Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1861
(1861)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 34]
| |
Levensberigt van Jhr. Mr. Jacob Constantyn Martens van Sevenhoven.Jonkheer Mr. Jacob Constantyn Martens van Sevenhoven, Commandeur der Orde van den Nederlandschen Leeuw, geboren te Utrecht den 27sten augustus 1793 en op den 24sten october 1811 aan de hoogeschool aldaar tot Doctor in de beide Regten bevorderd, onderscheidde zich gedurende zijn geheele leven door een werkzaam karakter en door onvermoeiden ijver in het vervullen der verschillende en gewigtige betrekkingen, die hij in de maatschappij, in den Staat en vooral in het Regterlijke bekleedde. In het jaar 1811 als Advokaat bij het Keizerlijk Geregtshof in 's Gravenhage beëedigd, werd hij op den 7den februari 1814 tot Commies-Griffier bij de regtbank van eersten aanleg, zitting houdende te Utrecht, benoemd, den 20sten juli 1815 tot Substituut-Griffier en den 11den december 1816 tot Regter van Instructie bij gemelde regtbank bevorderd, in | |
[pagina 35]
| |
alle welke bedieningen hij in de kracht van zijn leven blijken gaf van grondige regtskennis en van onvermoeide vlijt. Bij de invoering der Regterlijke Organisatie in den jare 1838, werd hij tot Vice-President in het Provinciaal Geregtshof van Utrecht benoemd en den 17den maart 1848 tot President bij gemeld Collegie bevorderd, uit welke betrekking hij verpligt was, uithoofde van zijne wankelende gezondheid, zijn ontslag te vragen, hetwelk hem op den 23sten maart 1860 eervol door den Koning werd verleend. Van eenen praktischen en bedrijvenden aard, legde hij zich minder toe op wetenschappelijke theoretische beschouwingen, en zijn er dan ook gedurende zijn leven geene geschriften door hem uitgegeven of door hem nagelaten. Voorstander van fraaije kunsten, was hij zelf een ijverig beoefenaar der schilder- en teekenkunst, en was hij lid van onderscheidene wetenschappelijke en kunstlievende genootschappen, zoo als van de Koninklijke Akademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam, van deze MaatschappijGa naar voetnoot1, van de Provinciale Genootschappen van Kunsten en Wetenschappen in Utrecht en Noordbrabant, Correspondent der vierde klasse van het Koninklijk Nederlandsch Instituut van Wetenschappen, Letterkunde en Schoone Kunsten en lid van andere Genootschappen. Ook in het staatsleven was hij geen vreemdeling, en gaf daarvan de bewijzen toen hij door de kiesvergaderingen te Utrecht en te Amersfoort tot lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal was gekozen, en door den Koning op den 13den september 1851 tot Voorzitter dier Kamer werd benoemd. Dijkgraaf, Watergraaf, Weigraaf, Hoogheemraad van onderscheidene Dijks- en Waterschaps-Collegien, Regent of Lid van verschillende kerkelijke en nuttige inrigtingen in de stad zijner inwoning, was hij daarin een verdienstelijk burger, en | |
[pagina 36]
| |
door zijne daden, raadgevingen en hulpbetoon bijna onmisbaar, bleef hij daarin werkzaam, boven hetgeen men van zijne, in de laatste jaren zeer geschokte en verzwakte gezondheid konde verwachten. Betreurd door de ingezetenen van Utrecht, die hij door zijnen werkzamen inborst diep aan zich had verpligt, en door zijne veelvuldige vrienden, met wie hij zoo in het vaderland als in den vreemde innig was verbonden, eindigde Martens op den 16den februari 1861 zijn nuttig en werkzaam leven.
Utrecht, Mei 1861. J.S. Vernède. |
|