Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1854
(1854)– [tijdschrift] Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde [1801-1900]– Auteursrechtvrij
[pagina 71]
| |
Levensberigt van Pieter Johannes Prinsen.Sedert 1833, wanneer, ten gevolge van het eervol ontslag van den Heer A. van den Ende, als Hoofdinspecteur van het middelbaar en lager onderwijs, ook aan mij het toezigt over de te Haarlem gevestigde Rijkskweekschool van onderwijzers was opgedragen, heb ik veelvuldige gelegenheid gehad om wijlen ons medelid, Pieter Johannes Prinsen, in zijn persoon en ambtsverrigtingen gade te slaan. Bij de eerste ontmoeting vielen mij dadelijk in het oog zijn stevige ligchaamsbouw, zijn forsch uitzigt, de sprekende trekken eener vaste wilskracht. Nader ontdekte ik in hem een helder verstand, veelzijdige wetenschappelijke kennis, door praktische aanwending versterkt, een open inborst, gevoel voor het edele en schoone, vatbaarheid voor reine vriendschap. Die vaste wilskracht was het die hem met onverzettelijke standvastigheid het eenmaal gekozen doel zijns levens deed najagen. Het hiervolgend levensberigt moge er het bewijs van opleveren. P.J. Prinsen is den 6 Junij 1777 te Stolwijk in Zuidholland geboren; - zijn vader, Cornelis Prinsen, was gehuwd met Yda Kriek. - Hij ging vroegtijdig genoeg ter school, doch het schoolonderwijs was daar ter plaatse nog gebrekkig; de dageraad der schoolverbetering was er nog beneveld; zijn gelukkige aanleg kon er niet ontwikkeld worden, zijn leerlust kon er geen voedsel vinden; en - zoo ging hij | |
[pagina 72]
| |
nu, op nog jeugdigen leeftijd, zich in het timmermansvak oefenen. Doch daarbij vond zijne steeds toenemende zucht naar kennis ook geen voedsel. Eindelijk begreep hij die zucht, in zijne omstandigheden, niet beter te kunnen bevredigen, dan door zich op het onderwijs toe te leggen, en nu spande hij zijne krachten in en bekwaamde zich, in betrekkelijk korten tijd, zoo verre dat hij als ondermeester kon optreden, ja, deed dit werkelijk in de Stadsschool te Schiedam. Aan het hoofd dier school stond sedert 1790 de nog levende G. Verboon, een oordeelkundig hooggeschat onderwijzerGa naar voetnoot1. Hier was het derhalve, waar Prinsen eerst gelegenheid vond zijn dorst naar kennis te lesschen; zijn verlangen om zijn leven aan het onderwijs toe te wijden werd er bevredigd. Intusschen liet hij geene gelegenheid om er verder zich behoorlijk toe uit te rusten ongebruikt. De Remonstrantsche leeraar W. Goede in het nabijgelegen Rotterdam, groot voorstander van het verbeterd volksonderwijs, hield zich juist toen ter tijd onledig om oordeelkundige onderwijzers te vormen, waarbij de kennis der nederduitsche taal in 't bijzonder beoefend werd. Het was deze gelegenheid vooral, die Prinsen aangreep en waarvan hij naarstig gebruik maakte. De lessen werden door hem des Zaturdags getrouw bijgewoond en voorts naarstig bestudeerd. Intusschen nam zijn leerlust eene hoogere vlugt: onder de leiding van den kundigen onderwijzer Verboon, oefende hij zich in stel-, meet- en stuurmanskunst en besteedde daaraan niet alleen de weinige uren, die hem van het schoolhouden overbleven, maar ook menig nachtelijk uur. Later kwamen de vruchten dier zelfoefeningen aan het licht, door de uitgave van door hem voor schoolgebruik bewerkte geschriften (vermeld in de achter dit levensberigt geplaatste opgave). | |
[pagina 73]
| |
Na ruim drie jaren bij Verboon werkzaam te zijn geweest, waagde hij het, gewapend met zijne thans verkregen kennis en ondervinding, zelf te Schiedam te gaan schoolhouden. Hiertoe verkreeg hij weldra in 1798, de toelating. Hij opende zijne school met een klein getal kinderen, en slaagde zoo zeer dat hij binnen het jaar zich een grooter lokaal moest aanschaffen. Maar zijn roem had zich bereids naar elders verspreid; Haarlem's departement tot Nut van 't Algemeen beriep hem voor de opengevallen plaats van schoolonderwijzer. Aan deze, even als aan vele andere departementsscholen werden toen alrede kweekelingen tot onderwijzers opgeleid. Prinsen aanvaardde deze betrekking met Mei 1801, in den