Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1855
(1855)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 34]
| |
Levensbericht van Bastiaan Klinkert.De Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde verkiest, volgens art. 5 harer Wet van 1852, niet slechts zoodanige leden, die bij haar als beoefenaars der nederlandsche taal- en letter-, of geschied- en oudheidkunde bekend zijn, maar ook degenen die zich als voorstanders dezer vakken van studie onderscheiden. Aan dit beginsel getrouw, heeft zij haar lidmaatschap gaarne opgedragen aan den man, wiens naam aan het hoofd van dit levensbericht gespeld wordt, als die door zijne uitmuntende verzameling van nederlandsche dichtwerken en zijne zich steeds gelijkblijvende dienst- en hulpvaardigheid om de beoefenaars onzer vaderlandsche letteren met zijne onschatbare verzameling te gerieven, zich die keuze inderdaad heeft waardig gemaakt, ofschoon zijne bescheidene waardering van de hem verleende eigenschappen en gaven, op den naam van geleerde of eigentlijk letterkundige voor hem geen aanspraak maakte. Hij was geboren te Amsterdam den 13den Dec. 1794, van eenen vader, die als cargadoor een onafhankelijk vermogen had verworven. Onder zijne bloedverwanten wordt de beroemde Pieter Nieuwland genoemd, wiens moeder, Marretje Klinkert, de eigen zuster was van Bastiaans grootvader. De dichtwerken van dezen beroemden bloedverwant stonden bij | |
[pagina 35]
| |
wijlen ons medelid op zeer hoogen prijs, en hebben hem wellicht de eerste aanleiding verschaft, om zich op de kennis en studie van nederlandsche dichters toe te leggen. Hij was opgeleid om in het vak zijns vaders op te treden; dan de droevige toestand des vaderlands op het einde der regering van Koning Lodewijk, en de vooruitzichten, dat bij de gevreesde inlijving van Nederland in het groote fransche rijk, ook de fransche conscriptie hier te lande zoude ingevoerd worden, bewogen zijn' vader, die een afkeer had van de Napoleontische overheersching, hem op 14jarigen leeftijd naar Grootbrittanje te zenden. Te Londen werd hij in het huisgezin van den Heer Baker, een man van kunde en beschaving, als zoon des huizes opgenomen. Daar leerde hij het engelsche volks- en familieleven, de taal en letterkunde onzer naburen aan gene zijde des kanaals, meer dan oppervlakkig kennen. Daar te lande was kort na den aanvang der tegenwoordige eeuw, door Charles Lamb, William Hazlitt en eenige andere letterkundigen, een nieuwe weg tot grondig verstand en betere waardering van Shakspeare, dat grootsche vernuft, hetwelk alleen voor eene geheele letterkunde gelden kan, geopend. Deze geleerden toch waren de voorloopers van Samuel Taylor Coleridge, wiens voorlezingen, in 1814 aangevangen, een geheel nieuw tijdvak voor de waardering van Shakspeares werken hebben doen aanbreken, waaruit later de vermaarde Shakspearean Society is voortgekomen. Aan deze geestdrift voor den beroemden britschen tooneeldichter nam ook onze Klinkert een warm en levendig aandeel, en de werken van Shakspeare bleven hem sedert, ook na de kennismaking met Bilderdijks poëzy, steeds gewichtig. Toen reeds vroeg hij om de hand van eene der dochters van zijn gullen gastheer, die naderhand zijne echtgenoote geworden is; doch de vaderlijke wil, die haar een' engelschman tot ega toegedacht had, stond dit verlangen in den weg, en verhinderde het huwelijk op dat pas. Na de bevrijding des vaderlands naar Amsterdam terugge- | |
[pagina 36]
| |
keerd, en thans in het bezit van een niet onaanzienlijk vermogen, was Klinkert eenen tijd lang in 't onzekere, tot welk doel hij zijne onbekrompene inkomsten zoude besteden. De ongelukkige uitslag zijner eerste liefde, maakte hem ongezind om zich in het huwelijk te begeven. Het leven op een grooten voet in de wereld had voor hem geene bijzondere aantrekkelijkheid. Allengs begon hij zijne kennis, in Engeland aan de britsche litteratuur verkregen, uit te breiden, en voelde hij zich mede aangetrokken door de destijds hier te lande nog meer bekende fransche dichters, vooral die der vorige eeuw. In dien tijd verscheen er ook eene tweede uitgave van Nieuwlands Nagelatene gedichten, welke hem aanleiding gaf om eene verzameling van dicht- en proza-stukken over zijn beroemden bloedverwant te verzamelen. Van Nieuwland kwam hij tot Tollens, wiens vermaardheid toen haar toppunt begon te bereiken. Ook hier was het bibliographie en kunstverzameling, die hem, benevens eene aangename bezigheid, tevens eene meer en meer belangwekkende inspanning van geest verschaften. Toen reeds was het hem vooral te doen, om zeldzame drukken en weinig bekende eerste dichtproeven van ontluikende geniën op te zamelen. Van Tollens kwam hij tot de kennismaking en hooge ingenomenheid met de dichtwerken van Bilderdijk, welker verschillende uitgaven en de zeldzame eerste of afzonderlijke afdrukken van min bekende gedichten, hem ten prikkel werden, om eene verzameling bijeen te brengen, zoo keurig en volledig, als het slechts in zijn vermogen zou wezen. Hij was toch levendig doordrongen van de zeldzaamheid en het grootsche van Bilderdijks genie, van wien hij gaarne placht te zeggen, wat Hamlet bij Shakspeare van zijnen vader getuigt:
