstelijken A.J. van der Aa, tijdens diens langdurige ongesteldheid, door anderen daartoe reeds als een waardig opvolger aangewezen, na diens overlijden, in het begin des jaars 1857, de voortzetting der hoofdredactie van 's mans hoogst nuttig en belangrijk Biografisch Woordenboek der Nederlanden aanvaardde, waarbij hij niet te vergeefs op de voortdurende hulp van talrijke medewerkers steunde, die, in verschillende vakken, zijnen voorganger menigvuldige stof voor het Werk geleverd hadden, terwijl hij bovendien aan kundige en smaakvolle verzamelaars en navorschers, die zich de moeite van het nazien, juister en vollediger maken van vele artikelen welwillend getroostten, groote verpligting had. Alzoo bijgestaan in wat hij met lust en ijver had opgevat en voortgezet, handhaafde hij den roem der oorspronkelijke onderneming in hooge mate. Maar helaas! zijn smartelijk lijden en daarop gevolgde vroege dood waren oorzaak dat het Woordenboek, door van der Aa nog niet tot het einde der letter C afgewerkt, door van Harderwijk niet verder dan tot de letters F en I, en gedeeltelijk G, H en K, voor de uitgave voltooid kon worden. Met hoeveel ijver en bestendigheid hij zich aan dezen arbeid gewijd had, en welk een spoedige voortgang daaraan verder beloofd scheen te zijn, ware de hoofdredacteur in het leven gespaard gebleven, kan daaruit blijken, dat het in 1857 uitgekomen IIIe Deel vóór het einde van 1859 reeds door drie andere Deelen werd opgevolgd, de letters D, E en F bevattende, gelijk hij in 1860, het jaar van zijn overlijden, het
| |
| |
IXe Deel, of de letter I en de gedeelten der overige bezorgde.
Welke vruchten zijner studiën van Harderwijk in het vak waaraan hij zich bij voorkeur wijdde, of in daaraan in meerder of minder mate verwante, door den druk algemeen heeft gemaakt, moge uit de achter deze Levensschets opgenomene, naar zijne eigene nagelaten opgave gevolgde Lijst blijken, terwijl de belangrijkste door hem vervaardigde Handschriften boven reeds vermeld zijn. Legendo et scribendo was zijne zinspreuk. Door niet slechts veel, maar met aandacht en oordeel te lezen, stelde hij zich in staat om, door veel te schrijven, ook anderen tot deelgenooten van het genot en de vruchten zijner lectuur te maken.
Als mensch kenmerkte hij zich, van der jeugd af, door zuiverheid van zeden, ongeveinsde godsdienstigheid, opregtheid in den omgang, lust tot werkzaamheid, waardoor hij zich de toegenegenheid van anderen wist te verwerven, trouw aan zijne vrienden en teedere liefde voor gade en kroost. Hij liet een loffelijken naam achter, terwijl de vruchten zijner werkzaamheid voor de beoefenaars onzer Geschied-, Oudheid- en Letterkunde, meer bijzonder voor die onzer Vaderlandsche Biografie, tot blijvende bronnen en vraagbaken zullen strekken.
Rotterdam, April 1861.
G. van Reyn.
| |
| |
| |
Geschriften door K.J.R. van Harderwijk in druk uitgegeven.
1. | Iets over den af te breken Delftschen toren. - Vaderl. Letteroefeningen, 1844. |
2. | Iets over Levinus Lemnius. - Zeeuwsche Volks-Almanak voor 1844. |
3. | Mededeelingen uit vroegere schrijvers der voornaamste Land-, Stad- en Dorpsbeschrijvingen van Braband enz. - Noordbrabandsche Volks-Almanak voor 1845. |
4. | Redevoering over Petrus Scriverius. - Vaderl. Letteroefeningen 1845. no. 10. |
5. | Zinspreuken van beroemde Mannen en Vrouwen. - Algemeene Konst- en Letterbode 1844-1849. Zeven Lijsten. |
6. | Albert Joachimi. - Zeeuwsche Volks-Almanak voor 1846. |
7. | Levensschets van Mr. Cornelis Haga, met wapens en facsimilé, en nog iets over denzelfden. - Jaarboekje voor het Kanton en de Stad Schiedam voor 1848 en 1850. |
8. | Levensschets van Mr. Willem Nieupoort, met wapens en facsimilé, benevens bijzonderheden zijn Geslacht betreffende. - Jaarboekje voor het Kanton en de Stad Schiedam voor 1849. |
9. | Iets over Justinus Colyer en diens zoon Jacobus, Ambassadeurs aan het Turksche Hof, van wege den Staat der Vereenigde Nederlanden. - Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde, verzameld en uitgegeven door Is. An. Nyhoff, Dl. VII. |
10. | Naamlijst en Levensbijzonderheden der Hervormde en Waalsche Predikanten te Rotterdam. - Rotterdam 1850. 8o. |
11. | Diverse stukken in het in 1851 opgerigte Tijdschrift de Navorscher, en vervolgens, geteekend met zijne zinspreuk Legendo et scribendo, en later met zijn naam. |
12. | Beroemde en vermaarde Personen te Schiedam geboren. - Jaarboekje voor het Kanton en de Stad Schiedam voor 1852. |
13. | Jacobus Revius. - Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren voor 1854. |
| |
| |
14. | Algemeen Register op het Werk van den Hoogleeraar J. Bosscha, Neêrlands Heldendaden te Land. - Leeuwarden 1856. 8o. |
15. | Levensberigt van Abraham Jacob van der Aa, geplaatst in de Verslagen der Jaarlijksche Vergadering van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden. 1857. |
16. | Over de tegenwoordige teelt van geneeskrachtige kruiden te Noordwijk-Binnen; in Tijdschrift voor Staathuishoudkunde en Statistiek, door Mr. B.W.A.E. Baron Sloet tot Oldhuis, Dl. XV, St. VIII, blz. 468-471. |
17. | Iets over Jacob van Dijk, geplaatst in het Jaarboekje voor de Stad en het Kanton Schiedam. 1858. |
18. | A.J. van der Aa, Biographisch Woordenboek der Nederlanden, Dl. III, van blz. 580 tot het einde. Zijnde dit Woordenboek door van der Aa bewerkt tot en met de artikels van Coehoorn. |
19. | A.J. van der Aa, Biographisch Woordenboek der Nederlanden, Dl. IV. Haarlem 1858. 8o. |
20. | De Erasmusmarkt, in Rotterdam, geschetst in zijne voornaamste gebouwen, kerken en gestichten, 1ste aflev. Rotterdam 1859. fol. in pl. |
21. | A.J. van der Aa, Biographisch Woordenboek der Nederlanden, Dl. V. Haarlem 1859. 8o. |
22. | A.J. van der Aa, Biographisch Woordenboek der Nederlanden, Dl. VI. Haarlem 1859. 8o. |
23. | De Predikanten der Nederduitsch Hervormde Gemeente te Schiedam, in het Jaarboekje voor de Stad en het Kanton Schiedam 1860. Ald. 1860. kl. 8o. |
24. | Stukken in de Algemeene Konst- en Letterbode, met en zonder naam, 1860. kl. folio. |
25. | A.J. van der Aa, Biographisch Woordenboek der Nederlanden, Dl. IX. Haarlem 1860. 8o. |
26. | Levensberigt van Q.M.R. Ver-Huell, geplaatst in de Handelingen der Jaarlijksche Vergadering van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden. 1860. |
|
|