De omwenteling van 1795 ontzette hem van al zijn waardigheden en bewoog hem een langdurige reis door Duitschland te ondernemen. In het vaderland terug gekeerd, werden hem uit Gelderland verschillende eervolle betrekkingen aangeboden, die hij echter alle afsloeg. Later wilde de raadpensionaris Schimmelpenninck, dat hij, op een hem aangeboden wit papier, de post zou plaatsen, die hij wenschte te bekleeden; doch te vergeefs. Ook weigerde hij aan Koning Lodewijk het lidmaatschap van den raad van State en den Kamerheersleutel, dien de vorst vervolgens aan zijn neef van Pallandt van Eerde gaf. Hij liet zich echter de Koninklijke benoeming van administrateur en vervolgens van Commissaris-Generaal van 's Rijks waterstaat welgevallen en bewees in die betrekking, tijdens den rampzaligen watersnood van 1808 met onverpoosden ijver gewigtige diensten. Na de inlijving keerde hij tot het ambteloos leven terug, en kon niet besluiten den hem door Napoleon aangeboden post van Sous-prefect te Tiel, onder den toenmaligen prefect van Gelderland, Andringa de Kempenaer, te aanvaarden.
Naauwelijks had Willem I den vaderlandschen bodem betreden, of hij gaf aan van Pallandt de keus uit drie hoofddepartementen, dat van 's Rijks Waterstaat, 's Rijks domeinen en 's Rijks posterijen. Hij, wiens gezondheid als chef van het eerste veel geleden had, koos het laatste en werd alzoo het eerste algemeene hoofd van dit belangrijk departement in ons vaderland. Die werkkring was hem welgevallig en terwijl hij allengs in vele verkeerdheden voorzag, bragt hij een volledige hervorming van het postwezen tot stand; eene organisatie, die bij toenemende ontwikkeling met een gelukkig gevolg tot aan de wet van 1850 heeft gewerkt. Maar naauwelijks was dit werk verrigt, of Koning Willem I plaatste hem aan het hoofd der protestantsche, en andere eerediensten, uitgenomen de Roomsch-Catholieke. Drieentwintig jaren bleef hij in die betrekking werkzaam, genoot hij het vertrouwen des Konings, bewees hij belangrijke diensten en stond hij in hooge