Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1856
(1856)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 60]
| |
Levensberigt van Mr. Guillaume Pierre van Outeren.De laatste maanden des jaars 1855 werden door sterfgevallen gekenmerkt, welke, zoowel om de omstandigheden waaronder zij zoo geheel plotseling voorvielen, als om de bijzondere verdiensten van hen die werden weggerukt, diepen indruk maakten. Wie denkt niet aan den beroemden Franschen vlootvoogd Bruat, die, na door rustelooze inspanning en moedig krijgsbeleid in de wateren der Zwarte zee welverdiende lauweren gegaard te hebben, op de terugreis naar zijn vaderland, waar hem de meest eervolle ontvangst wachte, aan de hevige ziekte bezweek, welke helaas andermaal zoo menig offer eischte. Wie denkt niet aan den grijzen achtingwaardigen staatsman Molé, den trouwen vriend van Lodewijk Philips, zoo onverwacht uit het midden zijner hem hoogschattende vrienden weggenomen. Wie denkt niet vooral aan den Parijschen pleitbezorger Pailliet, den man om zijne diepe kennis, onkreukbare eerlijkheid en edel karakter, door ieder geeerd en bemind, wien onder de verdediging eener hem toebetrouwde zaak, de onverbiddelijke hand des doods trof, zoodat hij in ambtsgewaad naar zijne woning overgebragt spoedig den laatsten adem uitblies, door zijne ambtsbroeders, de leden der onderscheidene regterlijke collegiën in Frankrijks hoofdstad en alle weldenkenden op hartelijke wijze betreurd. Wien komt niet | |
[pagina 61]
| |
als van zelf voor den geest het beeld van den waardigen Op den Hooff, het sieraad eerst der volksvertegenwoordiging, later der magistratuur, op het onverwachtst weggerukt. Ook de stad Leiden en in het bijzonder deze Maatschappij trof geen minder treffende slag door het afsterven van Mr. Guillaume Pierre van Outeren. Den 6den November 1855, oogenschijnlijk gezond uit zijne woonplaats naar 's Gravenhage vertrokken, om aan de vergadering der Provinciale Staten van Zuidholland deel te nemen, werd hij, gereed in den avond huiswaarts te keeren, op eens door eene hevige benaauwdheid overvallen, welke derwijze toenam, dat hij, naar de woning zijner zuster teruggeleid, binnen een uur tijds ontsliep. Ontzettend was de verslagenheid, welke de treurmare van dit geheel onverwacht en smartelijk verlies onder alle rangen en standen verwekte, algemeen de deelneming in den verpletterenden slag, daardoor aan zijne naaste betrekkingen toegebragt. Immers de overledene genoot, en te regt, in hooge mate de achting en genegenheid van zijne verwanten, zijne talrijke vrienden en geheel de burgerij. Van Outeren behoorde onder die echt praktische mannen, die in en voor de maatschappij levende, met hare eischen en behoeften volledig bekend, met veelzijdige kennis toegerust, door regtschapenheid en gemaklijkheid in den omgang onderscheiden, geroepen zijn uitgebreid nut te stichten, en velen aan zich te verpligten. Door de vereerende uitnoodiging van het Bestuur onzer Maatschappij geroepen, om nopens zijn lever en verdiensten eenige bijzonderheden voor de Handelingen te leveren, eene taak waarmede ik mij uit achting voor 's mans mij dierbare nagedachtenis gaarne belastte, zal ik beproeven daarbij de waarheid der door mij geuitte meening nader in het licht te stellen. Mr. Guillaume Pierre van Outeren werd den 25 October 1799 te Leiden geboren, waar zijn vader Mr. Pieter van Outeren een werkzaam deel aan de Regering nam, zich in menig opzigt als een nuttig burger deed kennen, en zich bijzonder | |
[pagina 62]
| |