ouderdom van bijna 24 jaren. In Augustus trad hij in den echt met Francina van Eyk, bij wie hij een tiental kinderen heeft verwekt, van welke er niet meer dan twee in leven zijn; Anna Yda, gehuwd met G.H. Geerligs, die waardig is geacht thans de betrekking van wijlen zijn schoonvader tijdelijk te bekleeden, en Pieter Johannes, die sedert 1833 als hulponderwijzer in de kweekschool werkzaam is. Bij den aanvang telde Prinsen in de departementsschool 42 kinderen en 8 kweekelingen. Weinig tijds daarna was het getal leerlingen verdubbeld, terwijl de jaarlijksche examens uitstekende proeven leverden van den goeden gang van het onderwijs. Thans zette hij zijne studiën krachtdadig voort: wat Duitschlands voorname opvoedkundigen aan het licht bragten, en met name wat op Pestalozzi betrekking had, werd door hem met oordeel onderzocht, en zoo nam hij steeds toe in paedagogische kennis, maar ook in ervaring. De oude langwijlige spelmethode was wel reeds in sommige scholen naar de leerwijze van Wester in Groningen verkort en vereenvoudigd; de klankmethode van Dellebarre te Leiden, gewijzigd door Nieuwold in Friesland, had hier en daar, maar vooral in laatstgemelde provincie, ingang gevonden; doch op eene meer eenvoudige leest geschoeid, is die van Prinsen boven de andere lees- | |
[pagina 74]
| |
leerwijze navolgenswaardig bevonden, en heeft zij dan ook met de leestafels, leesmachine, letterhoutjes, enz. den meesten opgang gemaakt, hier te lande niet alleen, maar ook in onze Overzeesche bezittingen. Zestien jaren is hij aan de departementschool werkzaam geweest en heeft hij er vele jongelieden tot bekwame onderwijzers opgeleid. Gedurende dien tijd ontving hij van de Commissie menig blijk van te vredenheid over zijn bekwaamheid en ijver, en hoe zeer zijne verdiensten ook meer algemeen erkend werden is onder anderen hierin gebleken: dat hij in 1806 benoemd werd als lid der plaatselijke schoolcommissie, in 1809 en 1810, op uitnoodiging van den Heer A. van den Ende, dezen behulpzaam was bij het vervaardigen van de algemeene boekenlijst voor de scholen, en ook later bij hare vernieuwing en aanvulling in 1816; dat hij in 1810, namens den Minister van Binnenlandsche Zaken, op voordragt van de Commissie van onderwijs in het departement Amstelland, eershalve den eersten onderwijzersrang ontving, en na de verlossing des vaderlands van de Fransche heerschappij, in 1814 van den Koning, ten blijke van goedkeuring over zijne aan het onderwijs bewezen diensten, vereerd werd met het geschenk van een net ingebonden exemplaar van het Nederd. taalkundig woordenboek van P. Weiland. Doch het voornaamste bewijs dat zijne paedagogische bekwaamheid erkend werd is hem in 1816 gegeven, toen hij, bij koninklijk besluit van 31 Mei No. 63, benoemd is als Directeur en Onderwijzer der Rijkskweekschool van onderwijzers. Deze school is in het volgende jaar geopend. Van grooten omvang was de werkkring, binnen welken hij zich thans moest bewegen. Met aanhoudende krachtsinspanning heeft hij er gearbeid, de vroege morgen- en de avond-uren bestedende aan de veelzijdige theoretische vorming zijner kweekelingen, en de gewone schooluren aan hunne praktische opleiding. Laatstgenoemde had plaats, deels in eene aan de kweekschool verbonden leerschool van een dertigtal leerlingen, van 5 tot 10 jaren, uit | |
[pagina 75]
| |
den fatsoenlijken stand: deels in de stadsscholen. In de leerschool oefenden de kweekelingen zich, onder zijne onmiddellijke leiding, in het oordeelkundig onderwijzen. Daar werden zijne leesleerwijze, Pestalozzi's getal- en vormleer enz. enz. aanschouwelijk, geestontwikkelend in oefening gebragt; daar verkeerde de anders strenge meester minzaam onder de kinderen, daalde tot hunne vatbaarheid af; zij hingen als aan zijne lippen, hadden hem blijkbaar hartelijk lief, waarvan ik menigwerf met bewondering ooggetuige ben geweest. Ook in de Stadsscholen, waar de kweekelingen aan het onderwijs deelnamen, hield hij meermalen persoonlijk toezigt daarover, ja nam er deel aan het onderwijs, ter verbetering, wanneer hij iets gebrekkigs daarbij had opgemerkt. Bij