Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1857
(1857)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 35]
| |
Levensberigt van Abraham Jacob van der Aa.Het leven van den man, wiens naam aan het hoofd dezer bladzijde staat, en waarvan ik op vereerend verzoek van het bestuur onzer Maatschappij, een eenvoudig overzigt ga geven, was rijk aan afwisselingen, teleurstellingen en rampen; en te vergeefs zoekt de Biograaf naar een tweede voorbeeld in onze letterkundige geschiedenis, van iemand wiens leven zoo onrustig daarheen vlood en die daarbij nog de lust en opgewektheid bezat om, niet alleen een groot aantal, maar ook degelijke werken zamen te stellen. Abraham Jacob van der Aa, tweede zoon van Mr. Pierre Jean Baptiste Charles van der AaGa naar voetnoot1, en Francina Adriana Bartha van Peene, zag den 6den December 1792 te Amsterdam het levenslicht. Na van zijn zesde jaar op de dagschool te Amstelveen het eerste onderwijs te hebben genoten, werd hij op twaalfjarigen leeftijd ter kostschool gezonden bij den Heer J.E. van Iterson te Alphen, waar hij goede vorderingen maakte. Kort hierna werd zijn' vader wegens staatkundige redenen van zijn' post van Secretaris van Nieuwer Amstel, door den | |
[pagina 36]
| |
Raadpensionaris Schimmelpenninck ontzet, en deze genoodzaakt de praktijk als Advokaat te Leiden weder op te vatten, en zijn zoon van de kostschool te nemen. Hij genoot nu eerst in het ouderlijke huis het onderrigt zijns vaders, bezocht zeer kort de Latijnsche school en werd in 1806 naar het Seminarium te Lingen gezonden, om de doode talen aan te leeren. Dit Seminarium stond toen onder de leiding van den Rector G.T. Suringar en het daar gegeven onderwijs was uitstekend; maar daar de jongelieden hier overigens te veel vrijheid genoten, werd van der Aa na een jaar daar vertoefd te hebben, weder naar het ouderlijke huis terug geroepen. Nu wenschte de vijftienjarige jongeling zich tot den boekhandel bekwaam te maken, welke wensch echter niet met de inzigten zijns vaders strookte, die volstrekt begeerde dat zijne zonen allen zouden studeren, waarop van der Aa zijne keus op de geneeskunde vestigde. Daartoe werd hij als leerling in eene Apotheek geplaatst, doch onaangenaamheden met de vrouw zijns patroons noodzaakten hem te vertrekken. Na nog eenigen tijd huisselijk onderrigt in het Latijn te hebben genoten, werd hij in 1810 als Student in de Medicijnen aan de Leidsche Hoogeschool ingeschreven. Het overlijden zijns vaders in 1812 en de conscriptie deeden hem de studie vaarwel zeggen, en daar men hem de toezegging gaf, dat hij als Chirurgijns leerling bij de medicijnkist zoude worden geplaatst, verkoos hij den zeedienst boven den landdienst, in de hoop zóó allengs tot Scheepsdocter te worden bevorderd. Van deze toezegging kwam echter door de omstandigheden niets; voorloopig in 1812 als apprentif marin op het fregat de Kenau Hasselaer geplaatst, dat toen op de reede van Texel lag, werd hij na de afkeuring van dit fregat, met de geheele bemanning op het nieuw gebouwde fregat de Wezer overgeplaatst. In September 1813 stak dit fregat vergezeld door het fregat de Trave in zee, met het doel, om zich met eenige, uit andere Fransche havens uitzeilende, fregatten te vereenigen en vervolgens de Engelschen zooveel afbreuk te doen als mogelijk was. Den 15den October | |
[pagina 37]
| |