onderscheidde door langdurige en ijverige behartiging der soms ingewikkelde belangen van Rijnlands ingelanden. Zijne eerste jeugd getuigde reeds van eenen gelukkigen aanleg en van de in de gevolgen zoo heilzame bedoelingen zijner ouders, om hem voor het praktisch leven te vormen. Als knaap op de latijnsche school geplaatst, bragt hij de uren welke hem van zijne letteroefeningen overschoten, op het kantoor van den Notaris Mr. P.F. Hubrecht door, ten einde zich vroeg reeds met de behandeling van zaken gemeenzaam te maken. Dat zulks intusschen niet, gelijk al ligt konde gevreesd worden, nadeelig op die letteroefeningen werkte, mag veilig worden afgeleid uit de allezins loffelijke wijze waarop hij zich aan de Leidsche Hoogeschool onderscheidde. Reeds in 1813 werd hij onder het getal harer kweekelingen opgenomen en maakte van de gelegenheid hem daar ter verdere ontwikkeling geschonken, zulk een vlijtig gebruik, dat hij in staat was twee maal als mededinger in den wedstrijd kortlings eerst voor de Akademische jongelingschap geopend, op te treden. Schoon de palm der overwinning hem niet ten deel viel, bij het aantal der strijders, zijnen jeugdigen leeftijd en de verdiensten der bekroonden ligt verklaarbaar, werd zijn arbeid echter door bevoegde regters zoo gunstig beoordeeldGa naar voetnoot1, dat hij zich genoopt zag een der door hem ingediende antwoorden tot akademisch proefschrift te bestemmen. Op den 4den Junij 1819 verkreeg hij de doctorale waardigheid in de beide regten, na openlijke verdediging eener dissertatio: de ludis aleatoriis in civitate observandis nec non de iis, quae tum antiquiores, tum recentiores populi hac de re statuerint, een stuk door goeden stijl, duidelijke voorstelling en groote belezenheid der bijzondere aandacht waardig, allezins van welbesteden tijd getuigende. | |
[pagina 63]
| |
Om te doen zien hoe hij bij gezette letteroefeningen niets verzuimde wat tot veredeling van den smaak, tot aankweeking van echte beschaving konde strekken, mag mede niet onvermeld blijven dat hij zich met gelukkig gevolg op de schilderen teekenkunst en de muzijk toelegde. Op negentienjarigen leeftijd, uitmuntend toegerust, onder gunstige vooruitzigten de maatschappij ingetreden, sloot hij het volgende jaar eene echtverbindtenis met Mejufvrouw Maria Catharina van Bergen, dochter van eenen te dezer stede gevestigden algemeen geachten Notaris. Dat huwelijk op het geluk van zijn volgend leven, gelijk hij dankbaar erkende, van beslissenden invloed, strekte tevens, uit hoofde der uitgebreide betrekkingen door zijnen, bijzonder vertrouwen genietenden, schoonvader aangeknoopt om hem reeds dadelijk in de regtspraktijk naar wensch te doen slagen. En geen wonder: veel toch van hetgeen in mijne schatting den pleitbezorger vormt en versiert was in hem vereenigd, gunstig innemend uiterlijk, welluidende aangename stem, gepaste losse voordragt, duidelijke en gekuischte stijl, vaardigheid en bescheidenheid in de beantwoording der geopperde tegenwerpingen, en daarbij grondige kennis, naauwgezetheid in het raadplegen der bronnen, helderheid in de rangschikking en ontwikkeling zijner stellingen. Kon het wel anders of de man, in wien men reeds toen zulke uitstekende gaven zal hebben opgemerkt, moest de welwillendheid en belangstelling van zijne ambtsbroeders verwerven? Een hunner, mijn hooggeschatte oom Mr. L.C. Luzac, gaf mij daarvan althans de stellige verzekering. En toen nu eenige jaren later laatstgemelde met nog twee andere hoogst ervarene pleitbezorgers in regterlijke betrekking geplaatst werden, zag van Outeren zich meer en meer door het algemeen vertrouwen vereerd, waaraan het inzonderheid is toe te schrijven, dat de bereddering en afdoening van vele ingewikkelde boedels aan zijne zorg werden opgedragen, eene taak, waarvoor hij zoo uitnemend berekend was. In welke mate hij de hem toebetrouwde belangen behar- | |
[pagina 64]
| |
tigde, welke bijzondere moeite hij gewoon was, aan de gedingen waarin hij optrad, te besteden, kan ieder beoordeelen, wien de keurige pleitrede bekend is, ter toestemmende beantwoording der betwiste vraag over de Regtsmagt der Hooge en andere Heemraadschappen, in 1834 voor het Hoogheemraadschap van Rijnland uitgesproken en door den druk even als die van zijnen beroemden tegenpleiter Mr. D. Donker Curtius openbaar gemaaktGa naar voetnoot1. Het was dus erkenning van wezenlijke verdiensten toen de Regtbank hem bij de invoering der regterlijke organisatie tot Deken der orde van Advocaten verkoos; het was eene regtmatige