de theoretische vorming der kweekelingen betoonde Prinsen zich strenger, en vorderde hij van hen aanhoudenden arbeid; doch was hij hun daarin ten voorbeeld, daar hij, benevens het geven van onderwijs op bepaalde uren, veel tijds moest besteden aan het nazien van hunne opstellen over onderwerpen van paedagogischen en wetenschappelijken aard. Doch de taak, den Directeur en Onderwijzer opgelegd werd nog aanmerkelijk verzwaard door het noodzakelijk toezigt op het gedrag der jonge lieden, van den ouderdom van 16 tot 20 jaren, en hetgeen met de plaatsing en bewaking in afzonderlijke kosthuizen in verband staat. Bij dat alles waren nog gevoegd zijne bemoeijingen als Schoolopziener, waartoe hij, ten jare 1820, in het tweede district van Noordholland benoemd is. Ook in deze betrekking ijverde hij zoo lang hij kon. Hij behartigde het welzijn der onderwijzers, stond hen met raad en daad bij, verbeterde het gebrekkige zoo veel mogelijk. Zijn omgang met hen was wel gemeenzaam en vriendschappelijk, toch wist hij zijn gezag te bewaren. Van tijd tot tijd vereenigde hij hen om zich, ten einde zaken betreffende het onderwijs te bespreken of eenig vak van wetenschap te behandelen. Ruim 36 jaren heeft hij den post van Directeur en Onderwijzer der kweekschool bekleed. Niet alleen bleef die inrig- | |
[pagina 76]
| |
ting, onder zijne leiding, aan het oogmerk, waartoe zij was opgerigt, beantwoorden; hij was tevens bevorderlijk aan het onderwijs in het algemeen door zijne uitgegeven geschriften over velerlei vakken van onderwijs; ook van tijd tot tijd als werkend medelid van tijdschriften, onder anderen, voormaals van de N. Bijdr. ter bevordering van het onderwijs enz. Meer dan 400 kweekelingen zijn door hem gevormd die, zoo binnen het Rijk als in Nederlands Oost-Indië verspreid zijn, alwaar, bij de aanvragen om onderwijzers, steeds bij voorkeur zijne kweekelingen verlangd worden. De meesten hunner munten uit als kundige en bekwame onderwijzers, die eenen diepen blik in de kinderlijke ziel hebben leeren werpen en haar naar vaste beginsels, volgens een natuurlijken gang, grondige kennis, zuivere begrippen aanbrengen. Ook aan de voormalige zuidelijke provinciën heeft hij in den beginne zoodanige onderwijzers geleverd, en onder dezen enkele, die hem van de Departementsschool naar de Rijkskweekschool gevolgd waren. De bijna gelijktijdige oprigting der Rijkskweekschool in die gewesten, alsmede de gelegenheid ter opleiding bij de Rijks lagere scholen aldaar, hebben er spoedig de overkomst van elders overbodig gemaakt. Meermalen ontving Prinsen bezoeken van mannen van aanzien uit Engeland, Frankrijk en andere landen, om zich met de inrigting der kweekschool en met den aard en den gang van zijn onderwijs bekend te maken, onder welke dat van den Heer Victor Cousin door diens werk: De l'instruction publique en Hollande, meer algemeen bekend is geworden. Geen wonder dat 's mans verdiensten, zoo in als buiten Nederland, werden gewaardeerd; zoo werd hij reeds in 1819 benoemd als lid van het Taal- en Dichtlievend genootschap te Antwerpen, in 1832 tot corresponderend lid van het Bataviasche genootschap van Kunsten en Wetenschappen, in 1837 tot lid der maatschappij van Nederl. Letterkunde te Leiden, in 1842 tot Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw. Lang bleef Prinsen gezond en sterk; doch in den laatsten | |
[pagina 77]
| |
tijd begon hij den last des ouderdoms te gevoelen, zoo dat hem, hoezeer nog altijd met denzelfden geest bezield, alles moeijelijk viel en hij langzamer werd in al zijn doen. Vooral was dit in het laatste half jaar zijns levens zigtbaar. Na eenigen tijd aan rheumatische pijnen te hebben geleden openbaarde zich eene kwaadaardige verzwering op den regter schouder, die, na eene langzame verzwakking en een smartelijk lijden van omtrent drie maanden, een einde aan zijn nuttig en werkzaam leven maakte: zacht en kalm is hij ontslapen. Eenvoudig maar plegtig heeft zijne ter aardebestelling plaats gehad. Een steen met het opschrift: ‘Hier rust Pieter Johannes Prinsen, overleden 6 Januarij 1854.’ wijst zijn graf aan.