He was a man: take him for all in all;
I shall not look upon his like again;
of zich te bedienen van Bowrings woorden, wanneer deze van hem zegt: ‘Bilderdyk is undoubtedly one of the most remarkable men of modern times.’ | |
[pagina 37]
| |
Reeds had de Heer Klinkert het tamelijk ver gebracht in het verzamelen der werken van Bilderdijk, toen de openbare verkooping van 's Dichters bibliotheek aan deze liefhebberij nieuw voedsel gaf. De uitgave der werkjes van de Heeren Glinderman en Mr. J. Pan, en de latere bijdragen van Dr. A. de Jager, Tollens en anderen, wekten zijne belangstelling nog steeds meer op: hij spaarde voortaan geen zorg noch kosten, om zijne verzameling van al wat op Bilderdijk van ver of van nabij betrekking had, zoo volledig immer mogelijk te maken; en de betrekkingen, waarin hem deze liefhebberij tot eenigen onzer voornaamste letterkundigen bracht, waren hem eene aangename belooning voor de opofferingen van geld en tijd, welke deze onverpoosde bezigheid hem opleideGa naar voetnoot1. Inmiddels was de dochter van den Heer Baker, die sints eenigen tijd weduwe was, na het overlijden haars vaders vrij geworden in de beschikking over hare hand en haar hart; en de Heer Klinkert, die nimmer eene andere verbindtenis had gesloten, hernieuwde bij haar zijn vorig aanzoek. Getroffen door zooveel standvastigheid in het behouden van zijne vroegere genegenheid voor haar, gaf zij tot dit huwelijk hare toestemming, en werd zij te Dieppe ten jare 1837 met Klinkert in den echt vereenigd. Mevrouw Klinkert heeft, sedert haar verblijf in Holland, onze taal niet aangeleerd. Haar echtgenoot, ofschoon hij des- | |
[pagina 38]
| |
wege zijne belangstelling in onze vaderlandsche letteren niet varen liet, werd hierdoor genoopt, zijne vroegere bekendheid met de engelsche litteratuur wederom aan te kweeken; en nu werd Shakspeare op nieuw een huisboek. Doch de nederlandsche letteren behielden niettemin de eerste plaats, en in 1853 verscheen, eerst in den Navorscher, daarna afzonderlijk, de Lijst der Werken van Mr. W. Bilderdijk en Vrouwe K.W. Bilderdijk, geboren Schweickhardt, opgemaakt, alphabetisch gerangschikt, en met drie Bijlagen voorzien, door B. Klinkert, welke hem het lidmaatschap der Leidsche Maatschappij deed verwerven. Klinkert was, ofschoon zich zelven naauwlijks onder de letterkundigen durvende tellen, aan die onderscheiding zeer gevoelig, en zou, bij een langer leven, waarschijnlijk aan de Bibliotheek der Maatschappij zijne belangstelling met onbekrompenheid hebben doen ondervinden. Hij werd daarin verhinderd door zijn geheel onverwacht en plotseling overlijden in zijne geboortestad, op Zondag den 12 Nov. 1854. Indien het waar is, wat meer dan eens werd opgemerkt, dat de bibliotheek, die een man van studie verzamelt, de maatstaf is, waarnaar men zijnen geest kan afmeten, dan geeft ons Klinkerts boekerij van zijnen aanleg en zijne ontwikkeling een belangwekkend beeld. Want onder de Auteurs, met welke hij in zijn boekvertrek een stillen en bestendigen omgang hield, waren de uitstekendste vernuften van Grootbrittanje, Frankrijk en Nederland. Toch mag ik niet verzwijgen, dat hij, mijns inziens, niet altoos even diep in den geest der schrijvers doordrong, aan welke hij zijne voorkeur gaf. Is dit oordeel juist, dan zou er mogelijk op de algemeene toepasselijkheid van den regel iets af te dingen wezen. Doch dit ontneemt den Overledene geenzins de aanspraak, die hij, als voorstander onzer letterkunde, op de achting van allen had, die in onze roemvolle dichters levendig belang stellen. Zulke voorstanders en begunstigers der fraaie letteren zijn inderdaad sieraden der maatschappij; en mag (gelijk men reden heeft te | |
[pagina 39]
| |
verwachten) zijne voorbeeldeloos rijke verzameling der werken van Bilderdijk, ook na zijn afsterven, voor ons Vaderland behouden blijven, dan verdient Klinkert niet alleen onder zijne tijdgenooten, maar ook bij een volgend geslacht, in dankbare herinnering te blijven voortleven.
Amsterdam, December 1854. H.J. Koenen. |
|