hulde toen bij eene plegtige zitting dier Regtbank, 's weeks na zijn overlijden, de regterlijke ambtenaren geroepen het woord te voeren en het oudste lid der balie hartelijk en in roerende taal aller droefheid over zijn verscheiden ontboezemden. Doch niet alleen als pleitbezorger, ook in verschillende administratieve betrekkingen was onze van Outeren met den meesten lof ten algemeene nutte werkzaam. Reeds zijne eerste opleiding, wij zagen zulks, had de strekking om hem daartoe de noodige kundigheden te doen vergaderen. Later werd hem de gelegenheid geschonken, ze in toepassing te brengen en, zoo noodig, te vermeerderen toen hij in 1822 aan het hoofd werd gesteld der aanzienlijke gemeente Soeterwoude, van het ambacht van dien naam, en de daarin gelegene polders. In deze betrekking welke hij met den hem eigenen ijver tot aan 1838 bekleedde, verwierf hij zich de achting en genegenheid zijner onderhoorigen in de ruimste mate; zij gaf hem aanleiding een | |
[pagina 65]
| |
werkdadig deel te nemen aan het ontwerpen en ten uitvoer brengen van het plan tot bestrating van den weg van Leiden naar Bodegraven, waardoor voor de zoo rijk bevolkte en thans vooral bloeijende Rijnstreek eene nieuwe bron van welvaart werd geopend. Maar bovenal stelde zij hem in de gelegenheid om zich meer van nabij bekend te maken met alles wat tot polderzaken en de belangen der waterschappen in verband staat, een onderwerp voor een groot gedeelte van den vaderlandschen bodem van zoo bijzonder gewigt. Of mag ik niet veronderstellen dat de gunstige bekendheid welke hij daardoor verwierf, Hoogheemraden van Rijnland mede aanleiding gaf hem in 1837 tot hun medelid aan den Koning voor te dragen, eene voordragt waaraan Z.M. het zegel hechtte? Het ligt geheel buiten mijne bevoegdheid en zoude de grens overschrijden, eigenaardig aan dit levensberigt gesteld, indien ik het wagen wilde de diensten te schetsen door hem in dat Collegie bewezen. Ik vergenoeg mij dus te vermelden, dat zijne ambtgenooten steeds met den meesten lof van hem gewaagden, als van iemand, die de bijzondere gave bezat om alles wat tot werktuig- en waterbouwkunde betrekking had, schoon in die belangrijke vakken niet door opzettelijke studie ingewijd, op aanwijzing van eenen geoefenden dadelijk te doorgronden en even daardoor voor de rigtige uitvoering met de meeste zorg te waken, wiens kennis, raad en voorlichting zij op den hoogsten prijs stelden. Van daar ook dat, toen bijzondere verwikkelingen hem gedwongen hadden de betrekking van Hoogheemraad neder te leggen, hij, binnen het jaar, overeenkomstig de daartoe door het Hoogheemraadschap gedane voordragt andermaal met die waardigheid werd bekleed. En dat de bijzondere bekwaamheid als Hoogheemraad door hem aan den dag gelegd de aandacht ook der Hooge Regering trok, getuigt zijne benoeming in 1839 tot lid der Commissie van beheer en toezigt over de werken tot droogmaking van het Haarlemmermeer. Ik mag toch veilig aannemen dat Koning Willem I zich ten taak zal gesteld hebben, de geluk- | |
[pagina 66]
| |
kige uitvoering van die reusachtige onderneming te verzekeren, door de talenten van de meest kundige mannen daaraan dienstbaar te maken. Met rusteloozen ijver was van Outeren dan ook in die Commissie werkzaam, ontzag zich geene moeite en mogt de voldoening smaken zijne inspanning met den gewenschten uitslag bekroond te zien. Na de korte en onvolledige schets welke ik in enkele trekken van 's mans nuttig en werkzaam leven trachtte te geven, kan het niemand verwonderen dat hij te dezer stede bij alle zijne medeburgers in hooge achting stond. Opgewekt van geest, minzaam en gemakkelijk in den omgang, gematigd van karakter en denkwijze, had hij voor ieder die hem leerde kennen iets bijzonder aantrekkelijks. Reeds in 1824 tot lid van den Stedelijken Raad verkozen, behield hij die waardigheid tot aan zijnen dood en mogt daarbij het genoegen smaken, ze laatst door eene bijna eenstemmige keuze zich te zien opgedragen. Zoo iemand, van Outeren was die onderscheiding