H. Wynbeek. | |
[pagina 78]
| |
Opgave van het voornaamste door P.J. Prinsen bewerkt en in het licht gegeven.Lees-Leerwijze.Leerwijze om kinderen te leeren lezen, 3e druk, 1825. Amsterdam bij J. van der Hey en Zoon. Handboekje bij het onderwijs op de leesmachine, 1818. Ibid. Negen leestafels in plano. Haarlem bij A. Loosjes Pz. (verscheiden malen herdrukt). Eerste oefeningen in het lezen, 1819. Haarlem bij de Wed. A. Loosjes Pz. Gemakkelijk leesboekje voor kinderen van de laagste klasse, 1828. Haarlem bij de Erven F. Bohn. Leesboek voor jonge kinderen, 1828. Ibid. Belangrijk leesboek voor de laagste afd. der hoogste klasse eener lagere school, 1847. Leiden bij D. du Mortier en Zoon. Leesboek voor minder gevorderde kinderen, 1833. Haarlem bij de Erven F. Bohn. Leesboek voor gevorderde kinderen, 1837. Ibid. Uitgekozen leesstoffen van verschillende soort en onderscheiden stijl. Haarlem bij de Erven F. Bohn. | |
Taalkunde.Beginnend onderwijs in de Nederd. taal, 1837. Haarlem bij J. Goteling Vinnis. Beginselen van de voorstellen-leer der Nederd. taal, 1844. Haarlem bij de Erven F. Bohn. | |
Reken-, Wis- en Natuurkunde.Pestalozzi's leerwijze in de kennis der getallen, 1824. Leiden bij D. du Mortier en Zoon. Aanvankelijk onderwijs in de kennis der getallen naar Pestalozzi's leerwijze, 1825. Ibid. Rekenboek naar de behoeften der scholen, 4 St. 1826. Ibid. Strabbe's rekenkunde, veranderd en vernieuwd, 1824. Ibid. Beschouwend en beoefenend rekenboek, 2 St. 1831. Haarlem bij J. Goteling Vinnis. | |
[pagina 79]
| |
Algebra voor de Scholen, 1827. Leiden bij D. du Mortier en Zoon. Aanleiding tot de meetkunde, 1812. Ibid. Meetkunde ten dienste der scholen. Ibid. Prinsen en van Dapperen, Handl. voor onderwijzers om kinderen te leeren denken, opmerken en spreken, toegepast op de meetkunde, 2 St. Amsterdam bij J. van der Hey en Zoon. Natuurkunde voor kinderen der hoogere klasse eener lagere school 1828. Haarlem bij de Erven F. Bohn. | |
Aardrijkskunde.Geographische oefeningen, of leerboek der Aardrijkskunde, 1846. Zalt-Bommel bij J. Noman en Zoon. Geographie van het Koningrijk der Nederlanden, 1832. Amsterdam bij J. van der Hey en Zoon. Aardrijkskundige beschrijving der stad Haarlem, vermeerderd met eene beschrijving van Haarlem's omstreken, 1819. Haarlem bij de Wed. A. Loosjes Pz. | |
Geschiedenis.Wegwijzer tot het spoedig aanleeren der geschiedenis, overeenkomstig de kaart van Strass, 1820. Haarlem bij de Erven F. Bohn. | |
Zangkunst.Schoolgezangen voor drie stemmen, zamengesteld naar aanleiding van van Dapperen's Handboekje voor het onderwijs in de muzijk en het zingen. Amsterdam bij J. van der Hey en Zoon. | |
Opvoeding en Onderwijskunde.Beginselen der Zielkunde, 1833. Haarlem bij J. Goteling Vinnis. Niemeyer Grondbeginselen van de opvoeding en het onderwijs verkort, naar F. Stiller, door P.J. Prinsen, 1828. Amsterdam bij Schalekamp en van de Grampel. | |
Vertaald uit het Hoogduitsch.B.C. Denzel, Grondbeginselen van opvoeding en onderwijs, vertaald door P.J. Prinsen en B. Schreuder, 2 Deelen 1828. Amsterdam bij J. van der Hey en Zoon. Al de werken van Pestalozzi, 5 Deelen (vertaald onder toezigt van P.J. Prinsen) 1828. Zutphen bij W.C. Wansleven. |
|