beliep de beide fregatten een storm, waardoor zij van elkander gescheiden werden, en die het fregat de Wezer, waarop van der Aa zich bevond, in eenen gevaarvollen toestand bragt. Hierbij bleef het nog niet. In den nacht van 16 op 17 October werd de Wezer door de Engelsche brik de Sylla gepraaid, die, ofschoon door de dappere ontvangst afdeinzende, echter op den 21sten, geholpen door nog een brik en het linieschip the Rippon, de Wezer bemagtigde, de bemanning krijgsgevangen maakte en naar Plymouth voerde, waar zij op de pontons geplaatst werden. Na ongeveer twee maanden aan boord van de pontons te hebben doorgebragt, werd, na het bekend worden van de afschudding des Franschen juks, de bemanning van de Wezer uitgenoodigd, om zich onder de vanen des Prinsen van Oranje te scharen, en van der Aa was een der eersten die zich hiertoe aanbood; echter, nog te jong zijnde om als soldaat te dienen, werd hij als tamboer ingelijfd bij een korps Hollanders te Yarmouth verblijf houdende. Met dit korps, later het 10de bataillon infanterie van linie geheeten, keerde van der Aa in Maart 1814 naar het vaderland terug, en werd weldra tot Kadet bevorderd. In het begin van 1815 werd dit bataillon in het 2de ingedeeld en hiermede maakte hij den veldtogt tegen Napoleon, en woonde den slag bij Waterloo bij, waar hij door de suizing van een kanonkogel ter aarde geworpen werd, zonder echter eenig letsel te bekomen, hoewel men hem aanvankelijk dood waande. In 1817 met het leger uit Frankrijk teruggekeerd, nam hij zijn ontslag uit den dienst, mismoedig, daar hij zag, dat verscheidene Belgische Officieren, die bij Waterloo nog in het Fransche leger stonden, met behoud van hunnen rang in het Nederlandsche leger werden geplaatst, waardoor hem en andere Noord-Nederlandsche Onderofficieren, die in de ure des gevaars het vaderland hadden gediend, vooreerst alle hoop op bevordering werd benomen. Nu keerde van der Aa tot het verlangen zijner jeugd te- | |
[pagina 38]
| |
rug en vestigde zich als Boekhandelaar te Leuven; onbekendheid met den Belgischen boekhandel en zijn te goed vertrouwen noodzaakten hem echter in 1819 zijnen handel aan kant te doen. Nu zocht hij zijn bestaan als Onderwijzer in de Hollandsche taal, eerst te Leuven, daarna te Brussel, werd als zoodanig bij eene bloeijende kostschool te Savre Moulin geplaatst, met welke inrigting hij zich naar Vilvoorden overplaatste. Hier hield hij zich reeds met allerlei arbeid voor de pers bezig, totdat hij in 1825 de betrekking van particulier Secretaris van den Auditeur-Militair te Antwerpen verkreeg, welke hij tot in 1830 bekleedde. De Belgische opstand dwong hem, als Hollander met achterlating van het zijne, Antwerpen te verlaten; van alles beroofd, kwam hij als vlugteling op het einde van 1830 in het naburige Breda, waar hij zich ter dispositie van den Gouverneur der vesting stelde en alszoodanig de Regering in deze hagchelijke tijden, belangrijke diensten bewees; zoo ondernam hij op haar last een togt naar het oproerige Antwerpen, waar hij werd herkend en alleen door zijne tegenwoordigheid van geest het dreigende gevaar ontkwam, van als Hollandsch spion op staande voet door de muiters te worden gefusilleerd. Bij het sluiten van den vrede met België in 1839, uit deze betrekking ontslagen, wijdde hij zich nu voortaan uitsluitend aan letterkundigen arbeid, waarmede hij zich reeds sedert zijne komst te Breda had bezig gehouden. In 1841 vestigde van der Aa zich met der woon te Gorinchem, om zoo met meer gemak de uitgave van zijn hoofdwerk, het Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden, te kunnen besturen. Daar begaf hij zich, kort na zijne aankomst, in den echt met Mejufvrouw Francina Johanna Jacoba Gastelaars, welke voortreffelijke vrouw hij reeds sedert vele jaren te Breda had leeren kennen. Hoewel hij sedert zijn huwelijk geene vaste betrekking mogt bekleeden, wist hij door onvermoeide vlijt en veelomvattenden letterkundigen arbeid zijn allengs vermeerderend gezin te onderhouden. Bij de vele | |