waardig. Bij de behandeling der moeijelijke punten, waartoe hij vaak als Raadslid geroepen werd, wist hij met waardigheid en kalmte, zonder de minste heftigheid, zijn gevoelen te ontwikkelen, en was hij het inzonderheid, die, tijdens de bedroevende verdeeldheden, ter zake van het Huiszittenhuis ontstaan, zich beijverde eene door alle welgezinden gewenschte schikking te doen gelukken, waaraan echter toenmaals hooger gezag de goedkeuring meende te moeten onthouden. Als een vereerend blijk van het vertrouwen waarin hij zoo te regt deelde, zij nog vermeld dat hij in 1850 naar de Provinciale Staten van Zuid-Holland werd afgevaardigd. Gewoon aan de vergaderingen getrouw deel te nemen, wist hij ook daar zich te onderscheiden en aller genegenheid te winnen. Ik beroep mij ten deze op het merkwaardig getuigenis van den Voorzitter van dat achtbaar Collegie, twee dagen na zijn afsterven in de volgende treffende woorden uitgedruktGa naar voetnoot1: | |
[pagina 67]
| |
‘Mijne Heeren! Aandoenlijk en indrukwekkend is deze onze bijeenkomst, want wij missen een hooggeacht en door allen bemind lid, dat wij nog in de vorige zitting in de kracht van den mannelijken leeftijd en in het genot van een schijnbaar krachtigen welstand in ons midden zagen, en die weinige oogenblikken, nadat hij de vergadering verlaten had, op zijn doodbed lag uitgestrekt. Onwillekeurig wenden wij onzen blik naar de plaats, waar de algemeen geachte van Outeren zat. Wij hebben nog voor onze oogen dat open, vriendelijk en innemend gelaat, dat allen tot zich trok en allen vertrouwen inboezemde. En teregt: want dat gelaat was de ware spiegel van zijn edel en voortreffelijk karakter. Wat hij was in de verschillende maatschappelijke betrekkingen, waarin zijn werkzaam leven zich bewoog, hoe hij daar algemeene achting, toegenegenheid en vertrouwen inboezemde, - is hier de plaats niet om in het breede te schetsen. Maar Gijl. herinnert u allen, wat hij in deze vergadering is geweest, hoe hij dáár door zijne ronde taal zich onderscheidde, hoe hij zich kenmerkte door bezadigdheid, door juist oordeel en den scherpen blik, waarmede hij meermalen moeijelijke vraagpunten tot eene gewenschte beslissing wist te brengen. Ik aarzel dan ook niet te verklaren, dat de vergadering in hem een harer verdienstelijkste en meest geliefkoosde leden verliest, wiens gemis lang zal worden gevoeld en wiens waardige vervanging moeijelijk zal zijn; dat het vaderland in hem verliest een der beste, trouwste en opregtste burgers, dat in den werkkring en de verschillende maatschappelijke betrekkingen, waarin hij zich bewoog; men in hem een trouw en gemoedelijk medehelper, een verlicht, verstandig en gemoedelijk ambtenaar heeft verloren, en dat hij bij allen in vereerende herinnering en in dankbaar aandenken zal blijven, dat hij ook in deze vergadering lang zal worden gemist, en dat, zoo zijn werkzaam leven in onze oogen te vroeg is afgesneden, nogtans zijne loopbaan zich heeft gekenmerkt door het vele goede en nuttige, dat hij heeft helpen tot stand bren- | |
[pagina 68]
| |
gen en hem in dit gewest en in de plaats zijner inwoning lang en teregt zal doen betreuren en zijn gemis zal doen gevoelen.’ Nog moet ik met dankbaarheid gewagen van het loffelijk deel, 't geen hij bijna dertig jaren aan de werkzaamheden der Commissie van administratie over de gevangenissen en van het Bestuur der afdeeling van het Genootschap tot zedelijke verbetering der gevangenen nam, waarin het mij eene voldoening was, de laatste twintig jaren nevens hem te hebben mogen arbeiden. Zal het na dit alles wel betoog behoeven, dat deze Maatschappij hem regt liet wedervaren, toen zij hem in 1843Ga naar voetnoot1 onder hare leden opnam, in wier midden hij eene eervolle plaats bekleedde en dat zijn verlies ook door haar innig wordt betreurd. Moge zijne beeldtenis lang nog in veler harten geprent blijven, zijn voorbeeld velen tot onvermoeide werkzaamheid, loffelijke gematigdheid en echte beschaving opwekken.
Leiden, Maart 1856. D. Tieboel Siegenbeek. |
|