[pagina 39]
| |
wisselvalligheden der fortuin, die, na hem een poos te hebben toegelagchen, hem telkens weder den rug toekeerde, stelde zijne opgeruimde inborst en vooral zijn levendig en vast vertrouwen in het Opperwezen hem in staat alle wederwaardigheden met moed te dragen. Niettegenstaande de groote ongemakken en ontberingen, die hij in verschillende tijdperken van zijn leven had doorgestaan, genoot hij voortdurend eene goede gezondheid. Maar ook deze zegen verliet hem in zijne laatste levensjaren; ongeveer drie jaren voor zijn overlijden, werd hij door dezelfde vreesselijke kwaal, de kanker, aangetast, die zijn' ouderen broeder ten grave had gevoerd; eerst ondermijnde deze kwaal in stilte zijn ijzersterk gestel en deed, na het openlijk uitbarsten, hem zijne beide laatste levensjaren een martelaars leven lijden. Eene hoogst gevaarlijke en hoogst pijnlijke kunstbewerking, aanvankelijk met een' gunstigen uitslag bekroond, gaf des te grooter teleurstelling, toen de kwaal met vernieuwde woede elders uitbrak. Onder dit zware lijden verlieten zijne werkzaamheid, opgeruimdheid en zijn vertrouwen op God hem niet. Zoo lang de ziekte hem niet geheel aan het bed kluisterde, verrigtte hij niet slechts zijnen gewonen letterkundigen arbeid, maar was even als vroeger voortdurend anderen behulpzaam; getuigen hiervan zijn zijne nog in Januarij van dit jaar opgestelde levensbeschrijving van Schenk voor de Handelingen onzer Maatschappij en zijne zoolang mogelijk voortgezette medewerking aan het tijdschrift ‘de Navorscher.’ Te midden der grootste smart arbeidde hij voort, totdat hij niet meer konde en de dood een einde maakte aan zijn bitter lijden; kalm en gelaten ontsliep hij op den 21sten Maart dezes jaars, diep betreurd door zijne gade en drie nog onmondige kinderen (een zoon en twee dochters), die in hem een tederminnenden echtgenoot en liefhebbend vader verloren. Op den 25sten Maart 1857, werd zijn stoffelijk overschot naar de laatste rustplaats geleid door de te Gorinchem gevestigde Typographische Vereeniging Nut en Voorzorg, die zich | |
[pagina 40]
| |
tot deze dienstverrigting vrijwillig had aangeboden en welk aanbod door de nagelatene betrekkingen van den overledene volgaarne aangenomen was. Op het kerkhof aangekomen hield de Wel-Eerwaarde Zeer Geleerde Heer Braakman, Predikant bij de Luthersche gemeente aldaar, als boezemvriend van wijlen den zoo kundigen man, eene in allen deele doelmatige en treffende toespraak tot allen die aan deze droevige plegtigheid het hunne hadden bijgebragt. De Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, benoemde van der Aa in 1843 tot haar lid, even als later het Historisch Genootschap te Utrecht, voor welke laatste benoeming hij verpligt was te bedanken. Andere erkenning van zijne verdiensten genoot hij nimmer, behalve dat Koning Willem II, die ijverige bevorderaar van fraaije letteren en schoone kunsten, hem, uit zijne particuliere fondsen, voor zijn Aardrijkskundig Woordenboek, gedurende vijf jaren eene toelage van vijfhonderd gulden toekendeGa naar voetnoot1.
Noordwijk-Binnen, April 1857. K.J.R. van Harderwijk. | |
[pagina 41]
| |
Lijst van uitgegevene geschriften van A.J. van der Aa.Nederduitsche en Fransche Zamenspraken, Brussel 1822. 8o. 4de druk. Breda 1836. (Dit werkje genoot de eer eener vertaling in het Hoogduitsch.) De Heer Gier of de bedrogen huismeester, Blijspel met Zang, uit het Fransch vertaald. Brussel 1823. 8o. Handboek voor Burgemeesters, enz., uit het Fransch vertaald. Brussel 1823. 8o. Vervolg op het eerste leerboek van den Heer Meijer. Brussel 18 .. 8o. (Later gedeeltelijk herdrukt onder den titel: Lees- en Vertaalboekje voor de hoogste klasse der Fransche scholen. Breda 1835. 8o.) Aardrijkskundig Woordenboek van Noord Braband. Breda 1832. 8o. Herinneringen uit het gebied der geschiedenis, betrekkelijk de Nederlanden. Amsterdam 1835. 8o. Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden. Gorinchem 1836 tot 1851. 8o. met het Aanhangsel 13 deelen. Nieuwe herinneringen uit het gebied der geschiedenis, betrekkelijk de Nederlanden. Amsterdam 1837. 8o. Het Metalen Kruis, Blijspel met Zang, Amsterdam 18.. kl. 8o. Segers, Handleiding tot de meeste nuttige kunstmatige ligchaamsoefeningen; vertaald uit het Hoogduitsch, met platen. Breda 1839. 8o. zonder naam des Vertalers. | |
[pagina 42]
| |
Segers, Handleiding tot eenige uitgelezene kunstmatige ligchaamsoefeningen voor meisjes, vertaald uit het Hoogduitsch, met platen. Breda 1840. 8o. zonder naam des Vertalers. Geschied- en aardrijkskundige beschrijving van het Koningrijk der Nederlanden en het Groothertogdom Luxemburg. Gorinchem 1841. kl. 8o. Beknopte geschied- en aardrijkskundige beschrijving van het Koningrijk der Nederlanden, (Schoolboekje.) Gorinchem 1844. 8o. De 5de druk van dit werkje zag in 1857 te Arnhem het licht. Nieuw biographisch, anthologisch en critisch Woordenboek van Nederlandsche Dichters; kunnende dienen als aanhangsel op P.G. Witsen Geysbeeks Woordenboek van Nederlandsche Dichters. 3 deelen. Amsterdam 1844-1846. 8o. Geschiedkundige beschrijving van de stad Breda en hare omstreken, met platen en facsimile's. Gorinchem 1845. 8o. Lodewijk XIV en zijne tijdgenooten, naar het Fransch van Alex. Dumas. Amst. 1846. 8o. (Hiervan zag slechts het eerste deel het licht.) Nederlandsch Oost-Indië, met platen, 4 deelen. Amsterdam, later te Breda 1846-1857. 8o. (Bevat alleen de beschrijving van het eiland Java.) Beschrijving van den Krimpener- en Loopikkérwaard. Schoonhoven 1847. 8o. Nederland, handboekje voor reizigers, met kaartjes. Amsterdam 1849. kl. 8o. (De Wegwijzer in Amsterdam afzonderlijk uitgekomen, is een gedeelte van genoemd werkje.) China en zijne béwoners, uit het Engelsch vertaald (Kinderboekje.) Amsterdam 1848. kl. 8o. Lotgevallen van Willem Heenvliet, ook op Borneo en Bali. Voor jonge lieden bewerkt, met platen en kaarten. Amsterdam 1851. kl. 8o. (Volgens de Voorrede beschreef van der Aa van bl. 7-24 in dit boekje, zijn wedervaren op het fregat de Wezer en zijne krijgsgevangenschap.) Biographisch Woordenboek der Nederlanden. Haarlem 1850 tot 1857. 8o. (Dit Woordenboek bewerkte van der Aa tot het artikel Coehoorn, en wordt voortgezet door den Schrijver van dit Levensberigt.) Beknopt aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden. Gorinchem 1855. 8o. | |
[pagina 43]
| |
Bloemlezing uit den Hollandschen Spectator van Justus van Effen. (Geplaatst in het klassiek letterkundig Pantheon, 2 deeltjes. Schiedam 1855. kl. 8o.) Parelen uit de lettervruchten van Nederlandsche Dichteressen. Amsterdam 1856. 8o. Ons Vaderland en zijne bewoners. Amst. 1855-1857. 4o. (Een prachtwerk met fraaije lithographiën en houtgravuren tusschen den tekst.) Voorts was van der Aa, Redacteur van den Zuid- en Noord-Hollandsche Volks-Almanak, Gorinchem 1845, waarvan slechts de eerste jaargang verscheen; verder leverde hij onderscheidene bijdragen in verschillende tijdschriften, als in het Letterlievend Maandschrift; in de Bijdragen tot Boeken- en Menschenkennis; Vaderlandsche Letteroefeningen; Vriend des Vaderlands; Algemeene Konst- en Letterbode; Maria en Martha; Astrea; de Globe; in de Navorscher enz. |
|